Streven. Vlaamse editie. Jaargang 46
(1978-1979)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 727]
| |
Vorsend naar het wezen van de wetenschap
| |
I. Karl PopperPopper wijst er in navolging van Hume op dat het onmogelijk is door inductie tot universele wetten te komen. Op basis van een eindig aantal waarnemingen kan men immers nooit beslissen tot een universele uitspraak (en een wetenschappelijke wet heeft de status van universaliteit). Dat was ook al door Carnap onderkend en deze probeerde het probleem op te lossen door middel van het invoeren van een inductieve logica van waarschijnlijkheid of confirmatiegraad. Popper brengt echter nog een tweede bezwaar in tegen deze voorstelling van zaken: theorievrije observatie bestaat volgens hem helemaal niet. Waarnemingen worden altijd gedaan op grond van bepaalde verwachtingen of dogma's. Elke observatie is een activiteit met een bepaald doel en altijd gaat daar een bepaalde hypothese aan vooraf. Pas wanneer onze verwachtingen worden beschaamd, worden we ertoe genoodzaakt onze dogma's te herzien. We proberen dan een nieuwe theorie uit, een nieuw verwachtingspatroon dat aan de werkelijkheid wordt getoetst. In eerste instantie is er geen enkele garantie dat de nieuwe theorie zal kunnen standhouden. Er is slechts sprake van een gissing, een conjecture, een trial. Zolang deze niet met de werkelijkheid in strijd raakt, blijft ze als nieuw dogma aanvaard; maar ontstaan er problemen, d.w.z. blijkt de werkelijkheid niet aan ons nieuwe verwachtingspatroon te beantwoorden en wijst de gissing zich als error (refutation) uit, dan moet ook deze theorie plaats maken voor wederom een nieuwe gissing. | |
[pagina 728]
| |
Zo ontwikkelt zich de dagelijkse kennis, zo ontwikkelt zich volgens Popper ook de wetenschap. Er wordt aan theorieën echter een aanvullende eis gesteld, willen ze aanspraak maken op wetenschappelijkheid. En dat is de eis dat ze weerlegbaar zijn. Er moet duidelijk worden aangegeven welke waarnemingen onverenigbaar zijn met de theorie, met andere woorden waar het risico ligt dat men loopt als men de theorie opwerpt. Er zijn immers talrijke theorieën in omloop die zo ruim of vaag gesteld zijn dat ze altijd wel met de feiten in overeenstemming te brengen zijn. Deze theorieën lijken wel heel veel te zeggen over de werkelijkheid, maar in feite zeggen ze ons niets. Positieve bekrachtiging van de theorie kan als onderscheidingscriterium tussen echte en pseudo-wetenschap niet voldoen. Popper drukt dat in De groei van kennis als volgt uit: ‘1) het is gemakkelijk confirmaties, of verificaties, voor bijna elke theorie te vinden, als wij maar moeite doen ernaar te zoeken. 2) Confirmaties hebben alleen waarde, als zij het gevolg zijn van riskante voorspellingen, dat wil zeggen als wij een gebeurtenis hadden verwacht die niet met de theorie in overeenstemming was geweest, wanneer wij door de theorie in kwestie niet op betere gedachten waren gebracht. 3) Elke goede wetenschappelijke theorie is een verbod: de theorie verbiedt dat bepaalde dingen gebeuren. Hoe meer de theorie verbiedt, hoe beter zij is. 4) Een theorie die door geen enkele voorspelbare gebeurtenis kan worden weerlegd, is onwetenschappelijk. Onweerlegbaarheid is geen deugd van een theorie (zoals de mensen vaak denken), maar een ondeugd. 5) Elke echte test van een theorie is een poging haar te fasifiëren, te weerleggen. Testbaarheid is falsificeerbaarheid. Maar er zijn graden van testbaarheid, sommige theorieën zijn beter testbaar, meer blootgesteld aan weerleggingen dan andere. Zij nemen als het ware grotere risico's. 6) Positieve evidentie heeft geen waarde, behalve wanneer ze het resultaat is van een echte test van de theorie. Dit betekent dat het een serieuze maar onsuccesvolle poging moet zijn de theorie te falsifiëren. (Ik spreek in dergelijke gevallen nu van “versterkend bewijsmateriaal” of “corroborating evidence”.) 7) Er zijn testbare theorieën die door hun aanhangers nog steeds worden verdedigd wanneer al ontdekt is dat zij onwaar zijn. Dit doen zij door bij voorbeeld ad hoc een hulphypothese te introduceren of door de theorie ad hoc zo te herinterpreteren dat deze door de gevonden evidentie niet meer wordt weerlegd. Zo iets is altijd mogelijk, maar behoedt de theorie alleen voor weerlegging ten koste van haar wetenschappelijke status die hierdoor geheel verdwijnt of in ieder geval vermindert.’Ga naar voetnoot1 Dit criterium van falsificeerbaarheid fungeert voor Popper als het demar- | |
[pagina 729]
| |
catiecriterium tussen wetenschap en pseudo-wetenschap. Het fungeert tevens als norm voor de objectieve waarheid. Deze wordt dus negatief benaderd door middel van uitsluiting van onjuist gebleken theorieën. In zijn Autobiografie zegt Popper daarover: ‘Vooruitgang bestaat in het vinden van theorieën die ons steeds meer vertellen, theorieën met een steeds grotere inhoud. Maar hoe meer een theorie zegt, des te meer sluit zij uit of verbiedt zij, en des te groter zijn de kansen haar te falsifiëren. Dus de theorie met meer inhoud is die theorie die strenger getoetst kan worden. Deze overweging bracht mij tot een theorie waarin vooruitgang van de wetenschap niet bleek te bestaan in het verzamelen van waarnemingen, maar in het omverwerpen van minder goede theorieën en het vervangen daarvan door betere, in het bijzonder door theorieën met meer inhoud.’Ga naar voetnoot2 Het gaat er dus niet om theorieën positief (via verificatie of inductieve confirmatie) te rechtvaardigen. ‘We kunnen een theorie nooit rechtvaardigen. Maar we kunnen in een heel andere zin soms onze voorkeur voor een theorie “rechtvaardigen” wanneer we namelijk kijken hoe die theorie er voorstaat in het kritisch debat. Want een theorie moet kritiek beter kunnen doorstaan dan haar concurrenten (..) In het verleden dachten de meesten filosofen dat iedere aanspraak op rationaliteit rationele rechtvaardiging betekende. Mijn stelling was (..) dat rationaliteit rationele kritiek betekent (kritiek op eigen theorieën en op die van anderen). Dus in tegenstelling tot de klassieke filosofie, die het idee van rationaliteit verbond met definitieve, bewijsbare kennis (..), bracht ik het idee van rationaliteit in verband met de groei van hypothetische kennis. (..) Volgens deze opvatting gaat het wetenschappers om het zoeken naar steeds betere benaderingen van de waarheid. Het doel van de wetenschap is meer en meer te kennen. Dit houdt in: groei van de inhoud van onze theorieën, groei van onze kennis van de wereld.’Ga naar voetnoot3 Een consequentie daarvan is dat de verklarende kracht of inhoud van een theorie evenredig is aan de hoeveelheid waarnemingen waardoor zij kan worden weerlegd, d.w.z. met de onwaarschijnlijkheid ervan. Naarmate een theorie meer toestanden uitsluit, vertelt zij ons meer over de wereld. Een theorie die aan dergelijke strenge eisen voldoet, moet immers wel bijzonder sterk in de schoenen staan. Theorieën met een hoge mate van toetsbaarheid of een grote invloed voldoen beter aan de eis van wetenschappelijkheid dan theorieën waarbij dat minder het geval is, want wetenschappelijkheid is toetsbaarheid, is weerlegbaarheid. | |
[pagina 730]
| |
‘..omdat een lage waarschijnlijkheid betekent dat de theorie een grote waarschijnlijkheid heeft weerlegd te worden, houdt dit in dat het één van de doelstellingen van de wetenschap is een grote mate van falsificeerbaarheid, weerlegbaarheid of testbaarheid te bereiken en dit is in feite precies dezelfde doelstelling als een grote informatieve inhoud. Het criterium of een theorie mogelijkerwijs bevredigt, is dus testbaarheid of onwaarschijnlijkheid: alleen een theorie die zeer testbaar of onwaarschijnlijk is, is het waard getest te worden en bevredigt echt (en niet alleen maar potentieel) wanneer zij strenge testen doorstaat’Ga naar voetnoot4. Theorieën zijn aldus constructies die steeds onder het teken van de voorlopigheid staan. De wetenschap kenmerkt zich daardoor, dat voortdurend getracht wordt de opgeworpen gissingen te weerleggen, d.w.z. dat men door empirische toetsing de theorie probeert kapot te krijgen. Alleen wanneer een theorie rigoureus wordt aangevallen kan zij bewijzen solide te zijn. In zijn referaat De logica der sociale wetenschappen vat Popper het als volgt samen: ‘a) De methode van de sociale wetenschappen, evenals die van de natuurwetenschappen, houdt in dat pogingen tot oplossing van de problemen waarvan wordt uitgegaan, worden getest. Er worden oplossingen voorgesteld en bekritiseerd. Als zo'n voorstel niet toegankelijk is voor zakelijke kritiek, dan wordt het juist daarom als onwetenschappelijk verworpen, al is het misschien maar voorlopig. b) Als het toegankelijk is voor een zakelijke kritiek, dan proberen wij het te weerleggen; want alle kritiek bestaat in pogingen om te weerleggen. c) Als een voorstel tot oplossing van een bepaald probleem door onze kritiek wordt weerlegd, dan proberen wij het met een ander voorstel. d) Als het tegen de kritiek bestand is, dan accepteren wij het voorlopig; en wel accepteren wij het voorstel in de eerste plaats, omdat wij het de moeite waard vinden om het verder te bespreken en te bekritiseren. e) De methode van de wetenschap is dus die van de tentatieve oplossing of van de inval, die aan controle door de scherpste kritiek wordt blootgesteld. Het is een kritische evolutie van de methode van de proef en de vergissing (trial and error). f) De zogeheten objectiviteit van de wetenschap bestaat in de objectiviteit van de kritische methode: dat betekent echter vóór alles dat geen enkele theorie boven kritiek verheven is, en ook dat de logische hulpmiddelen van de kritiek - de categorie van de logische tegenspraak - objectief zijn’Ga naar voetnoot5. | |
[pagina 731]
| |
II. Thomas KuhnIn de ogen van Thomas Kuhn verloopt de ontwikkeling van de wetenschap heel wat minder egaal dan Popper suggereert. Daar moet vooraf bij worden opgemerkt dat Kuhn's invalshoek vrij sterk van die van Popper verschilt. Bij de laatste gaat het om een theoretische reconstructie van de wetenschappelijke evolutie, maar Kuhn richt zich veel meer op het werkelijk aanwijsbare, veel minder ideale proces. Zijn aanpak gaat sterk in de richting van de wetenschapssociologie: het zijn bij hem niet allereerst ideeën die in de wetenschap met elkaar in de slag gaan, maar gemeenschappen van onderzoekers. Deze gemeenschappen zijn verenigd rond zgn paradigma's. Kuhn omschrijft deze paradigma's in zijn De structuur van wetenschappelijke revolutiesGa naar voetnoot6 als ‘algemeen aanvaarde wetenschappelijke prestaties die een tijd lang modeproblemen en oplossingen verschaffen aan een gemeenschap van onderzoekers’Ga naar voetnoot7. Het is een geheel van theorieën, experimenten en soms zelfs metafysische vooronderstellingen die tesamen zoiets als een wetenschappelijk wereldbeeld constitueren. Het zijn apriori's die worden geacht voldoende buiten elke discussie te kunnen blijven. Zo'n paradigma komt tot stand via een, vaak stilzwijgende, afspraak. Een wetenschap in wording kenmerkt zich door een verregaande diversiteit van meningen over de grondslagen van die wetenschap. Er zijn nog geen modelvoorbeelden van puzzeloplossing, de vraagstellingen zijn vaak nog niet uitgekristalliseerd en lopen onderling sterk uit elkaar, etc. Dit wordt door Kuhn het stadium van de pre-paradigmatische wetenschap genoemd. Het is de periode waarin zich verschillende scholen grondvesten en elkaar vaak apodictisch bestrijden. ‘Speciaal de preparadigmatische periode wordt gewoonlijk gekenmerkt door veelvuldige en diepgaande debatten over toelaatbare methoden, problemen en normen waaraan oplossingen moeten voldoen, hoewel hierdoor eerder scholen dan overeenstemming gecreëerd worden.’Ga naar voetnoot8 ‘De vroege ontwikkelingsfasen van de meeste wetenschappen worden gekenmerkt door voortdurende wedijver tussen een aantal verschillende natuurbeschouwingen die elk gedeeltelijk zijn afgeleid uit, en alle ruwweg verenigbaar zijn met, de voorschriften van de wetenschappelijke methode. Niet één of andere methodische fout was het die de verschillende scholen deed verschillen -ze waren alle wetenschappelijk - maar dat wat | |
[pagina 732]
| |
we hun onmeetbare wijzen van beschouwen van de wereld en het beoefenen van wetenschap daarin zullen gaan noemen. Waarneming en ervaring kunnen en moeten strenge toelatingseisen stellen aan wetenschappelijke overtuigingen, want anders zou er geen wetenschap zijn. Maar zij kunnen niet alleen beslissen over een speciaal systeem van overtuigingen. Een duidelijk arbitrair element, samengesteld uit persoonlijke en historische toevalligheden, is altijd een vormend bestanddeel van de overtuigingen die door een gegeven wetenschappelijke gemeenschap op een gegeven tijdstip worden aangehangen.’Ga naar voetnoot9 De wetenschappelijke groep kan echter pas werken wanneer een aantal grondovertuigingen is geaccepteerd. Binnen dit paradigma kan men zich dan, bevrijd van alle grondslagendiscussies, rustig bezig houden met het oplossen van wetenschappelijke problemen. Kuhn spreekt hier van de normale wetenschap. ‘In dit essay betekent “normale wetenschap” onderzoek dat stevig is gegrondvest op één of meer vroegere wetenschappelijk prestaties, prestaties die door een bepaalde wetenschappelijke gemeenschap een tijd lang worden erkend als grondslag voor haar arbeid. (...) Hun prestatie was voldoende weergaloos om een stabiele groep van aanhangers af te houden van concurrerende wijzen van wetenschappelijke activiteit. Tegelijk bleef er nog genoeg onvoltooid om allerlei soorten problemen aan de gevormde groep onderzoekers over te laten om ze op te lossen. (...) De studie van paradigma's (..) geeft de student de belangrijkste voorbereiding op het lidmaatschap van de bijzondere wetenschappelijke gemeenschap waarin hij later zijn werk doet. Omdat hij zich aansluit bij mannen die de bases van hun onderzoeksterrein leerden door middel van dezelfde concrete modellen, zal zijn verdere onderzoek zelden openlijke menigsverschillen over grondslagen oproepen. Mannen wier onderzoek gebaseerd is op gemeenschappelijke paradigma's zijn gebonden aan dezelfde regels en normen voor de wetenschappelijke praktijk. Die gebondenheid en de duidelijke eensgezindheid die eruit voorvloeit zijn eerste vereisten voor normale wetenschap, d.w.z. voor het ontstaan en voortbestaan van een bijzondere onderzoekstraditie.’Ga naar voetnoot10 Hieruit blijkt al dat Kuhn het normale wetenschappelijke bedrijf alleen ziet functioneren binnen bepaalde tradities, d.w.z. binnen bepaalde paradigma's. Het paradigma reikt de puzzels aan die moeten worden opgelost. Zo houdt de wetenschap zich bezig met het verzamelen van steeds meer relevant feitenmateriaal, met het ontwikkelen van instrumenten om de in het paradigma opgesloten theorieën te toetsen, het vergelijken van theorie en feiten en met het uitwerken van de theorie. Het paradigma ontwikkelt zich ‘in de breedte’. Binnen het door het paradigma gedefinieerde probleemveld worden steeds meer puzzels opgelost (en opgeroepen). De | |
[pagina 733]
| |
normale wetenschap leeft van detailonderzoek en haar levenskracht valt af te meten aan de ruimte die ze geeft aan deze activiteit van probleemoplossing. De grondgegevens van het paradigma worden daarbij niet ter discussie gesteld. En hier ligt het grote verschil met Poppers theorie, die van falsificatie van theorieën uitging en daaraan zijn criterium van wetenschappelijkheid verbond. Volgens Kuhn wordt het paradigma in de praktijk zo lang mogelijk gesauveerd, bijvoorbeeld door het invoeren van ad-hoc hypothesen of door het simpelweg onopgelost laten van problemen. Met het loslaten van het paradigma zou immers het hele gebouw van de betreffende wetenschap (d.w.z. de onderzoeksgemeenschap en het daarmee verbonden onderwijs) in elkaar kunnen storten. Toch kan op een bepaald ogenblik het aantal anomalieën zodanig zijn toegenomen dat het paradigma zelf in een crisis geraakt. ‘Hoewel het geloof (van de wetenschappers) zwakker kan beginnen te worden en ze daarna kunnen overgaan tot het beschouwen van alternatieven laten ze het paradigma dat ze naar de crisis leidde niet vallen. D.w.z. ze behandelen afwijkingen niet als tegenvoorbeelden, hoewel ze dat wel zijn in het vocabularium van de wetenschapsfilosofie. (...) Als ze eenmaal de status van paradigma heeft bereikt wordt een wetenschappelijke theorie pas ongeldig verklaard als er een alternatieve kandidaat is om haar plaats in te nemen. Er is geen enkel proces door de historische bestudering van de ontwikkeling van de wetenschap aan het licht gebracht dat ook maar iets gemeen heeft met de methodologische stereotypie van de falsificatie door een directe vergelijking met de natuur. (..) De beslissing om het ene paradigma te verwerpen is altijd tegelijkertijd die beslissing om het andere te aanvaarden, en het oordeel dat tot die beslissing leidt behelst de vergelijking van beide paradigma's met de natuur en met elkaar.’Ga naar voetnoot11 Plotseling kan het ene paradigma voor het andere worden ingeruild en vaak verloopt dat via een strijd tussen onderzoeksgeneraties. Men kiest voor een nieuw paradigma; en dat gebeurt meer op grond van geloof (gesteund door de verwachting en eerste ervaring van het groter puzzeloplossend vermogen van het nieuwe paradigma) dan op grond van redenering. De ontwikkeling van een wetenschap verloopt dus binnen de paradigma's ‘in de breedte’ (de term is niet van Kuhn) en tussen de paradigma's sprongsgewijze, revolutionair. ‘Paradigma's zijn helemaal niet corrigeerbaar door normale wetenschap. In plaats daarvan leidt normale wetenschap (..) uiteindelijk slechts tot de erkenning van anomalieën en crisistoestanden. En deze worden niet door overpeinzingen en interpretaties beëindigd, maar door een betrekkelijk plotselinge en ongestructureerde gebeurtenis vergelijkbaar met een ver- | |
[pagina 734]
| |
andering van Gestalt. Wetenschappers spreken vaak van “de schellen vielen van mijn ogen” of van de “lichtflits” die een tevoren duistere puzzel verheldert en die het mogelijk maakt om de delen op een nieuwe wijze te zien zodat voor het eerst een oplossing mogelijk wordt.’Ga naar voetnoot12 | |
III. Imre LakatosIs Kuhn met zijn model de richting ingeslagen van de sociologie, en heeft hij de poging opgegeven de groei van de wetenschap rationeel te verklaren, Lakatos probeert weer het rationele element in te voeren, zonder echter Kuhns inzichten geheel aan de kant te schuiven. Hij neemt daarmee een positie in die halverwege tussen Popper en Kuhn in ligt. Dat komt ook tot uitdrukking in de Nederlandse titel van het boek waarin hij zijn opvattingen uiteen heeft gezet: Wetenschapsfilosofie en wetenschapsgeschiedenis, de controverse tussen Popper en Kuhn.Ga naar voetnoot13 Kuhn beschrijft volgens Lakatos een wetenschappelijke revolutie als een religieuze bekering. Het laatste citaat wijst daar ook op. Daarmee is het wetenschapsbedrijf prijsgegeven aan de irrationaliteit. Poppers model is uitermate rationeel: de eliminatie van onjuiste theorieën verloopt daar via strikte lijnen en objectieve, onontkoombare criteria. Kuhn heeft er volgens Lakatos echter terecht op gewezen dat de feitelijke wetenschapsgeschiedenis helemaal niet zo gestroomlijnd verliep als Popper beschrijft. Theorieën die volgens Poppers criteria allang gefalsifieerd hadden moeten zijn, werden vaak toch niet verworpen, maar met behulp van allerlei kunstgrepen gered. Lakatos probeert nu de rationaliteit van Poppers' model te verbinden met Kuhn's schildering van de feitelijke gang van zaken in de wetenschapsgeschiedenis. ‘Bij het beschrijven van een historisch voorbeeld dient men mijns inziens de volgende methode aan te wenden: 1) men geeft een rationele reconstructie; 2) men probeert deze rationele reconstructie te vergelijken met de werkelijke geschiedenis en daarbij zijn eigen rationele reconstructie wegens gebrek aan historische betrouwbaarheid, en de werkelijke geschiedenis wegens gebrek aan rationaliteit te bekritiseren.’Ga naar voetnoot14 Van Kuhn neemt Lakatos het paradigma-begrip over, dat bij hem researchprogramma heet. Dit waarborgt een zekere continuïteit in het wetenschappelijk onderzoek, doordat de methodologische regels ervan in het programma zijn vastgelegd. Alle wetenschappelijke research-programma's worden gekarakteriseerd door een harde kern; dit zijn negatief- | |
[pagina 735]
| |
heuristische regels die aangeven welke theorieën onverenigbaar zijn met het betreffende programma. Daaromheen bevindt zich een beschermende laag van hulphypothesen, die ‘de schok van experimenten moet opvangen en die steeds opnieuw moet worden aangepast, of zelfs volledig herzien, om zo de geharde kern te verdedigen.’Ga naar voetnoot15. Een falsificatie van de theorie leidt dus niet onmiddellijk tot het opgeven ervan, maar hoogstens tot het bijstellen van een of meerdere hulphypothesen. Evenals Kuhn laat Lakatos ook ruimte voor een proces van het opgeven van het ene research-programma ten behoeve van het andere: dat is echter geen zaak van bekering, maar van een rationele procedure. De eis is dat de nieuwe theorie (het hart van een nieuw researchprogramma) meer feiten voorspelt dan de oude, geen feiten onverklaard laat die door de oude wel verklaard werden en bovendien dat de voorspelde feiten ook in de empirie worden aangetoond (waar wel enige tijd overheen kan gaan). Bij Lakatos is er dus geen sprake van een krachtmeting tussen de theorie en de feiten, zoals bij Popper, maar van krachtmeting tussen twee (of meer) concurrerende theorieën, gespeeld over de band van de feiten. Lakatos gaat daarbij uit van een meervoudigheid van concurrerende research-programma's, terwijl Kuhn uitgaat van een monopoliepositie van één paradigma, althans in de fasen van ‘normale wetenschap’. Men moet de wetenschap in Lakatos' ogen opvatten als een continu slagveld; alleen dan kan het begrip vooruitgang een zinvol begrip zijn; het wordt immers afgemeten aan de hand van een vergelijking tussen verschillende programma's. De diverse research-programma's zijn in een constante strijd gewikkeld om zo snel mogelijk zo veel mogelijk feiten te produceren die kunnen dienen als ‘verificatie’ voor de eigen theorie. ‘De geschiedenis van de wetenschap is er een van concurrerende researchprogramma's (of “paradigma's”) geweest en dat hoort ook zo, het is geen opeenvolging van perioden van “normale wetenschap” geweest: hoe sneller de concurrentie op gang komt, hoe beter voor de vooruitgang. Theoretisch pluralisme is beter dan theoretisch monisme: in dit opzicht hebben Popper en Feyerabend gelijk en Kuhn ongelijk. De idee van concurrerende research-programma's leidt tot het probleem: hoe worden research-programma's verworpen? (..) Kan er sprake zijn van objectieve redenen (in tegenstelling tot sociaal-psychologische redenen) om een programma te verwerpen, dat wil zeggen de harde kern ervan en het programma om beschermende zones te creëren te verlaten? Globaal genomen is mijn antwoord daarop, dat een dergelijke objectieve reden wordt verschaft door een rivaliserend research-programma dat het voorgaand succes van zijn concurrent verklaart en het verdringt door een verdergaand vertoon van heuristisch vermogen’Ga naar voetnoot16. | |
[pagina 736]
| |
Zo wordt van elk research-programma geëist dat het voortdurend in verklaringskracht toeneemt. Dat is voor Lakatoe het kenmerk van de echte wetenschap. Lakatos ruilt het falsificationisme van Popper in voor een bepaalde vorm van verificationisme, waar hij zegt dat het de positief-heuristische taak van elke theorie is bevestigende feiten op het spoor te komen. Tussen de verschillende research-programma's is er echter sprake van een concurrentiestrijd waarbij elk programma zal trachten door een grotere verklarende kracht de andere te overtroeven. ‘Het dogmatische van normale wetenschap is dus geen belemmering voor groei, zolang we het combineren met Poppers inzicht, dat er goede normale wetenschap is die tot vooruitgang leidt, en slechte die tot achteruitgang leidt, en zolang we vastbesloten blijven research-programma's onder bepaalde objectief aangegeven voorwaarden, op te geven.’Ga naar voetnoot17 | |
IV. Paul FeyerabendLakatos stelde als eis aan de wetenschap dat de research-programma's progressie moesten vertonen. Doen ze dat niet, dan gaan ze aan degeneratie ten onder en worden door andere programma's overvleugeld. Lakatos verbindt daaraan echter niet de eis dat een research-programma, op het moment dat het enige achterstand oploopt t.a.v. concurrerende programma's, onmiddellijk moet worden verlaten. Het zou zich in de toekomst nog kunnen revancheren en dus is het niet irrationeel als wetenschappers binnen het oude programma blijven werken. Feyerabend zegt daarop: ‘Wetenschappers hoeven een degenererend programma niet los te laten en kunnen er zelfs in slagen om uit een degeneratieve fase terug te komen en hun rivalen te overstijgen. Dit heeft tot gevolg dat zij onder alle willekeurige omstandigheden rationeel te werk gaan, met als enige voorwaarde dat zij degenererende programma's degenererend noemen en progressieve progressief. Dit betekent dat Lakatos met mooie woorden de schijn ophoudt van een methodologie. Het is echter in werkelijkheid geen methodologie.’Ga naar voetnoot18 En hij voegt daar als conclusie aan toe dat zelfs uit de meest complexe methodologie die wij bezitten (n.l. die van Lakatos) blijkt dat er helemaal geen wetenschappelijke methode bestaat. Aan de hand van een aantal uitvoerige voorbeelden laat hij in zijn boek In strijd met de methode zien hoe irrationeel de wetenschap vaak tewerk gaat. Hoe er tegen alle logische en methodologische regels gezondigd | |
[pagina 737]
| |
wordt, ook en vooral bij het invoeren van de meest vruchtbare concepten uit de wetenschapsgeschiedenis. ‘Bijna niemand is bereid toe te geven dat Copernicus misschien wel dieper in de problemen heeft gezeten dan de Aristotelisch-Ptolemaeïsche kosmologie en dat zijn inzichten zich konden doorzetten dankzij ad hoc veranderingen in het bewijsmateriaal, schoonschijnende argumenten en een hoop blah blah. En toch was het Galileï's hechte geloof in Copernicus, zijn geestdrift, zijn propagandistisch talent en zijn bereidwilligheid mensen beet te nemen die een zeer beslissende rol speelden in de strijd die op het punt stond los te barsten. Het is interessant om te zien hoe wantrouwig Galileï ten aanzien van de ervaring is en hoe vaak hij meer waarde hecht aan een interessante en intrigerende inval dan aan een heldere en duidelijke waarneming.’Ga naar voetnoot19 Het is volgens Feyerabend dit anarchisme dat de wetenschap vooruit brengt, terwijl de methodologische law-and-order principes voor die vooruitgang de dood in de pot betekenen. ‘Het moet nu langzamerhand duidelijk zijn, dat het idee van een onwrikbare methode of rationaliteitstheorie berust op een te naïeve kijk op de mens en zijn sociale omgeving. Voor degenen, die het rijke materiaal dat de geschiedenis verschaft in ogenschouw nemen en die niet van plan zijn die gegevens uit te hollen vanwege het bevredigen van hun lagere instincten of hun hunkering naar intellectuele veiligheid in de vorm van helderheid, precisie, objectiviteit, waarheid, zal het duidelijk zijn dat er slechts één principe bestaat dat men onder alle omstandigheden, in alle fasen van de menselijke ontwikkeling kan verdedigen. Dat principe luidt: alles is mogelijk - anything goes’Ga naar voetnoot20. Daarbij gaat het Feyerabend er niet om elke regel in de wetenschap uit te bannen. Hij wil benadrukken dat geen enkele regel heilig is en houdt een vurig pleidooi voor de fantasie als minstens gelijkwaardig aan de rationaliteit. Zijn anarchisme is dus een strijd tegen het absolute gezag van één beginsel, en komt op voor een veelheid van methodologieën in een pluralistische wetenschap. ‘Het is niet mijn bedoeling om een bepaalde verzameling algemene regels te vervangen door een andere reeks: veeleer ben ik van plan de lezer ervan te overtuigen dat alle methodologieën, zelfs de meest voor de hand liggende, hun beperkingen hebben. Dit kan het best worden aangetoond door de beperkingen en zelfs het irrationele te laten zien van enkele regels die hij of zij van fundamenteel belang acht. (..) Men dient daarbij goed voor ogen te houden dat de bewijsvoering en retoriek die ik gebruik, geen | |
[pagina 738]
| |
uitingen zijn van welke diepe overtuiging dan ook. Ze tonen hoogstens aan hoe gemakkelijk het is mensen op rationele wijze bij de neus te nemen. Men kan een anarchist vergelijken met een geheim agent, die het spel van de Rede speelt om het gezag van de Rede (en van de Waarheid, Eerlijkheid, Gerechtigheid enzovoort) te ondermijnen’Ga naar voetnoot21. Voor Feyerabend is geen enkele methode heilig, maar ook de wetenschap zelf is niet heilig. Met grote felheid keert hij zich tegen de aanmatigende houding van deze nieuwe religie. Zoals vroeger de godsdiensten, zo eist nu de wetenschap het opvoedingsrecht op de scholingsinstituten op. Politieke beslissingen worden steeds vaker genomen door zgn. deskundigen. Wetenschappelijk is een toverwoord. Tegen die tendensen roept Feyerabend op tot een bevrijding uit de wurggreep van de ideologisch versteende wetenschap, op dezelfde manier als men zich een aantal generaties geleden heeft losgemaakt uit de dodelijke omhelzing van de Enige Ware Religie. Hij pleit voor een herstel van de zeggenschap van de leek. ‘Er bestaat geen enkel argument dat de buitengewone plaats van de wetenschap in onze samenleving rechtvaardigt. Er zijn door de wetenschap grote daden verricht, maar dat geldt evenzeer voor andere ideologieën (...) Er bestaat geen wetenschappelijke methode die de wetenschap onderscheidt van de rest. De wetenschap is slechts een van de vele ideologieën die de motor vormen van de samenleving en zij dient ook als zodanig behandeld te worden.’Ga naar voetnoot22 De leek, vindt Feyerabend, moet weerbaar gemaakt worden tegen de totalitaire aanspraak van de wetenschap, die hem zijn oorspronkelijke creativiteit heeft ontnomen. Hij wil een opvoeding die mensen dwaas en recalcitrant maakt; niet anti-wetenschappelijk, maar een opvoeding waarin de wetenschap slechts één van de vele mythen is die onderwezen worden. ‘Onder een volwassen burger versta ik iets anders dan iemand, die onderricht ontvangen heeft in een bepaalde ideologie (..) en die nu zijn ideologie als een mentale tumor met zich meezeult. Een volwassen burger is iemand die in staat is om z'n eigen standpunt te bepalen en die beslissen kan over datgene wat hem het meest aanstaat. (..) Als voorbereiding op zijn keuze zal hij kennis nemen van de belangrijkste ideologieën als historische verschijnselen en er zich niet toe laten verleiden om de wetenschap te zien als de enige redelijke manier om problemen op te lossen. Zijn wetenschappelijke opleiding zal hij combineren met het bestuderen van andere sprookjes, zoals mythen uit primitieve samenlevingen, zodat hij voldoende gegevens heeft om tot een vrije keuze te komen.’Ga naar voetnoot23 Daarmee heeft Feyerabend zijn terrein verbreed van wetenschapskritiek | |
[pagina 739]
| |
tot maatschappijkritiek. Waarschijnlijk een logische stap in een samenleving die zo door de wetenschap wordt getekend als de onze. (Ook Popper heeft zich op dit gebied gewaagd). Minder duidelijk zichtbaar dan de technische beïnvloeding is deze invloed van de wetenschap op het denken van de samenleving in zijn diepste wortels. Daaruit blijkt de politieke relevantie van deze debatten, hoe exotisch ze ook mogen lijken. Want de inrichting van de samenleving wordt mede bepaald door het soort wetenschap dat wordt beoefend en nagestreefd, en dat naar zijn wezen allerminst onomstreden blijkt. |
|