| |
| |
| |
Vredesspel
Carlos Tindemans
‘Aan de voet van de Kemmelberg staat een knoteik: een machtige eik werd er door het geschut geknot, toch brak er nieuw leven door en de eik kreeg een achttal stevige takken. Nieuw leven na verwoesting: het symbool van de frontstreek, het kenteken van onze groep’.
Elfnovembergroep
60 jaar wapenstilstand. De dorpsmonumenten hebben bronsgroen patina aangezet, het jaarlijkse ceremonieel is een karwei geworden, alles ligt ver terug in de tijd. Behalve voor dat trosje mensen die het zelf nog allemaal hebben meegemaakt, burgers en soldaten die hun akelige herinneringen niet kwijt kunnen. Tenzij, zoals de streekwerkgroep Heuvelland in Zuid-West-Vlaanderen, de huidige generatie bewust het historische leed onlosmakelijk vastknoopt aan het mogelijke leed dat ons te wachten staat, als we de ervaring niet tot een voornemen verlengen. Hoe doe je dat echter? De Elfnovembergroep heeft gemeend de in beperkte kring gerezen behoefte om te kunnen zetten in een gedeeld bezit en ze heeft daartoe een theaterspel bedacht en uitgewerkt dat vijf keer getoond werd aan enkele duizenden mensen, opgekomen uit heel het Vlaamse land.
Zowat 100 medewerkers, 70 op scène, een staf van 20, in de zaal 850 toeschouwers. Evocatie met een boodschap, de vierjarige oorlog 14-18 ingelijst door het bewustzijn van vandaag en de redenen waarom herdenken her-denken hoort te zijn. Geen stripverhaal, geen heroïsme, geen individuele portretkunst. Altijd hét volk, dé soldaten, hét leven. Vanuit teksten die door de medewerkers zelf uit de mond van de overlevenden werden opgetekend en verwerkt, verbonden met liederen uit de streek en uit de tijd, op enkele actualiserende intenties na. Het is in wezen een onvoorstelbaar waagstuk, omdat vanuit het volstrekte niets als materiaal moest worden doorgedrongen naar het onmiddellijke effect nu. De maatstaven om dergelijke onderneming te beoordelen, kun je dan ook niet halen uit de theaterpraktijk of de politieke conjunctuur; eigenlijk moeten de criteria nog meer fundamenteel worden. Het gaat om het oprechte leven van mensen in deze tijd; hoe te leven in een tijd als deze en de komende, als je door middel van theater dit verleden voorgesteld krijgt. Er theatraal koud van worden, om het mentaal warm
| |
| |
te krijgen.
Niemand van deze mensen is in het theater geschoold. Amateurtheater dat dan ook geen vrijetijdstheater wil zijn, nergens idyllisch of megalomaan. Prestatiedrang als ontpersoonlijking blijft weg; charge ontstaat uit thematische aandrang. Geen serie van het proftheater afgekeken kneepjes als afgeleefde praktijk, maar creatieve spelvreugde als formule om de intieme opstelling in de actualiteit manifest te maken. Een principieel groepsproces en niet een stelletje zelfgenieterige exhibities. Hier wordt geen feest gevierd, geen nostalgie rondgedeeld, geen sentiment losgelaten. Integendeel triomfeert hier de diepere geest van het amateurisme: de articulatie van de zelfbeleefde conflicten, de waarde van theater als draagvlak van een standpunt en een houding in de tijd. Bewutszijnstheater dat empirisch nadenkt over zijn bemiddelingsfunctie. Theater als mentale situatie die, in spelvorm, een zin overdraagt aan een publiek. Amateurs die demonstreren dat, als ze dat ook eerlijk willen, nieuwe paden mogelijk worden, die geen grootste culturele aspiraties ventileren maar op onvervalste wijze bezig zijn cultuur te vormen. De intentie heb ik kunnen aflezen uit het dramaturgische project en de theatrale demonstratie. Drie mensen uit de streek hebben flarden orale herinnering tot 33 taferelen verwerkt. Opvallend is de dramaturgie ‘à l'envers’; de chronologie loopt achteruit, van 1918 naar 1914, van de blije kreet, omdat het afgelopen is, naar de ijle kreet, omdat het begint. Dat is een enorm-knappe vondst; de brandpunt-aandacht wordt telkens weer opgepoetst, het vertrouwde verloop (van geestdrift over ellende naar roes) wordt verrassend onderbroken. De taferelen worden amper geïndividualiseerd; namen van personages spelen geen rol, ieder deelnemer is even belangrijk in het proces van het overleven en alleen al dit beginsel garandeert grotendeels het collectieve spel. Mensen staan centraal, geen enkelingen. Groepsfiguratie primeert doorgaans, door
(beroepsregisseur) François Beukelaers opgelost via bezigheidsopstelling, zonder verbijzondering, zonder solistische opvallendheid. In de voorstelling verwerven de projecties van historische foto's en artistieke reacties een eigen functie, doorgaans voortreffelijk geïntegreerd in het gebeuren op de voorgrond, af en toe over de hoofden van de personages heen zich zelfstandig gedragend en een eigen dramaturgisch moment bereikend: de oorlog rolt over de mensen heen.
Begin en einde worden opgebouwd vanuit een solo-stem die het publiek de impulsen van deze onderneming aanreikt, zonder angst voor de riskante techniek van de boodschapperigheid. Het is echter geen gelegenheidspraatje, geen woord-vooraf dat tracht alsnog samen te vatten wat in de voorstelling onduidelijk zou blijven; het is een principiële uiteenzetting waarom dit thema en waarom zo gebracht. Geen esthetisch truukje, maar een bewuste poging de aanwezigen niet alleen in het spel te betrekken maar hen zondermeer te doen aansluiten bij ook de consequenties voor meteen. Daarom ook werkt het finale beeld zo sterk.
| |
| |
Vanuit de spelgroepering van het achterstel van een trein, waarop de militairen naar het front afreizen met de wuivende dorpsgenoten eromheen, duikt in apotheosestijl als akelig-nieuw cliché het triomfalistische dorpsmonument voor de gesneuvelden op, een zinvolle verbinding van start en slot van de oorlog. Een theater-beeld dat even knap bedacht als simpel en efficiënt is.
Af en toe had ik het nog meer agressief verlangd, vanuit de thematiek, niet vanuit een gratuïet spelgedrag. Scherper, sterker, spitser. Dat ligt niet aan de potentie van de tekst zelf, daar wreekt(?) zich de ongeoefendheid van de spelers. In het samenspel tussen straatzanger en volksgroep(tafereel 6) zijn de (krachtige) tussenroepen uit het volk onvoldoende getimed en dus onduidelijk, terwijl ze juist de omkering van de patriottische euforie inhouden en bijgevolg thematisch onmisbaar zijn. Zo is tafereel 7 (5 soldaten in het lazaret onder de triomfklokken van de zege) beknopt en streng, gedifferentieerd uitgeschreven, maar het ritme loopt te vlug en het rendement van deze puntscène zet zich onvoldoende door. Tafereel 10 (een klein meisje debiteert een heiltekst aan het militaire en het nationale, die in aankleding en effect ontnuchterend wil werken) mist zijn pointe, als het publiek door het kleine ding vertederd raakt; de subversiviteit glijdt weg. Er zitten ook duidelijk dramaturgische feilen in. Als drijvende kracht achter het oorlogsgebeuren wordt een vertegenwoordiger van Krupp ingebouwd. Hier is telkens een ironiserende tekst verkozen, uitgeschreven in de toon van een dorpskomedie. De acteur redt zich vrij behoorlijk in dit altijd moeilijke emplooi, maar het globale resultaat blijft pover. Verbale pointes worden rond en breed uitgespeeld, maar het scenische gedrag stemt niet overeen met het totale proces op de scène, blijft te loslippig om door de zaal in zijn volle cynische draagwijdte te worden opgevangen en verwerkt. Niet de acteur echter gaat hier door de knieën, hij tracht veeleer de tekst, zoals ontworpen, te redden; een andere oriëntering en schriftuur is geboden. Enige begeleiding was hier welkom geweest.
De rijkdom van de tekst verrast. De uniform-uitmonstering wordt niet op correctheid aangelegd; het wordt nergens een kostuumstuk. Via lichte toetsen dringt de intentie door dat deze jongelui, hoe ook in vijandige kampen opgedeeld, allen dezelfde mensen zijn. De intriestige song We're here because we're here trekt een cirkelredering als logische onzin van de oorlog. Er is de Brechtiaanse gedachte van de bokswedstrijd om de wereldconflicten te beslechten. Er is constant de geslaagde strategie van het understatement om via vlugge grapjes de ernst zowel te beklemtonen als terug te nemen. Er is de schoolmeester die de jeugd naar het front praatte, mét een cynische demonstratie van het slag liedjes dat deze soldateske ethiek inprentte. Hier is erg belangrijk (ook als indicatie van het soort consequentie waarmee de tekst is opgesteld) dat de liederteksten uit de sfeer van 14-18 weggehaald worden en vervangen door ‘strijd’-liederen van meer recente datum. Het is een vervreemdingseffect dat met één klap de historiciteit doorbreekt naar het bewustzijn van vandaag. Deze werk- | |
| |
wijze heeft, naar ik hoor, alweer kwaad bloed gezet in nationalistische milieus; ze leren het kennelijk nooit.
Tekst en enscenering haken regelmatig voortreffelijk in elkaar. Zo sluit het geluidsdecor van tafereel 21 (projectie van vuurwerk, vulkanen, ontploffingen) onmiddellijk aan bij de tekst van tafereel 20 (Dikke Bertha: een nieuw woord voor vuur). Zo lopen tafereel 28 en 29 in elkaar over; als de achtergebleven vrouwen praten over het soldatenleven en o.m. de drill, dan sommen ze enkele bevelen op die prompt door de soldaten (in de volgende scène) uitgevoerd worden. Zo krijgt tafereel 31 (waar de Kruppagent en Jean Jaurès afwisselend tegengesteld op het volk inpraten) een wiegende scenische beweging, zodat het wankelen van de massa tussen begeerte en vrees, tussen oorlog en vrede aanschouwelijk gemaakt wordt. Zo stappen in tafereel 33 alle spelers uit hun rol om samen over de volle breedte van het podium oog in oog met het publiek het slotlied (van Wannes van de Velde, gecomponeerd in een quasi-liturgische toonaard, waarachter je Huybers-invloed kan vermoeden) in visuele overtuiging aan te heffen:
wat er ook wordt geschreven,
beslist uiteindelijk over eigen daden
en moet je kiezen, kies dan voor het leven
dat is voor ons de inzet van de strijd
en wil de wet je dwingen toe te geven,
weet dan dat oorlog nooit de vrede brengen kan...
Over het effect van deze ontroerende avontuurlijkheid schrijven, is uiterst gewaagd. Herhaaldelijk kan je in de zaal de strikte woorden van de tekst, die altijd thematisch belangrijk zijn, niet helemaal opvangen. Dat compromitteert zeker niet het globale gehalte waarvan de intentie voor zelfs de meest dikhuidigen evident moet zijn. Wat gebeurt er echter, als het handgeklap is uitgestorven en iedereen huistoe gaat? Volstaat een pseudo-artistiek oordeel dat stelt dat het, alle voorwaarden in acht genomen, onvoorstelbaar gaaf is? Kom je metesthetische zinnetjes zwaaien, als hier het eigen leven en streven zo zichtbaar en kwetsbaar ter beschikking wordt gesteld? Ook hier kan je niet om de voortreffelijke organisatie heen.
De Elfnovembergroep heeft twee effecten gekanaliseerd. Het eerste is het belangrijkste, want het mikt op mentale attitudes en consequenties. De groep vraagt een persoonlijke brief aan het Belgische parlement te richten waarvan als strekking vooropgesteld wordt: België nooit betrekken in de aankoop, de opstapeling of het gebruik van de neutronengranaat. Deze brief is te zenden naar de Elfnovembergroep, Streekhuis Malegijs, 8948 Kemmel, naam en adres duidelijk leesbaar. Een kopie van elke brief gaat naar elk parlementslid, de originele brief naar de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers. Enige steun om deze brieven te reproduceren is welkom (pcr. 738-3061151-47).
| |
| |
Het tweede effect ligt in de blijvende documenten van deze groepsactie. De Elfnovembergroep biedt aan: een volksboek Van den grooten oorlog (384 pp., 236 foto's, 500 BF), twee grammofoonplaten, Nooit brengt een oorlog vrede (fragmenten van de opvoering van het Vredesspel, 330 BF) en ‘14’-18 (tijdsmomenten in internationale zin, 330 BF), een werkboekje, Nooit brengt een oorlog vrede (100 BF), en een Frontgids (verschijnt 1 maart 1979; 90 pp., 60 foto's, 120 BF).
De publikatie Van den grooten oorlog is een ontstellend document. Het zijn uitsluitend mondelinge berichten van burgers en soldaten die in het Heuvelland opzij van en onder Ieper woonden of vochten, overwegend dus Vlamingen, maar er zitten ook Fransen, Britten en zelfs Duitsers onder. Het boek bevat de nuchter uitgetikte verhalen in al hun kreupele grammatica, nergens vermooid, met de syntaxis van de levenservaring, de schrik nog in de zinnen en de zintuigen. Geen kille experten over fronten en generaals, geen stragetische kaarten en pijltjes naar de loopgraven, geen koningin die zuinig de piottensoepjes proeft. Het is een volks-Ilias, een waarachtig Europees letterkundebrok dat grotendeels in deze Vlaamse hoek ontstond. Opgekropt en wrang, belijdend en toch lijdzaam, het leven op de lippen en de wonden in het hart en vaak ook aan het vege lijf, soms nog met de snor vol leemspatten onder de opslaande obussen. Geen academisme, overal rond en gul en oprecht. Levende folklore? Geen schijn, wel verhalen met de structuur van legenden, met ingeleefde verbeelding en nooit sluitende wonden. Zorgelijke napijn van wat ooit realiteit is geweest. Lillend vlees, meer bloed en stank en ook meer waarheid dan elke analyse bieden kan. Het is een netwerk van een collectief geheugen, van de opa's en oma's die niet zwijgen kunnen en hier dan zoeken in de officiëlerige geschiedenis. Als lezer moet je hier luisteren met oor en hart, met liefde, met verwondering over hun geduld en over het vermogen op nuchtere afstand terug te kunnen kijken met zoveel helderheid in wat en waarom. Met zulke simpele woorden waarin de verschrikking na al deze decennia nog gloeiend bol staat. Maar ook met de boodschap over de tijden heen, zoals die van de Duitser Erwin Mengering, die voor zich uit prevelt: Ik kan helemaal geen haat dragen.
Het is nodig het theatrale gehalte te relativeren, niet om de waarde, want die was al onwaarschijnlijk hoog, vooral echter om de betekenis, want die dreigt in de commentaar te verstikken onder de anecdotische neerbuigendheid. Wat deze activiteit zo waardevol maakt, is de geest waaruit. Deze groep activeert een hele streek om zich over zichzelf heen te bukken en te kijken wat er in steekt en wat ze er mee aan kunnen. Leven is niet meewarig staren naar wat voorbij is, maar ondernemend zoeken naar wat er te doen staat. De geest van gemeenschap heeft een heel jaar lang deze groep bezield en ze is erin geslaagd die ook over te dragen op de regio. Een model van ‘community project’ dat in onze streekwerking nauwelijks vergelijking vindt. Dat dit ook met het instrument theater gebeurde en nog
| |
| |
op deze imposante wijze, verblijdt me dubbel. Het is alleen onzinnig daaruit een professionalering tot theatergezelschap te willen aanraden; dat zou meteen de innerlijke samenhang verstoren, zou de economische overleving opdringen en het spontane vuur blussen. Dit soort bestbegrepen geliefhebber is duizend keer belangrijker dan een verkeerdbegrepen professionalisme. Hier staat de mens nog voorop, terwijl het winstelement in het mentale disconto steekt en niet in het budget van de groep, zoals de nare ervaring met de Internationale Nieuwe Scène hen ondertussen heeft geleerd. Bravo dan ook voor de professionele staf (F. Beuckelaers, L. Daan, vooral W. van de Velde, ook de hele geluidsploeg o.l.v. J. Vanwelkenhuysen) die intuïtief en intelligent hebben gesnapt welk proces zich binnen deze groep heeft voltrokken.
C. Tindemans
|
|