| |
| |
| |
Na het Israëlisch-Egyptisch vredesverdrag
Eric Faucompret
De betekenis van het op 26 maart j.l. ondertekende Israëlisch-Egyptisch verdrag mag vooral niet worden onderschat. Voor het eerst sedert 1948 erkent een Arabisch land het bestaansrecht van de Joodse zionistische staat en is het zelfs bereid er diplomatieke en handelsbetrekkingen mee aan te knopen. Een historischs gebeurtenis, jawel. Een garantie voor stabiliteit in het Nabije Oosten? Dat geloof ik niet. In wat volgt zal ik het standpunt van de bij het conflict betrokken landen onderzoeken: enerzijds de verdragspartners, de V.S., Egypte en Israël; anderzijds de belangrijkste bij het Israëlisch-Arabisch conflict betrokken derde partijen, de Sowjet-Unie, de andere Arabische staten en de voor iedereen lastige en ongewenste Palestijnen.
| |
De verdragspartners
1. De Verenigde Staten
De door Nixon en Kissinger gevoerde politiek sloot in zekere zin de in het verleden toegepaste Amerikaanse strategie af. Na de Tweede Wereldoorlog voerden de V.S. immers een buitenlands beleid dat door diplomaat G. Kennan omschreven werd als ‘containment policy’. Bondig samengevat kwam het erop neer dat Amerika ieder bewind militair en economisch steunde dat, gelegen aan de periferie van het Sowjet-imperium, bereid was een anti-communistische politiek te voeren, Amerikaanse investeringen en handel aan te trekken en een op het vrije ondernemerschap gebaseerde economie te stimuleren. Dat de mensenrechten in deze vrij vaak dictatoriaal geregeerde staten werden geschonden, was een overweging van secundair belang. De ‘containment policy’ vond haar neerslag voor het eerst in de zgn. Truman-doctrine, door het Amerikaans Congres toegepast ten gunste van Griekenland en Turkije, twee Middellandse-Zeelanden, waarvan de westersgezinde regimes na de Tweede Wereldoorlog door het communisme werden bedreigd. Nadien probeerde het duo Eisenhower - Dulles in het Nabije Oosten een zgn. pactenpolitiek ten uitvoer te leggen, en via de implementatie van de Eisenhower-doctrine werden aan verschillende pro-Amerikaanse regeringen aanzienlijke lenin- | |
| |
gen en ontwikkelingshulp verstrekt. Deze politiek, die elk nationalisme met een door de Sowjet-Unie gedirigeerd communisme gelijkschakelde, was in hoge mate verantwoordelijk voor het Vietnamdebäcle. Sedertdien schijnt Washington de les te hebben geleerd. Inderdaad, de Nixon-doctrine brak met het verleden: voortaan gaan de V.S. een selectief buitenlands beleid voeren, minder gebaseerd op een ideologische motivering. Het nationalisme van de Arabische landen wordt ook niet langer automatisch beschouwd als impliciet vijandig t.o.v. de Amerikaanse belangen. De recente evolutie in Iran bewijst echter dat een ongebreidelde invoer van westerse militair-economische hulp, waartoe de toepassing van de
Nixon-doctrine leidt, onvoldoende rekening houdt met de culturele en economische gegevenheden van het Midden-Oosten.
Tegen de achtergrond van deze ongunstige internationale context ondernam president Carter zijn wanhoopsreis naar Egypte en Israël, die tegen veler verwachtingen in, ter elfder ure, uitliep op de ondertekening van een vredesverdrag. Aangezien de creatie van de as Tel-Aviv-Kaïro in dat gebied wellicht een nog grotere Amerikaanse betrokkenheid schept als die ten tijde van de Vietnamese oorlog, rust op deze president en zijn eventuele opvolger een ongekend zware verantwoordelijkheid. Wordt dit in essentie dynamisch en bilateraal akkoord immers door beide conflictpartijen niet op een verschillende wijze geïnterpreteerd? De terugtrekking uit de Sinaï-woestijn wordt gekoppeld aan de vooruitgang in de besprekingen over het Palestijnse zelfbestuur op de West-Bank. En wat deze West-Bank betreft, mochten de Israëliërs uitsluitend het veiligheidscriterium als norm hanteren, dan verklaren de V.S. zich bereid met hun eisen rekening te houden. Willen zij echter om ideologische motieven ‘Judea en Samaria’ annexeren, dan zijn de Amerikanen het niet langer eens. Met beide protagonisten hebben de V.S. dus vriendschappelijke relaties opgebouwd, maar het blijft de vraag of de teruggave van de Sinaï en de toegezegde financiële en militaire hulp Egypte voldoende compenseren voor het feit dat het niet langer kan rekenen op de steun van de andere Arabische staten (cfr. de Amerikaanse verhouding met Griekenland en Turkije tengevolge van de Cypruskwestie).
| |
2. Egypte
Het conflict met Israël deed in het verleden vaak dienst als bindmiddel voor de Arabische eenheid. Kwam niet na iedere oorlog met de Joodse staat de Arabische solidariteit versterkt uit de strijd? Wat zette Egypte er dan toe aan, zijn onafhankelijke koers te kiezen? Ik geloof dat de volgende redenen gedeeltelijk bijdragen tot een verklaring:
- | het aan de macht komen van El Gadaffi in Libië, het westelijke buurland (1969); de grensconflicten met dat land; het feit dat Israël hulp verstrekte bij het oprollen van een door Libië opgezet komplot om president Sadat te vermoorden: |
| |
| |
- | de rampzalige economische situatie van het eens zo trotse farao-land (40% van de begroting gaat naar defensie-uitgaven); |
- | het feit dat de Sowjet-Unie weigerde offensieve wapens te leveren; ook de arrogant Russische inmenging in de binnenlandse aangelegenheden; |
- | het besef dat alleen de V.S. in staat zijn voldoende druk op Israël uit te oefenen om de bezette Arabische gebieden op te geven, terwijl in geval van militair conflict Washington Israël blijvend zal steunen; |
- | het spel van de inter-Arabische krachtsverhoudingen waarbij Egypte zich niet wilde laten inhalen, noch door het olierijke Saoedi-Arabië, noch door de zgn. progressieve as Irak-Syrië; |
- | het bewustzijn dat de Arabische wereld in de eerstvolgende jaren geen enkele kans maakt via militaire acties de bezette gebieden te heroveren, terwijl vooral Egypte onder de oorlogen met Israël zwaar geleden heeft. Alleen nog maar gelijke tred houden met de Israëlische ultra-moderne bewapening is al onmogelijk. |
Het feit dat Egypte nu met Israël een vredesakkoord heeft getekend, betekent echter geenszins dat het zich van de rest van de Arabische wereld wil desolidariseren. Wat voor verwachtingen Israël ook koestert, ik ben ervan overtuigd dat, als Kaïro ooit voor de definitieve keuze wordt gesteld, het welbewust de Arabisch-Palestijnse zaak zal blijven verdedigen. M.a.w. het nieuwe Egyptische zelfbewustzijn staat niet in de plaats van, maar wel naast het panarabisch ideaal. Ofschoon de meerderheid van de arme ongeletterde fellahs Sadats politiek schijnt te steunen, vooral om economische motieven, toch mag de religieus-intellectuele binnenlandse oppositie niet over het hoofd worden gezien. Egypte blijft in de eerste plaats een Arabisch land en de door de diplomatieke breuk met de buurstaten veroorzaakte wonden betekenen veel meer dan het regime officieel wenst toe te geven. Het vredesverdrag moet m.i. dan ook veeleer worden beschouwd als een beloning voor de Amerikaanse betrokkenheid terzake dan als de uitdrukking van een waarachtige sympathie voor Israël. Sadats doel werd bereikt: de V.S. bemiddelen niet langer, maar zij zijn een deelgenoot geworden in het conflict. Hun opvattingen liggen bovendien dichter bij die van Egypte dan bij die van Israël.
| |
3. Israël
De gewone Israëliër wordt op het ogenblik verscheurd door tegenstrijdige gevoelens: vreugde om de gesloten vrede en tegelijkertijd de angst dat het normaliseringsproces stuk kan lopen op de kwestie van de West-Bank en de Palestijnse bestuursautonomie. Laten wij eerlijk zijn: Israël zal nooit het bezette Gaza, Judea en Samaria helemaal prijsgeven, terwijl het door Tel-Aviv voorgestelde Palestijnse zelfbestuur bij nader inzien geen enkele juridische waarde bezit. Premier Begins buitenlands beleid geniet de steun van de overgrote meerderheid van de bevolking en het harde standpunt van zijn kabinet wordt gunstig beïnvloed door het optreden van de reli- | |
| |
gieuze Gusj Emmunim-fanatici en de onvoorwaardelijke steun die de Joodse gemeenschappen overal ter wereld, vooral in de V.S., aan het Israëlisch beleid betuigen. Twee verdere axioma's van de algemene consensus in de publieke opinie betreffen de weigering tot onderhandelen met de P.L.O., zelfs als deze laatste Israël erkent, en het absolute verzet tegen de oprichting van een Palestijnse staat op de West-Bank, ook wanneer die met zijn Joods buurland in vrede wil leven.
De Israëliërs geloven dat Sadats vredespolitiek de gegrondheid van hun beleid van de voorbije jaren rechtvaardigt: het blijkt niet onmogelijk met een Arabisch land een vredesovereenkomst te sluiten zonder dat daarbij de Palestijnen worden betrokken, en een harde onderhandelingspositie maakt de ondertekening van een akkoord waarschijnlijker. De komende jaren zal het buitenlands beleid van de zionistische staat vooral worden gericht op het betrekken van Syrië en Jordanië bij de vredesgesprekken, terwijl men op Amerikaanse steun rekent om het Israëlisch-Egyptisch normaliseringsproces gaande te houden. Paradoxaal is wel dat juist de weinig tegemoetkomende Israëlische houding elk compromis met Jordanië of Syrië zeer onzeker maakt. Israël, dat hedentendage met ernstige sociaal-economische problemen te kampen heeft, ziet ondanks alles de toekomst met enig zelfvertrouwen tegemoet, verlangt duidelijk naar algehele vrede, maar blijkt niet bereid te zijn hiervoor alle bezette territoria op te geven. Ook m.b.t. de Palestijnse tragiek is er geen wijziging in het zionistisch standpunt vast te stellen: in de voorbije jaren werden de Palestijnen door de Arabische landen aan hun lot overgelaten; voor hen is geen plaats noch in Israël, noch in de bezette gebieden (cfr. de vredesoproep van premier Begin tot Libanon en Jordanië van mei 1979). Teneinde het Joods bevolkingsoverwicht te kunnen handhaven, worden nieuwe immigranten aangetrokken, terwijl een belangrijk aantal Palestijnen om velerlei redenen verkiest het land te verlaten.
Israël blijft militair oppermachtig en is daarom in staat iedere oorlog of vrede te ‘winnen’. Gaza, Judea en Samaria vormen een deel van het nationaal erfgoed en men is bereid die gebieden militair te verdedigen. Ik heb daarom de indruk dat de Israëliërs nog steeds niet de ziel van de Arabische wereld hebben begrepen. Bovendien zijn zij er heilig van overtuigd dat het Westen hen altijd zal blijven steunen, omwille van de ‘communistische stromingen’ in het Nabije Oosten.
| |
De andere bij het Israëlisch-Arabisch geschil betrokken staten
1. De Sowjet-Unie
De Sowjet-Unie nam t.o.v. het Israëlisch-Arabisch geschil niet steeds een eenduidige houding aan. In 1948 behoorde het tot een van de eerste landen die Israël diplomatiek erkenden; naarmate de Joodse staat een pro-wes- | |
| |
ters beleid begon te voeren, keerde Moskou zich echter steeds meer naar de Arabische staten, en sedert juli 1967 bestaan met Tel-Aviv geen diplomatieke betrekkingen meer. Men kan moeilijk ontkennen dat het Israëlisch-Arabisch conflict in de Russisch diplomatieke kaart speelt, en dat Moskou erin geslaagd is, zijn positie in de Arabische wereld te consolideren. Weliswaar verloor men het strategisch gelegen Egypte, anderzijds voelde het Kremlin zich enkele jaren geleden in dat gebied diplomatiek sterk genoeg om deel te nemen aan een globale regeling, waarbij het samen met Washington een leidersplaats zou innemen (cfr. de gemeenschappelijke verklaring van 1 oktober 1977). Stabiliteit in het Nabije Oosten werkt de détente in de hand, terwijl interne conflicten in de Arabische landen evengoed een meer Moskou-gezind bewind aan de macht kunnen brengen, zonder dat daarbij het gevaar op een gewapende confrontatie met de V.S. ontstaat. Bewees de ‘Grote Verzoendag’-oorlog van oktober 1973 immers niet dat het gemeenschappelijke ‘crisis management’ van de supermachten gemakkelijk op een mislukking kan uitlopen? De situatie zoals die na maart 1979 is ontstaan, maakt de dingen voor de Sowjet-Unie niet gemakkelijker: de Arabische wereld (minus Egypte) keert zich tegen het Westen, zonder dat Moskou haar een valabel alternatief kan aanbieden. Inderdaad: de Arabische staten kunnen wel Russische wapens kopen, maar zij zijn niet in staat ze tegen Israël met succes aan te wenden. Na een korte proefperiode werd Moskou zelf doelbewust door de V.S. uit het vredesproces gesloten. Ten onrechte: alleen de Sowjet-Unie kan Syrië en de P.L.O. tot een realistischer politiek dwingen (het tussen
Syrië en Israël gesloten troepenscheidingsakkoord kwam mede onder Russische druk tot stand); bovendien zal hedentendage een internationaal conflict pas uit de wereld worden geholpen, als beide supermachten aan de oplossing hun steun betuigen. Zolang de radicale Arabische landen in staat zijn de V.S. en de U.S.S.R. tegen elkaar uit te spelen, moet iedere poging tot globale vredesregeling voor het Nabije Oosten waarschijnlijk mislukken. Bovendien hecht de Sowjet-Unie thans meer belang aan de gecontroleerde ontwapening en aan de handel met de V.S., en daarom kan zij bereid gevonden worden sommige radicale Arabische staten aan te sporen tot matiging. Die landen zullen trouwens slechts aan een vredesconferentie met Israël en zijn geallieerde, de V.S., deel willen nemen als ook de Sowjet-Unie meedoet.
| |
2. De andere Arabische staten
Tot grote misrekening van de drie verdragsluitende partijen bleken na een zekere tijd al de overige Arabische landen solidair in hun afwijzing van de Camp-Davidakkoorden. Een quasi-mislukking van het op gang gebrachte vredesproces kon hierdoor slechts nipt worden voorkomen; een Syrisch-Iraaks bondgenootschap werd gecreëerd, en zelfs Jordanië en Saoedi-Arabië braken de diplomatieke betrekkingen met Kaïro. Ofschoon van
| |
| |
bondgenootschappen in de Arabische wereld geweten is dat ze gewoonlijk niet lang standhouden, toch geloven wij dat de vier voormelde staten gemeenschappelijke belangen verdedigen, wanneer ze unaniem het Israëlisch-Egyptisch vredesverdrag verwerpen.
Beginnen we met Syrië. Terecht vreest Assads regime voortaan alleen te staan in een toekomstige oorlog met Israël, die via de door beide landen in Libanon gevoerde inmengingspolitiek en de Palestijnse terreuroperaties in Israël zonder veel moeite kan uitbreken. Daarom zocht Syrië toenadering tot Irak, Jordanië en de P.L.O., temeer daar de teruggave van de bezette Golanhoogvlakte door Israël een hoogst twijfelachtige zaak is geworden. Méér dan ieder ander Arabisch land is Irak van zijn kant bevreesd voor de weerslag van de in Iran plaatsgrijpende revolutionaire omwentelingen. Gaat het immers niet om een door een minderheid van soenieten geregeerde staat in volle industriële expansie, die bovendien af te rekenen heeft met een heterogeen samengestlede sjiïetenbevolking? De verzoeningspolitiek t.o.v. het gehate Syrië onderstreept alleen maar de ernst van de binnenlandse politieke situatie. Bagdad wil daarbij het nieuwe centrum van de islamitische wereld worden, en het Israëlisch-Palestijns conflict doet uitstekend dienst als camouflage voorde interne spanningen. Saoedi-Arabië, het derde betrokken land, streeft de verzoening na van drie op het eerste gezicht moeilijk met elkaar in overeenstemming te brengen doeleinden. Enerzijds wil het de Sowjet-invloed in het gebied van de Rode Zee aantasten (sedert de pro-Marxistische omwentelingen in Ethiopië, Zuid-Yemen en Afghanistan een meer dan ooit prangend probleem) en de Arabische eensgezindheid zoveel mogelijk handhaven; anderzijds kan Riad zich niet neerleggen bij een vredesregeling die de P.L.O. uitsluit of die de bezetting van oud -Jeruzalem vereeuwigt. Saoedi-Arabië wordt bewoond door een groot aantal Palestijnse gastarbeiders, en de blijvende ontkenning van hun politieke rechten kan de revolutionaire stromingen in het gebied alleen maar aanwakkeren. Dat
verklaart meteen waarom de nochtans fervente anti-communistische regering van Khaled en Fahd een toenaderingspolitiek t.o.v. Moskou begint te voeren, die o.i. vooral dienst doet als een pressiemiddel op de V.S. Riad blijft n.l. slechts bereid de aardolieprijsstijgingen binnen zekere perken te houden, de leveringen ervan te garanderen, de westerse investeringen te beschermen en de koers van de dollar te steunen, op voorwaarde dat de V.S. op hun beurt voldoende pressie uitoefenen op Israël.
Jordanië heeft misschien nog het minst van al belang bij het totstandkomen van een vredesregeling. Voor het Hasjemietenkoninkrijk, zelf bewoond door een miljoen Palestijnen, zou een onafhankelijke West-Bankstaat, een desintegratieproces kunnen inluiden, terwijl de door Camp David aan koning Hussein toebedeelde rol neerkomt op collaboratie met de bezettingsmacht, met als doel een vreemd volk te overheersen. Voor het eerst sedert 1948 wordt de Jordaanse vorst weer opgenomen als een volwaardig partner in het concert van de Arabische staatshoofden en
| |
| |
bestempelt men iemand anders als de verrader van de Palestijnse zaak. Een nieuwe stimulans voor Hussein om alles bij het oude te laten. De (waarschijnlijk voorlopige) verzoening met erfvijand Arafat zorgt ervoor dat geen van de lokale West-Bank-leiders zal durven meewerken aan de uitvoering van de schijnautonomieplannen van het Camp Davidtrio, zodat Jordanië ook van die kant niets te vrezen heeft.
Zoals in het verleden zorgen de schijnbaar eensgezinde Arabische leiders ook nu ervoor dat Israël, met stilzwijgende goedkeuring van een groot deel van de westerse publieke opinie, t.o.v. de Palestijnen en de bezette gebieden een hard standpunt kan blijven innemen. Indien n.l. Sadat zijn vredesboodschap duidelijker in naam van de hele verenigde Arabische wereld had kunnen uitspreken, zou het voor de Joodse staat veel moeilijker zijn geweest dat aanbod af te wijzen.
| |
3. De Palestijnen
Opnieuw werden de Palestijnen buiten spel gezet. Andermaal ook schijnen zij grote moeilijkheden te hebben om een gemeenschappelijke positie in te nemen. Moreel versterkt na de Irancrisis, militair verzwakt door de Libanese burgeroorlog, schijnen de verzetsbewegingen nog steeds niet hun gronddilemma te hebben opgelost: moet de actie worden gericht op de bevrijding van Palestina, en hoe dient dat te gebeuren? Of vormt de P.L.O. integendeel de voorhoede van een revolutionaire beweging die vooraf alle reactionaire Arabische regimes omver moet werpen? Maar hoe kan men dit doel verzoenen met het feit dat juist zulke regeringen de guerilla's financieel steunen?
De pijnlijke bewustwording dat de zionistische staat nooit zal verdwijnen, bracht de P.L.O. er in de jongste jaren toe voorzichtig contact te zoeken met de V.S. en zelfs met bepaalde Israëliërs. De voorwaarden die de V.S. aan eventueel officiële onderhandelingen verbinden, zijn echter voor de P.L.O. begrijpelijkerwijze te hard: voorafgaande erkenning van de Joodse staat (terwijl Israël niet eens de P.L.O. erkent als vertegenwoordiger van de Palestijnen, een nochtans objectief gegeven), en aanvaarding van resolutie 242 (die de Palestijnse rechten niet eens vermeldt). Ook de P.L.O. heeft dus moeite om een coherente beleidsstrategie te definiëren. Enerzijds zijn de voorwaarden die zij aan iedere vredesregeling verbindt, onaanvaardbaar voor Israël: oprichting van een Palestijnse staat in Gaza en Cisjordanië met Oost-Jeruzalem als hoofdstad; terugkeer van vluchtelingen naar Israël of betaling van compensaties aan degenen die dat niet wensen. Anderzijds vreest de P.L.O. dat uiteindelijk toch een aantal West-Bank-leiders bereid zal zijn met Israël te onderhandelen, zodat Brzezinski's woorden ‘Bye-bye P.L.O.’ bewaarheid zouden worden. Tot opluchting van de Israëliërs wordt ook binnen de bevrijdingsbeweging de positie van Arafat en zijn gematigde fractie aangetast, waardoor een soort interne regeling naar Rhodesisch model voor de West-Bank waarschijn- | |
| |
lijker lijkt. Het heropflakkerend terrorisme moet dan ook vooral worden geïnterpreteerd als een duidelijke illustratie van de mislukking van de door Arafat t.o.v. het Westen gevoerde verzoeningspolitiek.
Desalniettemin schijnt de P.L.O. bereid te blijven met Israël te zoeken naar een vreedzame oplossing van het conflict, maar dan binnen het kader van een door de V.N. opgezette vredesconferentie (cfr. het interview met de P.L.O.-leider verschenen in Events van 20.4.79). Toch moeten we ook vermelden dat, vooral onder druk van de volksfronten, het basischarter van de organisatie, waarin o.a. wordt gewezen op de ongerechtvaardigdheid van het zionisme als staatsinstelling, nog steeds niet werd gewijzigd. Ook van de reeds vaak aangekondigde oprichting van een Palestijnse regering in ballingschap (die op zijn minst 100 landen onmiddellijk zouden erkennen) kwam tot nog toe niets terecht.
Het blijft onze overtuiging dat de P.L.O. had moeten ingaan op Sadats uitnodiging deel te nemen aan de vredesbesprekingen. Alleen op die wijze had men de wereldopinie kunnen overtuigen van de Palestijnse vredeswil, en meer dan waarschijnlijk zou zo het Egyptisch-Israëlisch vredesgesprek op bruuske wijze zijn afgesprongen. Waarachtige diplomatie wordt echter in Palestijnse kringen zelden beoefend.
| |
Besluit
De ondertekening van het Israëlisch-Egyptisch akkoord heeft de situatie in het Nabije Oosten oneindig veel complexer gemaakt.
1. Daar is vooreerst de scheuring in de Arabische wereld, waar vroegere bondgenoten nu vijandig tegenover elkaar staan (cfr. Egypte en Saoedi-Arabië), en vijanden van voorheen elkaar hun herwonnen vriendschap betuigen (cfr. Jordanië en de P.L.O., Syrië en Irak). Het verloop van het Israëlisch-Arabisch geschil werd in grote mate bepaald door het ingewikkelde spel van de inter-Arabische verhoudingen, maar nimmer tevoren had deze rivaliteit betrekking op een t.o.v. Israël gevoerd vredesbeleid.
2. De tot nog toe verwesterde Arabische wereld schijnt een terugkeer te overwegen naar haar authentieke cultuurbronnen, waarin de strijd tegen vreemde invloeden, of men die nu als ‘imperialisme’ of als ‘zionisme’ bestempelt, centraal staat (cfr. Iran of Libanon). Het drama van deze landen is dat ze wel het westerse beschavingsmodel willen navolgen, maar niet in staat zijn er de juiste consequenties uit te trekken inzake de eigen volksaard, cultuur, religie en persoonlijke vrijheden. Ieder van deze (veelal door een zekere corruptie gekenmerkte) dictatoriaal geregeerde staten wordt bestuurd door een minderheidsgroep die er belang bij heeft op geregelde momenten een externe spanning te onderhouden om de nationale eenheid te handhaven (cfr. de territoriale twistpunten omtrent het gebied rond de Perzische Golf).
3. Op schaamteloze wijze profiteert Israël van de Arabische verdeeldheid om op eigen houtje, tegen de druk van de wereldopinie in, een zuiver 19e
| |
| |
eeuws koloniaal beleid te voeren. Door veiligheidsoverwegingen kan de inplanting van steeds meer civiele nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever niet langer worden verantwoord, zodat een vredesregeling gebaseerd op V.N.-resolutie 242 steeds onwaarschijnlijker lijkt. Hoe dan ook, de directe Amerikaanse betrokkenheid bij de vredesinspanningen betekent dat Israël voor deze herwonnen vriendschap met de Arabische staten een zware prijs zal moeten betalen, die alleen kan bestaan in de quasi-totale terugtrekking uit Golan, Gaza en Cisjordanië. De Joodse staat schijnt echter niet bereid te zijn de nederzettingen op te geven of het ontstaan van een zelfstandig Palestina te dulden.
4. Sadats concessies bestonden in het aanbod tot Arabische erkenning van het zionisme, en in de toestemming tot oprichting van een slechts semi-autonome Palestijnse staat, op een of andere wijze met Jordanië verbonden. Israël heeft deze toegevingen echter nooit naar waarde weten te schatten. Het in maart ondertekend akkoord bevat m.a.w. de kiem van zijn potentiële mislukking: het vredesproces met Egypte kan automatisch tot stilstand worden gebracht en de Israëliërs zullen nog wantrouwiger staan t.o.v. vredesinitiatieven in de toekomst. Wellicht hebben dus zowel de V.S. als Israël op het verkeerde paard gewed: een modus vivendi met de Arabische landen en de P.L.O. zou voor het Nabije Oosten een grotere veiligheidsgarantie inhouden dan een in essentie bilateraal verdrag met het mogelijk ten dode opgeschreven regime van Sadat. Vanzelfsprekend zou zo'n situatie voor het Westen op lange termijn meer nadelen dan voordelen met zich brengen.
5. Kan men een optimistischer toekomstscenario ontwerpen? Alhoewel er een enorme kloof gaapt tussen de Israëlische en de Egyptische interpretatie van het bereikte akkoord m.b.t. de Palestijnen, is het mogelijk dat na verloop van tijd beide partijen het nut van een blijvende vredestoestand beter gaan inzien, zodat zij sommige elementen van hun positie wijzigen. Dan zouden de parameters van dit conflictmodel veranderen, waardoor misschien uiteindelijk een globale oplossing uit de bus kan komen. Het feit dat in ruil voor de ondertekening van de vredesovereenkomst zowel Egypte als Israël van de V.S. moderne offensieve wapens kunnen kopen, de malaise binnen de Palestijnse beweging, het groeiend Israëlisch wantrouwen m.b.t. de Amerikaanse intenties, en de geringe speelruimte waarover beide partijen nog beschikken, laten daaromtrent echter weinig illusies. Waarom? Vooreerst omdat de diplomatieke positie van Egypte in de Arabische wereld precair blijft en Carters beleid zelfs door de Amerikaanse bestuursinstanties wordt aangevochten. Ten tweede omdat de Palestijnen van de regering Begin géén eerbaar compromis krijgen aangeboden, terwijl de Israëlische intentie - n.l. de verschuiving sine die van een oplossing voor dat probleem - faliekant kan uitkomen.
6. De beslissingsmacht over oorlog en vrede in het Nabije Oosten ligt meer dan ooit in Israëlische handen. Volhardt deze staat in zijn ontoegeeflijke houding, dan keldert men ook de vrede met Egypte en zal de
| |
| |
breuk in de Arabische wereld sneller hersteld worden dan Tel-Aviv had gehoopt. De V.S. dwingt men te kiezen tussen Egypte, dat sedert de verdwijning van de sjah een belangrijke pro-westerse rol in het Midden-Oosten vervult, en Israël, dat weliswaar iedere Amerikaanse president electorale nachtmerries kan bezorgen, maar anderzijds in staat is het islamitisch front tégen het Westen in het harnas te jagen; een weinig benijdenswaardige positie voor Amerika en Europa die voor hun energie-import van dat gebied afhankelijk blijven, en die slechts in zeer geringe mate op Israël druk kunnen uitoefenen.
Wij zijn dus niet al te optimistisch gestemd wat betreft de nabije toekomst van het Israëlisch-Arabisch geschil. Tenzij men waarde hecht aan het enige door president Carter bereikte doel, n.l. de verkleining van een kans op een nieuwe oorlog zolang het Sadat-regime overeind blijft. Tenzij men gelooft dat enkele nieuwe elementen de basispremissen van het conflict kunnen wijzigen (cfr. de ‘Vrede nu’ - beweging in Israël en de door Arafat geleide toenaderingspolitiek tot de V.S.) Meer dan ooit blijft het oude adagium gelden: in het Nabije Oosten is zonder Egypte geen grootscheepse militaire operatie mogelijk. Evenzeer is waar dat zonder de Palestijnen een algehele vrede niet mogelijk blijkt. Israël kan zijn houding militair-diplomatiek verantwoorden, zodat in de huidige machtsconstellatie de eerste stap wel moet komen van de zijde van de P.L.O. Iedere positieve Israëlische reactie op zo'n aanbod zou automatisch de gematigde Arabische landen bij het overleg betrekken. We geloven dat voor het eerst sedert 1948 alle betrokken partijen van dit hinderlijke conflict af willen raken, maar dat het zoeken naar een eerbaar compromis een werk van lange adem wordt. Het is niet uitgesloten dat beperkte gewapende conflicten zelfs zullen zorgen voor een zekere acceleratie van het hoe dan ook door Anwar El Sadat ingezette vredesproces.
|
|