Streven. Vlaamse editie. Jaargang 46
(1978-1979)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 408]
| |
Viollet-le-Duc en de architectuur van vandaag
| |
[pagina 409]
| |
Voorstel voor een overwelfde zaal waarin de volksmassa kan samenkomen zoals vroeger in de kathedraal. Hier wordt ook een toepassing van nieuwe materialen gedemonstreerd.
| |
[pagina 410]
| |
maart 1864 gaf hij zijn ontslag. De school waar hij na enkele weken als student was weggelopen, verliet hij na enkele maanden ook als professor. In zijn ‘simples aveux aux lecteurs’ die hij aan zijn Entretiens laat voorafgaan, zet hij zelf de fundamentele reden van zijn mislukking uiteen: ‘Ofwel blijft mijn onderricht binnen de cirkel waarin men mij opgesloten acht, maar dan wordt het eng en levert het meer gevaar op dan nut; ofwel ga ik buiten die cirkel staan, maar dan verlies ik het vertrouwen dat ieder auteur of docent zijn lezers of toehoorders moet inboezemen, willen zijn lessen nuttig zijn’Ga naar voetnoot3. Maar men moet die hele ‘belijdenis’ lezen. Niet alleen de Ecole des Beaux-Arts, maar alle instituten vond Viollet-le-Duc dodelijk voor het denken en voor de kunst. Toch is het aan zijn professoraat te danken dat hij op een meer synthetische manier dan hij in zijn Dictionnaire raisonné de l'architecture française had gedaan, zijn ideeën over architectuur samenvatte en uitgaf onder de titel Entretiens sur l'architecture. | |
Architectuur is voor iedereen begrijpelijkDe simpele titel, ‘Gesprekken over architectuur’, betekent veel. Hij suggereert een van de meest fundamentele standpunten van Viollet-le-Duc: als een wezenlijke maatschappelijke activiteit is architectuur voor iedereen toegankelijk, ‘les lois de l'architecture peuvent être comprises par tout le monde’. Iedereen heeft recht op architectuur. Er kan door iedereen gewoon over gepraat worden. Ze kan niet het voorrecht zijn van een aparte klasse van mensen die zich architecten noemen en die dank zij een eigen opleidingsinstituut in de geheimen ervan worden ingewijd. Om Viollet-le-Duc's architectuurtheorie te begrijpen, behoeft men geen inwijding, alleen gezond verstand. Hij richt zich dan ook niet tot architecten, kunsthistorici of architectuurtheoretici, maar tot een algemeen publiek, het publiek dat dagelijks met architectuur te maken heeft, het publiek dat bouwt en woont. Dat publiek wil hij laten zien dat architectuur iets anders is, altijd iets anders is geweest, dan wat architecten nu voorhouden. Door zich de architectuur toe te eigenen als een privé-jachtterrein, hebben ze het volk, ‘de natie’ voor Violet-le-Duc, vervreemd van een van zijn meest vitale behoeften en krachtigste uitdrukkingsmiddelen. Architectuur heeft beslist haar eigen werkelijkheid, maar die is niet los te koppelen van de maatschappelijke werkelijkheid in het algemeen. Ze maakt er een constituerend deel van uit. Viollet-le-Duc spreekt dan ook nooit als een deskundige, maar als een leek die over architectuur nagedacht heeft en haar geschiedenis heeft bestudeerd. Zijn denkbeelden zijn als het ware | |
[pagina 411]
| |
niet van hem, ontlenen hun waarde niet aan zijn autoriteit, maar spreken aan vanuit hun eigen evidentie, die zich tot in de helderheid van de schrijftrant en de illustratietechniek doorzet. In latere publikaties, zoals Histoire d'une maison, waarin hij zich niet zonder reden tot een jeugdig publiek richt, gaat hij niet enkel van de zelf-evidentie van de techniek uit, maar ook van die van de praktijk: een onervaren student bouwt zelf een woning. De rol van de architect is die van een Socrates, die door zijn vragen tot nadenken stemt. | |
Architectuur is een verhaalHet ‘verhaal’ is een ander kenmerk van Viollet-le-Duc's geschriften. Noch zijn Dictionnaire, noch zijn Entretiens, noch zijn latere publikaties, bevatten abstracte theoretische uiteenzettingen. Een uitspraak van Aldo Rossi, ‘de architectuur zijn de architecturen’, geldt ook voor Viollet-le-Duc. Architectuur bestaat slechts als concrete historische werkelijkheid in de verschillende architectuurstijlen. Een reflectie over architectuur kan dus alleen maar plaatsvinden aan de hand van historische analyses. Theorie en geschiedenis zijn niet van elkaar los te maken. Viollet-le-Duc heeft ze ook nooit los van elkaar beschouwd. Uit zijn historische verkenningen is zijn theoretisch inzicht gegroeid en vanuit dat theoretisch inzicht krijgt de geschiedenis haar inzichtelijke structuur. Door het introduceren van de geschiedenis als factor van de theorie zet Viollet-le-Duc zich af tegen zijn grote voorgangers Vitruvius, Alberti, de Franse theoretici. Bij hen figureren historische feiten alleen als illustratie. Bij Viollet-le-Duc is een geschiedkundig feit het doorslaggevend argument. De geschiedenis is de directe en enige leerschool. En geschiedenis is de studie van het hele kenbare verleden. Ze is ook hét argument tegen de academie die zich op historische stijlen beroept. Merkwaardig genoeg is het die historische dimensie die bij navolgers van Viollet-le-Duc het eerst genegeerd wordt, zodat de theorie uit haar voedingsbodem wordt ontworteld en in een nieuw academisme ontaardt, zoals dat het geval was bij Gropius en diens opzet van het Bauhaus. Daar waar Viollet-le-Duc de mogelijkheid tot kritiek op de eigen doctrine in de historische reflectie had ingebouwd, wordt door het afwijzen van de geschiedenis juist die mogelijkheid uitgesloten. | |
Architectuur is het produkt van een sociale werkelijkheidHet historische karakter voert ook de relativiteit in de theorie in. Een ideaal voorbeeld, een ideale architectuur bestaat niet. Er zijn slechts vele architectuurstijlen, elk met hun eigen karakter, eigen schoonheid, eigen geschiedenis. Dat deze eigenheid toch bespreekbaar blijft, is te danken aan het feit dat elk van deze stijlen de realisatie is, de vorm, van enkele algemene principes die de essentie van dé, van álle architectuur uitmaken. Dit brengt met zich mee dat een architectuurstijl nooit uit zichzelf ver- | |
[pagina 412]
| |
klaard kan worden, niet uit zijn vorm, niet uit zijn constructie. Architectuur is het specifiek produkt van een ‘état social’. Ze is een sociaal feit en van daaruit moet ook haar eigenheid worden verklaard. De klemtoon die Viollet-le-Duc op het constructieve aspect legt, moet in dit kader ingepast worden. Het staat niet op zich. Het geeft helemaal geen voldoende verklaring voor de architectuur noch voor haar ontwikkelingen. Het maakt er wel een wezenlijk deel van uit, zo dat men nooit van architectuur kan spreken zonder het over het constructieve aspect te hebben. Uitdrukkelijk stelt Viollet-le-Duc dat constructie het middel is; architectuur het resultaat. Dit resultaat nu is meer dan de beredeneerde toepassing van het middel, meer dan het realiseren van een abstract principe. Architectuur is niet het werk van een computer, maar een ingewikkeld proces. Het inzicht in dit proces, impliciet of expliciet, vormt de voorwaarde, maar is geen garantie om tot een verantwoorde architectuur te komen en kunst voort te brengen. Een niet te verwaarlozen element in het proces is de persoonlijkheid van de kunstenaar die telkens nieuwe individuele synthesen maakt binnen een specifieke principiële structuur. Het grote argument tegen het academisme, zoals tegen elke vorm van formalisme, is dat het deze structuur zozeer verengt, dat er van een zinvolle creativiteit geen sprake meer kan zijn en dat de inspiratie van te voren wordt vastgelegd. Misschien ligt in dit inzicht van het relatieve van elke architectuurvorm ook een sleutel om het persoonlijke oeuvre van Viollet-le-Duc - zijn ontwerpen en gebouwen - een meer plausibele interpretatie te geven dan doorgaans gebeurt. | |
Architectuur is onafhankelijk, nationaal, democratischDe benadering van Viollet-le-Duc zoals we die hier in het algemeen hebben geschetst en die steunt op een onvooringenomen lectuur van zijn geschriften, beantwoordt niet aan het beeld dat de architectuurgeschiedenis van hem heeft nagelaten. Men kan overigens nauwelijks van een beeld spreken. Van Viollet-le-Duc is niet veel méér overgebleven dan een naam, een abstract begrip: het begrip van de idealistische restauratie die een historisch gebouw zodanig wijzigt, dat het aan een ideaal model beantwoordt, zelfs als dit nooit zou hebben bestaan. Viollet-le-Duc heeft inderdaad deze definitie van het begrip restauratie gegeven, maar een interpretatie ervan kan maar gebeuren in het kader van zijn algemene theorie over architectuur, zoals hij zelf op vele plaatsen laat verstaan. Uit wat voorafgaat, blijkt al dat hij geen echte ideaalbeelden kent. Niet eens een ideaalbeeld van een bepaalde stijl. De reconstructies van een bepaald type zijn niets anders dan getekende definities, die nooit als zodanig hebben bestaan of kunnen bestaan. Hij kan niet anders dan procesmatig denken. Getuige hiervan ook de aard van zijn belangstelling voor de geologie. Niet de vorm van het bergmassief op zich interesseert hem, maar de vorm als resultaat van een wordingsproces. Elk gebouw is het resultaat | |
[pagina 413]
| |
Toepassing van het nieuwe materiaalgebruik en de nieuwe symboliek; een tekening die een grote invloed op de ‘moderne architectuur’ heeft uitgeoefend.
| |
[pagina 414]
| |
van een individuele geschiedenis en die individuele geschiedenis, die zich in een algemeen tijdsbeeld inschrijft, moet worden onderzocht. Wel blijft hij het gebouw als een kunstwerk beschouwen met een eigen organische structuur die om voltooiing vraagt. Maar ook deze, als men wil academische rest in de theorie is nog ingegeven door de overtuiging dat een gebouw meer is dan een prent of een verwijzing naar vroegere tijden. Voor ruïnes is Viollet-le-Duc ongevoelig. Een ruïne vraagt om herstel. Restauratie is iets anders: zij wil een bedreigde architectuur weer opnemen in het leven, waar alle architectuur in thuishoort. Zoals architectuur is het monument geen waarde op zich. Daarbij komt dat hij de restauratie vooral zag als de restauratie van nationale monumenten, en dus van de gotiek, de nationale architectuur bij uitstek. En ook dit heeft aanleiding gegeven tot veel misverstand. Nooit heeft Viollet-le-Duc de gotiek als ideale architectuurvorm beschouwd. Zijn overwegingen over de Griekse of Romeinse bouwkunst bewijzen het tegendeel. Als hij zijn voorkeur laat blijken voor de gotiek, dan niet alleen omdat er in die keuze een sterk polemisch element tegen het academisme vervat ligt, maar ook onidat hij er én de nationale volkse aard én de moderne geest in gerealiseerd ziet. De eigenheid van de gotiek ligt dààr, een eigenheid die Viollet-le-Duc met verbazende scherpzinnigheid tot in het laatste detail afleidt. In zijn Dictionnaire schrijft hij onder het trefwoord Architecture onder meer: De architecten van de gotiek waren even consequent in het gebruik van de nieuwe vormen als de Griekse architecten in de toepassing van hun systeem van de ‘orden’... Voor de Grieken was de architectuur een abstracte kunst,... zij legt regels op in plaats van aan regels te gehoorzamen, zij legt regels op aan materialen en mensen: hier hebben we te maken met het antieke fatum. De westerse architecten in de Middeleeuwen daarentegen waren onderworpen aan de wet van het christendom. Deze erkent Gods souvereiniteit, maar laat de mens zijn vrijheid, zijn verantwoordelijkheid voor zijn eigen werk en beschouwt de mens, hoe gering hij ook is, als geschapen naar het beeld van de Schepper'Ga naar voetnoot4. En iets verder: ‘In de gotiek is de materie onderworpen aan de idee. Dat is slechts één van de consequenties van de moderne geest, die op zijn beurt voortkomt uit het christendom’Ga naar voetnoot5. De gotiek is voor Viollet-le-Duc een ‘onafhankelijke, nationale kunst’, ‘un art indépendant, national, qui se pliait à tous les besoins’, en vooral: ‘De kunsten die tot ontwik- | |
[pagina 415]
| |
keling komen op het einde van de 12e eeuw, vinden hun oorsprong in de Gallo-Romeinse natie, zij weerspiegelen als het ware haar geest, haar strevingen, haar heel eigen genie. Zij ontstaan buiten de geprivilegieerde klassen op hetzelfde ogenblik dat de eerste politieke instellingen veroverd worden door de stadsbevolking’Ga naar voetnoot6. Onafhankelijk, nationaal, democratisch: de drie kenmerken van de gotiek, die ook de fundamentele kenmerken zouden moeten blijven van een nieuwe architectuur, al kan deze in principe geen gelijkenis vertonen met de vorm van de gotiek. In een noot bij het 8e Entretien spreekt Viollet-le-Duc zijn bewondering uit voor de Halles Centrales van Parijs en besluit: ‘Misschien heeft men hier niet gedacht dat men kunst moest maken. We zouden er beter aan doen ook vandaag geen kunst meer te willen maken. Dat is misschien de kortste weg om tot kunstwerken te komen die uitdrukking zijn van onze beschaving’Ga naar voetnoot7. | |
Viollet-le-Ducs actualiteitTerwijl de persoonlijke legende van Viollet-le-Duc als rabiaat restaurateur voortleefde en nog altijd voortleeft, steunde de hele ontwikkeling van de moderne architectuur op het onpersoonlijke fundament van zijn doctrine. En dat niet alleen in Frankrijk, waar tegenstanders en navolgers, Guadet, de Baudot, Perret, Le Corbusier, vaak letterlijk de denkbeelden van Viollet-le-Duc overnamen, maar ook in het buitenland: Gaudi in Spanje, Berlage en De Bazel in Nederland, Van de Velde en Horta in België, en zo zou men verder kunnen gaan in Italië, Duitsland, Engeland, de Verenigde Staten. In de catalogus die bij de herdenkingstentoonstelling Viollet-le-Duc in 1965 te Parijs werd uitgegeven, heeft men de invloed van Viollet-le-Duc in de verschillende landen nagegaan, maar het beperkte zich haast uitsluitend tot zijn invloed als restaurateur. Maar zelfs na een vluchtige verkenning kan men rustig stellen dat zijn invloed op de moderne architectuur minstens even diepgaand, zo niet diepgaander is geweest. De miskenning van zijn figuur door de historici van de moderne beweging zoals een Pevsner of Giedion is daarom des te merkwaardiger en werpt een scherp licht op deze geschiedschrijving. Hoewel hij de architectuurtheorie, de architectuurgeschiedschrijving, de architectuurpraktijk op een beslissende wijze heeft beïnvloed als waarschijnlijk niemand van zijn generatie, is hij buiten de architectuurgeschiedenis blijven staan. Een althans gedeeltelijke verklaring daarvan ligt in de persoonlijkheid van Viollet-le- | |
[pagina 416]
| |
Duc zelf, die zichzelf nooit op de voorgrond heeft geplaatst, maar altijd verdween achter datgene waarmee hij bezig was. De karakteristiek die Ch. Blanc in 1879 van de tekenkunst van Viollet-le-Duc gaf, kan op zijn hele intellectuele produktie toegepast worden: ‘L'art de dessiner était chez Viollet-le-Duc une faculté à l'état de prodige. D'autres en dessinant, font voir leur dessin: lui, il montre la chose même...’. Op de actualiteit van de aanpak van de Viollet-le-Duc heeft H. Damisch reeds gewezen, in zijn inleiding op L'architecture raisonnée:, ‘Men hoeft de teksten niet veel geweld aan te doen om Viollet-le-Duc de taal van het moderne structuralisme te laten spreken’. Maar het is niet eens nodig om Viollet-le-Duc bij de structuralisten in te lijven om zijn actualiteit te verdedigen. Die actualiteit ervaart men heel direct als men hem leest tegen de achtergrond van de actuele architectuurproblematiek, die zich kristalliseert rond de termen ‘rationalisme’, ‘realisme’ en ‘formalisme’ en cirkelt
Openluchtverzamelruimte onder het raadhuis: nieuw programma, nieuwe materialen, nieuwe constructie.
| |
[pagina 417]
| |
rond de vraag naar de autonomie van de architectuurvorm. Juist de problematiek van de architectuurvorm is de kern van Viollet-le-Duc's opvattingen. Een formalistische benadering wijst hij niet enkel af, maar hij laat zien dat zulk een benadering aan de echte problematiek nooit toekomt. In die duidelijke positiename ligt zijn sterkte, maar begint ook zijn zwakte. Hij heeft sterke argumenten om de loskoppeling van de vorm van de architectuur uit haar hele ontstaansproces af te wijzen. Hij geeft zelfs heel wat aanzetten om een verklaring voor die vorm te vinden. Een actueel, kritisch, doordenken op de principes die hij aanreikt, zou wel eens heel vruchtbaar kunnen blijken. Maar in dit doordenken zouden dan ook de grenzen van zijn benadering, van zijn rationalisme, dat uiteindelijk ook nog een vorm van idealisme blijkt te zijn, omlijnd moeten worden. Maar juist dat overstijgen en verruimen van zijn grenzen ligt in de dynamiek van zijn denken besloten. |
|