| |
| |
| |
Een Grondwet voor de Universele Kerk?
P. Huizing
Herder Korrespondenz publiceerde in december 1978 een Duitse vertaling van de Latijnse tekst van een ontwerp voor een grondwet voorde kerk -lex ecclesiae universalis- ofwel een canonieke grondwet van de universele katholieke kerk -ecclesiae catholicae universae lex canonica fundamentalis-. Het ontwerp lag sinds juni 1976 klaar, en werd in mei 1977, bij gelegenheid van een bijeenkomst van de kardinalen van de ‘Pauselijke commissie voor de herziening van het kerkelijk wetboek’ aan de leden uitgereikt, met de mededeling dat zij binnen een jaar daarop nog konden reageren. In het mededelingenblad van de commissie communicationes is over de verdere lotgevallen van het ontwerp nog niets gepubliceerd.
Om zinnig erover te schrijven, is althans een zeer globaal overzicht van de inhoud nodig. Daarom wordt die achteraan het artikel afgedrukt.
| |
Kritische aantekeningen
We moeten ons hier tot enkele beknopte algemene en bijzondere notities beperken.
| |
Algemene
Het fundament van de Kerk. Theologisch gezien is de idee zelf van een door de paus uitgevaardigde grondwet of constitutie van de Kerk op zijn minst aanvechtbaar. Het fundament van de Kerk is Christus en zijn verkondiging, zoals die ons zijn overgeleverd in de geschriften van het Nieuwe Testament. Dat is een levend fundament, waarop een levende Kerk voortbouwt; een fundament dat altijd blijft en waarop de bouw van de Kerk altijd blijft steunen, in alle ontwikkelingen die zij door de eeuwen heen heeft doorgemaakt en zal doormaken. Dat fundament kan niet worden vervangen door een grondwet, en evenmin daarin worden vastgelegd. Geen autonome grondwet. Juist de idee van een grondwet suggereert de gelijkenis met een grondwet, waarin de fundamentele staatsvorm met haar fundamentele bestuursstructuren en normen van een volk worden vastgelegd. Daarbij worden speciale regels vastgesteld om een sterke stabiliteit van de grondwet te garanderen; bijvoorbeeld dat die alleen met toestemming van twee derden meerderheid van de hele volksvertegen- | |
| |
woordiging kan worden gewijzigd. Zo'n grondwet ‘constitueert’ de staat (vandaar de naam ‘constitutie’). De Kerk ‘constitueert’ zichzelf niet. De pausen of de hiërarchie ‘creëren’ de Kerk niet; ook niet de fundamentele rechtsorde van de kerkgemeenschap. Die is vóórgegeven in de levende prototypen in de geschriften van het Nieuwe Testament. Een ‘autonome’ grondwet kan in de Kerk niet bestaan: ze blijft altijd staan onder de kritiek van het evangelie.
Gevaar voor verminking van Vaticanum II. Zelfs al is de bedoeling van het ontwerp niet om het blijvende fundament van de Kerk te vervangen of vast te leggen, maar alleen om de leer over de Kerk van het Tweede Vaticaans Concilie samen te vatten, dan nog bestaat het reële gevaar dat die leer daardoor verminkt gaat worden. De teksten van het ontwerp zijn grotendeels gekozen uit documenten van het concilie. Die keuze is vanzelfsprekend door de opstellers gemaakt vanuit hun bepaalde opvattingen en oogmerken en met de door hen nodig geachte aanpassingen. Die uitgekozen en aangepaste teksten, bijeengebracht in een grondwet, gaan een eigen bestaan leiden. Ze zullen worden uitgelegd volgens de methode van uitleg van teksten van kerkelijk recht, die aanmerkelijk verschilt van de methode van uitleg van concilieteksten. Er bestaat alle kans dat canonisten en kenners van het concilie zullen gaan discussiëren over welke uitleg het hoogste gezag heeft: die van de oudere teksten in documenten van een oecumenisch concilie, of die van de jongere in een pauselijk document. Ondanks de ongetwijfeld eerlijke bedoeling van het ontwerp het concilie geheel in zijn waarde te laten, kan het de hier gevreesde gevolgen niet ontwijken.
Dat klemt temeer, omdat het ontwerp zich voornamelijk op teksten van de dogmatische constitutie over de kerk Lumen gentium baseert, en desbetreffende teksten van andere belangrijke conciliedocumenten als de constitutie over de liturgie, de pastorale constitutie over de kerk in de huidige wereld, het decreet over het oecumenisme e.a. buiten beschouwing laat. Bovendien worden de teksten van Lumen gentium, veel meer dan in de contekst van de constitutie zelf, in verticale ofwel hiërarchische richting gebruikt.
En daar komt nóg iets bij. Een van de slotbepalingen verklaart, dat de canones van deze grondwet voorrang hebben boven alle andere kerkelijke wetten, besluiten en voorschriften, van welk gezag ook; en dat deze, als ze met die canones in strijd zijn, geen enkele kracht hebben. Alle met die canones strijdige gewoonten worden verworpen. Verder moeten al deze, onder de grondwet staande, rechtsbronnen worden verklaard en toegepast volgens de bepalingen van deze grondwet, (c. 84, §§ 1-3).
Dat betekent dus niets meer of minder dan dat de tekst van deze grondwet voorde hele rechtsorde van de kerk het hoogste gezag wordt, waaraan niet alleen Vaticanum II, maar alle concilies, van de oudste tot de jongste, en heel de canonieke traditie van Oost en West ondergeschikt zijn. De canonisten zouden dus niet meer de canones van deze grondwet kunnen
| |
| |
interpreteren - en eventueel corrigeren - op grond van de teksten en de geest van het concilie, maar ze zouden omgekeerd de teksten van het concilie moeten verklaren - en eventueel corrigeren - vanuit de teksten en de geest van de grondwet.
Men vraagt zich in gemoede af, of de opstellers van dit ontwerp zulke consequenties werkelijk hebben voorzien en gewild. Maar het stààt er wél!
Gevaar voor christelijke eenheid? Het ontwerp zou een gevaar voor de christelijke eenheid kunnen worden, als ze de vrees van andere christenen ten aanzien van het wettelijk denken van de katholieke kerk zou bevestigen. Ik hoop, dat onze nieuwe paus daarvoor heel fijngevoelig zal zijn: ik ben namelijk van mening, dat andere christenen niet zozeer tegen het pausschap op zich zijn als wel tegen een bepaalde manier, waarop het uitgeoefend is. (Kardinaal Suenens vlak vóór het laatste conclaaf: Orientierung 31 oktober 1978, p. 215.)
Al in verscheidene documenten, die de conclusies weergeven van oecumenische gesprekken, gehouden door commissies samengesteld uit representatieve leden van verschillende christelijke kerken, wordt een principiële instemming met een leidinggevende centrale instantie voor heel de christenheid ook door lutheranen, anglicanen en anderen uitdrukkelijk uitgesproken. De massieve nadruk, die het ontwerp legt op het pauselijk gezag - ook al zijn de telkens herhaalde bevestigingen daarvan, op zich beschouwd, niet onjuist - zou inderdaad andere christenen huiverig kunnen maken zelfs voor zo'n principiële instemming.
Men bedenke, dat de bisschoppensynode van september-oktober 1967 haar goedkeuring gaf aan een reeks beginselen, waarvan de herziening van het kerkelijk wetboek uit zou moeten gaan. Daarin stond op de vijfde plaats ‘over de toepassing van het beginsel van subsidiariteit in de Kerk’. Dat vijfde nummer werd met 128 stemmen vóór, 58 vóór met wijzigingsvoorstellen, en 1 stem tegen aangenomen. Als dit inderdaad werd bedoeld als een rechtsbeginsel, dat ook in kerkelijke rechtsverhoudingen onderhouden moet worden, zou dat dan niet, zoal liever niet in een ‘grondwet’, dan toch wel onder de fundamentele rechtsbeginselen van het kerkelijk recht moeten worden opgenomen, met de uitdrukkelijke vermelding dat het een algemeen geldend beginsel is, voor alle kerkelijke bestuursinstanties?
| |
Bijzondere
Rechtspositie van de gelovigen? Hoofdstuk I artikel 2 Fundamentele plichten en rechten van de gelovigen gaat in theorie over de plichten en rechten van alle gelovigen zonder onderscheid, maar uit de inhoud blijkt dat het praktisch gaat over de gelovigen, die niet tot de hiërarchie behoren; minstens in hoofdzaak. Wie hierin een fundamentele beschrijving van de rechtspositie van ‘de gelovige’ c.q. ‘de leek’ zou zoeken, zoekt
| |
| |
tevergeefs. Trouwens, onder de 34 leden van de studiegroep, die dit ontwerp opstelde, bevond zich slechts één, en dan nog een heel sterk ‘vaticaans’ georiënteerde, leek.
De canones 9 t/m 11: gelijke waardigheid van allen; roeping tot heilig leven en opbouw van de kerk; plicht en recht om mee te werken aan de uitbreiding van de kerk, bevatten in hun algemeenheid geen enkele aanwijzing voor enig concreet rechtsgevolg. Wat c. 12 § 1: ‘Wat de gewijde (sacri) Herders, als zijnde vertegenwoordigers van Christus, als leraren van het geloof verklaren of als bestuurders van de Kerk besluiten, moeten de gelovigen, bewust van hun eigen verantwoordelijkheid, met christelijke gehoorzaamheid volgen’ aan ruimte voor eigen verantwoordelijkheid overlaat, bestaat waarschijnlijk in het wel zeer schamele recht ‘om hun noden, vooral geestelijke (!), en hun wensen aan de Herders van de Kerk bekend te maken’ (c. 12 § 2); en in ‘het recht, en soms zelfs de plicht, om, naargelang hun kennis, bekwaamheid en uitmuntendheid (praestantia), hun mening over zaken betreffende het welzijn van de Kerk aan de gewijde Herders mee te delen en, met behoud van de zuiverheid van het geloof en met inachtneming van het algemeen nut en van de waardigheid van personen, aan de gelovigen bekend te maken’ (c. 12 § 3).
De opstellers van deze paragraaf realiseerden zich klaarblijkelijk niet dat ze nog steeds bezig waren de fundamentele rechten van alle gelovigen te formuleren. Het gaat hier duidelijk over gelovigen tegenover de hiërarchie. Maar ook dan bevat deze formulering geen recht van de gelovigen. Een recht namelijk, laat staan een fundamenteel recht, is een objectief gegeven. Je hebt het of je hebt het niet. Je moet daar natuurlijk wel een verstandig, eerlijk, voorzichtig enz. gebruik van maken, en er moeten in het recht wel maatregelen bestaan tegen misbruik van recht, waardoor anderen onrecht wordt aangedaan; maar als het recht alleen maar bestaat wanneer je er een verstandig enz. gebruik van maakt, dan bestaat het eigenlijk niet. Om een duidelijk voorbeeld te geven: in c. 29 § 2 staat dat de bisschop van Rome de hoogste, volle, onmiddellijke en algemene macht in de kerk bezit, die hij altijd vrij kan uitoefenen. Vanzelfsprekend moet ook de paus zijn macht verstandig enz. gebruiken. Maar als er zou staan, dat de paus de macht heeft om de kerk verstandig enz. te besturen, dan hangt zijn recht af van ieders oordeel óf hij dat wel verstandig gebruikt heeft. Dat zou dan bijvoorbeeld betekenen dat men een bisschopsbenoeming door de paus, die men onverstandig vindt, ook ongeldig zou moeten vinden. Zo is ook een recht van de gelovigen om hun mening aan de leiding bekend te maken, maar de leiding datzelfde recht kan ontkennen wegens gemis aan de vereiste kennis, bekwaamheid en uitmuntendheid, in feite geen recht. Deze rechtstechnisch foutieve vermenging van juridische met niet-juridische maatstaven is een vaak voorkomend gebrek in de kerkelijke wetgeving. Nog een voorbeeld uit ditzelfde artikel: ‘Degenen die zich op gewijde wetenschappen toeleggen genieten een rechtmatige vrijheid om onderzoek te verrichten en om op een verstandige manier hun mening over
| |
| |
die dingen, waarin ze kundig zijn, bekend te maken, steeds met de verschuldigde gehoorzaamheid aan het leergezag van de kerk. Iemand die in juridische teksten bedreven is vraagt zich meteen af, welke graad van verstandigheid, bedrevenheid en gehoorzaamheid aan een theoloog het recht op rechtmatige vrijheid van meningsuiting verschaft.
Telkens wordt de indruk gewekt dat men wel inziet rechten van gelovigen te moeten erkennen, maar die rechten toch in de hand wil houden. Zo hebben alle gelovigen het recht om zelfstandig apostolische werken te steunen of te ondernemen; maar ze mogen die niet katholiek noemen zonder toestemming van de kerkelijke overheid (c. 16). Ontleent een katholiek het recht, zichzelf of een door hem als katholiek opgezette onderneming katholiek te noemen, aan de kerkelijke overheid? Nederlanders zouden zeker vreemd opkijken, als ze hun ondernemingen niet Nederlands zouden mogen noemen zonder toestemming van de overheid. En dat geldt niet alleen voor Nederlanders.
De ‘volmaakte maatschappij’ (societas perfecta). ‘De Kerk en de Staat zijn op eigen terrein van elkaar onafhankelijk en autonoom; al hebben ze door eigen aard en zending bepaalde grenzen, beide zijn in hun eigen soort ten aanzien van de mensen, waarover ze zeggingschap hebben, de hoogste.’ (c. 53 § 2).
Het is zonder meer betreurenswaardig dat hier de theorie van de twee ‘volmaakte maatschappijen’, Kerk en Staat, weer wordt opgevoerd; alsof die in de wetenschap al niet lang verlaten was, en ook in het tweede Vaticaans Concilie al niet uitdrukkelijk werd vermeden. De theorie van de Kerk als ‘volmaakte maatschappij’ naast en boven de Staat is in de 19de eeuw opgekomen als een bolwerk van de soevereine rechtsmacht van de pausen, bij de afbrokkeling en tenslotte de ondergang van hun macht als soevereine vorsten van de pauselijke staten. In onze tijd valt de bestuursstructuur van de kerk, zoals die o.a. beschreven staat in Lumen gentium, absoluut niet meer te vergelijken met de bestuursstructuur van staten. Dat het ontwerp daar desondanks aan vasthoudt, nog wel als behorend tot de fundamentele structuur van de kerk, maakt op zich al huiverig voor de hele idee van een ‘grondwet’ voor die ‘volmaakte maatschappij’.
Conclusie. Velen zijn van mening, en m.i. terecht, dat niet alleen dit ontwerp volstrekt niet beantwoordt aan de situatie van de kerk in de huidige wereld en totaal voorbij zou gaan aan de jongeren, die de naaste toekomst van de kerk zullen bepalen; maar ook dat men van het hele idee van een grondwet voor de kerk moet afstappen. Men kan slechts hopen dat dit statische, zwaar hiërarchisch gerichte document als laatste reliek van de ‘kerk als volmaakte maatschappij’ in de archieven bewaard zal worden. De sanering van de canonieke rechtsorde vraagt dringend om realistischer ingrepen.
| |
| |
| |
Over de kerk
(Structuur van de kerk; haar eenheid en veelheid)
Canon 1: de ene Kerk, door Christus aan de leiding van Petrus en de andere apostelen toevertrouwd, bestaat (subsistit) in de katholieke kerk; gewijde bedienaren en leiders. Canon 2: plaatselijke kerken; Latijnse en Oosterse kerken; kerkelijke provincies, regionen of patriarchaten; legitieme verscheidenheid in noodzakelijke eenheid.
| |
Hoofdstuk I: Over alle gelovigen
Artikel 1: Roeping tot de kerk; opname daarin
C.3: waardigheid en rechten van alle mensen. C.4: vrijheid van godsdienst; recht om lid van de katholieke kerk te worden. C.5: opname door doopsel. C.6: volledige gemeenschap met de katholieke kerk. C.7: onvolledige gemeenschap met de katholieke kerk. C.8: Catechumenen.
Artikel 2: Fundamentele plichten en rechten van de gelovigen
C.9: gelijke waardigheid van allen. C.10: roeping tot heilig leven en opbouw van de kerk. C.11: meewerken aan uitbreiding van de kerk. C.12: volgzaamheid aan herders; recht noden en wensen kenbaar te maken; vrije meningsuiting. C.13: recht op geestelijke goederen, vooral woord Gods en sacramenten. C.14: recht op viering van goedgekeurde liturgie en op eigen spiritualiteit. C.15: recht van vereniging en vergadering van geestelijken en leken. C.16: recht op apostolisch werk op eigen initiatief; naam ‘katholiek’ alleen met toestemming van de kerkelijke overheid. C.17: recht op christelijke opvoeding; plicht en recht van ouders. C.18: vrij theologisch onderzoek in gehoorzaamheid aan leergezag. C.19: vrije keuze van levensstaat. C.20: verbod van eerroof. C.21: kerkelijke straffen alleen krachtens wet op te leggen. C.22: recht op rechtspraak. C.23: plicht kerk materieel te steunen. C.24: verantwoordelijkheid voor algemeen belang en respect voor andermans rechten; recht van overheid om in het algemeen belang rechten te regelen of te beperken.
Artikel 3: verschillende staat van gelovigen
C.25: onderscheid geestelijken-leken van goddelijke instelling; voor beiden staat van evangelische raden mogelijk. C.26: taak van geestelijken: leren, heiligen, besturen. C.27: staat van de evangelische raden. C.28: staat van leken.
| |
| |
| |
Hoofdstuk II: Hiërarchische structuur
Artikel 1: Paus en College van bisschoppen
CC.29-31: over de paus. C.32: helpers van de paus: bisschoppen, kardinalen, andere personen en instellingen. C.33: vacatie van pausambt. C.34: over bisschoppen. C.35: college van de bisschoppen. CC.36-39: algemene kerkvergadering.
Artikel 2: Patriarchen en Hogere Aartsbisschoppen (CC.40-42)
Artikel 3: Bisschoppen (CC.43-45)
Artikel 4: Priesters en diakens (CC.46-49)
| |
Hoofdstuk III: Zending van de kerk en daarmee verbonden rechten
C.50: godsdienstige, geen politieke, economische of sociale zending. C.51: autonomie van de tijdelijke orde; zorg van de gelovigen, vooral de leken, die naar Gods wil te ordenen; kerk, als universeel, kan band vormen tussen groepen en naties. C.52: vrijheid en autonomie van de kerk. C.53: godsdienstvrijheid fundamenteel beginsel in verhouding kerk-staat en burgerlijke orde; kerk en staat beide op eigen terrein autonoom; samenwerking van kerk en staat. C.54: kerk als volkenrechtelijk subject.
| |
Taken van de kerk
C.55: taken van leren, heiligen en besturen; de uitoefening van alle taken wordt geregeld door de bestuurstaak. C.56: subjecten krachtens wijding: bisschoppen, priesters, diakens; krachtens doop en vormsel: leken eigen aandeel; krachtens opdracht van de hiërarchie kunnen ze sommige kerkelijke ambten bekleden.
| |
Hoofdstuk I: Leerambt
C.57: recht van de kerk om aan alle volken het evangelie te verkondigen; morele beginselen voor te houden, ook van sociale moraal; te oordelen over alle menselijke zaken voor zover fundamentele mensenrechten of het zielenheil dat vereisen. C.58: onfeilbaar leergezag. C.59: wat te geloven met goddelijk en katholiek geloof. C.60: volgzaamheid aan niet-on- | |
| |
feilbaar leergezag. C.61: en aan leergezag van bisschoppen. C.62: verkondiging van evangelie taak allereerst van bisschoppencollege; bijzonder van de opvolger van Petrus; taak van individuele bisschoppen. C.63: taak van priesters en diakens. C.64: taak van alle gelovigen. C.66: recht van kerk op godsdienstige en morele opvoeding en scholen.
| |
Hoofdstuk II: Ambt van heiliging
C.66: heilsmiddelen aan kerk toevertrouwd, vooral in liturgische vieringen. C.67: taak van bisschoppen, priesters, diakens, leken. C.68: andere middelen: gebeden; gebed in naam van de kerk, vooral breviergebed. C.70: Maria- en heiligenverering.
| |
Hoofdstuk III: Bestuursambt
C.71: bestuur door aansporingen; voorbeelden; bevorderen van goede werken; wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. C.72: hoogste macht: paus, en bisschoppencollege (met paus). C.73: wetgevende macht voor universele kerk. C.74: uitvoerende macht voor universele kerk d.m.v. curieorganen. C.75: rechterlijke macht voor universele kerk d.m.v. rechtbanken en andere instellingen; paus wordt door niemand geoordeeld; aan paus voorbehouden gevallen; recht van gelovigen zich op de Romeinse Stoel te beroepen. C.76: macht van diocesane bisschoppen, behoudens macht van hoogste gezag die te regelen en zaken aan zich voor te behouden. C.77: bisschop oefent wetgevende macht in de regel door rechtbanken; macht van bisschop om van algemene kerkelijke wetten te dispenseren. C.78: wetgevende macht van plaatselijke synoden en concilies; van bisschoppenconferenties. C.79: hulp aan bisschoppen van priesters en diakens.
C.80: aan leken kunnen taken opgedragen worden. C.81: recht van de kerk om de hiërarchische orde te regelen; bedienaren aan te nemen, op te leiden, aan te stellen; recht van kerkelijke overheden op vrije communicatie binnen de kerk. C.82: recht op instellingen voor armen en zieken; recht op verkrijging, bezit en beheer van tijdelijke goederen voor kerkelijke doeleinden.
| |
Slotbepalingen
C.83: de bepalingen van deze grondwet gelden in heel de katholieke kerk voor alle gelovigen. C.84: alle andere daarmee strijdige wetten en besluiten missen rechtskracht; eveneens daarmee strijdige gewoonten; alle andere wetten, besluiten, gewoonten moeten worden uitgelegd overeenkomstig de grondwet. C.85: alleen de paus kan daarmee strijdige wetten enz. nietig verklaren, op aanvraag of ambtshalve; rechtbanken moeten in
| |
| |
haar voorgelegde gevallen zulke wetten enz. niet toepassen. C.86: alleen het hoogste gezag kan bepalingen van de grondwet intrekken of wijzigen; het wordt geacht dat niet te doen tenzij uitdrukkelijk bij promulgatie van een speciale wet.
|
|