| |
| |
| |
De valstrik van de welvaart I
Is er een uitweg?
Paul Erbrich
Onze industriële cultuur is terechtgekomen in een dilemma dat men als volgt zou kunnen omschrijven: ofwel wij streven naar een nieuwe en duurzame economische groei, maar dan hollen wij een ecologische crisis tegemoet; ofwel wij remmen de groei van de welvaart af en dan belanden wij in een economische crisis. Kort samengevat: ófwel volledige werkgelegenheid voor iedereen ten koste van onze grondstoffenvoorraad, ófwel bescherming van die voorraad tegen uitputting, doch ten koste van de werkgelegenheid.
Wij moeten ons afvragen met wat voor economisch en fiscaal beleid wij aan die exponentiële groei kunnen ontsnappen om ordelijk en zonder een economische crisis te riskeren tot een economisch-ecologisch evenwicht te geraken.
Over deze vraag hebben zich 23 Zwitserse geleerden gebogen, die sinds 1972 met dit probleem bezig zijn geweest en in 1978 een samenvatting van hun bevindingen hebben gegeven in een rapport dat naar de naam die zij hun groep hebben gegeven, Neue Analysen für Wachstum und Umwelt, afgekort het NAWU-rapport wordt genoemd en dat de titel draagt: Wege aus der Wohlstandsfalle.
Dit rapport is om verschillende redenen bijzonder interessant.
Ten eerste omdat aan de samenstelling niet alleen natuurkundigen en ingenieurs hebben meegewerkt, maar ook een half dozijn economen, vertegenwoordigers dus van een wetenschap die dit soort onderzoekingen maar al te vaak als onwetenschappelijk, naïef en emotioneel-gemotiveerd van de hand heeft gewezen.
Ten tweede omdat in de diagnose niet alleen de bekende ‘harde’ grenzen
| |
| |
van de groei worden aangevoerd - overbelasting van de regeneratiekracht der biosfeer en roofbouw op de economisch gunstig te winnen grondstoffen - doch ook de ‘zachte’ grenzen van economische, maatschappelijke en psychologische aard worden erkend; grenzen als de inflatie, de toenemende concentratie van economische macht, de toenemende gecompliceerdheid van allerlei technische en economische structuren en hun toenemende vatbaarheid voor storingen, de overbelasting van de Staat en het leven in toenemende spanning en vervreemding van de individuele mens. Bovenal echter legt de diagnose de nadruk op het bestaan van een blinde, door de structuur bedongen, doch van de werkelijke behoeften zowel van de enkeling als van de samenleving in verregaande mate onafhankelijke dwang tot economische uitbreiding.
Ten derde om de aanbevolen therapie. Wil men aan de dwangmatigheid van de economische groei ontsnappen, dan kan men de klassieke, onontkoombare doelstelling van het economisch beleid - stabiliteit van de prijzen en volledige werkgelegenheid - niet meer langs de klassieke weg van een constante economische groei met het daaraan gekoppelde verbruik van de grondstoffen bereiken, doch zal men andere wegen moeten zoeken, waarlangs de stabilisering van de grondstof-voorraden wordt verkregen en de uitputting daarvan wordt tegengegaan.
Tot welke stellingen en aanbevelingen komt nu dit rapport?
| |
De impasse van de economische groei
Een van de oorzaken van de impasse waarin het economische groeiproces zich heden ten dage bevindt, is de autonome dwangmatigheid van dit proces. Het NAWU-rapport spreekt daarover als over de valstrik van de welvaart. Deze valstrik begon men zowat 200 jaar geleden al te leggen met de overgang van de oude verzorgings-economie naar de nieuwe handelseconomie. Deze stelde zich weliswaar ook ten doel de gemeenschap te verzorgen met die goederen die tot de levensbehoeften behoren, maar op de achtergrond daarvan lag als einddoel het verdienen van geld. Nu is geld niet alleen een gemakkelijk ruilmiddel, waar men niet genoeg van kan hebben, maar ook een middel tot het scheppen van nieuw geld. De netto-opbrengst van de onderneming, haar winst en de rente die zij aan haar geldschieters betaalt, worden weer omgesmeed tot kapitaal en opnieuw in het bedrijfsleven gepompt met het doel de rentabiliteit te verhogen. Zo komt een proces op gang, waarin rente ook weer rente oplevert en aldus tot een steeds snellere exponentiële groei, tot een steeds snellere uit- | |
| |
breiding van de produktie-stroom, de consumptiestroom en de geldstroom leidt. Dit alles onafhankelijk van de vraag of het nut dat deze expansie afwerpt, nog steeds groter is gebleven dan wel inmiddels kleiner is geworden dan de schade die door deze uitbreiding wordt aangericht door het interen van de grondstoffenvoorraden.
In de vijftiger jaren vormde de verbetering van de verzorging met goederen en diensten het doel van de economische groei. Thans ligt dit doel veeleer in het verhinderen dat de expansieve concurrentie-economie in elkaar stort door de dreigende verzadiging van verschillende markten zoals die van de textiel, de huishoud-elektronica en de auto's. Koortsachtig zoekt men naar nieuwe uitvindingen, nieuwe produkten, waarvoor de belangstelling van het kopend publiek nog moet worden gezocht, maar die voor de komende tien jaren een uitbreiding van de produktie beloven. Aan de dwangmatigheid van deze groei ontkomt men niet, ongeacht of men hem nastreeft langs kapitalistische weg door het opvoeren van winsten in het particuliere bedrijfsleven dan wel langs socialistische weg door het laten aanzwellen van het economisch totaal-budget. Groei is het uitgesproken, onontkoombare doel van de industriële wereld, ongeacht of zij markt-economisch dan wel plan-economisch functioneert.
De groei echter moet stukbreken op de ‘harde’ grenzen - en wel des te eerder naarmate zij meer succesvol wordt doorgevoerd.
| |
Grondstoffenprijzen niet reëel
Een conventionele technische bescherming van het milieu - waaronder de grondstoffenvoorraden zijn begrepen - kan die botsing niet verhinderen, omdat zij zelf grondstoffen en energie verbruikt en het uitputten van de grondstoffen-voorraad per produktie-eenheid en per consumptie-eenheid niet naar willekeur omlaag kan drukken. Stijgt het aantal activiteits-eenheden, dan stijgt ook de totale onontkoombare belasting van het ‘milieu’, tot dat op een gegeven ogenblik de hele grondstoffenvoorraad, hoe groot ook, is opgebruikt. Ook de prijs van de niet-vernieuwbare grondstoffen kan dit versnellingsproces niet bijtijds afremmen. Die prijs immers richt zich niet naar de voortdurend stijgende intrinsieke waarde van immers steeds sneller oprakende voorraden, doch naar de ieder jaar nog opgeleverde hoeveelheden, die in de meeste gevallen tengevolge van de technische vooruitgang bij dalende kosten per eenheid nog kunnen worden
| |
| |
opgevoerd tot vlak voordat zij volledig zijn uitgeput. Daarom zijn de reële prijzen van de grondstoffen nog steeds gedaald en daar waar zij in de laatste tijd krachtig omhoog gingen, zoals bij de olie, het uranium, de bauxiet en het fosfaat, zijn niet markt-technische doch politieke invloeden daarvoor verantwoordelijk. Bij dit alles doet het weinig ter zake dat er geofysisch gesproken nog voorraden aanwezig zijn, bijvoorbeeld onder het poolijs of op tien kilometer diepte. Zij moeten ook gewonnen kunnen worden en niet alleen technisch, doch ook economisch en dit laatste niet alleen zo dat zij enkel voor de rijke 20% van de mensheid betaalbaar zijn, maar ook voor de arme 80%; anders blijven deze in hun armoede steken. Maar wat gebeurt in feite? Er is een nieuwe versnelling ingezet in het verbruik van economisch gemakkelijk te winnen grondstoffenvoorraden, in het afromen van die voorraden, grotendeels ten gunste van de rijke landen.
Als de produktie van olie na verloop van misschien twintig of dertig jaar uiteindelijk toch gaat dalen en de prijs van de olie navenant uit de hand gaat lopen, kunnen die landen die dan nog tot de club van de armen behoren, hun hoop op ontwikkeling verder wel vergeten. Iedere andere energiebron immers, iedere andere energiedrager, is veel en veel duurder dan de olie heden ten dage. Zeker wanneer men daaraan dezelfde eisen stelt als aan de olie: gemakkelijk op te slaan in iedere gewenste hoeveelheid en bruikbaar voor een grote hoeveelheid uiteenlopende doeleinden: van de brommer tot de jumbo, van de huiselijke haard tot de stoomketel van het elektriciteitsbedrijf.
Tot overmaat van ramp moet men vrezen dat de economische groei als een wagen in een moeras blijft steken in de ‘zachte’ grenzen, voordat zij de ‘harde’ heeft bereikt en zonder dat men kan zeggen waarom dat juist op dit of dat ogenblik moest gebeuren en niet veel vroeger of veel later. Elke van buiten afgedwongen en in geen enkel plan voorziene stilstand in de economische groei leidt zeer waarschijnlijk tot onbeheersbare, zowel economische als ecologische, crises. Daarom zweren ook alle regeringen unisono bij de economische groei. Mogelijk laat zich daarmee een crisis voor morgen bezweren. Maar wil men ook de crisis van overmorgen voorkomen, dan zal men de groei doelgericht moeten afremmen en tenslotte tot stilstand moeten brengen. Hetgeen alleen dan zonder schokken mogelijk is, wanneer tegelijkertijd die ingebakken, heilloze dwangmatigheid van de groei wordt overwonnen. Dat is de kern van de diagnose zoals die in het NAWU-rapport wordt gesteld - een diagnose waar misschien hier en daar wel wat aan af te dingen valt, doch die men moeilijk in zijn geheel omver kan werpen.
| |
| |
| |
Kwalitatieve groei als alternatief
Onder kwalitatieve groei moet men verstaan een groei die op lange termijn zowel de ecologische als de economische crisis vermijdt. Daartegenover staat de kwantitatieve groei, waarin alles maar groeit wat een rendement oplevert dat zich in geld laat uitdrukken. Het gaat dus om een gedifferentieerde tegenover een ongedifferentieerde groei.
In een economisch bestel dat alles nog van de grond der armoe af moet opbouwen, wordt iedere uitbreiding van het goederenaanbod en iedere rationalisering die de vuile en de zware arbeid inperkt, terecht als vooruitgang beschouwd. Maar in een verder ontwikkelde economie heeft een uitbreiding van de goederenstroom of een verdere ontlasting van de arbeid door nóg meer rationalisering niet meer diezelfde waarde. De meeropbrengst aan nut van een vermeerderd goederenaanbod is gedaald, terwijl die van het milieu, de grondstoffenvoorraad met name, is gestegen. De vraag naar milieugoederen neemt toe, doch zonder dat hun prijs omhooggaat. Aangezien er geen marktmechanisme bestaat dat via de vaststelling van de prijs het evenwicht verzekert tussen de stijgende vraag naar milieugoederen en hun verminderd aanbod, moet de economische politiek te hulp komen. Maar hoe?
Het NAWU-rapport antwoordt: door het bevorderen van rationalisatieinvesteringen van een ander soort dan de tot dusver gebruikelijke. Van die investeringen namelijk die er niet op uit zijn arbeid te vervangen door energie, zoals de investeringen van de bekende, eerste soort, maar die helpen energie te sparen door bijvoorbeeld warmte-indamming of die de behoefte aan grondstoffen doen dalen bijvoorbeeld doordat zij de produktie bevorderen van goederen met een lange levensduur of goederen die zich gemakkelijk laten herstellen.
Dergelijke maatregelen moeten tot drieërlei resultaat leiden:
Ten eerste: volledige werkgelegenheid. In tegenstelling tot maatregelen als een abrupte en radicale investerings-stop blijven in dit beleid arbeidsplaatsen behouden in de sector van de produktie der investeringsgoederen, omdat immers de investeringen voortgaan. Zij zijn alleen van een andere soort. In tegenstelling tot wat bij het systeem van de kwantitatieve groei gebeurt, hoeft bij kwalitatieve groei niet meer krampachtig naar nieuwe arbeidsplaatsen te worden gezocht voor die arbeiders die tengevolge van de rationaliseringen van de eerste soort moeten worden ontslagen, terwijl niemand precies weet wat voor nieuwe arbeidsplaatsen moeten worden geschapen en voor wie.
| |
| |
Ten tweede: prijs-stabiliteit. Omdat er geen overbodige arbeidsplaatsen geschapen hoeven te worden, hoeven Staat en bedrijfsleven zich minder in de schulden te steken; het scheppen van nieuw geld en daarmee de inflatie worden beperkt.
Ten derde: stabilisatie van het milieu. Rationaliseringsmaatregelen van de eerste soort verbruiken naar verhouding veel te veel milieukapitaal - grondstoffen, energie, bodem en regeneratiekracht van de biosfeer. Rationaliseringsmaatregelen van de tweede categorie daarentegen verbruiken relatief weinig van dit alles; alleen immers voor de investeringen zelf, niet voor de uitbreiding van de produktie om de slachtoffers van de rationalisatie aan werkgelegenheid te helpen. Tegelijkertijd verminderen zij in de produktie zowel als in de consumptie het opgebruiken van grondstoffen en het uitstoten van afval.
Dit antwoord lijkt verbluffend eenvoudig. Het NAWU-rapport houdt dan ook rekening met het voortbestaan van een zekere hoeveelheid werkloosheid. Daartegen wil het de strijd aanbinden door het beschikbare arbeidsvolume door middel van arbeidstijdverkorting over alle werkwilligen te verdelen; een methode waarover al lang van gedachten wordt gewisseld. Maar ook een methode met kuren. Bij verkorting van de arbeidstijd zullen de lonen een veer moeten laten, anders gaat de produktie per mankracht achteruit zonder dat de loonkosten dalen. Dat schept weer een drang om arbeidsplaatsen weg te rationaliseren teneinde aldus de produktiekosten onder controle te houden. Loonsverlagingen echter laten zich politiek niet verkopen. Bovendien rijst de vraag wat er dan moet gebeuren in die sectoren van het bedrijfsleven waar arbeidstijdverkortingen moeilijk kunnen worden doorgevoerd, zoals bijvoorbeeld in de landbouw. Het NAWU-rapport bespreekt meerdere mogelijkheden om deze moeilijkheden te overwinnen. Daarbij gaat het er voornamelijk om, een deel van de dienstverleningen-sector uit de economische sfeer te lichten en onder te brengen in een soort sociale dienstverlening volgens een systeem van burenhulp, een systeem van wat men de ‘kleine netten’ noemt.
Door deze dienstverleningen zowel aan de vrije mededinging als aan de staatsbemoeienis te onttrekken wordt het ietwat gekrompen budget zowel van de afzonderlijke individuen als van de openbare kassen ontlast. De bestaande materiële welstand kan dan grosso modo behouden blijven ondanks de daling van de inkomens. En de kwaliteit van het leven stijgt, omdat de mensen een deel van hun nieuw-gewonnen vrije tijd gaan besteden onafhankelijk van de vrije-tijdsindustrie.
| |
| |
| |
Stabilisatie van het milieu
Met deze maatregelen kan de dwangmatigheid van de groei nog niet in voldoende mate worden overwonnen. Dat kan alleen worden bereikt door duidelijk paal en perk te stellen aan het verbruik van milieu-goederen, bodem en energie.
In het bestaande systeem groeit de economie totdat de last die zij op die voorraden en het milieu legt, ondraaglijk is geworden. Dan pas worden nieuwe emissies aan voorschriften gebonden of zelfs immissies opgelegd. Maatregelen van deze soort werken echter langzaam door; zij kosten meer dan een preventieve methode en blijken onder bepaalde omstandigheden economisch of zelfs technisch onuitvoerbaar, zoals bijvoorbeeld het geval was met de oorspronkelijk vastgestelde normen voor de beperking van giftige bestanddelen in de uitlaatgassen van auto's zoals die in de Verenigde Staten waren vastgesteld.
Men hoeft echt niet over een grote fantasie te beschikken om te vermoeden dat zo'n contingenteringssysteem moeilijkheden oproept. Niet alleen omdat de wetenschappelijke grondslagen ervoor nog gebrekkig zijn, maar ook omdat zo'n systeem de vaststelling van een waarden-scala vergt. Wat moet onvoorwaardelijk worden geëist, wat kan redelijkerwijs worden gevergd en wat is alleen maar wenselijk? Daarbij komt de te verwachten tegenstand van de ondernemers, die nu eenmaal een hekel hebben aan alles wat zij als extra rompslomp beschouwen. Men zal echter over deze moeilijkheden heen moeten komen met het oog op de noodzaak de dwangmatige groei in het economisch systeem te overwinnen zonder alle voordelen van de vrije markteconomie overboord te werpen.
Hoezeer het probleem van het interen der voorradige kapitaalgoederen zich aan ons opdringt, kan het best duidelijk worden gemaakt aan de hand van wat er in de bouw gaande is.
Al zolang als wij over betrouwbare statistieken dienaangaande beschikken, groeit het bouwvolume in de industrielanden ongeveer even sterk als de totale economische bedrijvigheid, te weten 3% per jaar. Dit betekent dat in een land als Zwitserland, waar tot nu toe pas ongeveer een twintigste van het hele grondgebied is volgebouwd, over nog geen honderd jaar het hele land is volgebouwd en zelfs de gletschers onder het beton komen te liggen. Zou men ter compensatie alle gebouwen die ouder zijn dan dertig jaar, neerhalen en de ruimte die daarvoor vrijkomt, gebruiken voor nieuwbouw, dan zou men daarmee het moment waarop het land is volgebouwd met niet meer dan 17 jaar kunnen opschuiven.
| |
| |
Zou nu de economische groei door welke oorzaak dan ook tot stilstand komen, dan zou de bodemvoorraad ook niet langer worden uitgeput. Zou men, omgekeerd, de uitputting van de bodemvoorraad tot stilstand brengen, dan zou men ook de economische groei stoppen. Tussen deze twee alternatieven in beveelt het NAWU-rapport aan, de uitputting van de bodem tot twee terreinen te beperken.
Ten eerste zou de oppervlakte die voor de landbouw in gebruik is, niet meer mogen worden verminderd. Dit idee is niet nieuw. In Zwitserland kent men iets dergelijks in een wet uit 1902, die vermindering van het bos-oppervlak verbiedt. Waar bos wordt gerooid, moet door nieuwe aanplant daarvoor compensatie worden gegeven. De reserve aan landbouwgrond zal zo groot moeten zijn dat in tijden van crisis de bevolking nog nèt daaruit kan worden gevoed, waarbij er rekening mee moet worden gehouden dat alsdan tengevolge van tegelijkertijd optredende schaarste aan energie de opbrengst per hectare omlaag zal gaan. Een gelukkig neveneffect van een dergelijke maatregel zou waarschijnlijk optreden in de vorm van een indamming van de grondspeculatie.
Ten tweede zou de oppervlakte beschikbaar voor het optrekken van bouwwerken aan een maximum moeten worden gebonden. Momenteel is in Zwitserland 5,6% van de oppervlakte bebouwd. Een uitbreiding tot 7% wordt als aanvaardbaar beschouwd. De binnen dit kader nog beschikbare 1,4% zou in geleidelijk afnemende porties moeten worden bebouwd. Het ligt voor de hand dat zulke maatregelen om herziening van verschillende traditionele vormen van eigendomsrecht vragen. Daaraan wijdt het NAWU-rapport een apart hoofdstuk. De thans bestaande eigendomsconceptie begunstigt de expansie, de uitbreiding, de ‘verovering van de natuur’. De eigendomsconceptie van de toekomst zal meer rekening moeten houden met de sociale functie van de eigendom. Het milieu is een gemeenschappelijk goed, een patrimonium, waarvan de produktieve kracht zo lang mogelijk moet worden behouden. Al naar gelang de soort van de milieu-goederen - regenereerbare of niet-regeneerbare voorraden, bodem enz. - moeten daartoe verschillende wegen worden ingeslagen en daarvan bestaan in onze cultuur reeds een aantal voorbeelden.
| |
Beperking van energie en verzekering van arbeidsplaatsen
Waarschijnlijk het belangrijkste bestanddeel van een beleid gericht op de stabilisering van het milieu, waardoor de dwangmatigheid van het groei- | |
| |
proces in het economisch systeem kan worden opgeheven en die groei zelf kan worden afgeremd, ligt in de begrenzing van het energiegebruik door:
- de energie efficiënter te benutten en spaarzamer te gebruiken;
- het aandeel van regeneerbare en binnenslands beschikbare energievormen te vergroten; daarbij kan men denken aan zonne-energie, directe omgevingswarmte en hout.
Een dergelijk program kan alleen stap voor stap worden uitgevoerd en komt zeker niet vanzelf tot stand in de korte tijd die ons nog ter beschikking staat tot het moment waarop de klassieke bronnen van energie beginnen op te drogen. Het proces kan echter wel in een versnelling raken, wanneer de geïmporteerde energie en de hydro-elektriciteit die binnenslands wordt geproduceerd, geleidelijk duurder worden. Daarbij is het van belang de regels van de markteconomie in het oog te houden en aanstonds met die prijsverhogingen te beginnen voordat de prijsstijgingen, die men van de producenten mag verwachten, de speelruimte voor het beleid gaan vernauwen. De stijging van de energieprijzen zou kalmaan moeten beginnen met bijvoorbeeld 2 of 3% per jaar. Zij moet ook in beweging blijven: ieder jaar weer 2 tot 3% omhoog, zodat er een zekere druk tot aanpassing ontstaat.
Veel consumenten zullen bij het doen van kapitaalsuitgaven de met stelligheid te verwachten en in hun hoogte enigszins berekenbare prijsverhogingen incalculeren en rationalisatiemaatregelen van de tweede categorie doorvoeren.
Zo'n voorstel roept enkele vragen op.
Ten eerste de vraag: ‘Wie moet dat betalen?’ Het antwoord: Een indirecte belasting op de energie zelf zal de middelen moeten leveren. Een dergelijke belasting moet niet worden gezien als alleen maar een middel tot doorvoering van een beleid, maar ook als een financieringsbelasting. Omdat deze belasting, naarmate de tijd vordert, steeds hogere bedragen opbrengt, kunnen andere belastingen, de omzetbelasting bijvoorbeeld, worden verlaagd. De stimulans tot een rationeel gebruik van de energie blijft behouden.
Ten tweede de vraag: ‘Moet men niet stellen, dat zonder uitbreiding van de energie ook geen uitbreiding van de werkgelegenheid mogelijk is?’ Als er tussen deze twee zulk een relatie zou bestaan, zou men zich kunnen afvragen waarom de Verenigde Staten naast het grootste energie-verbruik per hoofd van de bevolking ook al tientallen jaren een van de grootste werkloosheidsproblemen kennen. Er zijn onderzoekers - en dat zijn niet
| |
| |
alleen de mensen van het NAWU-team - die hebben aangetoond dat juist bij een schaarser worden van de energie meer nieuwe arbeidsplaatsen worden geschapen dan er komen te vervallen door die schaarste. Het streven is er immers op gericht minder kapitaals-intensieve en dus meer arbeids-intensieve arbeidsplaatsen te scheppen. Hoe moeten anders uiteindelijk 16 miljoen werklozen in de westelijke industrielanden - om nog te zwijgen van de 300 miljoen in de ontwikkelingslanden - ooit aan de slag komen? Ware het niet verstandiger de energie te belasten in plaats van de arbeid maar steeds fiscaal zwaarder op te zadelen met steeds hogere loonbelasting-tarieven?
Stabilisering van energie schept arbeidsplaatsen. Weliswaar zou het dan afgelopen zijn met de stijgingen van de produktiviteit waar wij aan gewoon zijn geraakt en daarmee tevens met de steeds hogere reële lonen - iets wat uit het NAWU-rapport te weinig naar voren komt. Toch zal men een halt moeten toeroepen aan de stijging van de produktiviteit om te verhinderen dat niet-gerationaliseerde arbeid niet meer aan de markt komt, zoals in de landbouw, in het onderwijs en in de gezondheidszorg. Een alles-omvattende stabilisering van het milieu wijst ons dus de weg uit ons dilemma. Zij voorkomt een ecologische crisis doordat zij de grondstof-reserves spaart en de afvalproduktie vermindert. Tegelijkertijd drukt zij de economische crisis de kop in door middels stabilisatiemaatregelen arbeidsplaatsen te scheppen en de vervanging van menselijke arbeid door energie af te remmen en aldus de vermindering van de arbeidsplaatsen te voorkomen.
|
|