| |
| |
| |
Reflecties over terrorisme
Wij hebben allemaal van humaniteit ingeboet
Josef Blank
Wie het tegenwoordig waagt zich over het probleem van het terrorisme en over de mogelijke oorzaken en gevolgen daarvan op een andere manier uit te laten dan door middel van de vervloekingen die daarover in wijde kring worden uitgesproken (wat weliswaar voor de hand ligt, maar weinig zoden aan de dijk zet), moet er rekening mee houden zelf ook voor sympathisant te worden aangezien. Na de aanslagen op Procureur Generaal Buback, de bankier Erich Ponto en werkgeversvoorzitter Hanns-Martin Schleyer is het klimaat in de Bondsrepubliek er zeker slechter op geworden. Men is onzeker, ontdaan, getergd, agressief. Wanneer Bondspresident Walter Scheel waarschuwt voor een al te gemakkelijk poneren van eigen onschuld in de discussie over de oorzaken van het terrorisme, zoals hij dat in zijn rede op 8 oktober 1977 in Tubingen deed, dan verwijt de provinciale pers hem dat hij daarmee de mensen onzeker maakt. Er heeft zich van de mensen een gevoel van onmacht meester gemaakt dat heeft geleid tot een roep om krachtige maatregelen en zelfs een hernieuwde invoering van de doodstraf.
Als in deze bijdrage dan toch het hete hangijzer van het ‘terrorisme’ ter sprake komt, gebeurt dat allereerst omdat ik ertoe werd uitgenodigd een artikel te schrijven over het referaat dat in september 1977 door Prof. Dr. Jean Raes (Namen) aan de vergadering van de Internationale Paulus-Gesellschaft werd voorgelegd. Deze voordracht droeg de titel: ‘Dissidentschap en terrorisme: symptomen van een gefrustreerde generatie?’. Het bleek mij echter al spoedig dat ik daarbij mijn eigen commentaar en gedachten niet achterwege mocht laten. Dit thema betreft immers ook mijzelf als burger van de Bondsrepubliek Duitsland, jaargang 1926, die tegen deze staat ‘ja’ zegt en aan de ontwikkeling ervan daarvan tot nu toe, zij het soms op kritische wijze, heeft deelgenomen. Aan wie het bovendien als theoloog nooit onverschillig kan zijn wat de plaats is van ‘het christelijke’ in de samenleving van het naoorlogse Duitsland. En als deze samenleving en deze staat een pijnlijk proces doormaken, dan lijd ik daaraan mee. Ik ben echter van mening dat dit pijnlijke proces alleen tot een goed einde is te brengen als men niet bij de ongetwijfeld afschuwelijke symptomen blijft staan, maar ook op zoek gaat naar de directe en minder directe oorzaken daarvan.
| |
| |
| |
Waarin zijn wij tekort geschoten?
Er moeten oorzaken aan te wijzen zijn; er moeten ergens fouten zijn gemaakt. De vraag van de Bondspresident: ‘Wat hebben we gedaan, waarin zijn we tekort geschoten, dat jonge medeburgers op zo'n afschuwelijk zijspoor zijn geraakt?’ móet gesteld worden, ook als mensen daarvan in onzekerheid raken.
De antwoorden op deze vraag kunnen nauwelijks eenduidig zijn, omdat ‘het enig juiste antwoord’ niet bestaat. We moeten veeleer rekening houden met een ver in de tijd teruggrijpend en ingewikkeld complex van zeer uiteenlopende oorzaken op allerlei verschillende niveaus. Ook in de volgende overwegingen komen slechts bepaalde aspecten naar voren. In ieder geval is het echter onjuist zich over te geven aan de scheldtirades op intellectuelen en professoren, die in sommige kringen van de oppositie en helaas ook in een aantal kerkelijke groeperingen te horen zijn. Men stelt zich dan tevreden met oppervlakkige verklaringen en probeert de algemene volkswoede op een magische manier te stillen. Er worden zondebokken gezocht waarop de maatschappij zijn onbehagen, angst en onderdrukte agressie kan afreageren. Of het echter politiek gezien wijs en moreel gezien te verantwoorden is om aan deze behoefte tegemoet te komen, is een geheel andere vraag. Ook de roep om hernieuwde invoering van de doodstraf komt voort uit deze neiging zichzelf van alle smetten vrij te verklaren.
Daarnaast moeten we wijzen op een belangrijk onderscheid dat in deze problematiek gemaakt moet worden. En dat is aan de ene kant de staatsrechtelijk-politieke vraag, hoe door de regering en de regeringsorganen het probleem van het terrorisme, d.w.z. van het illegaal en misdadig gebruik van geweld, moet worden opgelost. De moeilijkheden die zich daarbij voordoen, mogen niet worden ontkend of kleiner worden voorgesteld dan ze zijn. Dat is in de eerste plaats het probleem dat terroristen ervan uitgaan dat ze eerlijk en volgens de wetten van de rechtsstaat behandeld zullen worden, maar aan de andere kant zelf bij hun acties meedogenloos gebruik maken van de zwakke kanten van diezelfde rechtsstaat. De Bondsrepubliek is echter niet de ‘geweldstaat’ die er door de terroristen van gemaakt wordt. Het openbaar gebruik van geweld is door de wet aan strenge grenzen gebonden. Men zou, met het oog op de grondwet, eerder moeten spreken van een gecontroleerde terughoudendheid t.a.v. het gebruik van geweld, die zijn oorsprong vindt in de pijnlijke ervaringen van de nazitijd. Veel mensen zijn er echter diep door geschokt dat de grote mate van vrijheid die in de rechtsstaat aanwezig is door de terroristen zo schaamteloos en nietsontziend wordt misbruikt. Zij proberen door hun terreuracties te bereiken dat de rechtsstaat zich tenslotte genoodzaakt zal zien als ge- | |
| |
weldstaat op te treden. Ofwel, om in het jargon te blijven, het verborgen ‘repressieve geweld’ zou in de vorm van ‘brutaal geweld’ aan het licht moeten treden. Alle burgers van de Bondsrepubliek die aan de vrije rechtsstaat gehecht zijn, koesteren de hoop dat dit doel niet door de terroristen wordt bereikt. Wij willen een vrije rechtsstaat, geen ‘Führerstaat’ of politiestaat, geen nieuwe dictatuur en zeker geen ‘terroristenstaat’. Geen mens zou in een staat willen leven zoals die in het troebele denken van het
terrorisme naar voren komt. Ook dit is belangrijk te vermelden, want het misdadig geweld van het terrorisme heeft wel degelijk politieke gevolgen, dat valt helaas niet te ontkennen. En helaas in een richting die zou kunnen voeren naar het visioen van de ‘humo homini lupus’, van een door wantrouwen en egoïsme getekende inhumane en asociale samenleving waarin iedereen met iedereen op voet van oorlog verkeert. Daar moet op politiek vlak met wettelijke middelen al het mogelijke tegen worden gedaan. Daarbij moet dan wel het gevaar worden vermeden dat door een teveel aan beperkende wetten die bedoeld zijn als waarborgen voor de vrijheid, die vrijheid juist zou worden verstikt. Dat is de éne kant van de zaak.
De andere kant is, dat men ten aanzien van het terrorisme ook op het niveau van het denken tot helderheid moet komen. Maar wat betekent dat? Daarmee kunnen niet de eenzijdige, oppervlakkige beschuldigingen worden bedoeld die op dit moment aan allerlei kanten te horen zijn. Want daar gaat het niet om een nauwkeurige analyse van het terrorisme, om kritiek en zelfkritiek, maar om globale verdachtmaking en belastering van hele groepen tegelijk. Als men zich daarbij niet enigszins in toom weet te houden, zou het kunnen gebeuren dat binnenkort intellectuelen, professoren, theologen en leden van linkse groeperingen in dezelfde situatie komen te verkeren als vroeger met de joden het geval was. Het is ook nauwelijks toevallig dat er in dit klimaat weer antisemitische neigingen de kop opsteken. Die helderheid kan voor mij alleen maar bestaan in een kritische analyse van feiten en ervaringen, in kritiek en zelfkritiek, en dat alles met het doel het voortaan beter te doen. Daarbij moet men niet de op zich noodzakelijke taken van politie en justitie in eigen handen willen nemen en zich er niet toe laten verleiden het algemene gevoelen door wraakgedachten tot een dwaze en blinde haat op te zwepen. De noodzaak van een rationele analyse moet onvoorwaardelijk worden erkend.
| |
De analyse van Jean Raes
Het referaat van Prof. Raes was tijdens de eerste verhitte dagen na de ontvoering van Schleyer niets minder dan een weldaad, omdat daarin werd geprobeerd rationeel inzichtelijk te maken waarover op dat moment nauwelijks zonder hevige emoties te discussiëren viel. Op de vraag ‘Dissidentschap en terrorisme: symptomen van een gefrustreerde generatie?’
| |
| |
werd allereerst voorzichtig een positief antwoord gegeven. Vervolgens probeerde Raes het probleem van vier verschillende kanten te benaderen. Allereerst vanuit een verklaring met behulp van wetenschappelijke hypothesen; ten tweede via een interpretatie vanuit de eigen wereldbeschouwing en politieke opstelling; ten derde langs de weg van een lezing van het evangelie tegen de achtergrond van dit probleem; en ten vierde werd een poging gedaan uit dit laatste een aantal handreikingen voor de praktijk af te leiden.
Wat de wetenschappelijke (vooral sociaalwetenschappelijke) hypothesen betreft, wees Prof. Raes erop dat de ze altijd gefalsificeerd kunnen worden. Raes ging van de stelling uit, dat een hoog ontwikkelde maatschappij evolueert in de richting van een toestand die hij als anomie omschreef. Daarmee wordt bedoeld dat deze maatschappij haar leden geen waarden meer aanreikt en evenmin een grondslag waarop deze waarden begrond zouden kunnen worden. D.w.z. ze laat het aan de leden van de samenleving zelf over waarden te ontwikkelen, in praktijk te brengen en te begronden. Dat is de situatie die nu aan het ontstaan is en waarmee een maatschappelijke crisis gepaard gaat. De algemeen geldige overlevering en begronding van waarden begint aan kracht in te boeten en de nieuwe of oude waarden kunnen nog slechts in een vrije ‘pluralistische’ vorm worden ontwikkeld, uitgeoefend en begrond.
Daar komt nog iets bij. De industriële maatschappij identificeert en baseert zichzelf voornamelijk op technologische en economische grondslag. Deze maatschappij heeft vooral oog voor de rol van het object, voor het dingmatig functioneren. Menselijke groeperingen worden geïdentificeerd aan de hand van de rol die zij spelen binnen het economische systeem. Politiek heeft in dit licht nog slechts de taak ‘de economie in goede banen te leiden’; vandaar de zorg om produktie, economische groei enz. Dat leidt volgens Raes tot een eendimensionale instelling tegenover alles wat te maken heeft met het maatschappelijk leven.
Als men dat iets verder doortrekt, betekent dat: alles wat niet economisch, technisch, rationeel als ‘object’ binnen het maatschappelijk systeem kan worden gehanteerd, valt weg; er kan geen werkelijkheidswaarde aan worden toegekend. Het telt gewoon niet meer mee, omdat het niet ‘geteld’ kan worden. Het is geen toeval dat daarmee zeer belangrijke aspecten van de werkelijkheid, vooral op het menselijk vlak, uit het zicht raken. Menselijke waarden als persoonlijkheid, liefde, gevoelens, traditie, religie enz. verliezen in dit werkelijkheidsbegrip hun eigenstandigheid en betekenisrijkdom. Ze worden niet meer op hun eigen waarde beoordeeld, maar alleen nog maar naar hun economisch nut. Een weggedrongen menselijke werkelijkheid zal zich uiteindelijk echter laten gelden als storingsfactor, als motief voor een revolutie.
In de wetenschapssociologie wordt aangenomen dat wij momenteel het
| |
| |
eindstadium meemaken van een bepaalde vorm van rationalisme, dat in de 17e eeuw is opgekomen. Dat te weten is belangrijk om de nieuwe mentaliteit te begrijpen. Een eenzijdige oriëntatie heeft tot gevolg dat de betrekkingen tussen mensen in het gedrang raken en geobjectiveerd worden. De industriële maatschappij stort zich in een individualistische ideologie, die in tegenstelling staat tot de eisen van solidariteit. Individuen worden tot verwisselbare nummers gereduceerd. En het is volkomen normaal daartegen in naam van de menselijke persoon protest aan te tekenen: ‘ik ben iemand’. Dat protest kan volgens Raes gemakkelijk zijn toevlucht nemen tot de logica van het geweld, waarbij men uit het oog verliest dat geweld juist de negatie van de ander betekent. Dat geweld kan ook een symbolische vorm krijgen, zoals bijv. voortdurend in de western gebeurt. Raes bracht dit op de formule: ‘Eén van ons is teveel’.
Als ik het evangelie lees, wordt mij duidelijk gemaakt dat er in de ogen van God nooit ‘één van ons teveel is’. Mensen die over lijken gaan, kunnen er nooit zeker van zijn dat ze werkelijk ‘de schurken’ te pakken hebben genomen; misschien hebben ze juist wel degene geraakt die in de ogen van God het allerbelangrijkste is. ‘De negatie van de ander is het grootste kwaad van alle, als men dat zo mag zeggen. Wie een ander mens ontkent, wie mij ontkent, maakt zich los van God. Men moet in het oog houden dat terrorisme, evenals marteling, er altijd toe neigt de ander te ontkennen of probeert hem door angst klein te krijgen. Dat is één van de vormen waarin de zonde tot uitdrukking komt, die theologen al zo lange tijd in haar betekenis proberen te begrijpen’. Dit alles opent voor de gelovige christen wel bepaalde principiële perspectieven, maar doet hem in een concrete probleemsituatie nog geen oplossingen aan de hand.
| |
Praktische voorstellen
Prof. Raes deed ook enige praktische voorstellen als ‘mogelijkheden ter oriëntatie’. Men moet volgens hem, wat de dissidenten betreft, onderscheid maken tussen denken en handelen. Wanneer de maatschappij een ontwikkeling doormaakt, dan moet er een discussie op gang worden gebracht tussen de verschillende vormen en mogelijkheden van denken en handelen. In de ogen van de dissident is het leven progressief in ontwikkeling. Dat ligt iets anders voor de buitenstaanders: mensen die op grond van het systeem zelf door het systeem buiten beschouwing worden gelaten. Alle systemen in oost en west hebben de neiging mensen die zich tot buitenstaanders hebben ontwikkeld als nulliteiten te beschouwen. Maar omdat die buitenstaanders net zo goed mensen zijn, kunnen ook zij aanspraak maken op de fundamentele rechten die een mens bezit. Deze mensenrechten kunnen op gespannen voet komen te staan met andere positieve wetsbepalingen. Daarom is het altijd zaak zich voor de mensenrechten in te zetten.
| |
| |
Maar wanneer een actieve minderheid zich keert tegen de zwijgende meerderheid, treedt er volgens Raes een differentiatie op tussen meerderheid en minderheid. Ook in dat geval moet men meerdere mogelijkheden in het oog houden. Het is volgens Raes een feit dat zich naar aanleiding van het optreden van een actieve minderheid bij de grote meerderheid een verhardingsproces gaat voordoen. Objectief gezien wordt dan, geheel tegen hun bedoeling in, door de niet-gewelddadigen het geweld opgeroepen. Het geweld heeft zijn eigen logica. Raes merkt afsluitend op dat het mogelijk is dat er in bepaalde situaties geen andere onmiddellijke oplossing bestaat dan de logica van het geweld te hanteren. Maar degenen die voor deze oplossing kiezen, moeten wel weten dat geweld gelijk staat aan het uitoefenen van absolute dwang en zich nooit laat rechtvaardigen. Men kan wel verontschuldigingen aanvoeren, maar voor geweld is nooit een rechtvaardiging te geven. Er is altijd een moment van subjectieve, sociale en historische schuld mee verbonden. Tot zover de uiteenzetting van Prof. Raes.
| |
Kijkend naar de Bondsrepubliek
Welke conclusies kunnen wij op grond van deze analyse nu trekken ten aanzien van het terrorisme in de Bondsrepubliek? De huidige Bondsrepubliek is een zeer gecompliceerde grootheid, vol interne tegenstellingen, die zeker niet op één enkele noemer gebracht kunnen worden. Zij is een van de hoogst ontwikkelde economisch-industriële systemen van de wereld, zodat ook zij te maken heeft met de genoemde problemen van ‘anomie’, van het eenzijdig economisch-technisch werkelijkheidsbegrip, van de menselijke frustratie door een overmaat aan technisch-economische rationaliteit, zoals die door Raes werden uiteengezet. Men behoeft geen aanhanger van het marxisme te zijn om na dertig jaar wel te weten dat dit hoogontwikkelde systeem zijn immanente problemen, tegenstrijdigheden en onmenselijkheid kent en dat zich daarin gevaarlijke kortsluitingen kunnen voordoen.
Daar komen dan nog een aantal speciale problemen bij die samenhangen met de historische ontwikkeling van de Bondsrepubliek na 1949 en met de algemene ontwikkelingsgang van na de oorlog. Ik wil, wanneer ik op deze problemen wijs, niet de indruk wekken te spreken over eenduidige oorzaken en duidelijk aanwijsbare relaties van schuld. Ik wil de aandacht vestigen op bepaalde complexe gehelen die het verdienen dat erover wordt nagedacht.
Een eerste complex wordt gevormd door de splitsing van Duitsland en, belangrijker nog, de tot nu toe toonaangevende ideologie van het anticommunisme. De Bondsrepubliek grenst onmiddellijk aan de DDR, d.w.z. aan het oostblok, en staat daarmee in de concurrentiestrijd tussen
| |
| |
de beide grote systemen in de voorste linie. Deze situatie heeft het vanaf het begin onmogelijk gemaakt, of minstens bemoeilijkt, onmiddellijk na 1945 een open dialoog met het marxisme-communisme aan te gaan. In de Franse theologie is er na 1945 op het hoogste niveau een theologisch gesprek met het marxisme op gang gekomen - ik noem de namen van H. de Lubac, Emmanuel Mounier, M.D. Chenu en vele anderen - maar in de Bondsrepubliek heeft dat lang op zich laten wachten. Pas in 1965 heeft de Paulus-Gesellschaft de sinds lang noodzakelijke dialoog met het marxisme geopend. Daarvóór werd de noodzaak van zo'n gesprek ontkend; Marx gold als verouderd en hem te lezen was volgens velen ronduit belachelijk. De hernieuwde lezing van Marx door ‘nieuw links’ kwam in het begin van de jaren zestig voor velen onverwacht. Men had kennelijk de aantrekkingskracht van de marxistische ideologie, haar analytisch instrumentarium, maar ook haar appèl als totale, alles verklarende wereldbeschouwing onderschat. Het marxisme vervulde en vervult nog steeds de rol van surrogaat-religie. Bovendien kwam daar de ‘aantrekkingskracht van het verbodene’ bij. En vervolgens bood het neomarxisme, vooral in samenhang met de ‘buitenparlementaire oppositie’ en de studentenrevolte, een identificatiemodel tegenover de maatschappij van het establishment.
Maar hoe kon het gebeuren dat het marxisme de rol van surrogaat-religie ging spelen, en dan nog wel bij jongeren die vaak afkomstig waren uit solide christelijke families? Als men die vraag stelt, dan luidt de volgende vraag onmiddellijk: waarom heeft het christendom, waarom hebben de kerken in de periode na de oorlog aan vele jongeren en intellectuelen niets (meer) kunnen bieden? Wat heeft in de Bondsrepubliek geleid tot de kritiek op en de afkeer van de kerk?
| |
Het ‘Wirtschaftswunder’
Hier moet allereerst het beroemde ‘Wirtschaftswunder’ worden genoemd, de ‘vrije markteconomie’. Ongetwijfeld ligt in de economisch-industriële ontwikkeling van na de Tweede Wereldoorlog de belangrijkste prestatie van de Bondsrepubliek. Op de harde mark en onze economische vooruitgang berust onze reputatie in de wereld. Daarop berust ook ons zelfrespect. De Duitsers hebben het hervinden van hun zelfrespect na de oorlog vooral aan de economische opbouw te danken. Maar daarmee hebben ze ook bepaalde problemen verdrongen, zoals de kritische verwerking van het verleden en het heden. Op deze manier werd de vrije markteconomie verheven tot de hoogste waarde, een afgod van de natie. Men mag er op het ogenblik in de Bondsrepubliek best privé zijn eigen religie op na houden (men mag dat ook nalaten), maar elke kritiek op de markteconomie wordt beschouwd als de grootst mogelijke politieke ket- | |
| |
terij en als een schending van de eer van het land. Wie aan dit systeem twijfelt, is gevaarlijk en geldt als ‘links’. Daarbij komt dan nog het merkwaardige geloof dat de vrije markteconomie ook bijna automatisch een betere moraal, een hoger ethos met zich meebrengt. Wie meer geld heeft, is misschien toch eigenlijk wel een beter mens.
| |
De partij van de vrije markteconomie en de kerk
Het valt niet te ontkennen dat deze ontwikkeling vanaf het begin vooral werd gedragen door de ‘christelijke partijen’ CDU-CSU. Ze stond onder een christelijke noemer en werd op christelijke wijze gemotiveerd. En daarmee komen wij bij het grootste probleem. Laten we nog even teruggaan naar de analyse van Prof. Raes. Deze beklemtoont dat de industriële samenleving vooral op technisch-economische grondslagen berust. De natuurwetenschap, techniek, industrie en economie hebben eigen wetmatigheden ontwikkeld, die op den duur het christendom tot bijverschijnsel, tot ideologische bovenbouw van de maatschappij hebben gereduceerd. Op dit punt moeten de kerken, vooral de katholieke kerk met haar electorale band met de christelijke partijen in het Adenauer-tijdperk, hun historische medeverantwoordelijkheid erkennen. Want deze electorale band heeft binnen het christendom een diepe ambiguïteit geschapen die door niemand beter onder woorden is gebracht dan door Heinrich Böll, vooral in zijn roman Ansichten eines Clowns. Deze band heeft het de katholieke kerk van de Bondsrepubliek gedurende lange tijd onmogelijk gemaakt de maatschappijkritiek uit te oefenen die voortvloeit uit het evangelie van Jezus Christus en de moderne, mondiaal georiënteerde humaniteit. Pas na het Tweede Vaticaans Concilie en op de Duitse Synode kwamen de eerste aanzetten in deze richting van de grond. De kerk interpreteerde zich veel meer als een macht ten dienste van de maatschappelijke orde dan als een factor van menselijke vernieuwing vanuit het hart van het geloof en het evangelie.
Zo droeg de electorale band tussen de partij van de vrije markteconomie en de kerk er wezenlijk toe bij dat het christendom in de Bondsrepubliek in toenemende mate aan geloofwaardigheid en morele kracht verloor. En dat vooral bij de jeugd: niet alleen, zij het wel voornamelijk, bij de academisch gevormden.
Hoe komt het dat de kerk, die na 1945 zo'n geweldig krediet had, nu wat de jeugd betreft er meer berooid voorstaat dan ooit tevoren? Zelfs met Vaticanum II steeg haar kredietwaardigheid nog aanzienlijk, maar ook dit raakte zij, vooral na Humanae vitae, weer snel kwijt. Het lijkt nu tijd geworden zich uitdrukkelijk te realiseren, zoals men dat in Frankrijk al in 1943 deed, dat de Bondsrepubliek een missieland is geworden. Ivo Zeiger heeft dat in 1949 al gezegd op de Mainzer Katholikentag, maar dat vond
| |
| |
toen geen weerklank. Wij moeten toegeven dat het de kerken bij het grootste deel van de naoorlogse generatie niet is gelukt het christelijk geloof als persoonlijke overtuiging in te planten, en wel op zo'n manier dat het een katalysator zou zijn geweest in de maatschappelijke praxis - wat niet per se betekent kerkelijke of partijgebonden praxis. Aan ons allen wordt de vraag gesteld waarom wij er niet in zijn geslaagd geloof, hoop, liefde, de christelijke humaniteit en het maatschappelijk engagement meer overtuigend gestalte te geven en aan de jongeren over te dragen. Zonder twijfel is er sinds 1968 sprake van een toenemende apathie tegenover maatschappij, staat en kerk. Het terrorisme moet hoogstwaarschijnlijk worden begrepen als een vertwijfelde uiting ten aanzien van die apathie, als een explosie van de zinloosheid. Vernietiging, bomexplosies en moordaanslagen scheppen echter geen nieuwe zin; ze getuigen slechts van een gebrek daaraan. Om dit probleem te overwinnen moet er een beroep worden gedaan op een geheel andere, intensievere, geestelijke activiteit. Dit probleem is niet alleen met behulp van politie en justitie op te lossen.
| |
Terug naar de mens
Misschien is, ondanks talrijke diepgravende analyses, Nietzsches aankondiging van het nihilisme en de gevolgen daarvan toch nog niet ernstig genoeg genomen. Ook ‘De demonen’ van Dostojewski blijken weer uiterst actueel en instructief te zijn. Het heeft geen zin onze ogen te sluiten, ook wij staan midden in de problematiek van het atheïsme, van de ‘dood van God’ en de daarmee verbonden radicale crisis in de vraag naar zinvolheid, het verlies aan menselijke maat en verbondenheid tussen mensen onderling. Dit is waarschijnlijk een van de hoofdoorzaken van de behoefte aan een ideologische, allesomvattende verklaring van kosmos, maatschappij en geschiedenis. Misschien ligt hierin wel het grootste probleem waarvoor de Bondsrepubliek zich momenteel en in de toekomst gesteld ziet: hoe men in een hoogontwikkelde industriële maatschappij, die met haar neiging tot objectiveren, haar technologie en wetenschapsbegrip nóch ethisch gerechtvaardigd, nóch humaan is, weer terug kan keren tot humaniteit, medemenselijkheid, geloof, hoop en liefde, en daarmee tot de ware zin van het leven, tot de God van de liefde, de Vader van Jezus Christus. De menselijke problemen moeten weer op de eerste plaats worden gesteld.
| |
Grondwaarden van het nieuwe testament
Men kan mensen echter niet simpelweg bevelen zich tot het christendom te bekeren. Ook een nieuwe ‘catechismus voor de jeugd’ haalt weinig uit; en al doet hij dat wel, dan is toch veel meer te verwachten van het evangelie, het nieuwe testament, als het tenminste niet alleen wordt ge- | |
| |
predikt maar ook als getuigenis van liefde wordt voor-geleefd. Een christendom dat overtuigend wil zijn zal meer en meer afstand moeten doen van zijn rol als maatschappelijk-politieke orde-instantie en in plaats daarvan aan het getuigenis van de ‘mensen reddende Godsmacht’ (Rom. 1,16 v) op gelovige wijze gestalte moeten geven. Het gaat er hier allereerst om de nieuwtestamentische grondwaarden tot gelding te laten komen. Men heeft het christendom al te vaak voor ‘antimarxisme’ en ‘anticommunisme’ uitgekreten. Dat is te simpel; daarmee doet men het niet voldoende recht. Het christendom is de grote belofte van het ‘eeuwige leven’ en het steeds weer nieuwe geschenk dat men het op grond van die belofte in elke generatie opnieuw tegen alle de mens bedreigende machten kan opnemen. De jeugd, en vooral die van de Bondsrepubliek, heeft dringende behoefte aan het getuigenis van dit leven: dat het werkelijk waard is geleefd en niet vernietigd te worden. Christenen zouden toch moeten begrijpen wat het wil zeggen dat de mens niet leeft van brood alleen...
Het is interessant dat Jezus in het Lucasevangelie uitdrukkelijk ten aanzien van het terrorisme stelling neemt. We lezen daar: ‘Tezelfder tijd kwamen enigen tot Hem met het bericht over de Galileeërs, wier bloed Pilatus met hun offers vermengd had’. Deze Galileeërs zijn hoogstwaarschijnlijk aanhangers van de zelotische bevrijdingsbeweging, die door Pilatus werden afgeslacht. De tekst gaat verder: ‘En Hij antwoordde en zeide tot hen: Meent gij, dat deze Galileeërs groter zondaars waren dan alle andere Galileeërs, omdat zij dit lot hebben ondergaan? Neen, zeg ik u, maar als gij u niet bekeert, zult gij allen evenzo omkomen’ (Lc. 13, 1-3). Jezus interpreteert het terrorisme van zijn eigen tijd als een teken voor de maatschappij van zijn tijd, en hij roept haar op tot ommekeer, tot boete en bezinning. Waarschijnlijk zou hij ook onze maatschappij met haar crisis, angsten en problemen niets anders te zeggen hebben.
|
|