| |
| |
| |
Boekbespreking
Theologie
Günther Altner, Das Kreuz dieser Zeit. Von den Aufgaben des Christen im Streit um die Kernenergie. Chr. Kaiser Verlag, München, 1977, 84 pp., DM 9.80.
Günther Altner is een evangelisch pastor die inderdaad protestacties rond de bouw van een kerncentrale bij het Zuid-Duitse Wyhl actief begeleid heeft. De vier laatste bijdragen in zijn boekje zijn daarvan duidelijk getuige. Belangrijk echter is dat hij in al zijn bijdragen zoekt naar de diepere oorzaak van de gehele problematiek van onze tijd en naar het antwoord dat wij, christenen, daarop zouden kunnen en moeten geven. En in dit diepere verband spreekt hij steeds weer van ‘de dwaasheid van een wereld die bezeten is van groei en vooruitgang, die in naam van het leven en steeds hoger opgeschroefde levensbehoeften haar vergankelijkheid verdringt en daardoor de vernietiging van het leven oproept...’ (blz. 7), een wereld van mensen die op de vlucht zijn voor de ervaring van de vergankelijkheid van leven en bestaan, die daardoor bezeten zijn van een aan waanzin grenzende drang tot zelfbehoud en zelfhandhaving. De christen bezit het antwoord op deze angst voor de eigen vergankelijkheid, als hij bereid is onder het kruis van Jezus Christus te gaan staan, bereid in te treden in het leven van Hem die de dood daarin volledig aanvaard heeft en zodoende authentiek menselijk leven gerealiseerd heeft dat door de dood heen in God zelf bevestigd is. Juist in deze fundamentele achtergrond biedt dit boekje een waardevol uitgangspunt voor een diepere bezinning op een christelijke houding in de totale problematiek van onze tijd. Daarom, ondanks soms wat onvoldragen formuleringen, ter overweging sterk aanbevolen.
S. Trooster
| |
Ladislaus Boros, Täglich aus dem Glauben leben. 365 Texte zum Nachdenken und Beten. Matthias-Grünewald-Verlag, Mainz, 1977, 244 pp., DM 19,50
Uit reeds eerder door hem gepubliceerde boeken heeft de auteur voor iedere dag van het jaar korte fragmenten genomen ter lezing en overweging. De fragmenten zijn naar hoofdstukjes geordend: God, schepping, Jezus Christus, enz. Ieder hoofdstukje wordt voorafgegaan door een korte inleiding. Voor wie houdt van de - toch wel wat zware - denktrant van Boros, een nuttig en welkom boekje.
S. Trooster
| |
Walter J. Hollenweger, Konflikt in Korinth. Memoiren eines alten Mannes. Chr. Kaiser, München, 1978, 92 pp., DM 9,50.
Met behulp van een ik-figuur uit Korinthe en een uit Nippur worden de gebeurtenissen en achtergronden verteld, die uiteindelijk hebben geleid tot de tekst van 1 Kor. 12-14 en Ez. 37. Blijkens de reclame op de achterflap van het boekje hebben we te doen met ‘narratieve theologie’, maar erg imponerend is het niet. Hetgeen ons wordt verteld is voor een deel gefingeerd, geromantiseerd, nogal gewild met een sterk geforceerde actualisatie-tendens. Zo blijkt Chloë (cfr. 1 Kor. 1,11) een herberg te beheren met de naam koinonia christianon, dat in de weergave van de auteur ‘christenen voor het socialisme’ luidt. Wat Ez. 37 betreft is het al niet veel beter; alleen het eerste visioen (vs 1-14) komt aan bod en het tweede visioen - minstens even belangrijk én boeiend - wordt zoals gewoonlijk verzwegen. Al met al is het notenapparaat van het boekje nog het beste!
Panc Beentjes
| |
Jos Dhooge, Opvattingen en houdingen van Vlaamse schoolcatecheten. Een empirisch onderzoek. Patmos Antwerpen/Amsterdam 1977, 139 pp., BF 295.
Aan dit boek ligt een beschrijvend onderzoek ten grondslag, gehouden onder de schoolcatecheten in het bisdom Brugge en de sectie Vlaams Brabant van het bisdom Mechelen (1975). Het onderzoek zelf beoogt in de eerste plaats een beschrijving te geven van de wijze waarop de catecheet zijn taak in relatie tot zijn situatie subjectief definieert (blz. 30). Wie zich voor dit onderwerp interesseert, heeft aan dit boek een goede introductie. Naar mijn weten is er in ons taalgebied nog niets beters. De onderzoeksresultaten worden gegroepeerd rond de volgende thema's: de godsdienstige opstelling en visie op zijn opdracht van de schoolcatecheet, de school, de le- | |
| |
raars en het gezin der leerlingen als referentiegroepen, de opvattingen over de leerlingen, de aard van de pedagogische gezagsuitoefening in de socialisering, de deskundigheid, vorming en de arbeidssatisfactie. Dit werk smeekt om een tweede soortgelijk onderzoek, maar dan gehouden onder de leerlingen van deze schoolcatecheten. Naar mijn gevoel bezien deze Vlaamse catecheten de realiteit waarin we werken, veel te rooskleurig, ja soms geheel onwerkelijk. 58,9% meent dat hun leerlingen voor het vak schoolcatechese veel belangstelling hebben, 59% vindt dat de bijbel de jongeren veel zegt, 75% meent dat hun leerlingen graag deelnemen aan jongerenmissen, 82% komt tijdens de catechese gemakkelijk tot een gesprek met zijn leerlingen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat 69,7% zijn werk als schoolcatecheet als hobby aanvoelt. Ik ben bang dat sommigen te hobbyistisch hun situatie getaxeerd hebben.
Tjeu van den Berk
| |
Rainer Russ, Bleib nicht zurück am Ufer. Christusbegegnungen im Mattäusevangelium. Patmos Verlag, Düsseldorf, 1977, 128 pp. DM 14.80.
Op basis van een gedegen kennis en verantwoorde exegese van het Matteusevangelie biedt de auteur ons een negental overwegingen over vandaag actuele onderwerpen aan. Ook de keuze van deze onderwerpen - geloof en kleingelovigheid, kerk en het ambt in de kerk - verraden het Matteusevangelie als inspiratiebron. Aan deze zeer lezenswaardige overwegingen gaat een - naar mijn indruk zeer geslaagde - korte inleiding op het gehele Matteusevangelieve vooraf, geschreven door een zekere Meinrad Limbeck. Zo inspireert dit boekje ook tot een opnieuw lezen van dit evangelie. Omdat dit boekje mij waardevol lijkt, wil ik graag nog vermelden dat beide auteurs reeds eerder eenzelfde werkje hebben uitgegeven naar aanleiding van het Lukasevangelie, Keiner glaubt für sich allein.
S. Trooster
| |
Wijsbegeerte
Greph, Qui a peur de la philosophie? (Champs Philosophiques 4), Ed. Flammarion, Paris, 1977, 476 pp.
S. Agacinsky, J. Derrida, S. Kofman, e.a., Mimésis des Articulations. (Effet) Aubier-Flammarion, Paris, 1975, 364 pp.
In het Franse middelbaar onderwijs - vnl. dan het laatste jaar van deze cyclus - speelt het filosofie-onderwijs een traditioneel-belangrijke rol. Sedert recente hervormingen (meer bepaald onder dhr. Haby) komt dit in het gedrang. Een groep filosofen, professoren, studenten, gegroepeerd rond de GREPH (Groupe de Recherches sur l'Enseignement Philosophique) hebben sedert een paar jaren hier tegen hevig gereageerd door een anti-model voor te stellen waarin de filosofie een regelmatige zo niet vaste plaats zou krijgen in het middelbaar onderwijs. De pocket verzamelt een groot aantal documenten en opstellen die alle pleiten voor een vroegtijdig onderwijs van ‘filosofie’ (in tegenstelling tot ‘de’ filosofie). Verschillende experimenten die reeds uitgeprobeerd werden op een kleine schaal krijgen hier hun neerslag (naar het mij voorkomt, en voor zover ik kan oordelen, van pedagogisch zeer sterke waarde, het navolgen en verder uitproberen waard!). Verder enkele zeer boeiende opstellen over de pedagogische waarde, de didactische efficiëntie en de politieke toedracht (want deze groep is ideologisch sterk gemotiveerd) van deze verruiming van de filosofie. Dit wordt o.m. nagegaan aan de hand van besprekingen van teksten van Plato, Nietzsche, Hegel. Men ontmoet dezelfde denkers in Mimésis waar zij op een ander niveau hun filosofische praktijk verderzetten. Het begrip ‘mimésis’ dient als invalshoek voor het herlezen van zeer uiteenlopende teksten: Wittgenstein (glashelder en boeiend opstel van Agacinsky), Kant (Derrida over de economie van de esthetiek en de ethiek bij Kant), E.T.A. Hoffman (S. Kofman), Plato (Jean-Luc Nancy) en een eerder ontgoochelende tekst over Brecht (en Aristoteles) van Bernard Pautrat (die in het GREPH-boekje echter een mooi opstel schrijft over de erotiek van het onderwijs, ‘le corps enseignant’. Verder nog een (moeilijke) tekst van Ph. Lacoue-Labarthe over la
folie du philosophe. De diversiteit in thematiek staat gelijk met de veelzijdigheid in aanpak en methode, maar het is boeiende en ernstige lectuur!
Eric De Kuyper
| |
| |
| |
G.W.F. Hegel, Het wetenschappelijke kennen, vertaald en van noten voorzien door Peter Jonkers, ingeleid door Samuel IJsseling, Boomklassiek nr. 9, Boom Meppel-Amsterdam 1978, 137 pp.
Deze vertaling van het voorwoord van Die Phänomenologie des Geistes vormt een uitstekende inleiding tot het denken van Hegel. De structuur van Hegels wijsbegeerte komt in kort bestek helder naar voren, waarbij de lezer, juist omdat de filosofie geen systeem is van beginselen of resultaten maar zich betrekt op de gehele denkweg, voortdurend naar het geheel van Hegels oeuvre wordt verwezen. Zo is deze inleiding werkelijk een toegangsweg die alleen juist wordt gelezen als zij wordt gezien als invitatie, en zeker niet als encyclopedische samenvatting van de inhoud van het hegeliaanse filosoferen. Ook al betreft het hier een eerste stap, de tekst van deze inleiding is zeker niet eenvoudig. Op grammaticaal niveau heeft Jonkers terecht de vrijheid genomen Hegels soms alinea-lange zinnen in kleinere op te delen. Samen met de vitaliteit, soms zelfs uitgesproken felheid van taal resulteert dat in een zeer plezierige vertaling. Verder wordt de lezer geholpen door een groot aantal voetnoten waarin de moeilijkere tekstgedeelten worden samengevat en verduidelijkt. IJsseling voorzag het boek van een heldere, meer algemene inleiding, waarin de fundamentele interesse van Hegels filosofie en zijn relatie tot tijdgenoten en hedendaagse filosofen aan de orde komen. Inleiding, primaire tekst en parafraserend notenapparaat vormen zo een bijna ideale toegangsweg tot een van de belangrijkste, maar ook een van de moeilijkste filosofen uit de geschiedenis. Eén manco: met het oog op gebruik door studenten was het handig geweest als de paginering van minstens één standaarduitgave in de marge was afgedrukt.
Ger Groot
| |
De natuur: filosofische variaties. Opgedragen aan prof. dr. A.G.M. van Melsen. Annalen van het Thijmgenootschap, jg 66, afl 1, Amboboeken, Baarn, 1978, 151 pp.
Deze bundel verscheen ter gelegenheid van de 65ste verjaardag van Prof. van Melsen. Het is een zeer gevarieerd boekje geworden, zowel naar onderwerpen als naar moeilijkheidsgraad. Nogal gespecialiseerd is het artikel van P.A. Kroes: De driedimensionaliteit van de physische ruimte: conventie of empirisch feit? Zeer toegankelijk daarentegen zijn de meer algemeen wetenschapsfilosofische artikelen Over en voorbij de taal der structuren van P.B. Scheurer (het zou interessant zijn dit artikel te vergelijken met Nelson Goodmans Languages of Art) en Waarheid en empirische wetenschap van P.J. Lansdorp over de vraag welke waarheidsconcepties in het wetenschappelijk proces een rol spelen. Goed leesbaar zijn ook de natuurfilosofische artikelen van G. Debrock over Het primaire in de natuur (dat aansluit bij een belangrijk aandachtsveld van Van Melsen zelf) en van J. van den Berk Over natuurlijke plaats en oneindige ruimte, waarin de visies van Michel Foucault en van J.H. van den Berg worden vergeleken op het punt van de vernatuurwetenschappelijking van het wereldbeeld. W.P. Welten zet op zeer heldere wijze De leer der doeloorzakelijkheid in Whiteheads metafysiek uiteen en een artikel van Ph.J.L.M. Verdult en Th.M. van Venrooij over Utilitaristiese etiek en de rechtvaardiging van de beoefening van de natuurwetenschappen besluit de reeks. Het boek is voorzien van een complete bibliografie van Van Melsen. Men maakt in dit boekje kennis met enkele probleemvelden en denkwijzen van de natuurfilosofie. Dat het geheel, misschien mede tengevolge van deze opzet, een nogal chaotische indruk maakt, is een euvel, maar tegelijk ook een charme, die het met vele feestbundels gemeen heeft.
Ger Groot
| |
Gedragswetenschappen
J. Casselman, P. de Schepper, Y. Nuyens, Druggebruik bij jongeren. De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam, 1978, 201 pp, BF. 395
De auteurs, alle drie verbonden aan de K.U. Leuven, behandelen hier de hele problematiek van het druggebruik: wat zijn drugs (volledig overzicht), gebruik en misbruik ervan, behandeling e.d.m. Belangrijk is het onderscheid tussen maatschappelijk aanvaarde (tabak, alkohol, ge- | |
| |
neesmiddelen) en niet aanvaarde drugs. Ook i.v.m. de eersten maken de auteurs terecht voorbehoud. Hun analyse van de persoonlijke en sociale oorzaken van druggebruik is zo gegrond dat ze tot nadenken en verantwoord optreden dwingt. Hun beschrijving van de ontwenningsmethoden (en de relativering ervan) werkt verhelderend en maakt ons van nieuwe verantwoordelijkheid bewust. Een lijst van centra in Nederland en België waar drugaddicten en opvoeders terecht kunnen, sluit dit werkje af. Ook ten onzent is het drugprobleem bij de jeugd een werkelijkheid geworden (welke drugs? welke jeugd?). Allen moeten we helend en preventief kunnen optreden. Daarom is deze publikatie voor gezinnen, voor scholen en jeugdcentra een onontbeerlijk werkinstrument. Jammer dat ze zo stuntelig werd geschreven, teveel ook in professorenstijl. Kan het nu echt niet anders in Vlaanderen?
Jo F. Du Bois
| |
Sil Schmid, Freiheit heilt. Bericht über die demokratische Psychiatrie in Italien. Wagenbachs Taschenbücherei, Berlin, 1977.
Een journalist doet diverse moderniserende gestichten aan in Italië, houdt interviews (vooral met Basaglia uiteraard) en beschouwingen. Hij wijst erop, dat per patiënt weer een ander geschoold personeel nodig is dan vroeger. Er worden gestichten gesloten, maar we weten niets van de follow-up van de (ex) patiënten. De problematiek kenden we, vooral sedert Laing of eigenlijk al sedert Pinel en Hermen Simon. Het is de vraag, of deze democratiseringstendens zich nog langer ver zal voortzetten. Actie wekt reactie en we hebben het gezien met het Heidelberger S.P.K., zoals bekend al weer enige jaren geleden. Zelf hebben we onze Dennendalaffaire gehad. Desondanks een stimulerend boekje.
J.H. van Meurs
| |
Dr. A.E.M. van der Does de Willebois, Vervreemding en verslaving. Alcohol en de psychopathologie van de zelfverbeelding, Dekker & van der Vegt, 1978, tweede herziene druk.
De schrijver betreurt het verlies van de ‘patris potestas’, zowel in zijn cultuurhistorische schetsen als ook als vreemde oorzaak
| |
| |
van alcoholisme. Hij is een zeer belezen psychiater en hij illustreert zijn goed geschreven verhaal niet alleen met een bonte confetti van citaten, maar ook met raak getypeerde ziektegeschiedenissen. Over vervreemding is hij minder uitvoerig. Met gemak gebruikt hij Jungse, Freudse, fenomenologische en neoanalytische begrippen, zoals de oudere psychiaters zullen opmerken. Hij gebruikt een essayistisch procédé, wat gangbaar was in de jaren vijftig. Geen methodenbeschrijving, geen psychologische protocollen, geen quantificering, geen selectie vanpatiënten, geen statistiek etc., kortom het is geen wetenschappelijk werk in de moderne zin. We missen enige vergelijking met geneesmiddelenverslaving, drugs, etc.. Er is een uitvoerige literatuurlijst en register. De vraag blijft, wanneer was de eerste druk?
J.H. van Meurs
| |
Politiek
Reinhart Beek, Sachwörterbuch der Politik, A. Kröner Verlag, Stuttgart, 1977, 1003 pp.
Een handig en degelijk naslagwerk over alles wat in verband staat met het leven in een staatsgemeenschap: recht en rechten, feministische beweging en ministerraad, marxisme en economie, maoïsme en belastingsystemen. Onder de trefwoorden vindt men niet alleen de omschrijving maar vaak ook een historische schets van de politieke fenomenen. Ofschoon vooral op de Duitse Bondsrepubliek afgestemd, zal dit zakwoordenboek ook ons politiek leven en denken kunnen helpen.
Jo F. Du Bois
| |
Martin Kriele, Die Menschenrechte zwischen Ost und West. Verlag Wissenschaft und Politik, Köln, 1977, 172 pp., DM. 18,-.
‘Legt de ontspanningspolitiek ons het zwijgen op over de problemen van de mensenrechten? De “Ostpolitik” is een kwestie van praktisch regeringsbeleid. Dat is iets anders dan de theoretische kennis van de werkelijkheid, die door de praktijk van de politiek niet uitgeveegd mag worden... De praxis is diplomatisch, de theorie radicaal. Voor de politiek geldt: de waarheid moet niet altijd gezegd worden. Voor de theorie geldt: men moet altijd de waarheid zeggen en vooral de waarheid kennen’ (Voorwoord). Een enorme uitspraak, die ook frustrerend werkt op allen die zich zorgen maken over de mensenrechten. De studie handelt over de mensenrechten in het algemeen en over de manier waarop deze gezien worden in het Westen (vooral in de Duitse Bondsrepubliek) en het Oosten (vooral de DDR). De auteur betoogt: mensenrechten zijn slechts praktisch mogelijk en bestaande als er een werkelijke democratie ontstaat, die niet gedwarsboomd wordt door politieke eenheidspartijen, door verlichte dictaturen of door de uitschakeling van werkelijke verkiezingen.
A. Van Peteghem
| |
W. Leonhard, Euro-Kommunismus. Herausforderung für Ost und West. C. Bertelsmann Verlag, München, 1978, 413 pp.
Wolfgang Leonhard is een van de beste kenners van de communistische wereldbeweging. In dit boek onderzoekt hij de geloofwaardigheid van de ideologische breuk tussen Moskou en een aantal Westeuropese communistische partijen. Volgens zijn conclusie: er is geen sprake van een tactisch manoeuvre. De plaatsgevonden ontwikkelingen openen nieuwe perspectieven voor de toekomst van het socialisme.
L. Bartalits
| |
Stefan T. Possony, Entscheiden Sie Mr. President! Oder: Was kostet die Freiheit der Sowjetunion? Hoffmann und Campe, Hamburg, 1978, 380 pp. DM. 34,-.
De auteur, die tijdens de Eisenhower periode (1953-1961) een van de assistenten voor nationale veiligheidsaangelegenheden en voor buitenlandse politiek van de president was geweest, schildert in dit zonder meer provocerend boek hoe de Amerikanen een nieuwe strategische conceptie tegen de Sovjet Unie zouden kunnen ontwikkelen. Tegelijkertijd stelt hij de vraag: waarom slaagde de economische, politieke en militaire supermacht Verenigde Staten samen met zijn Westeuropese bondgenoten niet erin om het communisme achter de Russische grenzen terug te dringen?
L. Bartalits
| |
| |
| |
H. Botje, De Arabische Wereld. Van Gorcum, Assen, 1978, 126 blz. fl. 21.
G. Ellert, Europas verlorene Küste, Verlag Kremayr & Scheriau, Wien, 1970, 351 pp., DM. 28,-.
Aan de hand van een groot aantal voorbeelden wordt de lezer in de eerste plaats ingelicht over de historische achtergronden van het Arabische culturele en economische systeem. In de tweede plaats worden de verschillende Arabische politieke stromingen en de invloed die de Arabische landen bij het bepalen van hun politiek op elkaar uitoefenen belicht. Daarnaast is door de auteur speciale aandacht geschonken aan enkele in de Arabische ontwikkelingsgeschiedenis representatief te achten landen zoals Irak, Oman en de Soedan. Tevens is een apart hoofdstuk aan Noord-Afrika gewijd. In dit voortreffelijk geschreven boek staat de bedoeling voorop de lezer op veelzijdige wijze voor te lichten omtrent het Arabische politieke bestel. Het eveneens zeer goed geschreven boek van G. Ellert behandelt ongeveer dezelfde problematiek. Hij legt in zijn boek de nadruk op de geschiedenis van Noord-Afrika en op het ontstaan van de Arabische nationale zelfbewustzijn.
L. Bartalits
| |
Literatuur
Andrej Bjelyj, Petersburg De Arbeiderspers, Amsterdam, 1978, 430 blz., f 32,50.
In het voortreffelijke nawoord op zijn vertaling van deze roman laat Charles B. Timmer vele aspecten van deze roman zien. Hij wijst er bijvoorbeeld op dat de drie hoofdfiguren als het ware een eenheid vormen. Vooral in dit aspect loopt het werk sterk vooruit op Nabokovs Pale Fire. Deze schrijver was altijd sterk onder de indruk van het symbolisme van Bjelyj geweest. Men kan overigens nog totaal andere aspecten aan dit verhaal onderkennen. Men kan er een parodie op Anna Karenina in zien of op De Gebroeders Karamazov; zelfs kan men het lezen als een parodie op De Demonen. In vele opzichten is het verhaal dan ook hoogst humoristisch. Maar men kan er ook de tragedie van de revolutie van 1905 in lezen. Het verhaal speelt zich namelijk af vlak voor het hoogtij van die revolutie. Deze roman is zo als het ware een wisselstuk op de route zowel van de oude Russische letterkunde naar de emigrantenliteratuur als naar de Sovjetschrijvers. Voor het begrip van hen, met name van Nabokov, is de kennisname van dit werk van essentieel belang.
C.J. Boschheurne
| |
Hugo Bousset e.a., Kritisch Akkoord 1977 Manteau, Brussel-Den Haag, 1977, 157 pp., BF. 295
In Kritisch Akkoord werden teksten bij elkaar gebracht van Noord- en Zuidnederlandse critici en/of auteurs die bij hun beoordeling van literaire werken hun persoonlijke visie niet verbergen achter de theoretische modellen die hen vanuit de diverse hoeken van de literatuurwetenschap worden aangereikt. In ‘Aantekeningen over literatuurkritiek’ stelt Herman Verhaar dat de malaise in de Nederlandse kritiek te wijten is aan een malaise in de Nederlandse literatuur zelf en aan het gebrek aan een kritisch standpunt bij de auteurs zelf. Het is juist wegens zijn moed om een onafhankelijk standpunt in te nemen dat Paul de Wispelaere de essays van P.H. Dubois in ‘De verleiding van Gogol’ zo grotelijks waardeert, Schaakgrootmeester J.H. Donner beschrijft zijn leerervaring van Mulisch' roman ‘Twee vrouwen’. In zijn bespreking van de verzamelde gedichten van J.G. Elburg toont Hugo Brems aan hoe Elburg als dichter helemaal tot ontplooiing kwam in het experimentalisme na 1950, maar in elkaar zakte vanaf 1965 toen ook de idealen van '50 grotendeels hadden afgedaan.
Pierre H. Dubois en Maarten 't Hart hebben het beiden over Van Oudshoorn, de eerste over zijn relatie tot Emants en het pessimisme, de tweede over zijn oeuvre als zodanig dat tot ‘het beste aller dingen’ zou behoren. Tom van Deel intervieuwt Gerrit Krol en stelt voornamelijk vragen over diens vormelijke en schrijftechnische evolutie. Ard Nuis verdedigt Hamelinks ‘Niemandsgedichten’ tegen de felle kritiek van Rein Bloem en J. Bernlef. Marcel Janssens bespreekt de paperback met 3 toneelteksten van Sybren Polet. Ze bieden volgens S. mogelijkheden voor schocktheater dat tot bevrijding van bewustzijn en verbeelding kan prikkelen. Claude van de Berge houdt een pleidooi voor een andere literatuur die uitdrukking geeft aan de als maar groter wordende menselijke behoefte aan innerlijkheid, droom en geestelijke ruimte. Ivo Michiels tenslotte wijst in
| |
| |
‘Avantgarde en traditie’ op het feit dat de vernieuwing in het Vlaamse proza veel later gekomen is en een tragere evolutie heeft gekend dan in de poëzie. Hij verwijt het uitgeversbedrijf avant-garde literatuur af te wijzen omdat het zich geen commercieel risico meer kan permitteren, wat de nivellering van de literatuur tot gemakkelijk consumptieartikel duchtig in de hand werkt. Gegevens over de geciteerde tijdschriften en bio-bibliografische inlichtingen over de auteurs besluiten zoals altijd deze verzamelbundel.
J. Gerits
| |
Alain Malraux, Les Marroniers de Boulogne, Plon, Paris, 1978, 224 pp.
De twee zonen uit het huwelijk van André Malraux met de tragisch verongelukte Josette Clotis, Gauthier en Vincent, vonden samen de dood met hun sportwagen in de nacht van 7 februari 1962. En wie is Alain dan? Het enige kind van Malraux' broer Roland die in een duits concentratiekamp stierf. André huwde na de oorlog zijn schoonzuster en adopteerde de kleine Alain. In dit boek evoceert Alain zijn jeugd met een tederheid, een bewondering voor zijn tweede vader, met een luciditeit die ontroeren en veel onthullen. In tegenstelling tot de publikaties van drie vrouwen nl. Clara Malraux (Les bruits de nos pas), Suzanne Chantal (Le coeur battant) en Brigitte Friang (Un autre Malraux) die de menselijke figuur van André ontluisteren omdat hun liefde voor hem uiteindelijk op een mislukking uitliep of gewoon niet beantwoord werd, beschrijft Alain hier een man die hem met afstandelijkheid en toch diepe genegenheid geleerd heeft mens te worden. Onvergetelijk b.v. is de bladzijde waarin hij vertelt hoe op een nacht André, gezeten op de rand van het jongensbed, de dood van diens vader mededeelt. Alain zal ook de schaduwzijden van zijn held niet verzwijgen en de langzame aftakeling van de liefde tussen zijn moeder en stiefvader beschrijven, aftakeling die hij toeschrijft aan de politieke activiteiten van de minister voor cultuur onder president de Gaulle. Hij gebruikt harde woorden en toch blijft de liefde voor zijn tweede vader ongerept. Wanneer hij de dood van André Malraux vermeldt, citeert hij G. d'Annunzio: Plots was de wereld kleiner geworden.
Jo F. Du Bois
| |
| |
| |
Jaak Stervelynck, Wachten in Taormina De Clauwaert, Leuven, 1977, 153 pp., BF. 265
Wachten in Taormina is een zwak boek. In een zeer lange aanloop (ongeveer 2/3 van het boek) wordt de 40-jarige Irene voorgesteld, die al 8 jaar een relatie heeft met een Siciliaan, internationaal wapenhandelaar en plots ook bankrover uit geldnood. De badplaats Taormina waar Irene vergeefs op haar minnaar wacht wordt beschreven in de taal van de kleurrijke folders van de Club de la Méditerranée en van het cover-verhaal van bv. Story. Na de aanloop wordt erg nadrukkelijk gesuggereerd hoe het allemaal zal aflopen. Tragisch uiteraard. De actualiteit van het onderwerp (bankoverval met gijzeling) kan de stereotiepe behandeling ervan niet goedmaken. De korte roman mag dan al vlot geschreven zijn, de personages komen niet of nauwelijks uit de verf en geven het hoofdpersonage derhalve te weinig substantie.
J. Gerits
| |
Literatuurwetenschappen
Michèle Duchet et Michèle Jalley, Langue et Langages de Leibnitz à l'Encyclopédie Séminarie de l'E.N.S. de Fontenay (coll. 10/18, 1194), Union Générale d'Edition, Paris, 1977, 375 pp.
Een verzameling rapporten over een reeks seminaries en daaropvolgende discussies. Taalwetenschap en taalfilosofie in de 18e eeuw staan centraal, maar heel wat verwijzingen (bv. in de bijdrage van Kristeva over Le Neveu de Rameau van Diderot) maken het geheel boeiend en interessant, ook voor hen die niet met deze periode vertrouwd zijn. Het ziet er trouwens naar uit dat (ook) de 18e eeuw steeds meer de hedendaagse linguïstiek gaat beïnvloeden en kleuren.
Eric De Kuyper
| |
Paul Henle (Hrsg.), Sprache, Denken, Kultur (st. w. 120), Suhrkamp, Taschenbuch Wissenschaft, Frankfurt a/M, 1975, 337 pp., DM. 10,-.
Dit boek, tot stand gekomen dank zij de samenwerking van R.W. Brown, I.M. Copi, D.E. Dulaney, W.K. Frankena, P. Henle en C.L. Stevenson, heeft eerder ‘documentaristische’ waarde. Dit moet niet verbazen, vermits het ontstond en onder de titel ‘Language Thought and Culture’ gepubliceerd werd op het einde van de jaren vijftig. Men refereert er dus voortdurend naar of bespreekt uitvoerig, theorieën van Sapir en Lee Wolff, van Morris en S. Langer. Heel wat probleemstellingen, o.m. in verband met de ‘metaforen’ of met de ‘esthetische symboliek’ zijn onderhand aanvullend uitgewerkt; maar dat betekent nog niet dat de afzonderlijke hoofdstukjes, die telkens als één geheel kunnen worden gelezen, niet de moeite van het doornemen waard zouden zijn. Wel zou een soort van historische situering - ter inleiding, b.v. - het boek juister en eerlijker hebben kunnen doen ‘functioneren’ in de huidige context.
Eric De Kuyper
| |
J. Courtés, Introduction à la Sémiotique narrative et discursive. (Langue, Linguistique, Communication) Editions Hachette, Paris 1976, 143 pp.
Het werk van A.J. Greimas ligt verspreid over een viertal boeken en een tiental artikels: van het ene werk in het andere, van het ene spel in het andere, is het voor de lezer soms moeilijk om de continuïteit van deze gedachtengang te volgen. Dat is nochtans noodzakelijk, daar Greimas altijd een totaliserende aanpak heeft, ook daar waar hij voorgeeft enkel op een detailaspect te werken. Daarom was het nuttig dat iemand het op zich nam de gedachtengang van dit werk te reconstitueren. Courtés is daar niet enkel in geslaagd, hij heeft ook de vrij complexe en moeilijke denktrant van Greimas verduidelijkt zonder hem te verraden. Een prachtige inleiding dus in het werk van deze semioticus, voorafgegaan door een opstel van Greimas zelf die enkele zeer wezenlijke beschouwingen neerschrijft over zijn beinvloeding door Propp en Levi-Strauss en de thema's van zijn huidige wetenschappelijke bekommernissen i.v.m. een praxeologie.
Eric De Kuyper
| |
| |
| |
Kunst
L. Degels, Restaureren en verzamelen van schilderijen en houtsnijwerk, Lannoo, Tielt/Amsterdam, 1978, 188 pp., (16 kl. en 119 zw./w. ill.), geb. BF. 1.000
Een amateur verzamelaar van oude schilderijen en snijwerk vertelt zijn wedervaren, de groei van zijn collectie, de begeestering bij de aankoop en de ontgoochelingen mede. Dat alles wil hij aan anderen onder vorm van ervaring en opgedane wijsheid mededelen: hoe zal ik kiezen, hoe echt van onecht onderscheiden, aankopen, prijzen vaststellen? Hoe zal ik mijn verzameling conserveren; wat te doen bij restauratie, wat bij het voorkomen of behandelen van ziekten die antiek kunnen aantasten. Een boek dat je in één adem uitleest, zo onderhoudend weet de auteur te vertellen, zelfs wanneer hij het heeft over meer technische aspecten. Nu antiek werkelijk ‘in’ is, zal al wie door deze liefhebberij wordt aangegrepen er goed aan doen naar deze wijze en goedmoedige mentor te luisteren en zijn vademecum vaak ter hand nemen. Jammer dat de taal zo slordig is, de woordenschat bedroevend pover, het gebruik van de leestekens onverantwoord.
Jo F. Du Bois
| |
A. d'Haenens e.a., Zeven Wonderen van België, Elsevier-Séquioa, Brussel, 1978, 231 pp. (overvloedige kleur- en zw./w. ill.), BF. 595.
Uit de kunstschatten van zeven Belgische steden werd telkens één meesterwerk uitgekozen en aan de lezer voorgesteld. De doopvont van Renier van Hoei (Luik), het Mariaschrijn van Nicolaas van Verdun (Doornik), de goudsmeedkunst van Hugo van Oignies (Namen), Van Eycks Lam Gods (Gent), Memlincs Ursulaschrijn (Brugge), Pieter Bruegels Val van Icarus (Brussel) en de Kruisafneming van P.P. Rubens. Bij de prachtige illustraties hoort een verklarende tekst die de werken in hun historische context plaatst, de techniek van het maken uitlegt, het oeuvre zelf ontleedt en interpreteert en enkele desbetreffende kunsthistorische problemen behandelt. Een prachtinleiding waar iedereen wat aan heeft. Jammer dat er zovele onachtzaamheden in deze publikatie voorkomen: de H. Maagd op Memlincs Ursulaschrijn draagt geen bloem in de hand, het Jezuskind wel; en waar bevindt zich op Van Eycks Lam Gods het bloedoffer van Christus op Golgotha? En wanneer beweerd wordt dat te Brussel en Antwerpen in de 16e en 17e eeuw het edelmetaal nog slechts uitsluitend voor profane doeleinden werd gebruikt, kan men zich afvragen wat men met zoveel edelsmeedwerk uit de kerkelijke kunstschatten doet? Ook het Nederlands is af en toe onverzorgd en fout (de schat van kennis = aan kennis; bas reliëf = laag reliëf of vlak reliëf). Een prachtig boek over onze kunstschatten maar zonder de finishing touch.
Jo F. Du Bois
| |
Galbert van Brugge, De moord op Karel de Goede, tekstuitgave A. Demyttenaere, inleiding Prof. Dr. R.C. Van Caenegem. Mercatorfonds, Antwerpen, 1978, 288 pp., (32 kleur, 121 zw./w. ill.), BF 2.900.
De grafelijke secretaris Galbert van Brugge heeft de woelige jaren rond de regering van Karel de Goedes dood (1127) als ooggetuige meegemaakt. De strijd om de macht tussen de graaf en de ambitieuse maar invloedrijke familie Erembald (van onvrije afkomst nog) onder leiding van proost en kanselier Bertulf, de moord op de graaf, de tussenkomst van de Franse leenheer Louis VI die de invloed van de Engelse vorst Hendrik I de pas afsneed door zijn protégé Willem Clito als nieuwe graaf op te dringen, de daaropvolgende revolte van de Vlaamse steden, inzonderheid Gent en Aalst, de dood van de nieuwe graaf en de machtsovername door Diederik van den Elzas, evenzovele gebeurtenissen die niet alleen Vlaanderen maar het hele Europese machtsevenwicht aan het wankelen brachten. Galbert heeft deze gebeurtenissen met scherpe pen en soms wreedaardige details beschreven in zijn dagboek. Een uniek document dat nu pas voor het eerst in het Nederlands wordt gepubliceerd (wel bestaat er een onvolledige Franse vertaling, en een Amerikaanse paperback...). De vlotte vertaling in modern Nederlands, de inleiding door Prof. Van Caenegem in een meeslepende stijl geschreven, de fraaie, overvloedige illustraties aan de eigentijdse iconografie ontleend maken deze uitgave haast onmisbaar. Want om de historische waarde van het boek, om de spannende lectuur en om de rijke verluchting hoort dit boek in elke bibliotheek thuis.
Jo F. Du Bois
| |
| |
| |
J. Krichbaum & R.A. Zondergeld, DuMont's kleines Lexikon der phantastischen Malerei, (dumont kunst-taschenbücher 52) DuMont, Köln, 1977, 329 pp. (39 kleur- en 85 zw./w. illustraties), DM. 14,80.
De auteurs omschrijven de fantastiek in de schilderkunst als een realistische voorstelling die door een ruimer perspectief overschreden wordt. Hun bewering dat de fantastiek derhalve alleen kon ontstaan nadat in de Renaissance de perspectieftechniek een realistische voorstelling mogelijk had gemaakt, is een conclusie die op een dubbelzinnigheid teruggaat. Gegeven de verwijding van de realiteit, mag men de vraag stellen of de fantastiek de fysische werkelijkheid of de voorgestelde werkelijkheid verarmt. Natuurlijk is het de fysische, en kunsthistorie geeft voorbeelden te over aan fantastiek die aan het perspectivisme van de Renaissance voorafgaat. Denken we aan een Anubisgodheid in Egypte of de romaanse iconografie van de Apocalypse. En nog deze bedenking: de auteurs vermelden slechts één fantastisch artiest uit de hedendaagse Belgische fantastiek. Hierdoor wordt onrecht gedaan aan een Roel d'Haese, een Fred Bervoets, een R. van Akeleyen, een Ysbrandt. Maar alles wordt duidelijk bij de vaststelling dat de enige geciteerde fantast uit ons land ook de Belgische informant was van de auteurs... Alles samen hebben we hier toch een heel kostbaar naslagwerk over een actueel kunstthema. Maar waarom ontbreekt Wifredo Lam? En wat met de grotesken van Raffaël?
Jo F. Du Bois
| |
Anne Philipe, L'éclat de la lumière. Entretiens avec Marie-Hélène Vieira da Silva et Arpad Szenes, Gallimard, Paris, 1978, 124 pp. (geïll. )
Een dag lang heeft de Franse romanschrijfster Anne Philipe gepraat met de Portugese abstracte schilderes Vieira da Silva en haar man A. Szenes, ook een schilder. Alles werd op band opgenomen. Deze dialoog met drie onthult de mens en de artiest in de gesprekspartners. Naast de reflecties van de twee kunstenaars over hun eigen werk, hun schildermethode, hun ontroering om andermans oeuvre, hun boodschap, zijn er de vluchtige opmerkingen over hun leven, een bloem, de vriendschap, een wit paard dat aan het raam voorbijkomt: zovele dingen die ons beter introduceren in het werk van Vieira da Silva dan de meest gesofisticeerde studie. De lectuur van dit boek creëert een intieme relatie tussen de lezer en drie eigentijdse kunstenaars. Het prachtige proza van A. Philipe verhoogt de waarde van deze bladzijden.
Jo F. Du Bois
| |
Hugo Schöttle e.a., Dumont foto I, Fotokunst und Fotodesign International, DuMont Buchverlag, Köln, 1978, 254, pp. (kl. en zw./w ill.), DM. 28
De bekende Keulse uitgeverij DuMont neemt zich voor jaarlijks een fotoboek te publiceren met een overzicht van de hedendaagse stand der kunstfotografie. Niet alleen musea en internationale tentoonstellingen (denk maar aan Documenta 6 Kassel) maar ook galerijen en privéverzamelaars hebben hun belangstelling tot de kunstfotografie uitgebreid. Een menigte publikaties en tijdschriften worden eraan gewijd. Meteen groeit de nood aan degelijke inleidingen, historische kennis en oriëntering, aan bevattelijke informatie. Zo een boek ligt hier voor. De auteurs geven korte maar verantwoorde historiek; ze behandelen de onderscheiden genres (mensenbeeld, landschap, stillevens e.d.m.) en weten de eigen wetten van de fotografie, waardoor ze zich fundamenteel van de schilderkunst onderscheidt, gevat te omschrijven. Zo leren ze de kunstfotografie in haar eigenheid te benaderen en te beoordelen. Enkele andere opstellen over de hedendaagse tendensen in de V.S., over de fotomontage vervolledigen deze inleiding. Echt een boek om mee te beginnen, wil men zich in deze belangrijke maar vrij nieuwe kunstvorm inwerken.
Jo F. Du Bois
| |
Christine van Gerwen, De neogotische beeldhouwkunst in de O.-L.-V.-Kathedraal van Antwerpen, (Kluwer Technische Boeken) Kluwer, Deventer/Antwerpen, 1977, 160 pp. (geïll.), BF. 795.
Een volledige catalogus met wetenschappelijk apparaat van de neogotische sculptuur in een Zuidnederlandse kerk, voorafgegaan van een historisch overzicht waarin onstaan en ontwikkeling van de neogotiek in Europa wordt beschreven. Deze kunstrichting, hoe verguisd soms ook op onze dagen, behoort tot ons cultuur- | |
| |
patrimonium. Daarom is deze uitgave belangrijk. Zij initieert ook de Antwerpse kathedraalfans.
Jo F. Du Bois
| |
L. Voet e.a., De stad Antwerpen van de Romeinse tijd tot de 17de eeuw, Gemeentekrediet van België, Brussel, 1978, 150 pp., kl. en zw/w. ill., BF. 1.200
Vergilius Bononiensis ontwierp in 1565 een plan in vogelperspectief van de stad Antwerpen. Dit plan wordt in deze publikatie in facsimile opnieuw uitgegeven, omlijst door een reeks essays over het ontstaan van de ‘stad’, over het stedelijk fenomeen, over de werkelijk situatie waarin de bevolking (ongeveer 100.000 inwoners) destijds leefde. De vele illustraties vormen een bron van studie voor de verdere verkenning van de oude, glorieuze metropool der Sinjoren.
Jo F. Du Bois
| |
Theater
M.C. Bradbrook, The living Monument. Shakespeare and the Theatre of His Time Cambridge UP, Cambridge, 1976, 287 pp., £8,50
Bernd Lenz, The Time Has Been. Die Vergangenheitsdimension in Shakespeares Dramen.
(Studiereihe Humanitas, Studien zur Anglistik), Akademische Verlagsgesellschaft, Frankfurt, 1974, 191 pp., DM. 19,-
Heinz Zimmerman, Die Personifikation im Drama Shakespeares
(Schriftenreihe der deutschen Shakespeare Geseelschaft West, Neue Folge, Bd. XII), Quelle & Meyer, Heidelberg, 1975, 260 pp., (geïll.), DM. 42,-
Robert Egan, Drama Within Drama. Shakespeare's Sense of His Art in King Lear, The Winter's Tale, and The Tempest
Columbia UP, New York-London, 1975, 128 pp., $1,90
Harry Levin, Shakespeare and the Revolution of the Times. Perspectives and Commentaries
Oxford UP, New York, 1976, 334 pp., £8,75
Bij de 400e verjaardag (1576) van het 1e vaste Britse theater (J. Burbage) wijdt M. Bradbrook een speciale studie aan de wisselwerking tussen maatschappelijke actualiteit, podiumconventie en dramatische vormgeving in Shakespeares tijd (tot 1642); zij noemt dat sociologie van het theater maar het blijft uiteraard sociale geschiedenis van het theater. Informatie (gesteund op de hele vakliteratuur) en interpretatie biedend over en van de interrelatie acteur-publiek-auteur, plaatst ze de Tudor-staatsstructuur, Ben Jonsons hof-‘masques’ en Shakespeares ‘history’-analyses in de context van de tijd; op die basis worden dan de beroemde stukken (van Macbeth tot The Tempest) opnieuw bekeken. Het is andermaal een stimulerend geschrift, al zal het meer de periode-intimi aanspreken. B. Lenz werkt onwillekeurig in een zelfde interessesfeer; hij tracht dramaturgisch uit te maken hoe en waartoe het verleden (als voorgeschiedenis) in de structuur van het Shakespearedrama opgenomen wordt; de studie is vooral inventariserend en slaagt erin op een beperkt gebied aan te tonen dat de tijdsdistributie mede een thema- en vorm-determinerend aspect voorstelt. H. Zimmermann spoort, geholpen door de poëtica en retoriek van de middeleeuwen en uitlopers, de functie van de personificatie in Shakespeares oeuvre op; die blijkt meervoudig te zijn, van emblematische simpelheid tot complexe symboliek, zowel thematisch als andermaal structureel, zowel als commentaar dan als overredingsinstrument en gevoelsintensivering. R. Egan betoogt in een korte maar erg indringende studie dat in de 3 genoemde drama's het dramatische zelfbewustzijn van Shakespeare optimaal aanwezig is. Analyserend op de smalle strook tussen letterlijke betekenis, dramatische beeldvorm en metaforische intentie, haalt hij vooral King Lear naar voren als het summum van dramatische kunst waarvan hij (nog altijd imponerende) equivalenties
aantreft in beide andere stukken. Drama als metaforische associatie van realiteitsinzicht, een resultaat dat in de beste traditie van erg close reading verrassende gegevens aanbiedt en een hele reeks nieuwe Shakespeare-benaderingen garandeert. Deze constante vernieuwing van de criteria tot waardebepaling van Shakespeare mag je niet bij H. Levin verwachten, want hij herhaalt in eindeloos geschrijf de traditionele stellingen; hij doet dat waardig en boodschapbewust zodat je alvast een keurig overzicht krijgt van wat de wat oudere generatie als bevestiging van diachronische continuïteit vrijwaren wil.
C. Tindemans
| |
| |
| |
J.L. Styan, The Shakespeare Revolution. Criticism and Performance in the 20th Century
Cambridge UP, Cambridge, 1977, 292 pp., geïll., £6,50
Niettegenstaande het enkel synthetische gehalte (vaste punten in een proces) van deze studie, aarzel ik niet haar een van de voornaamste publikaties over Shakespeare en het theater te noemen. Het hoofdthema luidt dat Shakespeare uit de Victoriaanse verstikking intact te voorschijn is gekomen door het constructieve samengaan van zowel scène als studie; zonder de academische inbreng (zowel positief als negatief) is de ontwikkeling van de Shakespeare-lotgevallen niet te vatten. S. staat stil bij de grote momenten in de Shakespearekritiek (terwijl hij de kleinere bepaald niet verwaarloost): A.C. Bradley formuleerde wat ‘karakter’ inhoudt. E.K. Chambers en M.C. Bradbook maakten de scenische voorwaarden omstreeks 1600 onmisbaar. J. Dover Wilson en J. Wilson Knight plaatsten de ‘symbolische’ centrale idee als opdracht voor de regisseur en schrapten elk lees-drama-vermoeden. In het theater valt de nadruk op de evolutieve lijn van William Poel (de-Victorianiseren), H. Granville-Barker (demusealiseren), Barry Jackson (actualiseren), Tyrone Guthrie (de open scène) tot Peter Brook (de centrale idee spelen). S.'s methode is altijd die van een reconstructie van de tijdsidee met aansluitend de kritische behandeling van voor en tegen. Zijn verheugende conclusie van deze eeuw piekeren: Shakespeare is niet te ‘begrijpen’ tenzij op de scène, in de voorstelling; dat is geen gemakkelijke opdracht, maar dat is dan ook de fundamentele uitdaging, de specificiteit van drama én theater. De literaire esthetica zal hier niet gelukkig om zijn, de theaterwetenschap kan zich gesterkt achten.
C. Tindemans
| |
David Mayer, Kenneth Richards (eds.), Western Popular Theatre
Methuen, London, 1977, 277 pp., (geïll.), £6,20
De 16 referaten van een symposium (Manchester, april 1974) vallen meestal theater-historisch uit; zij proberen constanten in structuur, spektakel, thematiek, publieks- | |
| |
aanbod en -receptie samen te leggen in zo uiteenlopende fenomenen als commedia dell' arte, ommegang, showbusiness, reistheater, Wild-West-show of stripteaseburlesque. Enkele bijdragen springen er theaterwetenschappelijk uit, geconcentreerd op de ene vraag wat nu het ‘volkse’ karakter eigenlijk bepaalt, en dat via publieksonderzoek (V. Hagnell), via sociaalwetenschappelijke criteria (toepassing van Mertons functionalistische analyse door S. Goodlad) en via een structuralistische methodologie die vele verrassende studieperspectieven beschikbaar stelt (D. Mayer). Verfrissend (tevens noodzakelijk) is de fundamentele nadruk, in elke bijdrage wel essentieel aanwezig, op het spektakel-aspect i.p.v. op de al-dan-niet inschakeling in een literair-dramatische of een elite-esthetische traditie.
C. Tindemans
| |
James Vinson (ed.), Contemporary Dramatists
St. James Press, London-St. Martin's Press, New York 19772, 1088 pp., £15,-
Parallel aan een gelijkaardig volume over dichters en een over romanciers, stelt deze dikke kluif fraaie informatie ter beschikking in een no-nonsense-stijl over de levende theaterauteurs uit alle windstreken die in het Engels hun teksten hebben geschreven. De selectie gebeurt zonder onderscheid van waarde, van Abbot, George tot Zindel, Paul, en de kritische behandeling is in de handen van een veelvoud van medewerkers, die allen enige reputatie hebben in het dagkritische ambacht (niet dus in de academische bedrijvigheid). De auteurs worden voorgesteld in monografisch-alfabetische orde volgens een strak schema: gepubliceerde theaterteksten (+ 1e opvoeringsdatum), eigen activiteit binnen het theater, (soms) een zelfkenschets tussen serieus en afstandelijk, kritische literatuur in tijdschrift of boek over de auteur, een situerend-evaluerend essay. De strikte theaterauteurs worden aangevuld met vlugge lijsten (minder informatiepunten) van scenaristen, tv-auteurs, librettisten, mixed-media-auteurs en theatercollectieven. Een titelindex maakt alle zoekwerk prettig.
C. Tindemans
| |
Roland Barthes, Image-Music-Text
Essays selected and translated by Stephen Heath
Fontana Paperbacks, London, 1977, 220 pp., (geïll.), £1,50.
Ook wie (terecht) liever Barthes in het Frans leest, zal graag dit boekje aanschaffen omdat het merendeel der (meestal kortere) teksten moeilijk toegankelijk is in de oorspronkelijke taal. Een viertal artikelen reflecteren Barthes' bekommernissen met het beeld; vooral ‘Le Troisième Sens’ lijkt mij een fundamentele tekst, maar ook zijn beknopte en toch rijk-gecondenseerde beschouwingen over de ‘afstand’ en de ‘plaats’ van waaruit het kunstwerk gelezen wordt (Brecht, Eisenstein, Diderot) blijkt hoe langer hoe meer een referentie-opstel te zullen worden. De bekommernissen van S. om de narrativiteit en de tekstanalyse vindt men terug in een tweetal andere opstellen; vooral zijn ‘Introduction à l'analyse structurale des Récits’ blijft een stimulerende lectuur, ook al schijnt Barthes de jongste jaren meer en meer afstand genomen te hebben van dit soort getheoretiseer. Vooral dan in de beschouwingen over muziek en de rol van de lezer (of intellectueel, of schrijver, of pedagoog...) komen de tendensen naar boven van wat de meest recente Barthes karakteriseert. S. Heath, zelf een student van Barthes en auteur van de uitstekende studie ‘Vertige du Déplacement’, aan Barthes gewijd, heeft met heel wat liefde de onvertaalbare taal van deze Franse denker proberen om te zetten.
Eric De Kuyper
| |
Jean-Noël Vuarnet, Le Philosophe-Artiste
Union Générale d'Editions, Paris, 1977, 220 pp.
Wat S. ons aankondigt is beloftevol; de uitwerking echter is een beetje ontgoochelend. Hij brengt nl. onder de noemer ‘philosophe-artiste’ een paar denkers bijeen, die volgens hem onnavolgbaar en on-imiteerbaar zijn, omdat hun filosofische bezigheid door en door subversief mag genoemd worden. Dit zijn G. Brune, Sade, Kierkegaard en uiteraard en het uitvoerigst behandeld - Nietzsche. Vuarnets zienswijze is oorspronkelijk, maar het schijnt niet tot hem door te dringen dat hij de consequenties van zijn thesis ook iets radicaler op zijn eigen werk had (moeten) kunnen toepas- | |
| |
sen. M.a.w. het blijft een beetje schools, terwijl het daarom (daar tegen) juist te doen was.
Eric De Kuyper
| |
La Sociologie de l'Art et sa vocation interdisciplinaire. Francastel en après (Coll. Médiations), Denoël/Gonthier, 294 pp., (geïll.), FF 15,-
Voyages Ethnologiques (Coll. 10/18), Union Générale d'Editions, 445 pp.
Verschillende Franse pocket-reeksen hebben sinds geruime tijd de gewoonte meer actualiteitsgebonden teksten uit te geven: diverse colloquia vinden op die manier hun neerslag voor een ruim publiek. Maar ook work in progress, en zelfs een hele reeks tijdschriften worden nu op die manier gebundeld en gepresenteerd. Twee recente voorbeelden: het eerste is gewijd aan de interventies op een Francastel-colloquium (1974?) van een hele reeks specialisten, w.o. J.-P. Aron, R. Barthes, H. Damisch, J.-L. Schefer. Het tweede is de eerste aflevering van de Cahiers Jussieu, uitgegeven door de Université de Paris VII en groepeert, voor het grootste deel, werken van studenten, korte referaten, papers, edm... In beide gevallen komt het erop aan geïnspireerd te grasduinen in nogal chaotisch aandoende stof. Maar vooral de voyages et nologiques biedt de actieve, ‘speurende’ lezer verrassingen door de zeer uiteenlopende thematiek: van analyses van een buurt in Sèvres tot beschouwingen over onze westerse eetgewoonten, over de gebruikelijke meer traditionele etnografische onderwerpen.
Eric De Kuyper
| |
Rudolf Zeitler (Hrsg.), Reclams Kunstführer. Dänemark. Kunstdenknäler und Museen, Reclam, Stuttgart, 1978, 437 pp. (98 afb. en stadsplannen), DM. 34,80.
De Reclamgidsen zijn weer een deeltje rijker: een handig boekje dat zich van de andere reisgidsen onderscheidt door de interesse hoofdzakelijk te richten naar de musea en de artistieke bezienswaardigheden. Hun historische evolutie en artistieke waarde worden helder en uitvoerig beschreven. De vele illustraties verhogen het leesgenot. Weinige inleidingen zijn zo geschikt om een reis naar Denemarken degelijk voor te bereiden.
Jo F. Du Bois
|
|