tussen de twee ‘publieke huwelijkssluitingen’, de kerkelijke en de burgerlijke, kon dan niet lang uitblijven, zeker niet in die landen of streken waar de bevolking gedeeltelijk tot het protestantisme en gedeeltelijk tot het katholicisme behoorde.
In Frankrijk barstte de bom, toen een antiklerikale Constituante in september 1791 het burgerlijk huwelijk - in zijn concrete uitwerking voor het grootste deel een bijna letterlijke overname van de canonieke normen met weglating van de typisch godsdienstige aspecten - invoerde en voor alle inwoners, gelovigen en ongelovigen, verplicht stelde.
Het concordaat, gesloten tussen Napoleon en de H. Stoel, en de in vele landen hierbij aansluitende grondwettelijke bepalingen losten het conflict geenszins op. Zij beperkten zich tot een wapenstilstand, tot het naast elkaar laten bestaan van de twee huwelijksordeningen, de burgerlijke en de kerkelijke, door beide overheden verplicht gesteld voor ‘hun’ onderdanen zonder rekening te houden met elkaar. De burgerrechtelijke eis, haar huwelijkssluiting aan de kerkelijke te laten voorafgaan, en de kerkrechtelijke erkenning dat de meer materiële aspecten van het huwelijk door de staat dienen te worden geregeld, maken hierop, zonder de grond van de zaak te raken, een beperkte uitzondering.
Bijgevolg moeten gelovigen vandaag tweemaal trouwen. Zo kan men zelfs getrouwd zijn voor de staat en in concubinaat leven voor de Kerk of - afgezien van het risico van strafrechtelijke sancties - juist omgekeerd. Een ander gevolg kan hierin bestaan, dat men als wettelijk gescheiden echtgenoot (of echtgenote) de mogelijkheid bewaart vroeg of laat tot een nieuw huwelijk te besluiten, maar dat men op hetzelfde ogenblik pijnlijk geconfronteerd wordt - vooral bij een kennismaking met een nog nooit gehuwde gelovige levenspartner - met de onmacht die nieuwe relatie ook kerkelijk-publiek te kunnen bevestigen.
Over het algemeen worden de problemen, gesteld door een publieke huwelijksbevestiging in twee onafhankelijke juridische ordeningen, niet zo scherp aangevoeld bij het aangaan van het (eerste) huwelijk als wel bij het stranden en bij de juridische erkenning (of weigering van erkenning) ervan. En wanneer we beseffen dat er in België meer dan duizend echtscheidingen per maand worden uitgesproken (officieel heet het: de rechtbank ‘laat de echtscheiding toe’), waarvan 80% ook kerkelijk in het huwelijk waren getreden, dan mogen we niet vergeten dat deze onopgeloste problemen vele, vele duizenden mensen raken.
In het kader van deze bijdrage kunnen hiervoor geen antwoorden of oplossingen gegeven worden. Deze vergen een zeer nauwkeurige en diepgaande studie van talrijke specialisten, die deze problemen uiteraard niet alleen juridisch, maar ook dogmatisch, exegetisch, enz. dienen te benaderen. En hierbij stellen sommigen voorzichtig de vraag of onze (overgangs- ?)tijd voldoende historisch perspectief én voldoende multidisciplinair verworven inzichten in de nog relatief recente crisis betreffende huwelijk en gezin bezit, om op het delicate vlak van de huwelijksordening