Streven. Vlaamse editie. Jaargang 46
(1978-1979)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 710]
| |
De ‘nieuwe filosofen’: een groepsprofiel
| |
[pagina 711]
| |
van Foucault (en de andere critici van de Westerse rationaliteit) wat te simplificeren en te populariseren, dan zijn ze slechts epigonen en hebben zij inderdaad niets nieuws gebracht. De auteurs om wie het hele debat begonnen is ontkennen op hun beurt dat zij ooit bedoelden de ontwerpers van een nieuwe filosofie te zijn. Hun bedoeling was wel: opnieuw te filosoferen. Die intentie uit zich in hun belangstelling voor de meest ‘metafysieke’ denkers uit de wijsgerige traditie met wie zij wensen af te rekenen. Maar ook uit het resultaat van die afrekening moet hun originele bedoeling blijken: zij willen allerminst dat die ten gunste van de bestaande menswetenschappen zou uitvallen! De auteurs achten zichzelf wel degelijk filosofen, maar stellen helemaal geen prijs op het etiket ‘nieuw’. En dit des te minder naarmate daaruit het misverstand zou kunnen ontstaan, als wilden ook zij in hun denken, met zovele tijdgenoten, de metafysica vervangen door de humanistisch of structuralistisch opgezette menswetenschappen. De publicitaire ster van het gezelschap, Bernard-Henri Lévy, bevestigde in zijn recente interviewsGa naar voetnoot4 dat de nieuwe filosofie niet bestaat. Hij was het nochtans die de benaming gelanceerd had! Lévy bekende onomwonden dat hij helemaal niet vies is van publiciteit: hij en zijn vrienden wilden gelezen worden. Een auteur die door velen gelezen wil worden moet in onze samenleving aanwezig zien te blijven in het net van de communicatiemiddelen. Juist door hun aandacht voor die zo nodige publiciteit wisten de nieuwe filosofen, dank zij de massamedia, hun inzichten te socialiseren. Daarin zijn ze duidelijk geslaagd, waar anderen die analoge ideeën verdedigden maar niet tot de groep behoorden, weinig of geen weerklank in de publieke opinie hebben gevonden. Aanvankelijk, aldus Lévy, heeft die publicitaire naam ‘La nouvelle philosophie’ mij en mijn vrienden goede diensten bewezen; thans echter is het een ondeugdelijk etiket geworden dat ons meer kwaad dan goed doet. Iedereen heeft er nu de mond van vol maar acht het overbodig de auteurs zelf, in wat zij elk persoonlijk te zeggen hebben, nog te lezen. En dat was toch hun oorspronkelijke opzet: de nieuwe filosofen wensen namelijk geenszins allen over dezelfde kam geschoren te worden. | |
De groep en haar woordvoerder LévyHoezeer ook de nieuwe filosofen hun onderlinge onafhankelijkheid beklemtonen, zij vormen een los-vaste (vrienden)groep, waarvan B.H. Lévy zowat de woordvoerder is en waarvan wij zelfs de ontstaansgeschiedenis vrij exact kunnen reconstrueren. | |
[pagina 712]
| |
M. GuérinGa naar voetnoot5, C. JambetGa naar voetnoot6, G. LardreauGa naar voetnoot7, B.H. LévyGa naar voetnoot8 en P. NémoGa naar voetnoot9 zaten in de jaren 1966-1968 alien in dezelfde klas van Louis-le-Grand waar ze zich voorbereidden op l'Ecole normale supérieure. Met de hele klas waren zij in de ban van Lacan en Althusser. Jambet en Lardreau trokken J.P. DolléGa naar voetnoot10 en A. GlucksmannGa naar voetnoot11 aan. Zij rekenden zichzelf tot de generatie van Mei '68, al konden zij niet allen als ex-militanten van die roerige periode gelden. J.M. BenoitGa naar voetnoot12 b.v. was in mei '68 als cultureel attaché aan de Franse ambassade te Londen verbonden: toch werd ook hij nadien met de groep geassimileerd door de teneur van zijn boeken, geschreven in een tijd waarin van de nouvelle philosophie nog geen sprake was. De definitieve consolidatie van de groep was het feit dat alle auteurs tenslotte bij dezelfde uitgever, Grasset, terechtkwamen: zij publiceren daar in collecties die onder de leiding van Lévy uitgegeven worden. | |
In conflict met alle partijenDe nieuwe filosofen staan erop dat zij elk uitsluitend in eigen naam spreken en schrijven. Hun tegenstanders waren het die het spookbeeld van een hechte groep hebben opgeroepen. Die polemiek heeft ongetwijfeld in hoge mate hun groepsprofiel bepaald. Door de marxisten werden zij als afvalligen op één hoop geveegd: gedesillusioneerde ex-militanten van de revolutie sloten een monsterverbond met het kapitalisme om ook hun vroegere kameraden afkerig te maken van de revolutie. Rechts nam die voorstelling van zaken gretig over: de mogelijkheid alleen al dat een groep intellectuelen het marxisme definitief de rug toekeerde, was een onverhoopte kluif. Men ging zelfs zover de nieuwe filosofen te verdenken van medeplichtigheid aan een groot complot dat de Franse linkerzijde de overwinning moest onthouden bij de jongste verkiezingen. Hoe reageerden de bedoelde auteurs op die aantij- | |
[pagina 713]
| |
gingen? Zij zien in het hun opgedrongen groepsprofiel eveneens een onderdeel van een komplot, door links en rechts samen opgezet, om elk ‘ongewenst’ individu monddood te maken. Links en rechts hebben er beide baat bij de nieuwe filosofen in diskrediet te brengen, ‘want als er een gebied is waarop links en rechts elkaar ontmoeten voor een bindende opdracht, dan is het de opdracht om de staat te redden’Ga naar voetnoot13. Zij hebben er beide belang bij dat het geloof in het politieke behouden blijft. De nieuwe filosofen bekennen dat zij vanuit dat standpunt bezien, inderdaad lastige en gevaarlijke individuen zijn voor de gevestigde politieke machten en alle politieke partijen. Ze schrijven allen, in radicaalkritische zin, over de bestaande politiek, maar in tegenstelling tot vorige generaties van intellectuelen geloven zij evenmin in de verlossende kracht van het marxismeGa naar voetnoot14. Natuurlijk stelt men hun dan de vraag naar hun politiek engagement: ontaardt een dergelijke radicale kritiek van heel het politieke niet onvermijdelijk in een pleidooi voor een politiek niet-geëngageerde houding? Het antwoord hierop, zoals het door B.H. Lévy werd geformuleerd, legt nu juist een originele karakteristiek bloot die voor de hele groep geldt. ‘Indien er één punt is, waarin de nieuwe filosofen overeenstemmen, dan is het de vervanging van het begrip ‘engagement’ door dat van ‘getuigenis’, van ‘individueel protest’Ga naar voetnoot15. De figuur van de dissident, een Solsjenitsyn b.v., staat hun voortdurend voor ogen. Zij denken vanuit grenssituaties als het stalinisme of het Pinochet-regime in Chili. Zij zijn overtuigd dat het stalinisme niet alleen de facto verder leeft in de Sovjet-Unie, maar dat het ook de jure een onvermijdelijke en directe consequentie is van het marxisme. En daar zij de catastrofale consequenties van het kapitalisme eveneens beschouwen als inherent aan dat systeem, kunnen zij niets anders dan de vraag naar hun engagement van de hand wijzen. Zij willen alleen protesteren en revolteren zoals de dissidenten dat doen. | |
In conflict met de marxistische ‘Verlichting’Wat is er specifiek (of nieuw) in de kritiek van Lévy (en de andere nieuwe filosofen) op het marxisme? L. Althusser, die alles behalve mals was voor het feitelijk (gerealiseerd) marxisme, kan hier als tegenvoorbeeld dienen. | |
[pagina 714]
| |
‘Men zegt ons’, zo schrijft hij, ‘dat de Oosteuropese landen socialistische staten zijn: voor ons echter is socialisme in ieder geval iets totaal anders’Ga naar voetnoot16. Uitgangspunt van Althussers bewering was de stalinistische ‘deviatie’. In de zich marxistisch noemende landen leeft het stalinisme voort tot op onze dagen. Maar ook in de Westerse wereld beheerst het in grote mate de praktijk van de communistische partijen. Die overtuiging sprak Althusser onverbloemd uit in zijn analyse ‘van wat er absoluut moet veranderen in de communistische partij’Ga naar voetnoot17. Hij mocht evenwel nog zo ernstig ingaan op de crisis van het marxisme om de oorzaken van de deviatie te ontmaskeren, zijn analyse van het stalinisme (in ruime zin) als een deviatie bleef uitgaan van de (veronder)stelling dat het slechts om een afwijking ging die wel degelijk gecorrigeerd kon worden. Hij acht zelfs die correctie alleen mogelijk binnen de marxistische strijd, dààr waar de deviatie tot stand kwam ‘als een dwaling zonder waarheid en een afwijking zonder norm’Ga naar voetnoot18. Althussers aandacht voor de visie van het marxisme verhoogt dus slechts zijn engagement: zowel zijn bemoeiingen om een niet meer (of althans een wat minder) deviërende theorievorming als zijn ideologische interventies in de politieke actualiteit hebben als enig doel, die pijnlijke deviatie te bezweren. Al is zijn kritiek op het bestaande marxisme inhoudelijk even radicaal als die van de nieuwe filosofen, hij blijft het tegenvoorbeeld van wat zij met hun kritiek beogen. Hij situeert zich binnen de marxistische strijd, zij staan er met hun individueel protest volkomen buiten. Hoe verschillend de kritische uitgangspositie van beide partijen is, blijkt vooral uit de wijze waarop zij de ‘Westerse rationaliteit’ beoordelen. Met de stalinistische deviatie voor ogen grijpt Althusser terug naar de grote Westerse traditie (te beginnen met Spinoza) om van het marxisme een radicaal wetenschappelijke theorie te maken, indachtig de beroemde uitspraak van Lenin ‘zonder revolutionaire theorie geen revolutionaire beweging...’Ga naar voetnoot19. De individuele protesten van de nieuwe filosofen wekken echter fundamentele twijfels aan de waarde van die Westerse rationaliteit. ‘Ont-ils raison contre la raison?’ begint men zich terecht af te vragen. Lévy verwacht meer van de dissidenten dan van de grote vertegenwoordigers van de Westerse rationaliteit, juist omdat die dissidenten durven breken met veel wat die anderen te nauw aan het hart ligt. ‘Mij hebben zij (de dissidenten) vóór alles de kritiek van het licht en de apologie van de nacht geleerd’Ga naar voetnoot20. De nieuwe filosofen hebben een zwak voor metaforen. Lévy's bedoeling is nochtans duidelijk: wij bevinden ons in een crisis, wij leven in de nacht, en dan is niets zo gevaarlijk als de verdringing van die | |
[pagina 715]
| |
werkelijkheid door een beroep op een zogenaamd licht, dat die nacht zou kunnen verdrijven. Vóór alles distancieert Lévy zich van de heersende mentaliteit die enorm veel verwacht van een logische en bijgevolg dwingende kennis. Hij wantrouwt het inzicht dat er aanspraak op maakt algemeen geldig te zijn, omdàt het wetenschappelijk is. M. Foucaults analyse van de verhouding tussen kennen en kunnen maakt de kennis fundamenteel verdacht in de ogen van de nieuwe filosofen. Sinds de achttiende eeuw waren wij vertrouwd met de vrij algemeen verspreide stelling dat méér weten samenvalt met méér kunnen, meer macht dus. Foucaults grote verdienste was het, daar een complementaire stelling aan toegevoegd te hebben: de macht zelf produceert steeds kennis vanuit een uitgesproken politieke bedoeling. Ieder weten wordt altijd voortgebracht onder bepaalde machtsverhoudingenGa naar voetnoot21. Tegen die achtergrond moeten wij de overtuiging van de nieuwe filosofen verstaan: dat dus ook de Westerse rationaliteit steeds gebruikt wordt om de mensen te onderwerpen en te overheersen. De rede - la raison - valt samen met de staatsraison - la raison d'Etat. De staat beroept zich niet alleen op de rationaliteit om zijn machtsproject ideologisch te rechtvaardigen; hij vergenoegt er zich niet mee de staatsideologie als het licht onder de mensen te doen schijnen; maar in naam van zijn keurig gesystematiseerde maatschappijleer, sluit hij de dissidenten op in krankzinnigengestichten, controleert hij de doorsneeburger in zijn hele handel en wandel, en stuurt hem zo nodig ‘wetenschappelijk’ bij. De cartesiaanse Franse zeventiende eeuw was de tijd waarin de krankzinnigengestichten tot stand kwamen en bevolkt werden. Daar vinden wij het prototype van wat alle (latere) vormen van Verlichting onophoudelijk doen, voor zover zij althans de tolerantie verzaken. Doordat alle kennis onder machtsverhoudingen geproduceerd wordt, kunnen noch de systematische noch de wetenschappelijke waarheid echt bevrijdend werken wanneer zij zich voor een voltooide kennis uitgeven. Een wetenschappelijke kennis die de pretentie heeft algemeen geldig te zijn moet onvermijdelijk repressief gaan functioneren. Niet de irrationaliteit is het, maar haar tegendeel de rationaliteit, die verantwoordelijk is voor de repressieve samenleving. Daarop had reeds M. Foucault gezinspeeld door zijn verwijzing naar het Panopticon van de Britse filosoof J. Bentham, die op het einde van de achttiende eeuw beschreef hoe de ideale gevangenis er zou uitzien. In die gevangenis zou de bewaking maximaal gerationaliseerd zijn: vanuit een centrale toren zou de bewaker alles nagaan in de volkomen doorzichtig gebouwde cellen. Dat ideaal van Bentham, zeggen de nieuwe filosofen, is werkelijkheid geworden in een samenleving waar de macht alle wetenschappen inschakelt om de vol- | |
[pagina 716]
| |
maakte controle te realiseren.Ga naar voetnoot22 Ietwat simplificerend samengevat: het wetenschappelijk en het politioneel ideaal vallen samen. Tegen die heilloze ontwikkeling in heel de Europese samenleving kan men zich slechts verzetten door niet mee te willen doen en in weerbarstige dissidentie te volharden. |
|