Streven. Vlaamse editie. Jaargang 46
(1978-1979)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 787]
| |
UNCTAD V
| |
De bedoeling van de UNCTADDe UNCTAD is de oogappel van de ontwikkelingslanden. Zij is ontstaan op hun initiatief, heeft geleid tot eenheid van alle ontwikkelingslanden (de ‘Groep van 77’) en wordt gezien als het forum waar de ontwikkelingslanden het meest tot hun recht komen. De UNCTAD is niet alleen een periodieke conferentie, zij is ook een Institutie van de VN met een permanente staf in Genève, die zich vrijwel uitsluitend bezighoudt met problemen die van belang zijn voor de ontwikkelingslanden. Een forum van zo'n 120 landen is natuurlijk niet het geëigende instrument om verder te komen dan globale principe-uitspraken, maar dan is er de ‘continuing machinery’ in Genève om deze verder uit te werken. Een voorbeeld hiervan is de overeenkomst aangaande de oprichting van een grondstoffenfonds, die in februari 1979 tot stand kwam, na de principiële toezegging op de UNCTAD 1976 in Nairobi. Een UNCTAD-Conferentie is een spectaculair gebeuren, waar honderden journalisten van alle communicatie-media aanwezig zijn. Er wordt dan ook flink voor de tribune gespeeld. Afgezien van concrete resultaten wordt die publiciteit door de ontwikkelingslanden heel belangrijk gevonden. En terecht. Door hun zwakke positie in het wereldbestel zijn de ontwikkelingslanden sterk afhankelijk van de politieke wil van de rijke landen om concessies te doen. Maar de politieke wil is weer afhankelijk van de publieke opinie en van de ‘conciencia’ in de dubbele betekenis van bewustzijn aangaande de onhoudbare toestand voor de ontwikkelingslan- | |
[pagina 788]
| |
den én van geweten aangaande de onaanvaardbaarheid van die toestand. Dit bewustwordingsproces is in de rijke landen op gang gekomen, maar het gaat heel langzaam. De UNCTAD moet dit proces versnellen. | |
De Nieuwe Internationale Economische OrdeMede omwille van de publiciteit zal er in Manila veel over de Nieuwe Internationale Economische Orde (NIEO) worden gesproken. De NIEO is, in tegenstelling tot eerdere slagwoorden als ‘ontwikkelingsstrategie voor het tweede ontwikkelingsdecennium, DD II’ uit de koker van de ontwikkelingslanden zelf gekomen. De term is ontstaan vlak na de oliecrisis, toen de ontwikkelingslanden onder invloed van de OPEC-landen meer hoop en zelfvertrouwen hadden gekregen. Men hoopte op een nieuwe internationale orde die niet alleen door het recht van de sterkste, maar door het recht op ontwikkeling voor allen geregeerd zou worden. Op de Zesde Speciale Algemene Vergadering van de VN werd een Verklaring afgelegd en een Actieprogramma voor de NIEO opgesteld. Het was geen blauwdruk voor een nieuwe orde, maar een lange lijst van eisen en wenselijkheden, die zouden moeten leiden tot nieuwe internationale verhoudingen. Het was niet louter retoriek: de ontwikkelingslanden wilden in grote eensgezindheid en gebruikmakend van de macht van de olielanden een doorbraak forceren in de onderhandelingen met de rijke landen. De eerste gelegenheid die zich daartoe voordeed, was UNCTAD IV in Nairobi en de Noord-Zuid Dialoog in Parijs. Hoewel kleine successen werden behaald, waren de ontwikkelingslanden teleurgesteld omdat de doorbraak uitbleef. Zoals blijkt uit een document dat in maart door de Groep van 77 voor UNCTAD V is opgesteld (de Arusha Declaration), zal in Manila de NIEO opnieuw aan de orde worden gesteld. Of de politieke wil in de rijke landen voldoende geëvolueerd is om tot een werkelijke doorbraak te komen, valt te betwijfelen. | |
InterdependentieSinds de vorige UNCTAD hebben zich bij de rijke landen twee ontwikkelingen voorgedaan, die negatief kunnen uitpakken in Manila. De eerste kan gevangen worden onder het modewoord ‘interdependentie’ of wederzijdse afhankelijkheid. Rijke en arme landen zijn in vele opzichten op elkaar aangewezen en hebben dikwijls gemeenschappelijke belangen. Dit geldt evenwel niet voor alle landen of groepen van landen in dezelfde mate. Gegeven het feit dat er tussen de ontwikkelingslanden onderling steeds grotere verschillen in graad van ontwikkeling ontstaan, zal ook de aard van de interdependentie tussen rijke en de diverse soorten ontwikkelingslanden gaan verschillen. Concentreert men zich nu op problemen van interdependentie, dan zal men trachten tot kleinere onderhandelingseenheden te komen, die tot | |
[pagina 789]
| |
eigen, van elkaar verschillende oplossingen kunnen leiden. De ontwikkelingslanden vrezen dat dit zal uitlopen op een nieuwe verdeel- en heerspolitiek van de rijke landen. Omdat zij hun eenheid tot nu toe, vaak ten koste van grote offers, hebben weten te handhaven, is het niet te verwonderen dat de Arusha-declaratie ‘peacemeal solutions or fragmentary measures for international cooperation’ met argwaan bezietGa naar voetnoot1. Het zal overigens interessant zijn om te zien of de ontwikkelingslanden, ondanks toenemende onderlinge belangentegenstellingen, in Manila in staat zullen zijn om de eenheid te bewaren. | |
Arme landen of arme mensenDe tweede verandering waar ik boven op doelde, heeft betrekking op een verplaatsing van het zwaartepunt in de Westerse ontwikkelingsideologie van arme landen naar arme mensen in die landen. De verandering is al langer onderweg, maar is met name in de VS in de laatste jaren versneld. Behalve uitspraken van MacNamara, President van de Wereldbank, heeft de Wereldconferentie over Werkgelegenheid, Inkomens-verdeling en Sociale Vooruitgang van de Internationale Arbeids Organisatie (ILO) van 1976 hieraan meegewerkt door het pleiten voor een ‘basic needs approach’. Merkwaardig is het, dat de Arusha Declaration de ontwikkelingslanden waarschuwt om hiervoor op hun hoede te zijn: ‘It is necessary for developing countries to guard against the introduction of new concepts by developed countries, norms and principles, such as “basic needs”, access to supplies, graduation, selectivity, etc. which are being suggested but are in fact totally incompatible with the development requirements and aspirations of developing countries’Ga naar voetnoot2. De achterdocht van de ontwikkelingslanden ten aanzien van de ‘basic needs’- of de arme mensenbenadering lijkt niet helemaal ten onrechte. Bezorgdheid voor de arme mensen in de ontwikkelingslanden leidt gemakkelijk tot de drogreden dat internationale structurele veranderingen die niet direct de armen ten goede komen, achterwege kunnen blijven, zeker als deze ook offers vragen van de ‘armen’ (bijv. de arbeiders) in de rijke landen. De drogreden zit hierin, dat enerzijds terecht gesteld wordt dat bepaalde structurele maatregelen (bijv. het bevorderen van uitvoer van industrieprodukten uit ontwikkelingslanden) geen voldoende voorwaarde zijn voor het verbeteren van het lot van de armen, anderzijds wordt over het hoofd gezien dat dit soort structurele veranderingen een noodzakelijke voorwaarde zijn om op langere termijn het lot van de armen te verbeteren. Terecht stelt het ILO-Rapport, dat groei (van liefst 6 à 8% | |
[pagina 790]
| |
per jaar) noodzakelijk is voor de ‘basic needs’-benadering. Nadruk op de verdelingsaspecten van het ontwikkelingsvraagstuk mag geen voorwendsel zijn om de groei te verwaarlozen. De UNCTAD houdt zich vooral bezig met internationale verhoudingen die de groei kunnen belemmeren of bevorderen. De rijke landen kunnen zich zeker niet op ethische of ideologische gronden hiervan afzijdig houden. | |
Self-relianceVan de kant van de ontwikkelingslanden zal in Manila de nadruk gelegd worden op collectieve self-reliance. De titel van het Arusha Document luidt: ‘Arusha programme for collective self-reliance and framework for negotiations’. ‘Self-reliance’ is de tegenpool van afhankelijkheid, meestal aangeduid met het Spaanse woord dependencia. De dependencia-leer stamt uit Latijns Amerika in de jaren zestig. De oorzaak en zelfs het wezen van de onderontwikkeling wordt gezien in de afhankelijkheid van de ontwikkelingslanden ten opzichte van de rijke, kapitalistische landen. Om tot ontwikkeling te komen, moeten de ontwikkelingslanden hun lot in eigen handen nemen: ‘self-reliance’. Om aan hun streven meer kracht bij te zetten zullen ze het gezamenlijk moeten doen: ‘collective self-reliance’.
In het Arusha Document (Preamble No. 36) wordt gezegd, dat ‘collective self-relance betrekking heeft op een gezamenlijke en gerichte inspanning om hun hulpbronnen en markten te mobiliseren voor de opbouw van een structuur voor werkelijke interdependentie en complementariteit tussen hun economieën en om terreinen van gemeenschappelijk belang te onderzoeken, alsmede om de solidariteit te versterken in de onderhandelingen met de ontwikkelde landen over het vestigen van de NIEO’. In een volgende paragraaf (38) wordt gewezen op de onderlinge solidariteit, ‘which makes it possible to harmonize diversity of interests (between) developing countries’. Het is duidelijk, dat in Manila de ontwikkelingslanden hun uiterste best zullen doen om, ondanks toenemende onderlinge tegenstelling van belangen, de eenheid te bewaren in hun strijd voor een NIEO. | |
Enige punten voor onderhandelingEr is geen beginnen aan om in dit korte artikel te trachten een overzicht te geven van de opnieuw overladen agenda van de komende UNCTAD-vergadering: het Arusha Document bevat 150 bladzijden met standpunten van de Groep van 77! De geïnteresseerde lezer kan verwezen worden naar Advies 53, UNCTAD V, van de Nationale Advies Raad voor Ontwikkelingssamenwerking | |
[pagina 791]
| |
(Staatsuitgeverij, Den Haag). Ik zal mij hier beperken tot enige van de belangrijkste punten voor onderhandeling.
In het Actieprogramma voor de NIEO (1974) had de geïntegreerde aanpak van het grondstoffenvraagstuk hoge prioriteit. Op de vierde UNCTAD in Nairobi en tijdens de Noord-Zuid Dialoog in Parijs (1976) stond dit vraagstuk centraal. De ontwikkelingslanden wilden twee dingen: een samenhangend stelsel van afspraken over prijzen en hoeveelheden van meerdere grondstoffen tegelijk en een gemeenschappelijk fonds (Common Fund) om een voorraad politiek mogelijk te maken om de schommelingen in de prijzen van grondstoffen op te vangen. Ten aanzien van het tweede punt is, zoals gezegd, in principe overeenstemming bereikt; ten aanzien van het eerste punt zijn de technische moeilijkheden zo groot, dat er praktisch geen vorderingen zijn gemaakt. Bovendien zijn de ideologische bezwaren van sommige ontwikkelde landen, met name Duitsland en Amerika, tegen marktordening nog bijzonder sterk. Deze landen willen vasthouden aan het ‘vrije’ marktmechanisme, terwijl in hun eigen land de landbouw door en door ‘geregeld’ is. De dialoog over uitgangspunten en doelstellingen van een geïntegreerde grondstoffenpolitiek zal in Manila moeten doorgaan.
Een tweede punt dat de ontwikkelingslanden grote zorg baart, is de toenemende protectie in de rijke landen tegen invoer van industrieprodukten uit ontwikkelingslanden. De toenemende werkloosheid is politiek gezien een van de gevoeligste problemen in de geïndustrialiseerde landen. Daarom probeert men om de werkloosheid af te wentelen op de ontwikkelingslanden door de concurrerende industrieprodukten uit die landen door hoge invoerrechten en kwantitatieve restricties buiten de deur te houden. De ontwikkelingslanden eisen nu dat aan deze beperkende maatregelen een eind gemaakt wordt en dat integendeel de invoer uit ontwikkelingslanden onder gunstiger voorwaarden kan geschieden dan die uit ontwikkelde landen (Algemeen Preferentie Stelsel). De industrielanden zouden daarvoor sommige bedrijfstakken moeten inkrimpen en andere uitbreiden: herstructurering.
Een derde punt van groot belang heeft betrekking op monetaire en financiële kwesties. De ontwikkelingslanden hebben veel te lijden van de sterk fluctuerende wisselkoersen en in het algemeen van de gebrekkige werking van het internationale monetaire systeem, terwijl hun invloed op de werking van dat systeem heel gering is. Zij willen daarom hun invloed vergroten. Daarnaast komt het oude punt van de ontwikkelingshulp en de kapitaaloverdracht weer aan de orde, evenals het vraagstuk van de schuldenlast. Op dit laatste punt liggen vooral de VS dwars, die principieel weigeren om kwijtschelding van schulden als een vorm van ontwikkelingshulp te beschouwen. Daarom zijn zij in geen geval bereid om te komen tot een algemene regeling voor kwijtschelding van schulden, zoals de ontwikkelingslanden die willen. | |
[pagina 792]
| |
Een belangrijk punt, dat is blijven liggen van de vorige UNCTAD, is de overdracht van technologie. De ontwikkelingslanden willen komen tot een gedragscode voor overdracht van technologie, zoals ze ook een gedragscode willen voor de multinationals. De onderhandelingen in Nairobi zijn gestrand op het al dan niet juridisch bindend karakter van zo'n code. Tenslotte zal veel aandacht moeten worden geschonken aan de problemen van de armste ontwikkelingslanden. De kans dat op dit punt meer bereikt wordt dan vroeger, lijkt gunstig, enerzijds door de grotere aandacht in de rijke landen voor de arme mensen (en die zijn er relatief het meest in de arme landen), anderzijds door de noodzaak voor de meer ontwikkelde ontwikkelingslanden om de eenheid met de armste landen te bewaren, ondanks groeiende tegenstelling van belangen. |