Streven. Vlaamse editie. Jaargang 46
(1978-1979)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 981]
| |
Het Sji'isme in Iran IIGa naar voetnoot*
| |
[pagina 982]
| |
Waarschijnlijk ligt daar een gerede verklaring voor het hedendaags gedragspatroon van het Iraanse volk met zijn zwijgende standvastigheid in de beproeving, zijn paraatheid tot het inslikken van grieven, zijn bedrijvigheid in allerlei clandestiene, ondergrondse groepjes, zijn infiltratie van activisme in de verschillende lagen van de samenleving van het eerste ogenblik af dat de gezagsorganen enig teken van zwakheid vertonen, een activisme, dat op een gegeven ogenblik ineens met gigantische manifestaties in beweging kan komen. In de twee eeuwen die op de tragische dood van Hussein volgden, overleefde het Sji'isme de gevaren en ontwikkelde het een ongelooflijke vitaliteit, getuige de veelheid van de vruchtbare twijgen die eraan ontsproten en die allen eveneens het merkteken van onderlinge twisten en vervolging opgedrukt kregen. Een Abbasidische kalief, Moutawakkil, ging in zijn vervolging zo ver, dat hij het mausoleum van Kerbalah met de grond gelijk liet maken, daarmee de Sji'ietische overtuiging tartend, dat het door 4000 engelen werd bewaakt. Van de derde tot de elfde imam stierf er niet één een natuurlijke dood - en wat mocht men anders verwachten? Moesten zij niet allen martelaren worden zoals Ali en Hussein? | |
Het zoete geheim: de verborgen imamDe achtste imam, Ali ar Ridha (of Reza volgens de nieuwe spelling), ligt begraven in Meched, in het uiterste noord-westen van Iran. Om zijn graf heen is een enorme bedevaarts- en handelsstad gegroeid. Tal van getrouwen komen reeds bij leven hier voor zichzelf een graf reserveren en inrichten. Dit heiligdom werd in de loop der tijden begiftigd met een grote rijkdom aan onroerend goed, dat door de Staat in beslag werd genomen toen Sjah Reza, de vader van de thans verdreven Sjah, zichzelf uitriep tot motavalli - bewaker - van het heilige graf. De gewoonte wil dat pelgrims naar dit graf een vervloeking uitspreken over twee Abbassidische kaliefen: Haroun al Rachid, die op deze zelfde plek omkwam, toen hij er een militaire expeditie heen leidde, en Maamoun, die men schuldig achtte aan de vergiftiging van de imam Ridha. Deze achtste imam is de enige die in Iran begraven ligt. Zijn zeer vrome zuster, die de naam van haar illustere stammoeder, Fatima, droeg, heeft in Qoum een uitzonderlijk pompeuze schrijn gekregen onder een koepel, gelijk in praal aan de koepels die aan de imams zijn voorbehouden. Deze stad in de buurt van Teheran is daardoor een belangrijk centrum geworden zowel van devotie als van theologische studies. Vierhonderdvierenveertig afstammelingen van Ali liggen op de kerkhoven van Qoum begraven. De vrome traditie van het Sji'isme eert zowel tijdens als na hun leven de talloze imâmzadés, de afstammelingen van de imam. Hun graven liggen verspreid over het hele land. Vaak worden zij overhuifd door koepels van blauwachtige faience en zijn zij omringd door be- | |
[pagina 983]
| |
scheidener graven van pelgrims. En rondom al die graven concentreert zich de vroomheid van het volk. In Irak echter, in Samarra, staat onder een van die blauwe koepels een nog vreemder monument: het sousterrain, waar in 878 de twaalfde imam uit verdween. Eigenlijk logisch, dat de hang naar het geheimzinnige en naar het verstoppertje spelen tenslotte tot een dergelijke verheerlijking moest leiden. De laatste imam was nog maar nauwelijks volwassen en amper in zijn ambt bevestigd, toen hij door het lot dat hem trof, de ‘verborgen imam’ werd. Als die ‘verborgen imam’ kan hij zich verzekerd weten van een lang mystiek leven, van een mysterieuze aanwezigheid en eventueel van een door de voorzienigheid bepaalde wederopstanding. Hij wordt dan ook genoemd Mohamed al Mahdi al Mountazar. De Mahdi is degene die aan het einde der tijden onder de mensen zal terugkeren voor een kortstondig gouden tijdperk, dat aan het laatste oordeel vooraf zal gaan. Hij zal de wereld vervullen van gerechtigheid zó als zij thans van onrecht is vervuld. De Mountasar is ‘degene op wie de hoop is gevestigd’. Maar ook vóór zijn terugkeer, hoe veraf of hoe nabij ook, speelt de ‘verborgen imam’ in het Sji'isme een rol van grote betekenis. Hij is op mystieke wijze als heerser aanwezig, hetgeen in concreto aldus wordt verstaan, dat zijn leergezag berust bij de geleerden, die volmacht bezitten om uitleg te geven aan zijn dogma's. Het hele eigene van het Iraanse politieke systeem berust op dit geloofspunt. | |
Een Rijk onder toezicht der geleerdenDe sublimering van het imamaat door de mystieke afwezigheid van de twaalfde imam, plus de lange vervolging van de Sji'ieten hebben duizend jaar lang door de geschiedenis van Iran heen gespeeld. De Iranezen zijn eraan gewend geraakt, onderscheid te maken tussen enerzijds de concrete werkelijkheid van de aardse machten, allemaal weliswaar even onrechtmatig regerend maar naar gelang van de gerechtigheid die zij betrachten in meerdere of mindere mate aanvaardbaar, en anderzijds de ideale legitimiteit van een verborgen Heer, wiens vertegenwoordigers op aarde de bevoegdheid hebben de gezagdragers raad te geven en bij gelegenheid openlijk te berispen. Toen de twaalfde imam tegen het einde van de 9e eeuw verdween, zuchtte Iran onder de gehate druk van de Abassidische kaliefen. Doch binnen hun Rijk kwamen spoedig lokale machthebbers op, die zich tegen het kaliefaat verzetten of het zelfs in een ondergeschikte positie drongen. Het Iraanse volk werd daar alleen maar beter van. Tegen het begin van de 10e eeuw breidden de Samaniden van Boekhara hun gezag uit over het Perzische land en zij schonken aan het culturele erfgoed van Perzië, waar zij overigens ook deel in hadden, een zekere glans terug. Vijftig jaar later vestigden de Boujiden, die eveneens uit | |
[pagina 984]
| |
Midden-Azië stamden, maar zelf Sji'ieten waren, zich als heersers in het centrum en in het zuiden van Iran. Als een soort hofmeiers namen zij bovendien nog de danig verzwakte kalief van Bagdad onder hun hoede. In het midden van de 11e eeuw echter maakten op hun beurt weer de Seljoukidische Turken, overtuigde en strenge Sunnieten, zich van de hoofdstad, Bagdad, en van het hele land eromheen meester. Tijdens al deze Aziatische invallen leefde de Sji'itische gemeenschap teruggetrokken in vrees, maar ook in geloof en hoop. Ibn Batouta, een beroemd Marokkaans reiziger uit de 14e eeuw, vertelt in zijn reisverhalen dat hij in Samara getuige was van de dagelijkse samenkomst der gelovigen voor de met een zijden voorhang afgedekte ingang van het heiligdom aldaar. Zij trokken daarheen op met fluiten en trommels, met wapens en met een volledig opgetuigd paard en bezwoeren de ‘verborgen imam’ terug te keren, zijn paard te bestijgen en de regering op zich te nemen. Aan het einde van de 14e eeuw was de laatste grote veroveraar, Tamerlan, een Turk en een Sunniet, merkwaardigerwijs degene tot wie de latere wederopstanding van Iran uiteindelijk terugging. In het Noordwesten van het land, in Erdebil, stichtte deze Tamerlan namelijk een nederzetting van de broederschap der Sefewiden, die gesticht was door een afstammeling van de zevende imam, een zekere Moussa, uit wiens geslacht honderd jaar later de machtige Iraanse dynastie van deze naam voortkwam. Tegen de weerstand der Ottomaanse Sunnieten en zware nederlagen trotserend, herstelde Sjah Ismail een Sji'itisch Iran en zijn opvolger, Sjah Abbas schonk dit nieuwe Iran in de 17e eeuw ongekende luister. Maar ondanks hun rechten als afstammelingen van een der imams of liever uit hoofde van het Sji'itisch geloof dat zij als zodanig beleden, wilden de Sefewiden alleen maar een wereldlijke en niet meer dan tijdelijke dynastie vestigen. Symbolisch brachten zij dit ook tot uitdrukking. In de keizerlijke stallen van Ispahan stonden altijd twee volledig opgetuigde paarden gereed, een voor de Mahdi zelf en een voor zijn onontbeerlijke paardenknecht. Aldus zou de imam, terugkerend van zijn afwezigheid, ieder ogenblik de macht weer in handen kunnen nemen. Maar tot dat ogenblik bleven de geleerden uitgerust met de bevoegdheid de schriften uit te leggen. Zij gaven raad, waakten over de concordantie van de landswetten met de religieuze wet en konden zo nodig openlijk de burgerlijke autoriteiten ter verantwoording roepen. Sedert de tijd van de Sefewiden, zo leest men af en toe in de handboeken, is Iran een Sji'itische Staat geworden. Dit moet men echter enigszins genuanceerd verstaan. In het staatsbestel dat de Sefewiden stichtten, draagt de soeverein slechts de facto gezag; maar dit is tenslotte in de wereld van de Islam het enige reële leken-gezag. In de 18e eeuw redde een geniale avonturier, Nadir Sjah, Perzië toen het werd bedreigd door de Afganen. Daarbij echter zette hij de religieuze eigen aard van Iran op het spel door met het oog op een mogelijke verzoening met het Ottomaanse Rijk een plan te ontwerpen waarin het Sji'isme als | |
[pagina 985]
| |
niets meer dan een afwijkende juridische school zonder leerstellige originaliteit in het Sunnisme zou worden ingeplant. In het midden van de 19e eeuw werd Iran opgeschud door een krachtige messianistische beweging, het babisme, dat echter met geweld werd onderdrukt. In het begin van de 20e eeuw raakte Iran wel in de ban van de modernisering, doch zonder dat deze de principiële normen meesleepte zoals deze door de Sefewiden waren opgesteld. Het Iraanse Parlement werd plechtig geopend in aanwezigheid van de ‘verborgen imam’. De Grondwet van 1906 werd in 1907 aangevuld met de bepaling dat het Parlement bij de gratie van de imam door de Sjah zou worden samengesteld overeenkomstig het advies van de schriftgeleerden. De wetten, zo werd bepaald, moeten niet in ‘tegenspraak zijn met de heilige voorschriften van de Islam en met de leer van de Profeet’. Teneinde dit te verzekeren zal het Parlement uit een lijst van twintig schriftgeleerden, door de schriftgeleerden zelf opgesteld, er vijf kiezen, die samen een Raad vormen, die erop zal toezien dat de projecten en wetsvoorstellen die in strijd komen met de Islam, worden afgevoerd van de agenda en in ieder geval nimmer kracht van wet verkrijgen. | |
De schriftgeleerden en de Pahlavi-dynastieToen in 1925 Reza Khan, de vader van de thans verdreven Sjah, de in verval verkerende kadjaren-dynastie omverwierp in een nationalistische staatsgreep, ontrieden de religieuze leiders hem de stichting van een Republiek. Dit weerhield echter de nieuwe Pahlavi-dynastie niet van pogingen om de macht van de Sji'itische hiërarchie te beperken. Zij werd van een belangrijk deel van haar inkomsten beroofd, doordat de Staat het beheer der uit vroomheid rijk begiftigde stichtingen op religieuze grondslag aan zich trok. Voorts werden de gebruikelijke manifestaties ter gelegenheid van de kerkelijke feestdagen beperkt tot alleen de voornaamste van die feestdagen, hetgeen de invloed van de geestelijkheid op het volk ondermijnde. Het antwoord van het Sji'isme lag duidelijk uitgedrukt in het feit, dat de voornaamste religieuze leider van die tijd, Kachani, zich aansloot bij de nationalistische beweging van Mossadecq. Een ongelukkige keuze, aangezien hij zich daardoor vereenzelvigde met de weerstand tegen de agrarische hervormingen en enkele andere moderniseringen. Het verzet van het Sji'isme verhardde zich in grootscheepse rouwbetogingen ter herdenking van de slachtoffers van het regime. Betogingen, die de Ayatollah Khomeini in ballingschap dreven en die tenslotte hun bekroning vonden in de manifestaties die dit jaar begonnen en eindigden in de revolutie. Of hun politieke keus nu verstandig was of niet, de Sji'itische schriftgeleerden vonden in ieder geval dat zij bij het nemen van hun beslissing de rol speelden die hun toekwam: uitvoerders van de macht van de afwezige | |
[pagina 986]
| |
imam. Zij beschouwden zich als de moujtahid, als degenen die zich de moeite van de interpretatie getroostten. Zij bevestigden de hogepriesterlijke macht van de imam. Aldus groeide de Sji'itische gemeenschap uit tot de enige in de hele Islam die beschikt over een clergé. De geleerden, hun assistenten, de voorgangers in de godsdienstoefeningen, kortom al degenen, die zich beroemen op een zekere familierelatie met de imams, vormen tesamen één geheel, een soort van kader, waarin coöptatie met inachtneming uiteraard van geleerdheid, een hiërarchie in stand houdt. In totaal telt de Sji'itische gemeenschap omstreeks duizend moujtahid, waarvan er zeker een op de drie in Iran thuis hoort. Zij genieten groot aanzien bij de gelovigen en ontvangen van hen ook belangrijke sommen geld, bestemd voor het onderhoud van de heiligdommen en voor de eredienst. Zij worden gewoonlijk aangeduid als Ayatollahs. ‘Tekenen, gegeven door God’. Een tiental onder hen, waaronder Khomeini als eerste, beheersen in feite het godsdienstig denken in de Sji'itische gemeenschap in Iran. De Ayatollah Rouhallah Khomeini is momenteel hun spreekbuis. Niet zozeer omdat hij zo'n knap theoloog is. Zijn tegenstanders noemen hem op dit punt middelmatig. Zijn aanzien dankt hij vooral aan zijn moedig verzet tegen het gezag van de Sjah. Vijftien jaar lang heeft hij de maatregelen van diens regering gekritiseerd, ook wanneer die maatregelen deugdelijke hervormingen inhielden en bij volksstemming waren goedgekeurd. Hij ging er namelijk van uit dat al deze maatregelen waren geïnspireerd door egoïsme en machtswellust en derhalve de natie in de sociale, materiële en morele vernieling dreigden te storten. Naast deze kleine groep van de hoogst geleerden en de grote horde van Ayatollahs, die over het hele land verspreid zitten, houden nog tal van andere religieuze functionarissen het Sji'itische vuur in het Iraanse volk brandende. Daar zijn allereerst de motavalli, de bewakers van de voornaamste heiligdommen. Voorts de hodjatelislam, de ‘bewijzers van de Islam’, die les geven in Islamitische instituten. Daarnaast staat een grote groep min of meer hiërarchisch georganiseerd personeel, dat belast is met het onderhouden van de eredienst: de imâm Jom' é, leider van het vrijdagse gebed; de pichnameh, voorganger in het gebed; de wa'ez, de prediker, en de rozwekhan, de cantor. De titel mullah dragen in Iran meer dan 100.000 mannen; mannen die in geleerdheid en vroomheid sterk uiteenlopen, maar die toch in vroomheid boven de middelmaat uitsteken. Tenslotte telt men nog ongeveer 600.000 sajid en 500.000 mirsà, die hetzij van vaders-, hetzij van moederskant van de familie van de Profeet afstammen. Zij die duidelijk kunnen aantonen dat zij van een der imams afstammen, dragen de titel imâmzadé. Tegenover dit machtige en ingewikkelde apparaat, dat zich beroept op het mohammedaanse geloof, dat steunt op eeuwenoude tradities en over een onbetwistbare aanhang onder het volk beschikt, is de Staat er pas sedert | |
[pagina 987]
| |
de opkomst van de Pahlavi-dynastie vijftig jaar geleden in geslaagd een beeld van kracht op te roepen, steunend deels op de mythe van de monarchie, deels op een bepaalde interpretatie van het nationalisme, deels op de massale industrialisatie en deels op een gigantisch leger. Die macht echter genoot bij de Sji'ieten in Iran maar weinig aanzien zolang zij niet in overeenstemming handelde met de wetten van de moraal en van de rechtvaardigheid. De ‘Sji'itische Islam’, schreef een der kenners van Iran, ‘staat permanent in oppositie tegenover het onrecht. Datgene wat de Islam heilig is, vormt in dit tijdperk met zijn technische en culturele hegemonie van het Westen een middel tot afweer en tot overleving’. Daarin vergisten zich die publicisten die alleen maar negatieve elementen zagen in het program van de Ayatollah Khomeini. Reeds vanuit zijn ballingschap verzweeg hij niet hoe een Islamitische Republiek er uit zou zien. ‘Het zal een Republiek worden zoals andere. Haar grondwettelijke grondslag echter zal liggen in de wetten van de Islam. Wetten en verordeningen zullen steunen op de Koran. Uiteindelijk zal het volk daarover beslissen en er zal dus terdege sprake zijn van een democratisch staatsbestel’. Nu is het wel zo dat de taak van de moujtahid, de interpretatoren en plaatsvervangers van de imam, niet ligt in het nemen van politieke of constitutionele initiatieven, doch slechts in het oordelen over de daden van een bewind. Nieuw is in de hedendaagse situatie alleen, dat dit oordeel - in feite een veroordeling - de massa mobiliseerde en een revolutionair elan aanzette dat om een Leider riep. De Ayatollah Khomeini werd aldus gedwongen functies op zich te nemen van heel andere aard dan die welke hem krachtens de traditie zouden toevallen. Vermoedelijk zal hij zich in de toekomst ook minder aantrekken van de regels en gebruiken die de traditie voorschrijft, dan van de wisselende omstandigheden en van de overwegingen die daaruit voortkomen. |