Streven. Vlaamse editie. Jaargang 46
(1978-1979)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 617]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oost-Afrika, knekelhuis van de prehistorie
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 618]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegenwoordigd door twee maaltanden, die tegelijk zeer oud zijn en homokenmerken vertonen. Met behulp van de elektronenmicroscoop werden sterkte en fijne structuur van het kiezenemail onderzocht dat, evenals bij de huidige mens, uit zeer kleine prisma's blijkt te bestaan. De berekening van de ouderdom leverde als resultaat 1,7 tot 3,5 miljoen jaar op, wat nog eens bevestigd werd door het paleomagnetisch onderzoek van de geologische laag waarin de kiezen zich bevonden. Dat alles bracht de bekende antropoloog von Koeningswald tot de bewering dat ‘ondanks de sensationele vondsten van Afrika, de wieg van de mensheid toch wel in Eurazië gezocht diende te worden’. De tijdspanne, waarbinnen wij de aanwezigheid van de mens aan de sporen van zijn activiteit kunnen aflezen, is enorm uitgerekt geworden. Die grensverlegging naar een alsmaar ouder verleden was, aldus NarrGa naar voetnoot(2.), een continu proces dat waarschijnlijk nog niet is afgesloten. Die verruiming was niet alleen te danken aan de systematische toepassing van de moderne methodes van absolute datering (met de radioactieve klok) maar evenzeer aan een hele reeks nieuwe vondsten van alsmaar oudere fossiele resten en met name die van grote primaten in Afrika. ‘Door die ontdekkingen zijn we waarschijnlijk al aangeland bij een tijdstip van twee en een half miljoen jaar geleden en wij moeten ermee rekenen de oudste grens nog niet bereikt te hebben.’ (Narr, o.c.) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het spoor van de Leakey-familieDe nieuwe fossielenvondsten van Oost-Afrika leverden ten dele revolutionaire inzichten op, die wij vooral te danken hebben aan twee competente antropologen: L.S.B. Leakey en zijn zoon R.E. Leakey. Na de dood van zijn vader zet Leakey junior diens opzoekingen met succes voort. Als directeur van het Nationaal Museum van Kenia organiseert hij systematisch opgravingen en leidt hij tevens het ‘Onderzoeksproject van Oost-Turkana’, een internationale en multidisciplinaire wetenschappelijke vereniging voor het onderzoek van het Plioceen en het Pleistoceen van KeniaGa naar voetnoot(3.). De onderzoeksteams brachten een reeks nieuwe fossiele | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 619]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
primaten aan het licht, o.m. vertegenwoordigd door enkele min of meer volledige schedels. Mocht die onderneming met hetzelfde succes blijven doorgaan, dan kan het gebied ten oosten van het Turkanameer, op de grens van Kenia en Ethiopië, wel eens het interessantste knekelhuis van de prehistorie worden. Dat geldt natuurlijk ook van de bekende en beroemde Olduvaikloof, die iets meer zuidelijk aan de rand van de Serengetiewoestijn gelegen is en waarin L.S.B. Leakey al jaren geleden naar sporen en beenderresten van prehistorische primaten met hominide kenmerken heeft gezocht en een eerste reeks belangrijke vondsten heeft gedaan. De Olduvaikloof is een indrukwekkend, soms meer dan 100 m diep erosiedal met veelal steile wanden, dat op het einde van de ijstijden is ontstaan en uitmondt in de Babbalslenk (afgezakt gedeelte van de aardkorst), die zelf deel uitmaakt van de Grote Afrikaanse Slenk in de buurt van het Victoriameer. In de door de erosie ingesneden en blootgelegde valleiwanden treft men de nagenoeg ongestoorde afzettingen aan van een periode van meer dan twee miljoen jaar, die de klimaatwisselingen weerspiegelen van de vroegste tot de jongste ijstijd. Waar de ijstijden in Europa gekenmerkt werden door periodes van grote landijsuitbreiding (eigenlijke ijstijden geheten) afgewisseld met periodes met een milder klimaat (de zogeheten tussen-ijstijden), blijken in Afrika een aantal regenrijke (zogeheten pluviale) periodes met regenarmere (zogeheten interpluviale) te hebben afgewisseld. Tussen de Olduvaisedimenten komen geregeld ook lava's of vulkanische as voor die door de nabije vulkanen werden uitgestoten: de daarin gekristalliseerde mineralen zijn bijzonder geschikt voor de absolute datering. De overgang van de oudste naar de jongere ijstijd(en) wordt in het Olduvaipakket gekenmerkt door een opvallende verandering van de fauna, de zogeheten faunasprong. Het onderzoek van de Olduvaikloof begon al in 1913 en had talrijke fossiele dierenresten (o.a. van 153 zoogdiersoorten) opgeleverd. Sinds 1931 hebben Leakey en de East-African Archeological Expedition het gebied zo grondig in kaart gebracht, dat men de nagenoeg ononderbroken natuur- en cultuurgeschiedenis ervan, gedurende de laatste twee miljoen jaar, kon reconstrueren. De belangrijkste vondsten van fossiele hominiden begonnen in 1955 (het sterfjaar van Teilhard de Chardin). De periode die ons in de hele kwestie vooral interesseert is die van het Plioceen (laat-Tertiair) en het daaropvolgend Pleistoceen (vroeg-Quartair) en meer nog de overgang zelf van het Plioceen naar de oudste ijstijd. Tijdens die overgang, die volgens de jongste berekeningen een paar miljoen jaar heeft geduurd, blijkt zich immers de evolutie of transformatie naar de mens toe - een stuk hominisatie dus - voltrokken te hebben. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 620]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat de recente ontdekkingen ons hebben geleerd is: dat er ten tijde van die hominisatiewende levende wezens bestonden met een rechtopstaande gang en met ‘handen’ die vrij instrumenten konden manipuleren. Het waren wezens die min of meer uitgesproken hominide kenmerken bezaten, wat zich eveneens uitte in de bouw van de schedel en het gebit. Die beslissende periode is men dan ook steeds meer ‘de overgangstijd van dier naar mens’ gaan heten, en Oost-Afrika de ‘overgangsruimte van dier naar mens’. Daarmee wou men de buitengewone fylogenetische (afstammings-) betekenis van die tijd en dat gebied beklemtoond zien. De vraag of het genus homo al in het Tertiair aanwezig was, kan men vandaag de dag, vanuit louter biologisch-anatomisch standpunt, wel bevestigend beantwoorden, voor zover men ze verstaat als de vraag naar de aanwezigheid van grote primaten met hominide kenmerken. Of die grote primaten al de naam ‘homo faber’ verdienden - niet alleen gebruikers maar volwaardige makers van werktuigen waren - is een belangrijke kwestie waarop wij nog terugkomen. Vast staat intussen dat primitieve, stenen werktuigen, de zogeheten pebble tools (rolkei-instrumenten), werden aangetroffen samen met de fossiele resten van die grote primaten en een groot aantal diersoorten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kosmopolitische voorlopersDryopithecus is een grote primaat zonder homokenmerken maar met verscheidene zogeheten pongide (mensaapachtige; pongo=orang-oetan) trekken. Men begrijpt dan ook dat vele pogingen ondernomen werden om de huidige mensapen fylogenetisch met de prehistorische Dryopithecus te verbinden. Dat is tot nog toe niet op bevredigende wijze gelukt, o.m. omdat men lange tijd nagenoeg uitsluitend aangewezen was op vondsten van tanden en kaakbeenresten, wat onvoldoende is. Vrij laat kwam de ontdekking van Dryopithecus africanus (eertijds proconsul geheten), waarvan naast de onderkaak ook een flink stuk schedel en resten van gewrichten werden gevonden. Lange tijd was het genus Dryopithecus zowat het verzamelbekken voor fossielen waarvan de al te schaarse resten niet toelieten ze een wel omschreven plaats in het zoölogische systeem te geven. Dat was vooral het geval wanneer zoals zo vaak gebeurt, slechts tanden bekend waren. Die noodoplossing wordt geleidelijk overbodig naarmate meer fossielen ontdekt worden en men dientengevolge een hele reeks fossiele vormen uit de Dryopithecusgroep heeft kunnen lichten om ze in een zelfstandige groep onder te brengen. Dat is o.m. met de (aanvankelijk alleen in het Indiase subcontinent ontdekte) Ramapithecus gebeurd. Volgens SimonsGa naar voetnoot(4) wordt Dryopithecus al in het Mioceen en zelfs in het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 621]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nog oudere Oligoceen aangetroffen. De eerste vondst stamt uit Frankrijk en werd Dryopithecus fontani genoemd. Ondertussen werden er fossiele resten ontdekt zowat overal in de Afro-Euro-Aziatische wereld: in Egypte, Spanje, de Rijnvallei, de buurt van Wenen, het noordoosten van Hongarije, Macedonië, Griekenland, Voor-Azië, Oost-Pakistan, Oost-China en nog andere gebieden. Dryopithecus was dus een kosmopoliet. De tijdspanne waarbinnen hij leefde wordt door Simons op 20 miljoen jaar geraamd. Gedurende die uitzonderlijk lange periode zouden, nog volgens Simons, uit die vroege Dryopithecus ten minste drie andere groepen van grote primaten zijn ontstaan: Gigantopithecus, Sivapithecus en Ramapithecus, alle met de hominide kenmerken. Van Ramapithecus zijn slechts brokstukken van een onderkaak en een volledige bovenkaak bewaard gebleven. In tegenstelling met Dryopithecus bezat Ramapithecus al hominide kenmerken, die men thans sterker beklemtoont dan voordien gebruikelijk was: dat zijn met name de parabolische vorm van de inplanting der tanden en de bouw van hoektanden. Die hominide trekken zijn duidelijk waarneembaar op het volledige kaakbeen dat door Pilbeam in de buurt van Islamabad (Pakistan) werd ontdekt en op de onderkaak uit de Koobi-Fora-afzettingen bij het Turkanameer in Oost-Afrika. De eerste vondst gebeurde al in 1932 in de Sivalikheuvels ten noorden van New Delhi en kreeg de naam Ramapithecus brevirostris (met de korte snuit): die naam wijst op een kenmerk dat de grote primaten zonder hominide kenmerken niet bezitten. Decennia lang leidde Ramapithecus een schaduwbestaan in het genus Dryopithecus tot hij ‘gerehabiliteerd’ werd en als zelfstandige Ramapithecus uit de Dryopithecusverzameling werd gelicht. Daardoor zou de aanvang van het genus homo tot ver in het Tertiair opgeschoven en het hominisatieproces een paar miljoen jaar ouder geworden zijn. Voor Simons is Ramapithecus inderdaad de primitiefste vertegenwoordiger van het genus homo en dient hij in de fylogenetische lijn naar de mens toe gesitueerd te wordenGa naar voetnoot(5). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verrassende AustralopithecusEnkele zeer belangrijke inzichten omtrent de afstammingsgeschiedenis van het genus homo hebben wij te danken aan de grote verrassing die de eerste vondst van een volwassen Australopithecus de antropologen heeft bezorgdGa naar voetnoot(6): die vondst leverde het zekere bewijs dat die wezens overwegend dezelfde lichaamshouding hadden als de huidige mens. De bouw van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 622]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het bekken, de wervelkolom, de voet en grotendeels ook de hand waren in dezelfde, ‘menselijke’ zin gespecialiseerd: Australopithecus blijkt een ‘rechtopstaande tweevoeter’ geweest te zijn. Ook de voor paleo-antropologen zo veel-betekenende structuren van kaak en gebit, vooral van de hoektanden, waren van hominide aard. Tegelijk vertoonde het mens-dier-milieu van die vroege periode talrijke kenmerken die ook voor de huidige mens karakteristiek zijn. De globale indruk evenwel die van de schedel uitging - relatief kleine hersenschedel en vooruitspringende gezichtsschedel - wees eerder op een pongide (mensaapachtige) kopvorm, zoals die ook bij de chimpansee, maar dan veel meer uitgesproken, wordt aangetroffen. Het hersenvolume van Australopithecus moet slechts ongeveer 480 tot 530 cm3 bedragen hebben. Dat geldt eveneens voor Australopithecus robustus (Zinjanthropus), ondanks zijn veel grotere lichaamsmassa. Wat het hersenvolume betreft viel Australopithecus dus nog binnen de variatie-breedte van de huidige mensapen. In de Australopithecusgroep zelf kan men twee vormen onderscheiden: de lichter gebouwde Australopithecus africanus en de grotere en struisere Australopithecus robustus (Paranthropus). De vertegenwoordiger van de tweede vorm, die in de Olduvaikloof werd ontdekt en daar Zinjanthropus werd geheten, bezat het grootste tot nog toe bekende gebit. Volgens de metingen van Tobias hadden de maaltanden een lengte van 72 mm, waar ze bij de huidige mens gemiddeld slechts 42 mm lang zijn. L.S.B. Leakey heette die fossiele vertegenwoordiger dan ook bij wijze van scherts een ‘notenkraker-mens’. Op de top van de schedel zat zelfs een heuse schedelkam (crista sagittalis), die het aanhechtingsvlak vergrootte ten behoeve van de machtige kaakspieren. Het gebit vertoont een opvallende disharmonie tussen het kleine voorgebit van snij- en hoektanden en het bijzonder krachtige achtergebit van de maaltanden. Bij de slankere Australopithecus africanus ontbreken al die kenmerken: hij staat veel dichter bij de homovorm. Volledigheidshalve weze hier nog vermeld dat een fossiele vertegenwoordiger van de Australopithecusgroep, die door Johanson in de Afarslenk van Ethiopië werd ontdekt (1978), door die antropoloog als een derde, primitieve vorm beschouwd wordt, die de naam Australopithecus afarensis kreeg. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leakey's -controversiële- homo habilisAan vader en zoon Leakey danken wij twee ophefmakende vondsten van fossiele schedels in Oost-Afrika: L.S.B. Leakey deed de eerste ontdekking in de Olduvaikloof, R.E. Leakey de tweede aan de oostrand van het TurkanameerGa naar voetnoot(7). Beide schedels zouden een opvallend sapiens-karakter | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 623]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben, en dat reeds twee tot drie miljoen jaar geleden. De eerste schedel kreeg de naam homo habilis, terwijl de tweede voorlopig bekend staat onder het etiketnummer van de vindplaats KNM-ER 1470. In een wetenschappelijke publikatie hebben L.S.B. Leakey, Tobias en NapierGa naar voetnoot(8) in 1964 het onderscheid van de ‘habilis’-vorm met Australopithecus gerechtvaardigd. Ze maakten gebruik van de fossiele resten van vijf individuen. De onderzochte brokstukken vallen, wat hun structuren betreft, buiten de variatie-breedte van de Australopithecus of liggen ten minste aan een uiterste grens ervan. De hele architectuur van de schedel lijkt in de zin van homo sapiens verschoven te zijn. Wij hebben hier dus een grote primaat met niet alleen homo maar homo sapiens-kenmerken: hij is verder gevorderd in de hominisatie. Tobias vatte zijn oordeel over die vondsten aldus samen: homo habilis was een hominide met de grootte van de huidige pygmeeën, met een relatief grote schedelcapaciteit, met een aantal gereduceerde (menselijke) tanden enz... Die stam vertegenwoordigt een bepaalde groep, die de overgang vormt tussen Australopithecus en de primitiefste homo. Simons (1977) blijft bedenkingen uiten tegen de wijze waarop de schedelbouw gereconstrueerd werd aan de hand van resten van vijf individuen en meent dat de naamgeving homo habilis opnieuw onderzocht dient te worden. R.E. Leakey is van oordeel dat homo habilis, de typevorm van Olduvai, identiek is met de volledig bewaarde vorm KNM-ER 1470 van het Turkanameer: de gewrichtsbeenderen hebben dezelfde vorm als bij homo sapiens. De vondst van R.E. Leakey bij het Turkanameer was inderdaad verrassend en veel-betekenend; het ging om een schedel die er opvallend modern uitziet. Leakey acht het heel goed mogelijk dat dit wezen een rechtstreekse voorouder van homo sapiens vertegenwoordigt. In een recente publikatie stond bij een afbeelding van die schedel het onderschrift KNM-ER 1470: ‘Een twee tot drie miljoen jaar oude homo sapiens met grote hersenen... uit de Koobi-Fora-afzettingen van het Plioceen bij het Turkanameer’. Dergelijke formulering is waarschijnlijk nog voorbarig. Leakey zelf drukte zich voorzichtiger uit, omdat een exacte reconstructie van de schedel nog op zich laat wachten. Mocht die interpretatie echter bevestigd worden, dan leefde de homo sapiens inderdaad reeds in het laat-Tertiair, in het Plioceen, twee tot drie miljoen jaar geleden. De mens van het Tertiair zou werkelijkheid geworden zijn. Het kan nog een tijdje duren voor men met de reconstructie van schedel KNM-ER 1470 klaar is. Dat zal echt geen gemakkelijke taak zijn, niet | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 624]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alleen omdat de reconstructie van een fossiele schedel altijd een zeer moeizame aangelegenheid is, maar ook omdat het hier om 150 brokstukken gaat en enkele blijkbaar ontbreken. Men begrijpt dan ook dat de berekeningen over schedelcapaciteit en hersenvolume die reeds werden uitgevoerd, nogal uiteenlopende resultaten hebben opgeleverd. Men neemt aan - en verwacht - dat het hersenvolume meer dan 800 cm3 bedroeg. Alleen nieuw fosiel materiaal kan voldoende zekerheid geven over de juistheid van de schedelreconstructie. R.E. Leakey is ingegaan op de vraag, waar deze schedel in de zoölogische classificatie der primaten thuishoort: Homo of Australopithecus? ‘Op dit ogenblik stel ik voor deze fossiele vertegenwoordiger voorlopig homo sp. (van nog onbepaalde soort) te noemen, in plaats van hem volledig onbepaald te laten. Er is geen enkele reden om hem bij Australopithecus onder te brengen. Hem als een nieuw (apart) genus te beschouwen, is niet alleen nutteloos maar betekent - volgens mij althans - zoveel als eraan verzaken de oorsprong van de mens ooit te verstaan.’ Van die grote primaten met homokenmerken die gedurende het laat-Tertiair leefden, zijn niet alleen min of meer goed bewaarde skeletresten bekend, maar ook stenen artefacten, die zij gemaakt en benut hebben: een evolutie die tot in het boven-Plioceen wordt aangetroffen. De meeste daarvan bevinden zich ‘in situ’, op de woonplaatsen (living floors) zelf, te samen met gebroken beenderen van een aantal diersoorten, de waarschijnlijke resten van een jachtbuit. Die zogeheten rolkei-instrumenten of pebble-tools (aan een kant grof ‘bewerkte’ rolkeien) zijn zo simpel dat zij naar een woord van Oakley ‘niet nog eenvoudiger gemaakt kunnen worden’. Ook Clark noemt ze ‘buitengewoon simpel’, zo zelfs dat het moeilijk zou zijn er nog eenvoudiger te maken. Mocht men ze helemaal verstrooid aantreffen, dan zou men niet eens met zekerheid kunnen uitmaken of het om echte artefacten dan wel om loutere natuurprodukten gaatGa naar voetnoot(9). Mevrouw M.D. Leakey heeft alle pebble-tools van Olduvai kritisch geïnventariseerd: te samen 5.321 stuks afkomstig van acht woonplaatsenGa naar voetnoot(10). De meeste grotere artefacten zijn van lava, de kleinere vaker van kwarts. Binnen de Olduvaicultuur kan men ook een zekere standaardisering ervan in enkele types constateren. Toch blijft het gezamenlijke steneninstrumentarium ‘opmerkelijk homogeen’. De veranderingen die bin- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 625]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nen het geheel der vondsten optreden schijnen niet voldoende significatief te zijn om op grond daarvan een opeenvolging (en ontwikkeling) in de tijd te rechtvaardigen. Er bestaan weliswaar verschillen die echter veeleer veroorzaakt schijnen te zijn door de verschillen in het gebruikte materiaal dan door een verandering van de techniek of door een voorkeur voor bepaalde types van instrumenten. Er is dus geen verbetering of vervolmaking van de werktuigen te herkennen met verloop van tijd. De rolkeiencultuur bleef gedurende die zeer lange periode van een tot twee miljoen jaar ongewijzigd. Die bevinding pleit bepaald niet voor een ‘geestelijk’ gedrag en dient mede verrekend te worden in de beoordeling van de psychische vermogens van b.v. homo habilis. Isaac vraagt zich dan ook af of die ‘toolmaking hominoids’ van anderhalf tot twee miljoen jaar geleden reeds ‘humans’ waren. Hij neemt aan dat die instrumentenmakers de hoog ontwikkelde geestelijke en culturele vermogens van de thans levende ‘humans’ nog niet bezatenGa naar voetnoot(11). De rolkeienindustrie werd geleidelijk door de vroege ‘vuistkeil’ industrie afgelost. Die verandering en aflossing worden te Olduvai duidelijk merkbaar in de afzettingen boven de opvallende ‘faunasprong’ in het midden-Pleistoceen. Die industrie van het stenen werktuig raakt dadelijk in beweging en zet zich in verschillende elkaar opvolgende cultuurstadia voort tot aan de bekende topprestaties van de jagers van het jong-Paleolithicum tegen het einde van de ijstijd. Wie de gebruikers en makers van de vroege vuistkeilindustrie waren, kan men niet met zekerheid zeggen (omdat alleen artefacten gevonden werden). Ofschoon men het dus niet strikt bewijzen kan, mag men toch aannemen, aldus R.E. Leakey, dat die nieuwe techniek zich gelijktijdig met de verschijning van de ‘voltooide’ homo sapiens begon te ontwikkelen, alsmaar beter werd en verfijnde technieken voortbracht. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ConclusieDe ontdekkingen en inzichten die de paleo-antropologie de laatste decennia verzameld heeft, waren slechts mogelijk door de inzet van individuele onderzoekers en heuse onderzoeksteams, zoals die in het verleden wel nooit in dien getale ter beschikking stonden om het moeizame uitgraven, reconstrueren en beschrijven van de fossiele vondsten tot een goed einde te brengen. Dank zij die activiteit moesten een aantal hypothesen losgelaten of aangepast worden of dienden heel nieuwe geformuleerd te worden. Geen enkele wetenschap kan het zonder hypothesen stellen: maar die kunnen thans, veel meer dan vroeger het geval was, steunen op aanwijs- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 626]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bare feiten en duidelijke bevindingen. Enkele van die feiten en hypothesen vatten wij hier in 't kort samen: 1. De aanwezigheid van Ramapithecus is thans ook voor Oost-Afrika aangetoond: hij bezit reeds enkele hominide kenmerken. 2. De vroege ontwikkeling van die hominide kenmerken dwingt ons de afstammingslijn die naar homo sapiens leidt door te trekken tot in het Mioceen. De even belangrijke als interessante waarnemingen aan Ramapithecus verricht, ondersteunen de opvattingen van de ‘wortels’ van het geslacht homo tot diep in het Tertiair. 3. Het dier-mens overgangsstadium wordt eveneens naar het Tertiair opgeschoven en moet volgens de moderne dateringsmethoden twee tot drie miljoen jaar hebben geduurd. Dat stadium bevindt zich op de grens van het Plioceen en het oudste Pleistoceen. 4. Gedurende het laat-Tertiair en het vroeg-Quartair leefden drie zo niet vier verschillende vertegenwoordigers van grote primaten met hominide kenmerken, naast elkaar: Ramapithecus, Australopithecus, homo habilis en homo sapiens (KNM-ER 1470). 5. Enkele onderzoekers beschouwen Australopithecus africanus en Australopithecus robustus als twee onafhankelijke, naast elkaar bestaande afstammingslijnen. 6. Hoe het mogelijk was dat drie of vier nauw met elkaar verwante vormen miljoenen jaren lang in nagenoeg gelijke milieu-omstandigheden naast elkaar hebben kunnen bestaan, is een nog onopgelost probleem. 7. Eenvoudige werktuigen als de pebble-tools komen reeds in het laat-Tertiair voor. Qua techniek bleef die rolkeiencultuur, in Olduvai b.v., ten minste één miljoen jaar lang ongewijzigd. Een vooruitgang of verfijning van de instrumenten valt er niet te bespeuren: een onderverdeling in chronologisch elkaar opvolgende cultuurperiodes, op grond van een ontwikkeling van de rolkeieninstrumenten, blijkt niet doenbaar te zijn. Die bevinding van een volkomen stilstand van de culturele ontwikkeling dient een rol te spelen in de discussie over de psychische vermogens van b.v. homo habilis. 8. De ‘mens’ leefde reeds in het laat-Tertiair (Plioceen), indien men onder ‘mens’ verstaat: een grote primaat met homokenmerken. In de volle zin van het woord kan men slechts dan van een Tertiaire mens gewagen wanneer een grote primaat niet alleen homo- maar ook homo sapiens-kenmerken heeft. Dat schijnt voor homo habilis en KNM-ER 1470 te gelden, maar staat nog niet definitief vast. 9. Op somatisch-gestaltelijk vlak worden de grenzen tussen mens en dier alsmaar vager. |
|