Streven. Vlaamse editie. Jaargang 46
(1978-1979)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 577]
| |
Streven
| |
[pagina 579]
| |
Puebla en het evangelie van de armen
| |
Uitgangspunt en werkmethodeMaar de conferentie wilde het niet - en zou het niet - hebben over de ‘mensheid’ in het algemeen maar over Latijns-Amerika in heden en toekomst: hoe kan dit continent ‘geëvangeliseerd’, hoe kan het evangelie dààr werkzaam worden? Het slotdocument van Puebla begint dan ook met een ‘pastorale visie op de werkelijkheid van Latijns-Amerika’. In zijn openingstoespraak, die voor het verder verloop van de conferentie waarschijnlijk doorslaggevend is geweest, had de president van de CELAM, kardinaal Aloisio Lorscheider van Brazilië, er bij de verzamelde bisschoppen op aangedrongen dat zij die werkelijkheid als uitgangspunt van hun werkzaamheden zouden nemen. Niet ten onrechte heeft men die rede het ‘contrapunt’ genoemd van de ‘quasi-encycliek’ die de paus uit Rome had meegebracht en bij de opening had voorgelezen. Met een nogal drastische beeldspraak zou men kunnen stellen dat de Braziliaanse kardinaal zijn hand stak in die toespraak (en de vele andere toespraken) van de paus om ze als een zak binnenste buiten te keren en de eigenlijke bedoeling ervan bloot te leggen: het evangelie van Jezus Christus naar de Latijns-amerikaanse realiteit toe te halen. Wat in de toespraken van de paus eerder eindpunt en doel was, werd door Lorscheider opnieuw tot uitgangspunt gepromoveerd. Beide benaderingen, de ‘van boven naar beneden verlopende’ lijn van het pauselijk betoog en de ‘van de bodem uitgaande’ lijn van Lorscheiders openingsrede, hebben in alle geval één onbetwistbare uitwerking gehad: de Pueblaconferentie kon met een schone lei beginnen en zich met name van meet af aan distantiëren van de | |
[pagina 580]
| |
(door vele personen en instanties gewraakte) voorbereidingsdocumenten die kant en klaar op tafel lagen. Met een merkwaardig gevoel van vrijheid en onafhankelijkheid zou de vergadering ‘vanaf het nulpunt’ beginnen. Zij betuigde haar onafhankelijkheid o.m. door zelf de samenstelling te bepalen van de zo belangrijke coördinatiecommissie. Zij verwierp de geplande benoeming van de commissieleden door het presidium en verlangde dat ze door het plenum verkozen zouden worden. De vijf verkozen commissieleden waren een aanmoediging voor de deelnemers die Lorscheiders verwachtingen deelden. Het waren allen beslist jonge bisschoppen: Mendes de Almeida s.j. (48 j.) uit Brazilië, hulpbisschop in het team van kardinaal Arns te Sao Paulo; Flores (51 j.) uit de Dominikaanse Republiek; Mc Grath (54 j.) uit Panama, kanditaat voor het presidentschap van de CELAM: Bambarén s.j. (50 j.) uit Peru; Laguna (49 j.) uit Argentinië. Een tweede maal bevestigde de vergadering haar onafhankelijkheid door zelf de thematiek en de werkwijze te bepalen, waardoor men ook binnen de commissie opnieuw ‘vanaf het nulpunt’ kon vertrekken. Men kan zich zelfs afvragen of zij zodoende haar krachten niet wat heeft overschat: een gevoel dat blijkbaar ook binnen de vergadering wel eens merkbaar werd. Henri Fesquet heeft in Le Monde uitdrukkelijk kritiek geuit op de wijze waarop Puebla ‘concilie in het klein’ wou spelen. Vanzelfsprekend zal men zich wel, naar aanleiding van een of ander punt, de voorbereide documenten te nutte hebben gemaakt, en met name waar het historisch overzicht ter sprake kwam, waarmee trouwens het slotdocument begint. Wat men in de toespraak van de paus in Guadeloupe had gemist, werd hier onomwonden uitgesproken: alles nl. wat de evangelisatie van Latijns-Amerika historisch belast. In hun ‘boodschap’ erkennen de bisschoppen hun fouten en verklaren zij dat de bekering bij hen zelf moet aanvangen. Dat zijn tonen die men niet zo vaak hoort in de kringen van de kerkelijke hiërarchie en die zelfs op het Tweede Vaticaans Concilie maar met moeite werden geuit. Daar werd in elk geval nog met geen woord gerept van de ‘medeplichtigheid van de Kerk met de machten van de wereld’. Ofschoon wij journalisten geen coherente informatie konden krijgen over de totstandkoming van deze tekst (evenmin als over de genese van de meeste andere) sijpelde het toch door dat de oorspronkelijke versie ervan veel triomfalistischer had geklonken. Blijkbaar had de algemeen toegepaste methode van de ‘groepsdynamiek’ ook in dit geval voortreffelijk gewerkt. Onze gesprekspartners, die nauwelijks iets loslieten over het verloop van de discussie binnen de vergadering, berichtten ons des te uitvoeriger over wat die ‘methode’ behelsde. Zodra een commisie merkte dat zij een gemeenschappelijk ‘heet’ thema aan het bestuderen was, ging een tweekoppige delegatie van die commisie alle andere opzoeken om hun kritiek te vernemen en met ze van gedachten te wisselen. Misschien maakt die methode (de personen in kwestie werden bij wijze van scherts ‘methodisten’ genoemd) nog wel school in de eerstvolgende wereldsynode te Rome. Waarom eigenlijk | |
[pagina 581]
| |
niet? Waarom zou een merkbaar zelfbewuster geworden Latijns-Amerika dat nu al 42% van alle katholieken omvat, altijd een ‘ontvangende’ Kerk moeten blijven en niet ook een ‘gevende’ Kerk kunnen zijn? Het historisch overzicht van het slotdocument wilde juist ook dat zelfbewustzijn versterken. ‘Dat is het nieuwe’, zei ons kardinaal Arns in een interview, ‘dat Latijns-Amerika zich thans binnen de Kerk als een (volwaardig) geheel voelt’. Om die reden wou het historisch overzicht niet alleen de schaduwzijden maar ook enkele lichtpunten vermelden: voorbeelden van missionarissen die zich als enkeling of als groep, inzetten voor de rechten van de indianen en de zwarten, die de evangelisatie verbinden met respect voor - en stimulering van de eigen culturele waarden en met een voorkeur voor de armen en armsten. | |
Analyse van de Latijnsamerikaanse werkelijkheidIn de analyse van het heden spaart het document geen woorden om ellende, uitbuiting en ontkenning van de mensenrechten onmisverstaanbaar aan te klagen. Meer dan honderd miljoen mensen, zo heet het, worden daar de meest elementaire en fundamentele rechten ontzegd: het recht op leven, wonen, voedsel, werk en onderwijs. Er is uitdrukkelijk sprake van de massa's in de armenwijken ‘die daarbij nog voortdurend de geëtaleerde rijkdom van de andere sociale klassen moeten verdragen’. Met name worden ook vermeld: de kinderen en jongeren, de werklozen, de boeren zonder land, de ‘gemarginaliseerde’ Afro-Amerikanen en met de uitroeiing bedreigde indianen. Aangeklaagd wordt de vaak voorkomende negatie van het recht tot vrije vereniging en vergadering, waarvan in het buurland Guatemala en in El Salvador zopas weer hemeltergende voorbeelden bekend werdenGa naar voetnoot(1). Op dit punt laat het slotdocument aan duidelijkheid niets te wensen over en stelt het zowel de militaire regimes als de ‘manager-groepen’ van de economie verantwoordelijk voor de ontkenning van de mensenrechten en de onderdrukking van de arbeidersorganisaties. Uitdrukkelijk wordt erop gewezen dat de politieke verhoudingen de laatste jaren nog verslechterd zijn en dat het ‘geïnstitutionaliseerde onrecht’ nog is toegenomen: de kloof tussen arm en rijk, en de bevoorrechting van het kapitaal tegenover de arbeid zijn alsmaar groter geworden. Tegelijk echter hebben de ‘marxistische ideologieën’ en ‘strategieën’ in de ‘praxis’ niet alleen een aantal christelijke waarden geofferd, maar hebben zij ook ‘niet-realistische utopieën’ opgeroepen en de ‘spiraal van het geweld’ nog verder opgeschroefd. Daartegenover staan de verdedigers van de ideologie van ‘nationale veiligheid’, die zichzelf zoeken te rechtvaardigen op grond van | |
[pagina 582]
| |
‘hun subjectieve bekentenis tot het christelijk geloof, terwijl maar al te duidelijk blijkt dat die ideologie verantwoordelijk is voor zo veel machtsmisbruik en ontkenning van de mensenrechten. Aan die opsomming van de drie ideologieën - Kapitalisme, Marxisme en Nationale Veiligheid - beantwoordt in het centrale hoofdstuk Evangelización y promoción een lijst van de bestaande ‘verafgodingen’. De taal die daar tegen macht en rijkdom gehanteerd wordt, is zo mogelijk nog scherper. Men kan het evenwel betreuren dat de ‘marxistische praxis’ zo vluchtig en in algemene termen werd behandeld. Er was in Puebla toch ook een niet onaanzienlijke Cubaanse vertegenwoordiging en het is jammer dat de beschrijving van de hele Latijnsamerikaanse realiteit zich niet ook met die werkelijkheid heeft ingelaten. Ondanks de beperkte godsdienstvrijheid en nog heel wat andere dingen in dat land die niet (of nog niet) aannemelijk lijken - wat eveneens door de katholieke Cubanen toegegeven wordt - kan toch niemand loochenen dat geen enkele Cubaan nog honger hoeft te lijden en dat elementaire medische zorg en onderwijs daar voor iedereen toegankelijk geworden zijn. Daar schijnen dus drie mensenrechten, die het Puebladocument elementair acht, in de praktijk gerealiseerd te zijn. Daarvan werd echter met geen woord gerept. Cuba was klaarblijkelijk geen bespreekbaar thema. Een Cubaanse seminariedirecteur zei me, op de slotdag van de conferentie, dat tussen de Cubaanse en de andere deelnemers slechts zelden een hartelijk contact had bestaan: meestal hielden ze zich op een afstand en niet weinige keren sneed men de Cubanen gewoon de pas af. Eerlijkheidshalve moet ik nog vermelden dat vele journalisten de aartsbisschop van Havana tevergeefs om een onderhoud hebben verzocht: de eenenvijftig verzoeken om een interview heeft hij zonder meer alle afgewezen. | |
De bereikte eenstemmigheidWij zeiden reeds dat wij helemaal geen concrete inlichtingen konden verkrijgen over wat er zich eigenlijk binnen de vergadering afspeelde: van de discussies en de confrontaties, het leerproces en de botsing der opinies drong nauwelijks iets naar buiten door. Het mocht evenmin baten dat wij, in privé-gesprekken met zelfs invloedrijke deelnemers van de conferentie, er steeds weer op wezen dat de publieke opinie slechts geïnteresseerd was in een dynamische berichtgeving (over de inhoud én het verloop van de werkzaamheden) en niet in een lijvig, 22 hoofdstukken tellend, slotdocument. Het antwoord daarop van een Helder Camara b.v. was: dat het ‘papier’ zelf niet zo veel belang had. Het belangrijkste was dat men erin geslaagd was een aanzienlijk aantal bisschoppen in het bewustwordingsproces te betrekken. Ongeveer dezelfde mening vertolkten niet alleen andere bisschoppen, maar zelfs de theologen, deskundigen die men van de con- | |
[pagina 583]
| |
ferentie had uitgesloten, maar die (zoals nadien bleek) vanuit de stad met individuele deelnemers aan de conferentie bleven samenwerken en dat nog wel met een groeiende erkenning van hun verdiensten voor de conferentie! De ‘communion y participacion’ - gemeenschap en actieve deelname - twee trefwoorden voor de hele pastoraal van de toekomst - waren dit keer, zo meende men, veel breder gespreid geweest dan ten tijde van Medellin, waar tenslotte slechts enkele deskundigen (naast een paar charismatici) de doorslag hadden gegeven. De verdienste voor de opbouw van die consensus kwam ongetwijfeld toe aan mannen zoals Helder Camara, die de nadruk legden op wat de deelnemers verbond en niet ophielden tussen de deelnemers bruggen te slaan. In dat verband vernam men dat het ontwerp van het reeds vermelde kernstuk van het document over ‘evangelisatie en menselijke ontwikkeling’ gezamenlijk was voorbereid door de twee ‘antipoden’ van de conferentie: Helder Camara en de (conservatieve) Lopez-Trujillo. Dat ontwerp werd tenslotte aan het plenum voorgelegd. In een dergelijke sfeer van bereidwilligheid tot ‘goede compromissen’ en samenwerking, die ook de theologen kenmerkte, hoeft het ons niet te verwonderen dat op die late avond van de 13e februari, de secretaris-generaal van de CELAM en de conferentie, de zoëven vermelde Columbiaanse bisschop Lopez-Trujillo, kon verklaren dat het slotdocument met 178 op de 179 stemmen en één onthouding, ‘met zeer grote eenstemmigheid’ dus, was goedgekeurd. Al was die eenstemmigheid wel tot stand gekomen ten koste van enkele nog concretere uitspraken, ze omvatte toch veel meer dan enkele abstracties. Ze bevestigde en continueerde de beslissende keuze voor de armen die in Medellin begonnen was. Ook de meer theoretische en tegelijk gespecificeerder uitwerkingen van het omstreden thema van de bevrijding waren op de keper beschouwd, ontleend aan de vele stimulerende inzichten en gedachten van de theologen en theologieën van de bevrijding, al werden die nergens - in negatieve noch positieve zin - met name genoemd; evenmin trouwens als er ook maar één van de vele toespraken van de paus in het document werd vermeld! Hopelijk zal men daaruit ook bij ons, en met name in Duitsland, zijn lesje leren in verband niet alleen met de bevrijdingstheologie, maar ook met de krampachtige angst voor de communisten. Het seminarie van Puebla, waar de deelnemers van de conferentie gevestigd waren, maakte van bij de aanvang de indruk een bolwerk te zijn dat uitsluitend tegen ‘links’ gericht was: zo diende men althans de uitsluiting te verstaan van een aantal theologen en journalisten, door een beslissing van het secretariaat van de CELAM en zijn bondgenoten in de Romeinse curieGa naar voetnoot(2). Naarmate echter de conferentie vorderde, moest al wie niet volkomen blind of doof was, wel merken dat vervalsingen en verdraaiingen van de waarheid en uitbarstingen van angst, haat en laster, haast uitsluitend uit de | |
[pagina 584]
| |
rechtse hoek kwamen: de deelnemende bisschoppen en kardinalen werd de bedoeling toegedicht ‘een staatsgreep tegen de paus’ te plannen; zelfs de bekende aartsbisschop McGrath werd voor ‘communist’ uitgescholden. En dat stond allemaal te lezen in dezelfde pers die dag voor dag de trom roerde tegen de ‘bevrijdingstheologen’, tegen de ‘machinegeweerpriesters’ en de ‘subversieve jezuïeten’. Die pers, waarvan de pamfletten tot in de kathedraal van Puebla ter inzage lagen, maakte het tenslotte zo bont, dat de bisschop van Puebla op de slotdag van de conferentie uitdrukkelijk zijn excuus aan de overige bisschoppen heeft aangeboden. | |
Uitgesproken en verzwegen conflictstofHeel wat onverzoenlijker heeft zich bisschop Aparicio van Salvador in een van zijn preken opgesteld: naar het heet zouden toen vijf bisschoppen ostentatief de kerk verlaten hebben. Tijdens een interview was dezelfde bisschop nog kort tevoren uitgevaren tegen de aartsbisschop van El Salvador, tegen de jezuïeten en tegen de boeren(campesinos)-organisatiesGa naar voetnoot(3). Aartsbisschop Romero en de generaal van de jezuïeten Arrupe, hebben van hun kant in een persconferentie de zijde van het volk gekozen. Bepaalde spanningen, om niet te gewagen van onoverbrugbare tegenstellingen, zijn dus soms toch aan de dag gekomen; maar dat hoort nu eenmaal bij de ‘ergernis’ van de werkelijkheid. Andere ‘hete hangijzers’ zijn, evenals in Medellin, taboe gebleven. Dat was o.m. het geval met de omstreden kwestie van de ‘viri probati’: gehuwde mannen van ‘beproefde’ levenswandel en capaciteiten die, tot priester gewijd, in de lokale christengemeenschap zouden voorgaan. Daarover werd te Puebla gezwegen, ofschoon kardinaal Lorscheider nog pas vorige zomer, in een aan Orientierung toegestaan interview, had verklaard en aangekondigd dat Puebla op dit punt een stap verder zou gaan dan Medellin en wel met het oog op de inculturatie van de missionering onder de indianen. Het verzwijgen van deze aangelegenheid, evenals trouwens het ontbreken van een wat indringende tekst over de specifieke eisen van de missionering onder de indianen, waren nog verwonderlijker wanneer men bedenkt dat Lorscheider in zijn openingstoespraak van de conferentie de noodzaak van nieuwe vormen van het kerkelijk ambt, met name onder de ‘inheemsen’ beklemtoond had. De uit betrouwbare bron bekende reactie van enkele vertegenwoordigers van de Romeinse curie op die toespraak wettigt het vermoeden dat ook de oorsprong van dit taboe aan de boorden van de Tiber (of de Rijn) gezocht dient te worden. Men zou hebben willen verhinderen dat Latijns-Amerika, voor het aanschijn van de hele wereld, juist op dit punt een gewaagd experiment zou hebben aange- | |
[pagina 585]
| |
durfd of alleen maar dat een hier en ginds al de facto begonnen experiment open bediscussieerd zou worden.
Veel beter verging het de eveneens omstreden kwestie van de basisgemeenschappen, ondanks het verzet daartegen van Europese zijde. Uitgerekend in de commissie die dat thema te behandelen had, zetelden vier ‘Romeinen’, die blijkbaar achter dat trefwoord niets anders konden vermoeden dan wat zij meenden te weten van de christelijke verzets-gemeenschappen in Italië. Een eerste, zwak ontwerp van de commissie raakte niet door het plenum. Uiteindelijk werd het begrip ‘basisgemeenschap’ zelfs een sleutelwoord voor het hele document. Dat betekent niets anders dan dat een ‘structuurverandering’ die zich binnen de Kerk al krachtig ontwikkeld had, nu ook geaccepteerd wordt. Kan dat alleen in Latijns-Amerika? Dat is de vraag. Hebben wij echt zo veel onderdrukking nodig, eer men eraan denkt ook de ‘basis’ in de Kerk actief te laten worden en die basis een bestaansrecht te geven? Hebben wij echt, aldus kardinaal Arns, de aanmatiging van militaire regimes nodig, vooraleer studenten en andere jongeren ertoe komen naar een ‘eenvoudig menselijk contact’ met de vertegenwoordigers van de Kerk te gaan zoeken? | |
Leren van Puebla?De vraag of wij van Latijns-Amerika iets kunnen leren, is tot nog toe nauwelijks gesteld. Het antwoord kan in geen geval uitsluitend uitgaan van de gedachte aan een ‘evangelie voor de armen’: de vraag is veeleer of wij bereid zijn, op een heel nieuwe wijze, het evangelie van de armen aan te nemen. Dat betekent vooreerst: bereid zijn om onze westerse of ‘noordelijke’ zelfingenomenheid te laten varen. Vervolgens zullen ook wij, hier bij ons, moeten leren luisteren naar wat armen en marginalen, gastarbeiders, gehandicapten en jongeren ons te zeggen hebben, en naar de ervaringen van ‘handtastelijke’ en meer ‘geestelijke’ aard die zij kunnen inbrengen. Tenslotte stellen de trefwoorden van Puebla, ‘gemeenschap’ en ‘actieve deelname’, ook in onze wereld grote vragen aan de bestaande kerkstructuren en de eventuele recente verharding daarvan. Dat geldt hier beslist niet minder dan ‘ginds’ ver weg, waar b.v. alsmaar meer bisschoppen beseffen dat zij hun hele gedrag en levensstijl moeten veranderen en niet langer ‘onder elkaar’ kunnen blijven en alles bedisselen. ‘Basis’ mag dan in Latijns-Amerika een proletarischer klank hebben dan bij ons, in laatste instantie gaat het hier en ginds om hetzelfde dilemma: óf ‘een Kerk die aan de kant van het volk staat’ (aartsbisschop Romero) óf een Kerk die er door een kloof van gescheiden is. ‘Een Kerk die uit het | |
[pagina 586]
| |
volk geboren wordt’: dat motto van Puebla mag nooit meer verstommen. Met Helder Camara dient men er alleszins aan toe te voegen: ‘en uit het waaien en stormen van de Heilige Geest’. De Geest waait natuurlijk waar hij wil. Maar waar hij erin slaagt ‘de gebukten uit het stof op te heffen’ is zijn werking waarschijnlijk duidelijker waarneembaar, dan in de landen waar ruime inkomsten uit een door de staat verzekerde ‘Kirchensteuer’ bijna onvermijdelijk zelfvoldaanheid kweken. |
|