Streven. Vlaamse editie. Jaargang 46
(1978-1979)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1018]
| |
De bezetting van RBP, een laboratorium van de arbeidersbewegingGa naar voetnoot1
| |
[pagina 1019]
| |
De arbeiders van RBP, die dit dag na dag hebben meegemaakt en kritisch bekeken, geloven dan ook niet in de verklaringen die het grote publiek zo vlot geslikt heeft. De oliecrisis van 1973 lijkt hun een minder plausibele verklaring dan het feit dat Oxy toen al zijn winst binnen had en uit de Europese olie wou wegzwemmen, liefst zonder veel moeilijkheden. Vervolgens wezen ze mij erop, dat ze ook niet geloven dat de sluiting een gevolg is van de overcapaciteit van de Europese raffinaderijen; ze denken eerder dat de markt - mede door de ruzie tussen Oxy en de zeven zusters, mede door het aandeel dat Oxy tot 1978 had in de Noordzeeolie - gewoon anders verdeeld werd. Hoe zouden ze anders het feit uitleggen dat hun bedrijf gesloten wordt, maar dat Esso in hetzelfde jaar nog miljardeninvesteringen doet? En al kunnen ze zich bij een reëel failliet van hun bedrijf desnoods nog neerleggen, zolang ze redenen genoeg hebben om aan een spelletje achter de schermen van de macht en de markt te geloven, vertikken ze het, de eerste slachtoffers te zijn van de olie-speculanten. In de tweede plaats zijn ze door Oxy natuurlijk behandeld met de arrogantie van de macht. Normaal, d.w.z. wanneer er geen duidelijke en dringende economische redenen zijn, wordt zo'n sluiting drie maand van tevoren aangekondigd. De beslissing van Oxy om begin september 1978 te sluiten, werd door de RBP-directie aan de ondernemingsraad meegedeeld begin augustus van hetzelfde jaar. Dat was trouwens niet de enige regeling uit de CAO's van 1959 en 1960, bekrachtigd door een Koninklijk Besluit van 1975, die niet werd geëerbiedigd. Daarin wordt namelijk ook het bestaan van petroleumarbeiders erkend, wat erop neer komt dat de petroleumbazen verplicht zijn ontslagen arbeiders elders in de eigen sector te werk te stellen. De vakbonden hebben vooral dit punt erg zwaar opgenomen en zijn tot vandaag blijven ijveren voor de naleving van dit aspect van de sociale-vredesverdragen. Maar de vereniging van de petroleumfirma's, de Belgische Petroleumfederatie, heeft van in het begin geweigerd ook maar een poging te doen om deze afspraak te eerbiedigen, integendeel. Hoewel Esso bereid was een dertigtal mensen van RBP op te nemen, weigerde P. Hatry, voorzitter van de federatie, hier ook maar over te praten. Vanwaar die botte onwil van de Belgische patroons? Vooreerst is er de bestaande overcapaciteit, die hen deed vrezen dat RBP een precedent zou worden waarop de arbeiders van bv. het bijna-sluitende Albatros zich zouden kunnen beroepen. In de uitspraken van P. Hatry vallen echter enkele formuleringen op (zoals deze: ‘Ik wil niet onder druk praten’) waaruit een bewuste anti-vakbondshouding blijkt. Zeer veel RBP-arbeiders geloven dan ook dat ze ‘gestraft’ worden voor hun militante vakbondstraditie, dat het patronaat ‘de rode burcht’ in de Antwerpse haven wil vernietigen. Dit past overigens in een recente evolutie: ook de vakbondsafgevaardigde van SIBP, Miel De Bruyne, werd in 1976 op een dergelijke manier ‘genekt’: hoewel hij een volkomen legitieme staking begon, na ruggespraak met de vakbondsleiding en raadpleging van zijn mensen, werd hij ontslagen; hij zou een ‘wilde staking’ uitgeroepen | |
[pagina 1020]
| |
hebben; ook al werd de staking door de vakbonden onmiddellijk erkend, in 1978 gaf de Antwerpse rechtbank de ontslaande patroon gelijk. Tegen deze achtergrond wordt de kittelorigheid van de RBP-arbeiders nog begrijpelijker. De niet al te ‘arbeideristische’ lezer zou het bovenstaande kunnen zien als een subjectieve interpretatie. Hij mag evenwel de kwade trouw vanwege de patroon niet onderschatten. Zo was de spanning op RBP al maanden van tevoren voelbaar, al was er geen sprake van sluiting; maar het bedrijf draaide op een laag toerental. Maar het zat wel vol met ruwe olie en produkten. Twee maand voor de sluiting schatte een arbeider die voorraad nog op ‘toch wel zoiets als een miljard frank’. Eén van de redenen waarom de sluiting geen drie maand van tevoren werd aangekondigd? Een feit is dat de directie van RBP het personeel heeft misleid, toen de grootscheepse operatie begon om deze produkten, tot en met de ruwe olie, de grondstof zelf van een raffinaderij, weg te slepen. Men maakte de arbeiders wijs dat een nieuwe levering van ruwe olie uit Libië werd verwacht en dat daarom het bedrijf ontruimd moest worden. Was het geen toppunt van redelijkheid dat de arbeiders dit lieten gebeuren tegen beter weten in? Wie kan men in zo'n geval van kwade trouw beschuldigen? Wat is dat voor een oplichtersklucht, wanneer een bedrijf tijdens weekends met kunst-en-vliegwerk en leugens leeggehaald wordt? En een mogelijke sluiting ten stelligste wordt ontkend? Wat konden de arbeiders nog doen, daarna, toen de sluiting openlijk - voor binnen één maand - bekend werd gemaakt? Naast de bezetting, waarvoor ze de steun van hun vakbond nodig hadden, was er ook nog het wapen van de politiek. Wat zouden onze parlementariërs kunnen doen om Oxy en de Petroleumfederatie te dwingen de clausules van de CAO's en het KB na te leven? Ook dat bleek onmiddellijk een illusoire onderneming. De (christen-democratische) Staatssecretaris voor Streekeconomie Mark Eyskens liet dadelijk weten dat er van een overname van RBP door de staat geen sprake kon zijn. Zijn (socialistische) collega, de Minister voor Economische Zaken, Willy Claes was iets milder: misschien kon de asfaltproduktie overgenomen worden, aangezien die in het verleden sowieso aangewend werd voor de Belgische wegenwerken. En misschien konden de opslagtanks dienen voor de stockering die het crisisplan van de toenmalige regering Tindemans II voorzag. Maar ook van socialistische zijde bleef het bij vage beloften. De idee, dat de regering door een staatsbedrijf inzicht zou kunnen krijgen in de jungle van de petroleumprijzen, bleef dode letter. Integendeel: negen maanden lang speelde Mark Eyskens de oliebal door aan Willy Claes; beide ministers speelden een indrukwekkend pingpongspelletje met de controverse tussen overheids- en privé-initiatief. Het pleit niet voor de geloofwaardigheid van Willy Claes, dat hij de eis van zijn partij om in de regering Martens mee te draaien, met name: een oplossing voor RBP, ondertussen totaal vergeten is...Ga naar voetnoot3. Het pleit veel meer voor | |
[pagina 1021]
| |
Mark Eyskens' geloofwaardigheid dat hij uiteindelijk toch een koper kon opsnorren, Coastal States Corporation. | |
LaboratoriumsituatieDe vakbeweging heeft hedendaagse problemen: ze wordt enerzijds geconfronteerd met multinationals zoals Oxy die nogal willekeurig kunnen optreden; anderzijds heeft ze af te rekenen met haar politieke vrienden, die tegenover een multinational machteloos blijken. Daarmee loopt parallel, dat ze minder dan vroeger op haar basis kan rekenen: de vakbondstop is nooit helemaal zeker of hij de massa aangeslotenen achter zich heeft, weet ook nooit heel duidelijk of zijn bedoelingen nog wel kloppen met die van de kleine man. Ook daarover staan er heel heldere getuigenissen in het RBP-boek. Maar ook van het tegendeel: het is vaak niet mooi meer wat mensen hun eigen vakbond allemaal toedichten. Rond RBP kristalliseerden zich al deze gegevens: het ging om een multi, de vakbond had zo zijn moeilijkheden, de politici speelden hun machteloze show, de kleine man kon zichzelf nog nauwelijks herkennen in wat ‘op hoger niveau’ over hem werd beweerd. In mijn boek zelf heb ik deze elementen niet geanalyseerd. De bedoeling was een documentaire te maken waarin de elementen aanwezig zijn die de lezer nodig heeft om zich een oordeel te vormen. Dat is me niet altijd in dank afgenomen. Mensen uit de Communistische Partij, die overigens nooit een partijpolitieke, maar altijd een reële bekommernis om een oplossing voor de RBP-bezetters toonden, verweten me die neutraliteit. ‘Het volstaat niet sceptisch te zijn’, zeiden ze. Een alternatieveling die voor AltinformGa naar voetnoot4 de vakbondswerking bestudeert, meende echter juist dat ik me door de communisten op sleeptouw had laten nemen, terwijl zijn collega vond dat ik tezeer ‘achter de vakbond stond’. Marcel Schoeters, de spilfiguur tussen ABVV-top en RBP, daarentegen vond dat ik met hem had moeten samenwerken... Kortom, de meest tegenstrijdige appreciaties ontstaan doordat ik zoveel mogelijk een eigen analyse en een eigen opinie buiten het boek heb gehoudenGa naar voetnoot5. | |
[pagina 1022]
| |
Toch meen ik dat juist een documentair boek diende geschreven te worden, omdat daarin niet de slogans en de opinies, maar de feitelijke situatie beschreven wordt; het gebeurt al te zelden dat bijvoorbeeld de menselijke dramatiek van een bezetting aan bod komt; die zit er nu volop in. Maar dit belet niet dat ik de bezetting van RBP als een echte kristallisatie van de belangrijkste vakbondsproblemen zie. Het is wellicht nuttig bij wijze van voorbeeld één moment uit het boek te lichten en de gegevens kritisch te analyseren. Het meest voor de hand liggende moment is de manier waarop de algemene petroleumstaking van 9-30 mei 1978 beëindigd werd. | |
De mislukking van een stakingDe situatie was zeer ongunstig voor een algemene staking in september 1978. Een mooie nazomer behoedde de consument voor een te hoog stookolieverbruik. Vanover de grenzen kon massaal petroleum ingevoerd worden. Allerlei bedrijven bleven leveren dank zij het werk van de bedienden. Eerst en vooral had er dus een actieve steun vanwege Nederlandse, Duitse en Franse petroleumarbeiders moeten bestaan, liefst geruggesteund door de chauffeurs die - in de Nederlandse formulering - België daadwerkelijk als ‘een besmet gebied’ hadden moeten behandelen. Vervolgens zouden de havendiensten en de scheepvaart hebben moeten meewerken, evenals het spoorwegpersoneel dat het lossen en laden van petroleumprodukten op zich neemt. Het was op zijn minst riskant een staking te beginnen, zolang die elementaire afspraken niet bestonden. Nu bleef het bij ‘aanbevelingen’ en ‘solidariteitsverklaringen’ die de oliestroom naar België niet konden stoppen. Daaruit volgt, dat de petroleumstaking moest kunnen rekenen op een zeer grote inzet van de petroleumarbeiders en op passieve steun van de bedienden. Die laatste was er niet. De eerste bestond slechts bij een beperkte groep: te weinig mensen waren bereid aan de grens met de tankwagenchauffeurs te discussiëren, aan de fabriekspoorten met de bedienden die arbeiderswerk deden of met de arbeiders van de kleinere bedrijven. Uit de getuigenissen van de RBP-bezetters bleek dat veel te veel piketacties voor rekening van veel te weinig mensen kwamen. Bovendien dienden zij de bezetting desnoods te verdedigen tegen een inval van de rijkswacht... Toch had de staking resultaten. Bepaalde chartervluchten vanuit België vielen zonder kerosene en de lijnvluchten dienden door het leger bevoorraad. Er was sprake van dat ook enkele industrieën plat gingen vallen bij gebrek aan petroleum. De politiek van de petroleumbazen bestond erin, dit zoveel mogelijk te verdoezelen door de bevoorrading te concentreren op Brussel, Antwerpen, Gent en Luik. Dat er elders pompen droog stonden viel dan minder op. De overheid verzorgde de zogenaamde ‘vitale behoeften’ (ziekenhuizen o.m.), wat de controle door de arbeiders nog moeilijker maakte. Stilaan maar zeker begon de rijkswacht grimmiger en grimmiger op te treden tegen de stakingsposten. | |
[pagina 1023]
| |
In de derde week werd er dan ook een breekpunt bereikt. Net op dat moment wenste de vakbond zijn achterban te raadplegen en die raadpleging leidde tot een negatief resultaat: slechts 63% wenste de staking voort te zetten, wat 3% beneden de vereiste 2/3 meerderheid is. De staking werd afgelast net op het ogenblik dat de resultaten zichtbaar konden gaan worden. Daarover is een en ander te doen geweest. Sommigen zeiden dat de vakbonden onder druk van de regering de staking bewust hadden beëindigd. Dit is niet per definitie uitgesloten, wanneer men achteraf de houding van de BSP bekijkt en ziet hoe het ping-pongspelletje tussen Claes en Eyskens uiteindelijk leidde tot de verklaring van Claes dat de asfaltafdeling na negen maand niet meer rendabel is, waarmee een kiesbelofte werd verloochend. Maar anderzijds heeft de vakbond ook degelijke argumenten. Laten we die eerst even bekijken. Het was een tactiek van de patroons, dat vooral in de derde week van de staking geruchten werden verspreid over toenemende werkwilligheid: bij de raffinaderij SIBP zouden 100 arbeiders een verklaring hebben ondertekend dat ze door de vakbond tot staken werden verplicht; bij Esso zouden er 30 werkwilligen zijn; enzovoort. Een vrij geheimzinnige zaak, waarin de brief met de 100 handtekeningen uit veiligheidsoverwegingen bij een deurwaarder zou zijn gedeponeerd, waarbij gevechten ontstonden tussen jonge, nog niet als petroleumarbeider erkende werknemers van Esso en een stakerspiket... Dit diende wel degelijk onderzocht te worden. Het gebrek aan mensen voor de piketten wees trouwens in dezelfde ‘werkwillige’ richting. Hoe werd de basis geraadpleegd? Een referendum onder alle arbeiders werd verworpen, omdat gevreesd werd dat de vrouwen - onder de indruk van de alarmerende persberichten over geweld en sabotage, vooral in de rechtse kranten - hun mannen onder druk zouden zetten. Dus werd het een stemming onder vakbondsafgevaardigden van het gemeenschappelijk front ACV-ABVV. Hoewel het ABVV 11,9% meer mensen vertegenwoordigde, werden de mandaten gelijk verdeeld: elke vakbond kreeg er veertig. Dat lijkt sterk op een manoeuvre om de minder militante invloed van het ACV te doen doorwegen; anderzijds kan het ook verklaard worden als een afspraak bij het vormen van een gemeenschappelijk front. Evenwel, uit protest tegen die procedure weigerden de arbeiders van Féluy mee te stemmen, wat moreel hoogstaand is, maar de werkwilligen nog meer kracht gaf. Wat bleek echter achteraf? De arbeiders van SIBP weigerden de maandag na 30 september het werk te hervatten. Pas nadat Marcel Schoeters hen had gewezen op het feit, dat ook hij zich bij een democratische beslissing diende neer te leggen en dat de activiteit van de SIBP-arbeiders bij de piketten nooit bijzonder groot was geweest, aanvaardden de arbeiders de beslissing en gingen de fabriek binnen. Was dit alleen maar een demonstratie van de meest militante arbeiders om de geruchten over hun ‘werk- | |
[pagina 1024]
| |
willigheid’ tijdens de derde week uit de wereld te helpen? Of kwam hier een conflict aan het licht tussen de reële motivering van de basis en wat de vakbondssecretaris over die motivering dacht? Het is vrij moeilijk hier uit te maken wat er aan de hand was. Immers, een vakbondssecretaris handelt niet vrij naar zijn impulsen: hij is de spil tussen de achterban, die hem moet kunnen vertrouwen, en de andere secretarissen van de andere sectoren, die de acties van zijn achterban moeten kunnen accepteren. Het is niet denkbeeldig, dat er in de andere sectoren enige argwaan bestond tegenover deze staking, omdat ze de mislukte staking voor Miel de Bruyne nog in hun achterhoofd hadden en vooral: omdat alle sectoren met bedrijfssluitingen te maken hebben en men moeilijk alle bedrijven kan gaan bezetten... Wat bij de achterban zeer redelijk schijnt, is voor de andere sectoren vaak moeilijk te accepteren, en dan staat de vakbondssecretaris tussen twee vuren. In ieder geval was er al een conflict met de bedienden geweest, die niet meestaakten, en die daarom waren uitgescholden voor hun gebrek aan solidariteit. Hier geldt dezelfde opmerking als wat de internationale afspraken betreft: de vakbonden staan nergens, omdat hun opdeling in bedienden en arbeiders het verdeel-en-heers-spelletje van de patroon in de kaart speelt. Ook hier had er lang vóór de staking al wat meer moeten gesaneerd worden. Men heeft, kortom, zeer veel argumenten om de houding van de vakbonden op redelijke gronden te verklaren. Er zijn slechts enkele argumenten om de ‘druk van de regering’ te accepteren, al dient hier onmiddellijk, nogmaals, bij gezegd te worden: de geloofwaardigheid van de BSP heeft niets gewonnen bij het verloochenen in juni 1979 van de kiesbelofte ‘een oplossing voor RBP’. Dit laatste blijft een pijnlijke angel in het vakbondsvlees. Mijn conclusie uit dit alles is dus genuanceerd: hoewel ik niet geloof aan fabeltjes over ‘druk’ op vakbondsleiders, meen ik dat de vakbond op langere termijn veel meer had kunnen doen om een staking als deze degelijk voor te bereiden, om de voorwaarden te scheppen waarin ze niet noodzakelijk doodbloedt. Drie grote, mislukte stakingen aan de Antwerpse haven (dokstaking, De Bruyne, RBP) in tien jaar zijn niet bemoedigend voor de toekomst. Wijzen de uitslagen van de jongste sociale verkiezingen trouwens niet uit dat de minst militante vakbond, het ACV, vooruitgaat ten nadele van het ABVV dat maar al te vaak de kastanjes uit het vuur haalt, maar zich daarbij ook te vaak de vingers verbrandt? Het enthousiasme van de ABVV-militanten leeft ook niet van woorden alleen. En indien verbale radicaliteit te vaak tot mislukkingen leidt, tast ze dat enthousiasme onwillekeurig grondiger aan dan een voorzichtiger houding, ook al is zo'n voorzichtiger houding niet aangepast aan bijvoorbeeld de solidariteit en de inzet van de RBP-bezetters. Het zal nog lang duren vooraleer een evenwicht gevonden wordt tussen de spontane acties aan de basis (die vaak ten onrechte aan linkse groepen worden toegeschreven - | |
[pagina 1025]
| |
zoals ‘dokstaking is Amada’, ‘RPB is KP’ enzovoort) en het coördinerend beleid van de vakbonden. De gegevens over de RBP-bezetting kunnen in ieder geval dienen om daarover enige klaarheid te scheppen.Ga naar voetnoot* |
|