Streven. Vlaamse editie. Jaargang 46
(1978-1979)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 970]
| |
Over zelfmoord
| |
[pagina 971]
| |
om vrouwen treffen we het daadwerkelijke afscheid het meest aan bij gescheidenen, bij weduwen en bij ongehuwden. Maar de poging valt het veelvuldigst op bij mensen die tafel en misschien bed nog onlangs deelden. Het verschil tussen stad en platteland gaat, tegen alle vermoedens in, voor Nederland niet op. Jarenlang lag een indrukwekkend cijfer in W. Friesland. Tijdens de Hoogmis of de preek van de dominee hingen mannen zich op. Beoefenaars van de vrije beroepen, zoals artsen, advocaten, met een opmerkelijke vrijheid van inzicht, werkindeling en inkomen, haken af in groter getale dan eenvoudige loontrekkers. Tot voor kort protestanten veel méér dan roomse mensen. Moslims tot nu toe opvallend weinig. Armen veel minder dan welgestelden. De laatste jaren verspringt, ja verwart zich de statistiek door een ongekende en nogal hevige stijging van zelfmoorden bij jonge mensen, student of niet. En, haast nog veelzeggender, ook bij vrouwen... Voor de snelle beweging van jeugdigen en van vrouwen naar de vrijheid om eenling te zijn met eigen rechten moet blijkbaar een dure prijs worden betaald. Om op dit ogenblik niet de vraag te stellen of die prijs in alle opzichten de moeite waard is. En nog minder of het echt vrijheid is waarvoor zo'n prijs wordt betaald. Nauwkeurig onderzoek heeft uitgewezen dat de groep mensen die het levenseinde zoekt en in feite ook vindt èn de groep die zoiets poogt, discreet of luidruchtig, niet per sé in elkaars verlengde liggen. Eerder is het zo dat we van twee uiteenlopende populaties mogen spreken, met een soortelijk verschil, met eigen kenmerken en met eigen bedoelingen, ook al overlappen ze voor een stuk elkaarGa naar voetnoot3. Als we dan bedenken dat van die pogers het aantal jónge mensen opvalt en vrouwen méér dan mannen, en gehuwden méér dan alleenstaanden, dan begint het vanzelf te spreken dat deze poging het karakter draagt van een appèl, dat ze signalen uitzendt om hulp en een schreeuw betekent om nabijheid. ‘Dan nog klamp ik mij vast aan jou’, zingt de psalm. Het is niet vreemd dat zo'n poging meestal geschiedt na enige voorafgaande hoezeer ook versluierde mededeling. We krijgen de indruk dat in vele gevallen zo'n snuffelen aan de rand van het dodenrijk niet een poging is om te sterven, maar juist om te leven. Zij het echter en anders! Op het ogenblik echter dat de mens zelf de dood bedenkt en uitvindt als een van de wegen van de vrijheid, daar wordt een beslissende stap verder gezet. Niet zelden tekenen treurspeldichters en wijsgeren het beeld van de zelfmoord als de slotacte van een soevereine beslissing: ‘Il n'y a qu'un problème philosophique vraiment sérieux: c'est le suicide’, verklaart Albert Camus, ook al blijft Camus zelf weigerachtig staan tegenover de suicide. Hoezeer ook het leven niet anders is dan absurd, stompzinnig, | |
[pagina 972]
| |
toch moet de mens, net zoals Sisyphus, het rotsblok de berg oprollen, ook al valt het terug telkens als hij bijna de top heeft bereikt. De mens moet de mogelijkheden van zichzelf en van zijn bestaan volledig uitputten, met name door te kiezen tegen alle onverkieslijkheden in, niet door deze te doen ontploffen zoals in de suicide, maar door ze te trotseren. Maar in de oudheid was het vooral Seneca, de meest vermaarde wijsgeer uit de Stoa te Rome, gestorven in 65 van onze jaartelling, tijdgenoot van Jezus Christus en vooral van Paulus, die in enkele van zijn uiterst verzorgde brieven aan Lucilius aan de dood als keuze haar adelbrieven heeft gegeven en er niet alleen het filosofisch probleem, maar ook de filosofische daad bij uitnemendheid in ziet. ‘Het leven voldoet je? Leef! Het leven voldoet je niet? Je kunt daarheen terug vanwaar je gekomen bent!’Ga naar voetnoot4 Dit geluid van Seneca over de ‘libido moriendi’ en over de wegen van de vrijheid (‘les chemins de la liberté’) is met begrip hernomen - hoe kan het verwonderen! - door iemand als de verrukkelijke Michel de Montaigne, even vrijzinnig als gewetensvol, maar eigenlijk al eerder door de heiligverklaarde Thomas Morus, hoewel, deze jaren later in de kerkerruimte van de Tower, toch rustig en zelfs met enige humor wachtte op het uur dat op het schavot zijn hoofd zou rollen. In de lijn van deze koninklijke en heroïsche opvatting ligt wel het afscheid dat Menno ter Braak nam in de meidagen van '40, zeker volgens het getuigenis dat Anton van Duinkerken deed horen in een gesprek met Bibeb: ‘Hij - zegt Van Duinkerken - heeft geen zèlfmoord gepleegd. Hij heeft in het lichaam van Ter Braak een moord gepleegd op Hitler. Hij heeft die man niet willen zien. Dat kon hij alléén door zijn ogen te sluiten. Als hij ze had kunnen opheffen, was het in zeker opzicht beter geweest. Maar daar had hij 150 psalmen voor nodig, die hij zich niet herinnerde. Nee, die had hij nooit gekend, hij had die troost nooit. Hij wilde het leven niet meer. Dat zul je wel laf vinden, maar er is moed voor nodig. Ik, zo besluit Van Duinkerken mompelend, neem liever psalmen in dan rattekruid’. Hier wordt door Seneca, door Camus en onrechtstreeks door Van Duinkerken, telkens vanuit ander gezichtspunt, een wereld beschreven van kiezen, van luciditeit en vrijheid, waaraan zonder moeite betekenis kan worden gegeven, haast niets ànders dan betekenis en die, telkens als zij in individuele gestalten oprijst, kan worden opgetekend in onze geschiedschrijving. Maar zoals de werkelijkheid van het hart veel onpeilbaarder is dan wat met naam en toenaam in de geschiedschrijving wil worden geregistreerd, zo kruipen, achter deze lichtende namen, ontelbare naamlozen - mijn naam is legioen, heet het bij Mc.4 en Lc.8 - die afhaken, | |
[pagina 973]
| |
naamloos, niet alleen omdat de geschiedenis hun naam ternauwernood zou kennen, maar omdat ons hun wezen ontgaat, alléén ‘een zwarte plek in het donker, een vochtige plek op de grond’. En dat weinige is nog te véél. Van hun platgestampte menselijkheid begrijpen wij niet veel. In hen speelt zich geen soeverein, laat staan filosofisch gebeuren af, gaapt eerder een afgrond van angst en verbijstering. Geen rede of keuze, allerwegen onmacht en duister, waarin de roerselen van de vrijheid verstijven. Niet Hitler of Nero waren de hel. ‘Een hel was het hart’, zegt GorterGa naar voetnoot5. Vrijheid en luciditeit slaan vaak om in hun tegendeel. Het is niet zelden alsof ze worden geworgd van binnen uit. Het is heel zeker: in onze huidige cultuur wemelt het van mensen van wie een beklemmende zwaarmoedigheid en droefgeestigheid het hart dichtsnoeren: een stille woede tegen anderen die naar binnen kan slaan als stille woede tegen zichzelf. Soms zien we enige reden, bijv. bij de vrouwelijke hoofdpersoon van Woody Allens Interiors, bij wie de voornaamheid en de kunstzinnigheid van haar interieurs, die van haar kamers en die van haar ziel, niet zijn te betwisten, ook al begrijpen we helemaal dat de 60-jarige echtgenoot uiteindelijk naar adem, trilling en leven snakt. En zij dus als tegenzet naar de dood. Kunst en wijsbegeerte en het meest beroepshalve de psychologie ontstaan bij genade van het ambacht het leven te doorlichten, drijfveren en ontwikkelingslijnen op te sporen om ons uit de sprakeloosheid te redden en soms tot handelen te bewegen. Wat echter Pascal zegt, stamelt iedere getuige die niet de plicht heeft deskundige te zijn: Het hart heeft zijn redenen die de rede niet kent... Dertig jaar lang ben ik zeer van nabij bevriend geweest met de vrouw van een schoolmakker, 12 jaar jonger dan hij en dan ik. Op de leeftijd van nauwelijks 20, van een ongeëvenaarde schoonheid, even klassiek als warm, betrad ze de royale dorpswoning die van jaar tot jaar werd verfraaid. Er werden vier dochters geboren. Geen stamhouder zoals het heet. De familiezaak van mijn vriend profiteerde van de gunstige conjunctuur. De vier meisjes volgden allen Hoger Beroeps-onderwijs... In het ordentelijk rechtse gezin groeien in alle vier de dochters zeer kritische vragen over godsdienst, over de betrouwbaarheid van de Brabantse elite, over zin en onzin van ouderschap, over een eigen abortus. Mijn vriendin, op 40 jaar nog slank en welgevormd, ieder conflict vermijdend, blijft de onbetwiste moeder, zorgzaam, onberispelijk en een kunstenares in de huishouding. | |
[pagina 974]
| |
Op een bepaalde middag zwerft ze, met enkele andere dames, door zoiets als De Bijenkorf in de hoofdstad van de provincie. Wat gebeurt? Ineens steelt de hand van deze welgestelde vrouw in het warenhuis drie zakdoekjes voor een waarde van 20 gulden... Ze wordt betrapt en verhoord... op niet on-aardige wijze. Geheel verbleekt en verkrampt thuiskomend, bekent ze alles aan haar man. Deze herleidt de zaak tot onnozele proporties. En bekent, verstandig of niet verstandig, enkele eigen erotische escapades: ‘ach, ik ben niet beter dan jij’. Voor de man of de vrouw, ommuurd en versteend, voor wie alle contactdraden één voor één zijn doorgesneden, voor wie anderen vreemden zijn geworden en die een vreemde geworden is voor zichzelf, is de ondergang... net als een thuiskomst bij zichzelf, zoals het onweerstaanbaar verlangen naar heroïne of als de behoefte aan alcohol... Het huidige leven pijnigt hem, is in de meest strikte zin ondragelijk, pijnvoller wellicht dan de kramp van nierstenen. Is er woede en wraak in het spel, een gevoel: ik ben in de steek gelaten... of ze verdoemen mij? Ik denk dat een achterblijvende, een arts of verwant die zoekt naar een verklaring, naar een verhaal dat veel of alles zou verhelderen, bijna steeds wordt bekoord tot een te gemakkelijke rationaliteit. Ik denk dat de dynamiek in deze doodswil ondoorgrondelijk blijft. De verschrikking die het geeft om te leven is even duister als de woekering van kanker. ‘Ach, olijven, je smaakt me niet meer’, is het enige fundamentele en onherleidbare gevoel, ‘amandelbomen, je bloeit niet voor mij’. Méér slaan we eigenlijk niet gade. In u, in mij zou een voorval kunnen gebeuren, net | |
[pagina 975]
| |
zo ernstig, of tien maal ernstiger nog als bij haar of hem die afhaakt. En toch zouden voor ù, voor mij de olijven niet ophouden te smaken en zouden de amandelbomen doorgaan te bloeien! Ja des te gretiger, misschien des te gulziger, zou ik proeven en kijken... Als in het verloop van elke nacht in opname-centra, zoals het Wilhelmina-gasthuis, het Onze Lieve, of het ziekenhuis van de Vrije Universiteit de zoveelste bewusteloze vrouw of man wordt binnengedragen, is het voor ieder geval de vraag (de vrààg, zeg ik) hoeveel van deze halfdoden de geneeskundige technicus zoeken als redder, of eerder en liever de dood als arts, als geneesheer, misschien niet als zustertje dood, maar als dokter dood. Zodra de levensgeesten - via onze handgrepen - terugkeren, keren niet zelden de boze geesten terug van een folterende melancholie. Zwarte gal, zei Hippocrates, de vader van de westerse geneeskunde. Zwart als git, kunnen we zeggen van die innerlijke blik. Zwart was het hart, horen we van Herman Gorter. Tamelijk vroeg in de ochtend gaat mijn telefoon, het is in '70. ‘U kent mij niet. Ik ben student in de sociologie, niet kerkelijk. Mijn vrouw, een Praagse, heeft zich gistermiddag na 5 jaar huwelijk opgehangen. De Hongaarse ouders zijn roomskatholiek. Ik wilde u vragen bij de crematie enige woorden te zeggen in de geest van haar ouders’. Het was vijf jaar geleden dat deze jongen, Rens, zeer welsprekend en muzikaal, zich betoverd heeft gevoeld door een dochter van een Praagse hoogleraar. Hij en Milada zijn bijna onmiddellijk getrouwd, 3 jaar zonnig als de lente, 2 jaar wolken van hysterische jaloersheid en wantrouwen... | |
[pagina 976]
| |
spreekt over z'n terugkeer naar de universiteit. Wat zou Mily van mij begrijpen? vraagt hij. Twee dagen later belt zijn vader, een eenvoudig zeer helder ambtenaar, mij op. Ook Rens heeft zich opgehangen, op dezelfde wijze, op hetzelfde uur, op dezelfde plek als vijf jaar eerder Mily. Op zijn schrijftafel ligt een laatste wilsbeschikking. Weer staan we na vier jaar met z'n 200 op Driehuis Westerveld. Sommigen houden elkaar vast van het snikken... ook enkele hoogleraren. Sinds die bestraffende dood van Mily bloeiden de amandelen niet meer. Haken zo vele mensen af in verlatenheid, zonder dat een vriend of ouders of misschien een echtgenoot zich diep om hen heeft bekommerd? En geprobeerd de worg-engelen weg te trekken? Ik denk van niet. Natuurlijk, aandacht, warmte, koestering, het spel van de tederheid, het zijn allen wegen om de zwarte crisis vóór te zijn. Maar als die crisis sluipend en verrassend zijn omsingeling voltooit, schijnt óók nabijheid te gaan behoren tot de olijven die niet meer smaken. Het zou te hopen zijn dat zo iets als de dieptepsychologie veel heul zou brengen omdat zij langzaam en geduldig het onderbewuste bloot wil leggen, al die ondergestroomde gevoelens van wrok en zelfverachting en verlorenheid. Natuurlijk, soms daagt er heul. Langzaam tempo en geduld zijn aan de meesters van de psycho-analyse niet te ontzeggen. Maar zelfs al zou het uitvoerbaar zijn om heel dat legioen van neerslachtigen op de sofa te nodigen, die verwachting zou toch zo goed als zeker bedrogen uitkomen. Ook een ‘behandeling’ als de psycho-analyse blijkt in dat uur door vele droefgeestigen niet anders te worden beleefd dan als een prothese, een kunstgebit van gevoelens, hinderlijker nog dan de naakte kwaal. Waar nog bijkomt: het valt niet mee om iets wat in de trillende warmte van de kindsheid niet zo goed in de vouw is komen te zitten weer in de plooi te krijgen in de stijve koelte van het I.M.P.Ga naar voetnoot6. Vele depressieve mensen begrijpen alles, ook wel van die kreukel, maar het begrip lost niets op. Anderen waarderen wel het ritueel van zulk een behandeling, omdat zij hun beschutting voor jaren waarborgt; deze behoefte blijkt soms te leiden tot een analyse zonder eind. Ze kunnen niet leven zonder de prothese, zelfs niet in de zomervakantie als de I.M.P.-arts zijn deur sluit. Na jaren van misverstand en waan staat het wel vast dat de analyse elke doeltreffende greep mist op zoiets als de homofiele structuur van lustgevoelens. Nu lijkt het soms of het nèt zo zit met de lust in het leven die tussen de vingertoppen van de psychoanalyticus ongrijpbaar wegvloeit. Om... op dit ogenblik niet eens te spreken van de hand(grepen) van de gedragstherapeut met z'n toetsbord van prikkels en reacties. We kunnen een mens niet africhten tot levenslust. Gelukkig maar voor de ratten, onze modellen, zij hebben het niet nodig... Waarom zeg ik dit alles? Haast als boutade! Niet om de toewijding van | |
[pagina 977]
| |
velerlei clinici te ontmaskeren of te ontmoedigen. Maar om te getuigen: wij mensen kunnen niet veel vak-werk verrichten waar het de diepste lagen van een sterveling betreft. In de innerlijkheid waar levensmoed of levensangst suizelen, tasten onze vingers in spelonken, onpeilbaar, onaanraakbaar... De ondoorgrondelijkheid van zulke depressies overvraagt niet alleen de doorsnee-witte jas voor wie de melancholie zich in allerlei larvetoestanden verhult, ze overvragen ook de meest verfijnde geneeskunde. Gestichtspsychiaters met de last en de nederigheid van jarenlange ervaring weten ervan mee te praten. Vaak is het menselijk lijden nèt een paar graden te hoog gestegen voor de deskundige of deze nu werkt met het woord of met scheikunde... Met scheikunde...? Iedere arts of verpleegkundige op de afdeling verloskunde - de bloeiende plek van nieuwgeborenen - kent het donkere spookbeeld van de zwangerschapspsychose: een jonge moeder die, uit angst haar eigen kind te doden, zichzelf dreigt te vernietigen. Zulk een doodsdrift schijnt enige samenhang te verraden met verwarringen in de scheikunde-huishouding van het moederlijk lichaam. Misschien, zoals zovele neerslachtigheden, doorgegeven langs de lijn der erfelijke levenskorrels die beschikking uitoefenen over veel van onze macht en onmacht tot vreugde en droefheid. Is het niet voor de hand liggend dat ons geneeskundig antwoord op hetzelfde vlak zal liggen? Op het vlak van de scheikunde? Niet hoger, niet lager? Natuurlijk, het is geen indrukwekkende gedachte te weten: de denkende rietstengel die ik ben, heeft niet alleen om te denken wat zon en regen nodig, maar soms ook de altijd lukrake voortbrengselen van de industrie, die we voorzichtig of haastig inspuiten of laten slikken... De apotheker heeft ook flesjes in voorraad waarop onze gevoelens staan. Geen wonder, zou opnieuw Hippocrates zeggen, het hangt samen met de gal. Alleen één onder ons kan vrijuit spreken over dat hele rek farmaca: hij die zodra die arme neerslachtige wat slikt of zelfs wordt ingespoten, onvervroren en op des te hoger toon het 8ste Lied van Israël zingt: ‘Gij hebt hem, of haar, weinig minder dan God gemaakt’. Zeker nu hij of zij een Oneindigheid is geworden, een oneindig appèl op onze vindingrijkheid en nabijheid. Nog eens, zijn degenen die doodsbedroefd het water in-lopen, geblokkeerd en beklemd, feitelijk in de steek gelaten in een mate die schreit ten hemel en àànklaagt? Ik denk dat uit de biografie van 3 op de 4 blijkt dat ze op een bepaald crisismoment niet meer in staat waren de toewijding te herkennen en te genieten. Het is evengoed de vraag hoe en hoeveel ouders, vrienden of levenspartners moeten leven met het verlies èn met het nooit geheel te genezen besef: ik was het antwoord niet....
Wie zijn het meest bedreigd? Marginalen? Zwervende, wiebelige randfiguren zonder werk, zonder maatschappelijke verantwoordelijkheid? Dat zou te verwachten zijn, maar het klopt niet. Het meest bedreigd zijn burgers voor wie prestatie en ordening boven alles gaat, misschien ook wel de gespannen verwachting in huwelijk en gezin. Onder mensen, voor wie | |
[pagina 978]
| |
het levenslicht onverdraaglijk wordt, treffen we, zo is mijn indruk, een meerderheid ambitieuze en gewetensvolle mensen aan, die in gezin, werkkring en beroep zichzelf en anderen de hoogste eisen stellen en die bereid zijn hun gehele levensritme aan de maatgang van de maatschappelijke machine aan te passen. Het is een klimaat waarin kunst, met name volkskunst, erotiek, religie als spel nogal verkommeren... Het zijn mensen, mannen vooral, die niet werken om te leven, maar eerder leven om te werken. In hun levensontwerp is de behoefte om leiding te geven of om bevelen op te volgen een dominante trek. Niet voor niets is op dit ogenblik in W. Duitsland het zelfmoordcijfer sneller gestegen dan elders. Want het spreekt vanzelf, prestatiedrang is gekoppeld met een diepe angst voor falen. In tijden van persoonlijke of maatschappelijke bedreiging is de depressieve persoon vaak hopeloos over-vraagd. Als hij voelt: ik word ziek, lelijk, oud, impotent of werkloos of dreig failliet te gaan, ontneemt hij zich, Ordnung musz sein, het leven. Het was vóór de oorlog al zo: voor een afdelingschef van C.H.U.-signatuurGa naar voetnoot7, eerst ontslagen, dan bijv. gescheiden, bleef weinig anders over dan melancholie. Een roomse bouwvakker, nogal geslagen, die een kaars ging opsteken in De Papegaai of in het volstrekte duister zijn biecht ging prevelen in de Krijtberg, kon niet van dezelfde hoogte vallen. Een onderzoek onder studenten in Engeland toonde aan dat er aanzienlijk meer jonge mensen uit het leven stappen te Oxford en te Cambridge dan aan de wat roodgebakken Universiteit te Liverpool of Manchester. Natuurlijk is het al te schematisch om te zeggen: iedere samenleving heeft de ziekten, of ook de angst, die ze zelf verdient of oproept. Maar zonder twijfel is het grote aantal angsten en zelfmoorden wel de prijs die wij moeten, ja misschien ook wel willen betalen voor al de mogelijkheden en zegeningen van een prestatiemaatschappij, zegeningen die wij toedenken aan de Derde Wereld. U voelt: hoe dubbelzinnig zijn die begrippen welvaart en vrijheid! Zigeunerkinderen die in de modder spelen, worden nooit autistisch. Wel kinderen van twee intellectuelen. In dit woonwagenmilieu beneemt ook geen enkel kind zich het leven. Als dan in ons milieu, buiten de modder en met duizenden letters in ons hoofd, deze bedroefdheid wel toeneemt, haast onvermijdelijk, staan we dan even roerloos aan de kant als bij ongevallen in het huidig verkeer? Neen, nog minder dan een auto-ongeval is deze dood doodgewoon. Meer dan ieder ander sterven houdt dit afscheid het karakter van een afgrond,... een afgrond van vragen. Wel is het te begrijpen dat sommigen, heel humaan, het voorstel doen zelfmoordklinieken te openen. Voor het eerst werd de idee, naar ik meen, in het openbaar geopperd in Denemarken. ‘Ik weet wel’, aldus de direc- | |
[pagina 979]
| |
teur van een bureau voor Sociale Zaken, ‘dat je van de hoogste verdieping van een flat kunt springen of je voor de trein kunt gooien. Maar ik vind deze methoden onjuist, omdat er veel zorgen en ellende door wordt veroorzaakt’. Niemand van ons of hij voelt huiver bij de barbaarse methoden die in feite vaak gebruikt moeten worden, ook al staat het vast dat sommige stervelingen ons heel graag op barbaarse wijze vaarwel zeggen. Moeten we dan streven naar suicidepensions? Of school er toch meer eerbied voor de Oneindigheid van de mens in de oude zeer harde rite die zelfmoordenaars aan de viersprong begroef? Als er voor een systeem gepleit moet worden, zou ik zelf pleiten voor het eerste, het pension, maar wel met grimmige twijfels. ‘Het is helemaal niet goed om iedere vorm van taboe een twee drie weg te gooien’, schreef mij onlangs naar aanleiding van dit onderwerp een jeugdige, niet godsdienstige vrouw met een psychoanalytische praktijk. Tenslotte: kan religieuze ervaring helpen tot levenskracht? Ach, alle scheppende trilling zoals vioolspelen, dansen of vrijen, kan dienen om verstopte bronnen te doen stromen, zolang iets van dat alles smaakt. Maar indien zelfs de olijven niet meer smaken, is het dan verwonderlijk dat op sommige ogenblikken, muziek of ballet en ook gebed de papillen in de mond niet meer beroeren? Wel zou het kunnen zijn dat in een cultuur, waarin de wat naïeve gebaren van lofprijzing en dankzegging geheel verlammen, en waarin bijna alle zingende stemmen wegebben, het klimaat droefgeestiger wordt. Iedereen weet uit ervaring dat in het onderbewuste behoeften hijgen aan lust, aan erotische warmte en vitaliteit, die kunnen worden verdrongen. Maar misschien is het zo dat er een even oorspronkelijke nooddruft hunkert aan spiritualiteit, een nooddruft die misschien al te geruisloos wordt verdrongen of verstikt in onze cultuur, vooral onder de meest talentvollen. Je bent eigenlijk lullig als je aan God zou denken. Dan ga je gewoon vreemd... de vervreemding in. Wat omvat die factor spiritualiteit? Die factor spiritualiteit omvat de eerbied voor alles wat niet voorhanden en beschikbaar is, niet meetbaar... of bewerkbaar. Hij betekent een vertrouwd worden met de eindigheid, met de dood. Hij houdt verband met de kunst om te lijden, om te verslijten, oud te worden... Hij behelst geloof in een onvoorwaardelijke toewijdingen trouw. Hij raakt aan het visioen van gerechtigheid met z'n allen. Hij wekt een zenuw voor een Geest van Liefde die dit sadistische universum als roeping doortrilt. En misschien worden deze ervaringen zo volstrekt en onuitsprekelijk gevonden dat er een woord over de lippen komt: eeuwige God. Maar dan God als het gerucht en de werkelijkheid van Hem of van Haar die het menszijn niet verslindt of verlaagt, maar als een gerucht en een beleving in wie een mens zich terugvindt, omdat Deze de enige is die menselijke vrijheid en echtheid, de eigen vrijheid en die van anderen, bezielt en waarborgt. Werd die tastzin voor het Oneindige niet alsmaar verschraald, terug- | |
[pagina 980]
| |
gedrongen en beklemd...? Het is misschien zo dat aan deze spiritualiteit, naar het onderbewuste teruggebannen, héél veel mensen lijden, ook al is het in het geheel niet nodig en zelfs niet gewenst om de huidige leegte met de stenen of de verstening van een leerstellige dogmatiek haastig op te vullen. Dat is nauwelijks brood. Mij lijkt het sterk als deze factor van de verdrongen spiritualiteit niets met de levensangst van velen zou hebben te maken. Als weer in het aangezicht van levende mensen de Eeuwige transparant wordt en zijn eigen eeuwigheid meedeelt aan jouw mensengelaat, dan zou somtijds - ook uit de zuigkracht van de afgrond - een hese stem, in de richting van jouw Oneindigheid, nog net op psalm 13 willen bijten, met meer smaak dan op rattenkruid. ‘Dan nog, dan nog, klamp ik mij, klamp ik mij vast aan jou...’. |
|