| |
| |
| |
Verzet in Irak en Afghanistan
L.L.S. Bartalits
Hoe overleeft het Iraakse regime?
Op de vraag welk land het voorbeeld van Iran zal volgen kunnen de Palestijnen en Syriërs na de topconferentie te Bagdad in februari 1979 geen openlijk antwoord geven; maar slechts weinigen zouden durven ontkennen dat Irak àl de kentekenen van de volgende domino heeft. Geen enkel Arabisch regime is, om te kunnen overleven, sterker bereid gebleken alle middelen te baat te nemen dan het Iraakse. Zo heeft het zich ruim elf jaar kunnen handhaven. De Baathisten hebben zich zelden onveiliger gevoeld dan sinds het vertrek van de Sjah. Daarom is het niet verwonderlijk dat zij weer hun toevlucht nemen tot repressie en pragmatisme.
Dat de omvang van de repressie nu pas tot de buitenwereld begint door te dringen is ten dele te danken aan de zelfbeheersing van sommige slachtoffers. Deze staan officieel zeer dicht bij hun vervolgers, omdat zij als leden van het door de Baathisten geleide Nationale Front (opgericht in 1971) verplicht zijn tot absolute loyaliteit aan de revolutie van 17 juli 1958. In de praktijk is het Nationale Front een fictie, maar de coalitie van de Baathisten met de communisten en twee kleinere groeperingen bestaat, althans op papier. Zij is, tezamen met het verdrag van vriendschap en samenwerking met de Sovjet-Unie, een van de middelen waarmee het Iraakse regime zijn reputatie van progressiviteit handhaaft terwijl het een allesbehalve progressieve politiek voert. Maar de zelfbeheersing van de Iraakse communisten is volgens kranteberichten het breekpunt genaderd. Zij staan voor een deel achter de protestbewegingen die zich in de Westeuropese landen doen horen. Een van die bewegingen zegt te strijden voor een democratisch Irak, bevrijd van de wreedheden van de ‘Iraakse Savak’. Honderden communisten zijn uit Irak gevlucht. Een lid van het centrale comité verklaarde dat de communisten twee jaar lang gehoopt hadden de Baathisten te overreden de vervolgingen te staken, maar het werd alleen steeds erger. In mei 1978 waren 36 communistische officieren geëxecuteerd omdat ze politieke activiteit in het leger hadden bedreven. Op verlaten van de Baathpartij, of lid worden zonder een vroeger lidmaatschap van een andere partij bekend te maken, staat de doodstraf. In 1978 werden ruim 10.000 Irakezen gedwongen een verklaring van trouw
| |
| |
aan de Baathpartij te ondertekenen; degenen die weigerden werden gefolterd of onder zeer intensieve druk gezet.
Er is weinig reden om aan de juistheid van dit en andere getuigenissen te twijfelen. Collectief meten de Arabische communisten met tweeërlei maat, maar individueel kunnen ze even overtuigend zijn als ieder ander, aldus The Guardian van 27 februari 1979. Bovendien wordt de algemene teneur van hun verhalen bevestigd door de niet-communistische Iraakse oppositie. De Koerden voegen er trouwens hun eigen klachten aan toe. Volgens de Koerdische Democratische Partij zijn ongeveer een kwart miljoen Koerden uit hun dorpen verdreven omdat het regime een ongeveer 20 kilometer brede bufferzone langs de Turkse en Iraanse grens heeft gecreëerd. Zij zijn bijeengedreven in de zgn. autonome zone, waar de levensomstandigheden volgens de oppositie afschuwelijk zijn. Een verbannen communistische leider zei dat zij de Baathisten nog een kans wilden geven. Wat dit betekent is niet duidelijk. Ook al begint Moskou zelf met verwijten te komen, het wil zich niet nog meer vijanden in de Arabische wereld maken.
Het grote keerpunt in het Iraakse beleid was de overeenkomst met Iran in maart 1975. Niet alleen werden sindsdien de communisten vervolgd; ook ayatollah Khomeini werd in 1978 het land uitgewezen, waarna president Siddam Hoessein persoonlijk keizerin Farah Dibah vergezelde tijdens haar politiek gemotiveerde pelgrimage naar de sji'itische heilige plaatsen in Zuid-Irak. Onder het mom van superrejectionisme deed Bagdad voorts al het mogelijke om de Syrische oppositie tegen president Sadat te saboteren. En medio februari 1979 sloot Irak een weinig opgemerkte, maar veelbetekenende veiligheidsovereenkomst met Saoedi-Arabië.
Eveneens in februari uitte president Siddam Hoessein zijn verlangen naar herstel van Iraks betrekkingen met de Verenigde Staten. Het is onjuist te denken dat Saoedi-Arabië na Camp David dichter genaderd is tot het radicaal-Arabische kamp. Saoedi-Arabië is zichzelf gebleven, maar Irak is Saoedi-Arabië dichter genaderd. De intensieve, semi-clandestiene samenwerking tussen beide landen is belangrijker dan de pro forma protesten van de Iraakse pers tegen bij voorbeeld het bezoek van Amerikaanse militaire vliegtuigen aan Saoedi-Arabië. De Iraakse Baathisten voelen zich erg bedreigd. Hun vervolging van de communisten komt voort uit de vrees dat hun huis, evenals dat van de Sjah, op zoveel woestijnzand is gebouwd. Van de communisten als zodanig hebben zij weinig te vrezen. Wat zij werkelijk te duchten hebben is de vereniging van de sectarische en etnische gemeenschappen die thans van de macht zijn uitgesloten. In de communistische partij zijn reeds Sji'ieten uit het zuiden en Koerden uit het noorden verenigd.
De Koerden zijn altijd onweerstaanbaar militant geweest. De erfgenamen van Moestafa Barzani hebben het hoofdkwartier van de gereorganiseerde Koerdische Democratische Partij weer op Iraaks grondgebied gevestigd en de guerrillastrijders van de Peshmerga (in het noorden resp. noordoos- | |
| |
ten van Irak) laten zich niet verlammen door het reusachtige deportatieprogramma van het regime. Het Pankoerdisme blijft aantrekkingskracht uitoefenen, al wensen de Iraakse Koerdische leiders geen steun te geven aan de secessionisten in Iraans Koerdistan. Zij willen veeleer gebruik maken van het anti-Baathistische potentieel dat de machtwisseling mogelijk zou maken. In het bijzonder willen zij een Arabisch-Koerdisch oppositiefront bouwen.
De natuurlijke bondgenoten van de Koerden zijn de Sji'ieten in Zuid-Irak die 60 tot 65% van de totale bevolking uitmaken. Tot nu toe zijn zij passief gebleven, maar ayatollah Khomeini zal de bedenkingen tegen politieke activiteit hebben weggevaagd. Evenals in Iran heeft de sji'itische geestelijkheid een moreel gezag dat de sunnitische geestelijken missen. In zijn boodschap van steun aan Khomeini had Bakr Sadr, een van de meest gerespecteerde sji'itische geestelijken, duidelijk de Iraakse Baathisten op het oog, toen hij zei dat ook andere tirannen de dag van afrekening tegemoetgaan.
| |
De Islam stelt de revolutie op de proef
Het op 18 april 1978 in Afghanistan aan de macht gekomen socialistische en pro-Russische bewind is al geruime tijd in een gevecht verwikkeld met rebellerende conservatieve islamieten.
Dezen zijn gestimuleerd door de gebeurtenissen in Iran. Steeds feller en vaker wordt gestreden tussen guerrillero's en regeringstroepen in de oostelijke regionen, terwijl het bewind in Kaboel de onderdrukking opvoert en belangrijke hervormingen doorvoert. Het conflict heeft een paar maanden geleden een internationale dimensie gekregen doordat de Sovjet-Unie op 19 maart Pakistan, Iran en de Volksrepubliek China heeft gewaarschuwd zich niet te mengen in de Afghaanse revolutie.
In een artikel beschrijft Gérard Viratelle in Le Monde van 20 maart 1979 hoe uit de moord op 14 februari op de Amerikaanse ambassadeur in Kaboel, Dubs, die eerst door rebellen werd ontvoerd, is gebleken dat er in Afghanistan een vastbesloten oppositie tegen het nieuwe regime bestaat. Voorts vertelt Viratelle dat de presentie en invloed van de Sovjet-Unie in Afghanistan is toegenomen sinds de machtswisseling vorig jaar, waardoor het land thans een niet gebonden satelliet van de Sovjet-Unie is.
In een tweede artikel gaat Viratelle in Le Monde van 21 maart 1979 nader in op de door het huidige bewind getroffen vernieuwingsmaatregelen. Het bewind heeft een nieuwe nationale vlag ingevoerd waarop de bevolking niet met spontane vreugde heeft gereageerd. Na aanvankelijk gewekte hoop groeit er nu wantrouwen bij de bevolking. Verzet binnen de leidersgroep werd aan het begin van de zomer van 1978 weggezuiverd, zuiveringen kwamen ook voor in de linkse en in nationalistische gelederen, conservatieve en religieuze groeperingen zijn hard aangepakt en de vroeger heersende aristocratie uitgeschakeld. Daarmee is de politieke basis van
| |
| |
het huidige bewind zo versmald dat het bijna in een isolement is geraakt. Alles staat onder een straffe controle. Alle openbare gebouwen worden zwaar bewaakt, evenals bruggen, elektriciteitscentrales, viaducten en zelfs benzinestations. Gemiddeld is er op de grote wegen om de 20 kilometer controle. Experts van de Verenigde Naties moeten tien dagen van tevoren toestemming vragen om ontwikkelingsprojecten van de VN te bezoeken. Ook diplomaten en toeristen moeten bij de autoriteiten melden waarheen zij willen gaan. Nog steeds geldt de avondklok. De gevangenissen in het land zijn vol en nog steeds worden arrestaties verricht.
| |
Landbouwhervorming
In deze atmosfeer heeft het bewind in minder dan één jaar maatregelen getroffen die de sociaal-economische verhoudingen ingrijpend kunnen veranderen, met de bedoeling het bewind van een politieke basis te voorzien. Een van de hoekstenen is de op 1 januari 1979 bij decreet nr. 8 uitgevaardigde landbouwhervorming. Deze is reeds ingevoerd in de regio's met een heet zomer- en gematigd winterklimaat. De landbouwhervorming houdt in dat niemand méér grond mag bezitten dan circa zes hectare per gezin. De daardoor vrijgekomen gronden worden verdeeld onder arme boeren en pachters en aan half-nomaden. Daarmee is het grootgondbezit afgeschaft en hebben 600.000 gezinnen een stuk grond gekregen. Dit decreet nr. 8 schrijft de verschillende vormen van landbouwbedrijven voor, verbiedt woekerrente en het verrichten van werk voor afbetaling van gesloten leningen. Ook aan de verkoop van gronden door de nieuwe eigenaren zijn beperkingen opgelegd.
Het effect van deze belangrijke hervorming is nog zeer beperkt omdat de maatregel nog zo recent is. De problemen worden niet zozeer gevormd door de toch al grotendeels gevangengezette ex-feodalen, als wel door een geringe bereidheid van arme boeren, pachters en half-nomaden de hen toegedachte grond in eigendom te nemen. Gronden immers van degenen aan wie zij generaties lang onderworpen en dienstbaar waren. Veel weigeringen komen voort uit vrees voor een terugkeer van het oude bestel en de gevolgen daarvan voor hun welzijn. Ook de nomaden zijn onwillig. Zo is het voorgekomen dat van geweld werd gebruik gemaakt, opdat grond in bezit zou worden genomen door arme boeren, pachters en nomaden. Een hinderpaal is ook dat landbouwvoorzieningen, zoals kredietverlening, produktiecoöperaties voor levering van zaaigoed en werktuigen, nog niet of nauwelijks functioneren. Als gevolg van de landbouwmaatregelen, alsook bijkomende ongunstige klimaatsomstandigheden, moet rekening worden gehouden met een voedseltekort in het land: zo wordt aangenomen dat dit jaar 400.000 tot 600.000 ton graan zal moeten worden ingevoerd, waarbij het moeite zal kosten dat van de Amerikanen los te krijgen. Desondanks lanceerde het bewind op 21 april een omvangrijk programma om in vijf jaar tijd het analfabetisme uit te roeien. Het land telt
| |
| |
onder zijn mannen ongeveer 90%, en onder zijn vrouwen vermoedelijk bijna 98% analfabeten. Vijf jaar dus om 8,1 miljoen Afghanen in de leeftijd van acht tot vijftig jaar te leren lezen en schrijven! Bij het onderwijs zal de nadruk worden gelegd op professioneel onderwijs. Ongetwijfeld zullen de resultaten bij de verwachtingen achterblijven, maar ook alfabetisering zal ingrijpende sociale gevolgen hebben, zoals een opvoeren van de verwachtingen en een versnelde politieke bewustwording.
Het bewind heeft voorts regels vastgelegd i.v.m. de omvang van de bruidsschat, dat wil zeggen een reductie tot vrijwel nul. Dit wordt door de progressieven als een maatregel tot bevrijding van de armen beschouwd, maar de Afghanen zien er een waardedaling in van hun dochters. De quasi-onderdrukking van deze traditie zou dan ook als een boemerang het huidige bewind kunnen treffen. Daarbij moet eraan worden herinnerd dat in 1920 de Afghaanse koning-hervormer Amanoullah besloot de vrouwen van de sluier te ontdoen wat hem zijn troon kostte. Afghanistan gaat in de verhouding man-vrouw veel verder dan islamitische buurlanden als Pakistan door ook de vrouwen lezen en schrijven te laten leren.
| |
Op weg naar een burgeroorlog
De vraag is of het revolutionaire bewind de beweging die thans wordt ontketend onder controle kan houden en in staat is een reactie te weerstaan. Wel spreken de bewindsvoerders zelden van socialisme of communisme om tegenstanders geen wind in de zeilen te geven. Op gebied van landbouw en nijverheid worden de kleine bedrijven gestimuleerd. Vastbesloten worden ook diverse oorzaken van ellende onder de bevolking bestreden. Men neemt het risico van een scheppen van onevenwichtigheden voor de politieke baten die men van de hervormingen verwacht. Voor de Afghanen telt echter zijn vrouw, zijn grond en zijn religie, aldus (volgens Viratelle) een Afghaanse burger. En met name de godsdienst heeft het bewind al in het defensief gedrongen, gezien de reactie in conservatieve en islamitische kringen.
Het nieuwe bewind in Afghanistan verhindert de moslems niet hun godsdienst uit te oefenen. Maar het feit dat de regering-Taraki uit de islamitische orde voortkomende praktijken aantast, heeft bij de moslems achterdocht, kritiek en tenslotte fel verzet opgewekt. De strijd is een paar maanden geleden aan de oppervlakte gekomen. Elke oppositionele fractie heeft de heilige oorlog verklaard en sinds het najaar 1978 heeft Kaboel met reëel gewapend verzet te maken. In de strijd tegen dit verzet worden middelen gebruikt die averechts werken, zoals onderdrukking van de moslim-geestelijken van een moskee in Kaboel, en soms ook van hun familie, het begaan van wreedheden jegens jonge verzetslieden, zoals in het dorpje Tagab op 75 kilometer ten noordoosten van Kaboel, en het bombarderen van de stad Kamdesh in de provincie Kounar.
De tactiek van het verzet is niet alleen te opereren vanuit de grensgebieden
| |
| |
doch in het land zelf te tonen dat zij er zijn en zo alom het verzet tegen het zg. communistische regime te stimuleren. Naast een gematigd conservatieve groepering in Badackchan, nemen twee extreem-rechtse islamitische bewegingen aan het verzet deel. Het zijn de Islamitische Beweging (Jamiyat-i-islami) en de Islamitische Partij (Hezh-i-islami). Zij streven hetzelfde doel na - liquidatie van de regering-Taraki en vorming van een op de Islam gefundeerde regering - met verschillende strategieën.
Leider van de Islamitische Beweging is Ustad Rabbani; een medewerker van hem verklaarde te Peshawar in Pakistan dat de Beweging voor Islamitische democratie en dus voor een meerpartijenstelsel is, en tegen het communisme wil strijden. De Beweging krijgt steun van de Pakistaanse zusterpartij, die ook Jamyat-i-islami heet.
| |
Internationalisering van de Afghaanse kwestie
Eveneens te Peshawar (in Pakistan) zetelt de Islamitische Partij, waarvan Gulbuddin Hekmatyar de leider is. Hij verzekerde dat de partij ongeveer 3.000 guerrillero's en vele aanhangers telt, onder wie artsen, ingenieurs en anderen met een goede opleiding. Ook Hekmatyar keert zich tegen het bewind wegens zijn zgn. communistisch karakter en omdat het volgens hem identiek is aan de Sovjet-Unie, een wrede onderdrukking praktiseert en zich wegens gebrek aan steun van de bevolking dan ook niet lang zal kunnen handhaven. De Islamitische Partij werd al door het vorige bewind - de regering-Daoud - onderdrukt en lag ook overhoop met de Khalq-groepering die thans de macht in handen heeft. Volgens Hekmatyar kan alleen de Islam ‘de mens beschermen tegen onrecht en uitbuiting en moet al wie het daar niet mee eens is worden bestreden’.
Beide Islamitische organisaties mikken op de sterke religieuze gevoelens van de Afghanen, op hun weerzin jegens door het bewind uitgevaardigde maatregelen en met name de landbouwhervorming. De Islamitische Partij zegt meer gehoor te vinden bij de bevolking dan de Islamitische Beweging, welke wordt verweten met de monarchie te hebben gecollaboreerd en die zich tot voor kort verzette tegen de vorming van een nationaal bevrijdingsfront. Op 11 maart hebben de twee organisaties samen met het minder invloedrijk lijkende Nationale Bevrijdingsfront besloten tot gemeenschappelijke actie tegen het bewind.
Noch de Islamitische Beweging noch de Islamitische Partij lijken momenteel te beschikken over een goed opgebouwde organisatie en genoeg wapens om in Afghanistan een zgn. bevrijde zone te creëren, en dat is naar alle waarschijnlijkheid ook niet hun bedoeling. Het verzet zorgt echter voor onveilige zones waarin aan het Afghaanse regeringsleger klappen worden uitgedeeld.
De toekomst van het bewind en van het verzet is sterk afhankelijk van de houding van de militairen, onder wie er zijn die weinig enthousiasme hebben getoond om tegen hun landgenoten te vechten. Ten einde desertie
| |
| |
te voorkomen worden acties door speciale eenheden uitgevoerd. Voorts worden versterkingen overgebracht naar onveilige zones. Zo raakt een leger van circa 100.000 man geleidelijk aan betrokken bij een burgeroorlog tegen enkele duizenden guerrillastrijders.
Volgens het bewind-Taraki is er echter geen sprake van verzet tegen de revolutie doch van buitenlandse inmenging. Pakistan kan nauwelijks anders doen dan vluchtende Afghanen asiel verlenen. Islamabad ontkent het verzet aan te moedigen of guerrillabases toe te staan, maar doet wel een oogje dicht. De vluchtelingen (tot nu toe ongeveer 50.000 tot 70.000) klagen over de geringe humanitaire hulp van Islamabad, maar zij bevinden zich in grensstreken waar stammen wonen die een hoge mate van autonomie bezitten of waar veel wordt gesmokkeld zonder dat de Pakistaanse regering haar gezag kan laten gelden. Het merendeel van de vluchtelingen behoort tot de Pachtous evenals de meerderheid in de noordoostelijke grensprovincies van Pakistan. Bovendien is de Jamyat-i-islami van Pakistan de belangrijkste politieke beweging in het Pakistaanse kabinet van generaal Zia-ul-Haq en ook het staatshoofd zelf is nauw verbonden met deze politiek-religieuze stroming. Via de Jamiyat-i-islami wordt ook de nog bescheiden Saoediarabische hulp aan het Afghaanse verzet doorgeleid. Pakistan is echter zeer op zijn hoede uit vrees voor een aanwakkeren door Kaboel van de sluimerende problemen Balotchistan en Pachtounistan.
De gebeurtenissen in Iran met het aan de macht komen van de ayatolla Khomeini hebben een aanzienlijke invloed uitgeoefend op de Afghaanse rebellen, ook al zijn zij Sunnieten en geen Sji'ieten. Het verzet lijkt er zeker van te zijn dat Iran hen te hulp zal komen. Ook vanuit het Westen dreigt gevaar nu in de westelijke grensgebieden zich tal van Afghaanse vluchtelingen hebben verzameld, waarop het Iraanse kabinet op 18 maart de grens met Afghanistan heeft afgesloten. Dit om de stroom vluchtelingen in te dammen en beschuldigingen van Kaboel en Moskou over inmenging te voorkomen. De Sjah had echter destijds al steun aan het Afghaanse verzet beloofd en het huidige Iraanse bewind zal niet lang met de handen in de schoot kunnen blijven zitten. Zo heeft de min of meer liberale ayatolla Chariat Madari, de tweede in de moslemhiërarchie, opgeroepen dat ‘alle moslems in de wereld de Afghaanse moslems moeten steunen’.
De regering-Taraki heeft onder invloed van Russische adviseurs het nieuwe Iraanse bewind snel erkend en deed dat zeker ook om de tienduizenden Afghanen die in Iran als gastarbeiders werken niet in moeilijkheden te brengen. De troebelen in Iran hebben de geldstroom van gastarbeiders al verminderd ten ongunste van de Afghaanse betalingsbalans, terwijl ook een aantal gastarbeiders naar Afghanistan is teruggezonden.
Het is moeilijk te zeggen of het waar is dat duizenden Iraanse soldaten zich vermomd bij de terugkerenden hebben gevoegd, zoals door Kaboel bij herhaling is beweerd.
| |
| |
Dit soort beschuldigingen lijkt te passen in een opzet de schuld voor de problemen waarin Kaboel is geraakt op buitenlandse inmenging te schuiven. Moskou heeft daarmee echter impliciet erkend dat Kaboel in moeilijkheden zit.
De Sovjet-Unie heeft echter wat snel Pakistan, Iran en de Volksrepubliek China ervan beticht in troebel water te willen vissen. Daarmee heeft Moskou een internationalisering van de Afghaanse kwestie versneld, wat nu juist door de rebellen wordt gewenst. Dat pro-China krachten in Afghanistan van betekenis zijn is vrijwel uitgesloten. Dat de Islamitische rebellen steun vinden in het cordon sanitaire van het islamitische Iran en Pakistan is zeker waar, doch de voornaamste basis van het verzet wordt gevormd door de islamitische en nationalistische sentimenten onder de Afghaanse bevolking zelf.
Dat Moskou zo fel tekeer gaat tegen de islamitische contra-revolutie in Afghanistan contrasteert met de houding die het jegens Iran heeft aangenomen. Het getuigt van vrees bij het Afghaanse conflict betrokken te raken en zich daarmee de woede van de islamitische wereld op de hals te halen. Dit met gevolgen voor eigen land waar moslems in het zuiden van de Sovjet-Unie wonen. De behoedzaamheid van de Kremlinleiders is dan ook ingegeven door enerzijds ongerustheid over een te diep verwikkeld raken in de Afghaanse problemen, en anderzijds de wens een satelliet te beschermen.
|
|