Streven. Vlaamse editie. Jaargang 46
(1978-1979)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 266]
| |||||||
ForumTien jaar zwarte panterBegin december viert de Antwerpse kunstgalerij De Zwarte Panter haar tienjarig bestaan. Een gebeurtenis waar men bezwaarlijk stilzwijgend aan voorbij kan gaan. Haar ontstaan, de kunststroming die zij verdedigt, de gemoedelijke en fantasievolle atmosfeer die zij heeft gecreërd, de originele improvisatie van haar activiteiten hebben een levende traditie tot stand gebracht die niet meer uit het culturele leven van de stad Antwerpen is weg te denken. En over het ganse land bekendheid verwierf. Het begon in 1968, als een uitdaging. Een groep kunstenaars, studenten aan de stedelijke kunstacademie, namen het niet langer dat jonge kunstenaars niet aan bod kwamen en door de gevestigde kunstgalerijen om zgn. veilige handelsoverwegingen werden genegeerd. Het was de periode van de abstracte kunst, de action painting, Cobra, het tweederangssurrealisme en reeds de beginnende Conceptkunst. Zij echter beleden een vernieuwd expressionisme dat wars van de anekdotiek, eigen aan de school van Lathem, veel meer de vervoering of de tragiek om het bestaan wilde uitdrukken. Hun schilderkunst lag dik in de materie, hun werkwijze berustte op spontane en heftige expressie, hun beeldentaal sloot op zeer persoonlijke wijze aan bij de fantastiek van een Bruegel en een Bosch. Kortom zij waren meer instinctief en vitalistisch dan intellectueel en bezonnen. Maar zonder het bewust te weten sloten ze aan bij een kunstrichting in de hele wereld die in die jaren nog marginaal leefde: Francis Bacon, Vladimir Velkovic, Miodrag Dado om er maar enkelen te noemen. En zoals er toen maar weinig belangstelling bestond voor de buitenlandse revival van het expressionisme, dat wij ooit om zijn vaak tragische dimensie het existentieel expressionisme hebben genoemd, bleven ook deze artiesten in de kou staan. Maar ze lieten het er niet bij.
Ze wilden doorbreken. En onder hen rijpte de idee zelf een galerij te beginnen om hun werk in de openbaarheid te brengen. Een uitdaging dus aan de wereld van de kunsthandel. Een uitdaging ook aan henzelf, want wat, als ze zich niet waar konden maken?... Hun jeugdige overmoed, hun contesterende humor, de zekerheid die hen bezielde veegden alle bedenkingen weg. Eén onder hen, Adriaan Raemdonck, liet schilderdoeken en verfpenselen staan, liep de oude stad door op zoek naar een geschikte expo-ruimte en liet zijn keuze vallen op een leegstaand huis op de hoek van de Wisselstraat en de Oude Beurs. Daar had vroeger een handel in lichte zeden gebloeid onder de aanlokkelijke betiteling De Zwarte Panter. Adriaan betrok het huis en behield de naam voor de galerij. De eerste tentoonstellingen werden ingericht, de eerste drinkgelagen duurden tot laat in de morgen. De start was een succes; vrij vlug vormde zich een groep vrienden uit alle lagen van de bevolking die de galerij met sympathie steunden, mensen die begrepen dat hier iets nieuws, iets levends tot stand werd gebracht. Zó dat, toen twee jaar later, de dienst stedebouw het pand onbewoonbaar verklaarde en de Zwarte Panter moest verhuizen, de toenmalige burgemeester van Antwerpen Lode Craeybeckx zich om het voortbestaan van de galerij bekommerde en zijn kabinetschef opdracht gaf een nieuwe behuizing ervoor te vinden. Dit keer viel de keuze op de gotische kapel van het Sint Julianusgasthuis, aan de Hoogstraat. Hier herleefde de Zwarte Panter, hier volgden de tentoonstellingen elkaar op, hier werden muziekavonden ingericht, hier kwamen ook andere, zelf buitenlandse kunstenaars op bezoek: Georges Grard, de Parijse galerij Iris Clert, de Cubaan Wifredo Lam, de Italiaan Enrico Baj, teveel om in dit kort bestek een volledige opsomming te geven. Intussen bleef de galerij haar eerste opdracht trouw. Er was in het eigentijdse kunstleven plaats voor een stroming die overal bloeide, die nog onder schuchtere bewoordingen ook in de officiële publikaties naar voren werd gebracht. De kunstenaars van de Zwarte Panter raakten meer en meer bekend: Fred Bervoets, Wilfried Pas, Walter Goossens, Roger Van Akelgen, Laurent Lauwers, Peter Celie, Tone Pauwels. Sinds 1974 sloot Jan Cox, pas terug van een lang verblijf in Boston, zich bij hen aan en deelde het wel en wee van de galerij. Ook andere artiesten kregen hier hun kans. Tien jaar is een hele tijd voor een kunstgalerij die haast zonder geldmiddelen startte en zich hard te verdedigen had om haar artistieke optie aanvaardbaar te maken. Terwijl zovele andere galerijen het na enkele jaren opgaven (de economische crisis vandaag heeft veel slachtoffers geëist) zet de Zwarte Panter | |||||||
[pagina 267]
| |||||||
haar activiteiten voort. Een bewijs dat de oorspronkelijke opzet rijk aan mogelijkheden was; een bewijs dat deze artiesten een boodschap hadden die aan de zorgen en vragen en verwachtingen van deze tijd beantwoordde. Maar dit zou nooit mogelijk zijn geweest zonder de inzet en toewijding, zonder de innemende goedheid en de ongedwongen levensstijl van de jonge man die zijn persoonlijke schilderscarrière opgaf om voor anderen een plaats in onze wereld te veroveren. Zonder de galerijhouder Adriaan Raemandonck waren we op artistiek gebied armer geweest. Daarom is de hulde die bij de viering van het tienjarig bestaan Zwarte Panter wordt gebracht, zonder meer verdiend. Jo F. Du Bois | |||||||
De Grote Nederlandse Larousse: op het kruispunt van bevattelijkheid en betrouwbaarheidDe Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie in vijfentwintig delen is nu al aan haar eenentwintigste aflevering toeGa naar voetnoot(1). Een beoordeling ervan kan natuurlijk vanuit verschillende hoeken worden aangepakt. Ik voor mij wens me uitdrukkelijk te beperken tot een van de dingen die de huidige gebruiker wel vaker en volkomen terecht in zo'n monument van eruditie hoopt te vinden: een tegelijk bevattelijke (aan zijn begripsvermogen aangepaste) en betrouwbare (juiste, voldoende nauwkeurige) informatie over wetenschappelijke en technische termen en begrippen. Wetenschap en techniek hebben inderdaad tot in de laatste decennia en jaren zo'n gestage en vaak stormachtig versnelde ontwikkeling doorgemaakt, dat geen enkel individu dat uitdijend kennis-heelal ook maar enigszins kan overzien. Wat de enkeling al lang niet meer vermag, probeert een encyclopedie toch telkens weer opnieuw! Niet uit onbezonnen overmoed, maar uit haast dagelijks ervaren noodzaak: tal van politieke en economische, sociale en zelf ethische discussies of debatten worden uitgelokt - of wezenlijk mede bepaald - door nieuwe wetenschappelijke bevindingen of technische - reeds gerealiseerde of in het vooruitzicht gestelde - innovaties als de genetische manipulatie, het gebruik van kernenergie, van de computer... Maar ook wie gewoon op de hoogte wenst te blijven van wat er in zijn (cultuur-)gemeenschap omgaat, stoot voortdurend op wetenschappelijke en technische dimensies die onverwachts en ‘hinderlijk’ zijn eigen belangstellingssfeer doorkruisen. Toen de Belgen vorig jaar met enige trots vernamen dat een landgenoot de Nobelprijs van chemie had gekregen, bleek uit alle in de pers verschenen interviews hoe moeilijk de journalisten het hadden om aan de gevierde laureaat een paar relevante en zinnige vragen te stellen. En zo ervaren wij wel vaker de dringende behoefte om in een naslagwerk het vreemde begrip of het gebrekkige inzicht ten minste oriënterenderwijs wat scherper te stellen. De eisen van bevattelijkheid en betrouwbaarheid zijn voor de lexicograaf beslist geen nieuwe opdracht of geen nieuw probleem. Maar de onderneming is wel hachelijker geworden: de resultaten en inzichten van een alsmaar meer gespecialiseerde kennis moeten duidelijk gemaakt worden voor niet-specialisten. Een geologisch lexicon samenstellen voor geologen is beslist veel gemakkelijker dan de ‘onmisbaar’ geachte geologische terminologie uit te leggen aan de niet-geologisch geschoolde, gewone taalgebruiker. De huidige lexicograaf laveert voortdurend tussen de Scylla van een te grove vereenvoudiging en de van een te Charybdis hermetisch vakjargon. De betrouwbaarheid van de informatie hoopt men veilig te stellen door het beroep op een plejade vakspecialisten, terwijl het redactioneel beleid ervoor dient te zorgen dat die medewerkers hun gedegen kennis op bevattelijke wijze overdragen. Van het slagen van beide doelstellingen hangt grotendeels de waarde en de verdienste af van een zogenaamde universele encyclopedie. Op strikt wetenschappelijk vlak zijn er m.i. | |||||||
[pagina 268]
| |||||||
vooral twee soorten opheldering die de gebruiker in zijn encyclopedie zoekt: de eerste betreft de classificatie van de kennisobjecten, de tweede een beter inzicht in de gangbare basisbegrippen van de wetenschappen ten opzichte waarvan de gebeurlijk nieuwe ontdekkingen gesitueerd en ‘begrepen’ dienen te worden. De classificatie wordt in de Nederlandse Larousse voortreffelijk gedefinieerd als ‘het indelen van een verzameling objecten, concepten of verschijnselen in klassen, volgens een of meerdere karakteristieken erkend in de componenten van de verzameling’. Die conceptuele ‘plaatsbepaling’ wil een antwoord geven op de vraag: wat heet, wat noemen wij of dienen wij eigenlijk te noemen... marmer, erts, graan, gierst, soja, koraal bladluis, krill, mensaap... De lexicograaf wordt hier vaak geconfronteerd met het onvermijdelijke probleem van het gevestigde dubbele (of meervoudige) taalgebruik. Algemeen ingeburgerde en vertrouwde oerdegelijke Nederlandse termen weerspiegelen de min of meer voor-wetenschappelijke doorsnee-interesse en doorsnee-kennis van de Nederlandse taalgebruiker, terwijl de wetenschapsmensen in diezelfde taalgemeenschap ondertussen een verfijnder en exacter classificatie van hun kennis hebben uitgewerkt. Om maar één voorbeeld te noemen: strikt wetenschappelijk slaat ‘kristal’ uitsluitend op een ruimtelijk geordende inwendige structuur van de vaste stof, die juist niet aanwezig is in het ‘kristal’ van de vazen en glazen van de gewone taalgebruiker. De lexicograaf ziet zich wel verplicht die verschillende betekenissen als rechtmatig - want gebruikelijk - te accepteren en tevens zo duidelijk mogelijk aan te geven hoe verschillend de betekenis volgens de context kan of moet zijn. De Nederlandse Larousse heeft dit meestal op een bijzonder geslaagde wijze gedaan, met name in de taxonomische (de levende wezens betreffende) plaatsbepaling van plant of dier, al had men de daarbij gehanteerde, welhaast principiële oplossing in een aantal gevallen nog consequenter kunnen toepassen. Die oplossing bestaat hierin dat men vele vertrouwde en ‘vage’ Nederlandse termen definieert als: ‘Algemene benaming voor een groep planten of dieren - met deze of gene karakteristiek of gelijkenis - die volgens de wetenschappelijke systematiek in onderscheiden (soms erg verschillende) families, geslachten... X, Y, Z ondergebracht worden.’ Natuurlijk kan ook de Larousse slechts het taalgebruik registreren en niet vooruitlopen op wat in het Nederlandse taalgebied nog aan het gebeuren is of helemaal nog niet is gebeurd. Niet alleen de strikt wetenschappelijke maar ook de populaire belangstelling voor de ‘natuur’ is in enkele jaren tijd wereldwijd én intenser geworden. Planten en dieren van andere continenten hadden vanzelfsprekend geen Nederlandse naam, evenmin als een groot aantal (inheemse) planten of dieren (insekten b.v.) die te klein, te (al dan niet economisch) onbeduidend of te ‘heimelijk’ waren, om in onze cultuurgemeenschap een aparte naam te krijgen. Nu de belangstelling voor die twee ‘vergeten’ groepen (naar de publikaties te oordelen) in onze samenleving voortdurend toeneemt, zitten wij midden in het probleem van de zogeheten ‘maaknamen’, waartegen vaak op diametraal tegenovergestelde wijze aangekeken wordt. Om maar twee voorbeelden te noemen. In Elseviers Vogelatlas van 1975 hebben de Nederlandse bewerkers van het oorspronkelijk Engelse werk ‘voor soorten waarvoor nog Nederlandse namen ontbraken met de meeste zorg een naam gekozen’. Maar in Elseviers Vlindergids (Europa) van 1971 meenden de Nederlandse bewerkers van de eveneens Engelse uitgave, dat er bij ons ‘niet de minste behoefte bestaat aan zulke maaknamen’, en zij ‘aanvaarden’ dientengevolge slechts een goede veertig deugdelijk bevonden Nederlandse namen, ofschoon o.m. onze Duitse, Franse en Britse buren al een gevestigde traditie hebben van vaak pittige en goedgekozen namen in de eigen taal. Hoe de Nederlandse ‘vertalers’ van de Franse Larousse daarmee in het reine gekomen zijn, is mij niet erg duidelijk. Opvallend veel (te veel?) louter wetenschappelijke (Grieks-Latijnse) soortnamen zijn opgenomen zonder Nederlands equivalent. Die kwestie van de ‘maaknamen’ lijkt mij een nog grotendeels braakliggend werkveld te zijn, waarin de gemanifesteerde doorsnee-interesse van de hele taalgemeenschap een belangrijke rol speelt (zal spelen). De tweede soort verheldering die men van een encyclopedie - op het strikt wetenschappelijke vlak - verwacht, betreft het inzicht in de min of meer fundamentele begrippen of verschijnselen die het hele bouwwerk schragen. Hier zoekt men vooral een antwoord op de vraag: wat is, wat ver- | |||||||
[pagina 269]
| |||||||
staan wij thans of dienen wij eigenlijk te verstaan onder... elektriciteit, magnetisme, (kern)fissie en -fusie, licht, cybernetica...? Hier kan men blijkbaar twee nogal verschillende wegen uit: die van de zo beknopt en exact mogelijke (wetenschappelijke) definitie of die van de bevattelijker en concreter om- of beschrijving van de werking of ‘uitwerking’ van de betreffende fenomenen. De Grote Nederlandse Larousse heeft op gelukkige wijze beide benaderingen met elkaar verbonden. Voorop staat een beknopte, vrij exacte, maar voor de niet-gespecialiseerde lezer vaak wat weerbarstige definitie, waarop dan in de zogenaamde encyclopedische toelichting een uitgebreider en bevattelijker beschrijving volgt, die de bijzondere term in de relevante context wetenschappelijk situeert, naar de ervan afgeleide of ermee verwante begrippen verwijst en eventueel de praktische toepassingen vermeldt (vanzelfsprekend werd deze ‘volgorde’ eveneens gebruikt in de eerder vermelde verheldering van de classificatie, om die zoveel mogelijk ook inhoudelijk op te vullen). Nog duidelijker en overtuigender vind ik die dubbele benadering in de behandeling van de meestal ingewikkelde hedendaagse techniek, die - dit weze terloops vermeld - altijd een heel pakket wetenschappelijke inzichten veronderstelt en insluit. Toch niet zo makkelijk verstaanbaar te maken technische prestaties als b.v. de laser, de computer, de fasen-microscoop, de holografie de kernreactor en de satelliet worden hier op voortreffelijke wijze voorgesteld en uitgelegd. Om even bij de laser stil te staan: in de beknopte definitie - ‘lichtbron die zeer sterke, coherente lichtflitsen kan voortbrengen’ - is de wellicht nog ondoorzichtige term ‘coherent’ van wezenlijk belang en die krijgt dan ook in de encyclopedische toelichting de verdiende aandacht. Ik vermoed dat de Nederlandse Larousse heel wat te danken heeft aan de deskundige informatie en de bevattelijke behandeling daarvan in het Franse origineel, waaraan eveneens het overvloedige en up-to-date illustratiemateriaal werd ontleend. Die overvloed vergt wel enige oplettendheid bij het juiste aanbrengen van de onderschriften (in Deel XI, pp. 227-228 b.v. zijn twee van de zeven onderschriften fout, en hoort één illustratie daar helemaal niet thuis). Al met al heeft deze encyclopedie, op het kruispunt van wetenschap en techniek, én van bevattelijkheid en betrouwbaarheid uitstekend werk geleverd.
Henk Jans | |||||||
De deontologie van de goede persHet nieuwe schooljaar begint. In het katholieke onderwijs worden weer honderdduizenden kinderen aangespoord om zich te abonneren op Doremi, Zonnestraal, Zonnekind, Zonneland of TOP, de onvolprezen jeugdbladen van uitgeverij De Goede Pers, een afdeling van de N.V. Altiora in de abdij van Averbode. Gewoontegetrouw kijk ik na een aantal weken weer eens hoe het zit met de kwaliteit van deze jeugdlectuur. En zoals elk jaar begin ik me dan onwel te voelen. Bijvoorbeeld bij een tekst als deze, van de hand van René SwartenbroekxGa naar voetnoot1: | |||||||
GeredEn plotseling werd het stil. Erik De Blancke, zoon van een mijningenieur in Kolwezi, merkte het eerst niet. Hij voelde zich alleen maar onwennig. De vreemde sfeer rondom hem maakte hem angstig. - Er is iets niet in orde, dacht hij. Maar wat? Toen hij naar zijn hond Loekie keek, wist hij het. Loekie stond doodstil. Zelfs zijn staartje bewoog niet. Alleen aan het zachtjes op- en neergaan van zijn flanken zag je dat hij nog ademde, nog leefde. - Stil! dacht Erik. Het is TE stil. De bladeren van de palmbomen bewogen niet. Ze hingen, als versteend, te bakken in de zon. Geen krekels! Hun zinderend geluid, dat anders onafgebroken over het Afrikaanse landschap golfde, was er niet. De wereld leek een film waarvan het beeld plotseling was blijven stilstaan. Plotseling een geratel aan het einde van de straat. Er werd geschoten. - Erik! riep mama paniekerig. Erik, kom vlug! Geschrokken liep Erik naar de villa | |||||||
[pagina 270]
| |||||||
van de familie Vranks. Daar was hij, samen met zijn ouders, een dagje op bezoek. Loekie bleef vlak bij hem, liep geen meter vooruit, bleef geen meter achterop. Ze bereikten de villa. - Vlug, zei mama. De rebellen zijn in de stad. Ze schieten op alles wat beweegt. We moeten ons verstoppen. De heer Vranks, een vijftiger met een zware hoornen bril op zijn neus, deed erg zenuwachtig. Hij sloot alle deuren, blafte zijn boy af en liep doelloos op en neer. - Naar de badkamer! zei hij. Daar zijn we het veiligst. Met zeven mensen in de badkamer: meneer en mevrouw Vranks, mama, papa, Erik, de boy en een zwart hulpje. En Loekie. Erik streelde zijn hondje over de kop. Maar Loekie kromp ineen, kroop, bijna plat op zijn buik, in de hoek en keek angstig naar zijn baasje. - Wat mankeert die hond toch? vroeg Erik. Papa wist het. - Honden zijn bang als de dood voor wilde dieren, zei hij. Ik durf te wedden dat de rebellen zich hebben ingesmeerd met luipaardevet. Dat is een onuitroeibaar bijgeloof. Ze wanen zich dan zo sterk als de luipaard. De hond ruikt het... Het werd warm in de badkamer. Er hing een geur van zweet en angst. En plotseling klonken er schoten. Vlak bij. Ruiten kletterden aan diggelen. Loekie huilde, luid en klaaglijk. - Verdraaid, smerige hond, zei de heer Vranks schor. - Psst! deed Erik. Psst, Loekie. Maar Loeki huilde opnieuw. In doodsangst. - Die hond moet weg, zei de heer Vranks. Hij zal ons verraden. Hij zette zijn bril af en maakte zenuwachtig de glazen schoon met zijn shirt. - Ik zal zorgen dat hij stil is, zei Erik kleintjes. - Oe... oeeee! huilde Loekie. - Weg! zei de heer Vranks. Zo dadelijk komen de rebellen in de richting van het gehuil en keilen ze een granaat door het raampje. Hij klom op een stoel, deed het raampje open en keek veelbetekenend naar papa. Die haalde zijn schouders op, pakte Loekie vast en duwde hem door het raam naar buiten. Een nieuw salvo deed de ruiten aan de andere kant van de villa rinkelen. Maar de rebellen gingen voorbij... Ze bleven er dagen... en nachten en dagen... Papa en de heer Vranks hadden stoppelbaarden. De glimmende steentjes van de badkamer waren vochtig, alsof ze zweetten van angst. Tot op de zesde dag. Toen hoorde Erik het geluid van vliegtuigen. En plotseling zag hij, door het raampje de gele bloem van een valscherm openbloeien. Belgische para's kwamen hen bevrijden. - Jullie hebben geluk gehad, zegden ze. Wat wij allemaal niet hebben gezien... Kom, we brengen jullie naar het vliegveld. Opgepast, want we vermoeden dat aan het einde van de straat nog een weerstandsnest is. Wat een herademing toen ze buiten kwamen. Een briesje liet het zweet op hun vermoeide gezichten drogen. - Instappen, zei de para. Maar Erik keek om zich heen. - Loekie! riep hij. Loekie! - Geen tijd voor een hond! snauwde de heer Vranks. Vijftig meter verderop klonk een zwak gehuil. Erik zag een vormeloos hoopje naast de weg. - Dat is Loekie, zei hij. - Laat hem! waarschuwde een para. Aan het einde van de straat... Maar Erik was al weg, liep naar Loekie, met wie hij lange wandelingen door de tropen had gemaakt, met wie hij had gespeeld als hij zich eenzaam voelde, die 's avonds op zijn schoot klom en hem likjes gaf... - Ziiiii! Als een boosaardig insekt hoorde hij het fluiten van een kogel. - Ze schieten op mij, dacht hij verbaasd. De para's openden aan de andere kant het vuur, over zijn hoofd heen, om hem te dekken. Erik bereikte Loekie. Z'n twee voorste pootjes waren gewond, maar zijn grote, trouwe ogen keken hoopvol naar de jongen. Erik pakte hem in zijn armen en rende naar het wachtende groepje mensen. - Kom nou, zei een para. Ze klommen in de laadbak van een wagen. - Die rothond wordt nog onze ondergang. snauwde de heer Vranks. Maar papa gaf Erik een knipoogje. En Loekie likte zijn hand. René Swartenbroekx
Ik wil hier niet ingaan op de literaire banaliteit van dit vertelseltje, maar wel op de manier waarop een actuele gebeurtenis als de | |||||||
[pagina 271]
| |||||||
opstand in Shaba in verhaalvorm aan kinderen van 10 tot 12 wordt voorgelegd. De gebeurtenissen worden beschreven vanuit een blank perspectief. De zwarte guerrillastrijders verschijnen in de tekst als ‘rebellen’ die nog primitieve wilden zijn: ‘...ingesmeerd met luipaardevet. Dat is een onuitroeibaar bijgeloof.’ Deze dubieuze figuren schieten lafhartig op lieve hondjes (uiteraard met grote trouwe ogen) en kleine blanke jongetjes. Gelukkig zijn er Belgische para's die terugschieten en de bedreigde Belgen helpen! Als argeloze lezer blijf ik met heel wat vragen zitten:
Dit blokje literatuur blijkt in informatief opzicht erg onvolledig en bedenkelijk tendentieus. Het verzwijgen van alle achtergronden van de Shaba-opstand, b.v. van de Belgische collaboratie met de corrupte militaire dictatuur van Moboetoe, van de Belgische economische belangen in Zaïre, van de motieven van de ‘rebellen’, van de taakverdeling tussen de humanitaire Belgen en de Fransen die in Kolwezi het vuile werk moesten doen - dit alles gecombineerd met het racistische perspectief op de gebeurtenissen maakt van zo'n verhaal een aanfluiting van elke journalistieke deontologie. Onder het mom van christelijke opvoeding krijgen de jonge lezers van Zonneland een volkomen vervalst en racistisch vertekend beeld van de historische werkelijkheid.
Ik ben nog maar nauwelijks bekomen van dat proza, of daar struikel ik over de volgende aanslag op het journalistieke fatsoen als ik de TOP-krant openslaGa naar voetnoot2. Met ingang van dit jaar verschijnt het vroegere veertiendaagse tienermagazine TOP in een nieuwe formule: de ene week als magazine, de andere week als krant, speciaal gericht op de actualiteit. En zie, in de eerste aflevering van de krant prijkt een interview met René Swartenbroekx, afgenomen door hoofdredacteur Karel Verleyen. De hoofdredacteur intervieuwt zijn redacteur. Sinds enkele maanden is René Swartenbroekx namelijk lid van de redactie van TOP. Daar was een plaats vrijgekomen doordat Gaston van Camp, die in Averbode als een dwarsligger gold, uit de redactie verwijderd was. Het interview vindt plaats naar aanleiding van het verschijnen van een nieuw boek van Swartenbroekx dat in Averbode wordt uitgegeven. Algebraïsch uitgedrukt: x van krant a interviewt y van krant a over boek p, waarbij x in een vertrouwensrelatie met y staat en a en p produkten zijn van dezelfde uitgeverij. Die belangen vervlechting is voor de jonge lezer natuurlijk algebra. Hij denkt dat hij gewoon informatie leest. Vol verwachting begin ik aan dit interview dat zozeer naar reclame stinkt. Karel Verleyen tracht meteen een indruk van kritische informatie op te roepen: ‘René, je wordt de ene keer bejubeld door de kritiek en de andere keer de grond ingetrapt. Net als altijd ligt de waarheid ergens in het midden, maar zelfs je beste vrienden moeten toegeven dat je werk van ongelijke waarde is. Kun je dat verklaren?’ Welke sofist is hier aan het woord? als Armand Pien mooi weer voorspelt en mijn buurman zegt dat het zal regenen, dan krijgen we bewolkt weer met opklaringen? De waarheid is de grootste gemene deler van de voorhanden opinies? En heeft de lezer er geen recht op te vernemen om welke redenen en vanuit welk standpunt Swartenbroekx geprezen of bekritiseerd wordt? Maar het antwoord van Swartenbroekx is ook niet mis. ‘... Iedereen heeft zowat zijn eigen visie op het verschijnsel drugs, geloof, gastarbeiders... Die visie zou hij graag geprojecteerd zien in mijn boek. Als het dan niet uitvalt zoals hij (of zij) het verwacht, krijg je een touw om je nek. Zo ben ik misschien de enige auteur die van elk boek kritieken kan voorleggen die variëren van uitmuntend tot onbenullig. Ik constateer ook dat de uitzonderlijke keren dat ik verguisd word, dit gebeurt door nieuwkomertjes in het wereldje van de kritiek die zelf nog nooit iets hebben gepresteerd en die zich hele pieten voelen als ze iemand finaal de grond in kunnen schrijven. Maar kom, de Engelse auteur Bruce Marshall schreef eens: “Hoe hoger een aap zit, hoe beter je zijn achterwerk ziet”. Als auteur moet je het erbij nemen dat je gemeenschappelijk bezit bent en dat men het recht meent te hebben je in de | |||||||
[pagina 272]
| |||||||
lucht te steken of met modder naar je te gooien. Zowat iedereen die zelf iets presteert maakt dat mee. (...) Verder kom ik er rond voor uit dat ik katholiek ben. Dat soort engagement wordt je niet altijd (zelfs door de katholieken) in dank afgenomen. Ze doen maar...’ Ik vind het erg flauw dat Swartebroekx polemiseert tegen recensenten die hij niet met name noemt en wier argumenten hij verzwijgt. Als hun naam genoemd werd, hadden ze misschien een reden om te reageren, maar nu voelt niemand zich aangeproken. Maar omdat ik nogal begaan ben met de mentale hygiëne in het jeugdboekenbedrijf, wil ik het wel even voor deze onbekenden opnemen. Hoe redeneert onze Vlaamse jeugdschrijver eigenlijk? Als ik m'n neus dichtknijp voor zijn Shaba-verhaal om de redenen die ik vermeld heb zal hij repliceren: jaja, u wilt uw eigen visie geprojecteerd zien in mijn verhaal! Wat hebt u al gepresteerd? Hoe lang schrijft u al over jeugdlectuur? Waarom gooit u met modder naar mij? U verdraagt niet dat ik katholiek ben! Daarmee is de kritiek weerlegd, nietwaar? Karel Verleyen is overigens volkomen tevreden met een dergelijk antwoord en begint gewoon aan een volgende vraag. Waarom beantwoordt TOP niet aan zijn eigen doelstellingen? Als het de opzet is tieners te informeren over de actualiteit, waarom mag de kritiek op het werk van Swartenbroekx dan niet aan bod komen? Waarom mogen de lezers niet weten dat niet iedereen opgetogen is over de clichés in zijn boeken, en over het gemoraliseer dat hij bedrijft?Ga naar voetnoot3 Dat er discussie is over de manier waarop hij de maatschappelijke werkelijkheid in beeld brengt?Ga naar voetnoot4 Waarom krijgt de lezer onvolledige en tendentieuze informatie in plaats van degelijke denk- en discussiestof?
Er is nog ander onfatsoen. Naast een foto van het omslag van Swartenbroekx' nieuwste boek staat in een blokje deze tekst van TOP-redacteur Erik Stynen: ‘Een verhaal waarin je jezelf herkent en dat je echt meebeleeft. De liefde tussen twee jonge mensen slaat een brug tussen twee harten, maar botst op andere zeden en gebruiken. Het verhaal draagt een kern van echtheid. Jonge mensen die voor het eerst de liefde in hun leven ontdekken zijn erg kwetsbaar en ze vinden dikwijls weinig begrip en geduld bij de volwassenen. Een boek dat zo'n onderwerp durft aansnijden is al een enig feit in de jeugdliteratuur. (Sic! E.H.). De manier waarop het gebeurt en de vormgeving maken het bekronenswaard. Is dit literaire kritiek of schaamteloze en leugenachtige reclame? Het wordt gepresenteerd als redactionele informatie... Als Karel Verleyen anderhalve pagina lang gewerkt heeft aan de promotie van zijn redacteur en van zijn uitgeverij, krijgt hij ook een beloninkje. Swartenbroekx: ‘Ik denk dat we dit wel gemeen hebben. Karel: we zijn allebei dwaze - nou ja - idealisten, wie het geen barst kan schelen of een boek ja dan nee geld opbrengt, maar die ten koste van tijd en zweet proberen een zo goed mogelijk produkt op de markt te brengen, daar niet altijd in slagen - och, we zijn maar mensen - maar er wel hun best voor doen.’ Ja, wie zijn publiciteit laat verzorgen door de N.V. Altiora en haar filiaal De Goede Pers kan wel zeggen dat de opbrengst van een boek hem niet interesseert - ze is toch gegarandeerd! Is men er zich in het katholiek onderwijs eigenlijk van bewust welke bedenkelijke lectuur er vanuit Averbode over Vlaanderen verspreid wordt? Volstaat het echt dat Averbode zijn produkten het etiket ‘katholiek’ opplakt om dan verder alle journalistiek fatsoen en alle kwaliteitsvormen met de voeten te mogen treden? Eric Hulsens |
|