Streven. Vlaamse editie. Jaargang 46
(1978-1979)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 804]
| |
Marcuse over Bahro
| |
[pagina 805]
| |
ring door overvloed en valse welvaart: de produktieve krachten worden naar een anti-emancipatorische realisatie gedraineerd. Zoals Bahro de ‘collectieve intellectueel’, zo ziet Marcuse de marginale groepen in onze samenleving als de katalysatoren: studentenbeweging, vrouwenbeweging, wijk- en straatcomités, kritische wetenschappers... Bahro moet volgens Marcuse gelijk hebben met zijn stelling dat de intellectuelen een ommekeer zullen bewerken: ‘Het produktieproces “intellectualiseert” zich en daarin spelen de geïntellectualiseerde bevolkingslagen een steeds grotere rol’. Dat brengt hem tot een schijnbaar anti-materialistische, ja, idealistische stelling: ‘Het scheppen van ruimte en tijd voor de ontplooiing van de emanciperende belangen, voorbij de materiële sfeer die tegenwoordig alles bepaalt, dat is de opgave van een socialistische opvoeding en arbeidsdeling. Het socialisme is wezenlijk (...) een probleem van economie van de tijd’: de nieuwe arbeidsdeling en -organisatie moet erop gericht zijn, de verhouding tussen de tijd die aan noodzakelijke arbeid en de tijd die aan emancipatieve arbeid besteed wordt, om te keren. Als er sprake is van de doorslaggevende rol van de ‘intellectuele krachten’, weet Marcuse natuurlijk net zo goed als Bahro dat juist de meest produktieve klassen het sterkst vastzitten in het bestaande systeem, zij halen er de meeste voordelen uit, zowel in Oost als in West: ‘Juist hun inpassing in het systeem, om nog te zwijgen van hun bevoorrechte inkomens, werkt de radicalisering van die klassen tegen’. Bovendien beseft Marcuse welke val hier openstaat: ‘Blijkbaar raakt Bahro's analyse hier, op een zeer centraal punt, het taboe dat zowel door marxisten als door liberalen gelegd is op Plato (opvoedingsdictatuur van de hoogste intelligentsia) en Rousseau (de mensen moeten gedwongen worden vrij te zijn)’. De opvoedende functie van de socialistische staat is inderdaad niet denkbaar zonder een erkende autoriteit. Bahro vertrouwt die autoriteit toe aan een elite van de intelligentsia. Waarop Marcuse filosofisch: ‘Ja, die ergernis bestaat, maar die moeten we doorstaan’. | |
Het subject van de geschiedenisDe oude hamvraag van het socialisme - wie zal de voorhoede van het volk zijn? - duikt ook bij Bahro steeds weer koppig op. Onomwonden stelt hij vast: niet het proletariaat kan vandaag de heersende klasse zijn. En Marcuse valt hem bij: ‘Het proletariaat is niet langer identiek met het algemeen belang, als dat al ooit zo geweest is’. Het gaat trouwens niet meer om de materiële ontvoogding uit armoe en ellende alleen, ‘het gaat om de verzoening van mens en natuur, om de niet vervreemde arbeid als creatieve activiteit, om het scheppen van menselijke relaties, vrij van de strijd om het bestaan’. Hij is het er met Bahro over eens dat het er vandaag op aankomt ‘een overproduktie van bewustzijn te forceren’, ‘de idee tot de | |
[pagina 806]
| |
beslissende materiële macht te maken’. Dat is, zegt Marcuse, inderdaad het ‘telos’, het doel van het historisch materialisme. En met dat doel voor ogen zou er een revolutie van het subject, van de subjectieve ervaring nagestreefd kunnen worden. Daarbij gaat het, ook volgens Marcuse, om alle subjecten, niet alleen die van één bepaalde klasse: ‘Individuen uit alle lagen, die zich ondanks alle verschillen door het gezamenlijke belang tot een potentiële eenheid constitueren’. Wat hij ‘de intellectualisering van de produktie’ noemt, leidt evenwel niet automatisch tot grotere emancipatie en samenwerking, integendeel. ‘Het overtollige bewustzijn is slechts een deel van de subjectiviteit: zijn emancipatorisch belang reikt tot het weten van wat er gebeurt en moet gebeuren, maar de heerschappij van de compenserende belangen verhindert de omzetting van het bewustzijn en het door het weten geleide handelen, maar ook die van de emoties, van de driftstructuur’. Daarom pleit de vader van de studentenrevolte niet alleen voor een uitbreiding van het vormingswezen, maar ook voor strijd tegen de verstarde school en voor uitbreiding van de vrije tijd. Immers, wat ziet hij vandaag in het Westen? ‘Een groot deel van de technisch-wetenschappelijke verworvenheden komt de agressie en destructie ten goede, of dient de compenserende belangen van de afhankelijke bevolking, hun bevrediging en versterkt het subalterne bewustzijn’. Het is niet moeilijk te zien, hoe Bahro's kritiek past in het raam van Marcuses denkwereld: zijn visie van een bevrijde erotiek ligt zeer dicht bij Bahro's visie op de niet-compenserende, maar emanciperende behoeftenbevrediging. Hij vertaalt Bahro's kritiek op de politiek-bureaucratische staat die ‘ondergeschiktenkarakters’, d.i. onvrije subjecten produceert, in zijn eigen kritiek op de traditionele repressie van de driftenstructuur: ‘De ontwikkeling van de driftenstructuur is helemaal verbonden met die van het bewustzijn: erotische en destructieve energie realiseren zich in het voorhanden zijnde maatschappelijke kader. De driftenstructuur wordt slechts emanciperend in vereniging met een emanciperend bewustzijn, dat de mogelijkheden en de grenzen van de realisering ontwerpt en het alleen-maar driftmatige in zichzelf opheft’. Het heeft er de schijn van dat hier nieuwe bouwstenen worden aangedragen voor de al zo vaak mislukte verzoening tussen (doorgaans eng-) Freudiaanse en (doorgaans al even eng-) marxistische denkbeelden, dat er met andere woorden een nieuw moment komt in de dialectiek van materie en bewustzijn. Wanneer Bahro bijvoorbeeld spreekt van ‘de idee die een materiële kracht moet worden’, dan tekent Marcuse daarbij aan: ‘Bahro's analyse doorbreekt het fetisjisme van de marxistische schijn-orthodoxie en van de tegencultuur van de onmiddellijkheid. Zijn dialectische analyse leidt naar een authentieke, aan verwerkte empirie georiënteerde “interne” verderontwikkeling van de Marxiaanse theorie’. |
|