Streven. Vlaamse editie. Jaargang 46
(1978-1979)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||
Structuuranalyse van een bijbeltekst
|
Lc., 10, 38: | Terwijl zij nu op weg waren, ging Hij een dorp binnen en een vrouw, Marta genaamd, ontving Hem in haar huis. |
‘Zij’, in het meervoud, en ‘Hij’, in het enkelvoud, vormen een eerste tegenstelling. In de Griekse tekst wordt die sterk beklemtoond. Je zou even goed kunnen vertalen: ‘Terwijl zij nu op weg waren, ging Hijzelf een dorp binnen’. ‘Hij’ maakt zich los van de groep, die trouwens verder in de tekst geen rol meer speelt. De groep behoort dus tot de omlijsting van het verhaal. Een tweede tegenstelling is die tussen ‘op weg zijn’ en ‘een dorp binnengaan’, de tegenstelling tussen ‘in beweging zijn’ en ‘stilstaan’, tussen ‘weg’ en ‘halte’. En tenslotte ‘Hij’ en ‘een vrouw’: ‘Hij die een dorp binnenging’ en ‘een vrouw die Hem in haar huis ontving’. ‘Hij’ is de reiziger, ‘zij’ de gastvrouw die Hem een tehuis verschaft. ‘Hij’ heeft geen naam: hij is ons al bekend door het verhaal dat voorafgaat, terwijl ‘de vrouw, Marta genaamd’ een nieuw personage is, wier naam haar vage
identiteit nader moet omschrijven. Grammaticaal gezien, zijn ‘Hij’ en ‘een vrouw’ allebei onderwerp van een complementaire handeling: Hij komt binnen en zij ontvangt. De tegenstelling tussen deze twee aan elkaar beantwoordende handelingen vormt in deze fase van het verhaal een situatie van harmonie en euforie: tot hier toe verloopt alles goed. Hij komt een dorp binnen en daar is een vrouw om hem te ontvangen. Anderzijds behoort de functie van de twee protagonisten - wat ‘Hij’ doet en wat ‘Marta’ doet - niet meer tot de omlijsting van het verhaal, maar tot het verhaal zelf: de twee werkwoorden staan in het Grieks in de aorist, de tijd van het verhaal, niet meer in het imperfectum, de tijd van de omlijsting.
39: | Zij had een zuster, Maria genaamd, die aan de voeten van de Heer neergezeten, naar zijn woord luisterde. |
40a: | Marta echter werd in beslag genomen door velerlei bedieningszorgen. |
De verzen 39 en 40a brengen ons terug in de omlijsting van het verhaal (imperfectum). Ze beschrijven een tafereel dat het gedrag van de twee zusters laat zien, een tafereel dat slechts de context vormt van het verhaal, dat in 40b wordt hernomen.
In v. 39 vinden we een eerste tegenstelling met v. 38: de naam. ‘Marta had een zuster, Maria genaamd’. Op zichzelf is de verhouding tussen de twee zusters wederkerig en gelijkwaardig: ze zijn beiden elkaars zuster. De tekst zegt echter: ‘Marta had een zuster’ en bevoordeelt dus Marta: Maria hoort haar toe.
Een ander belangrijk punt: ‘Hij’ is ‘de Heer’ geworden. Heer over wie? Heer ten opzichte van de tekst, juister nog, ten opzichte van de verteller. Daarmee raken we het niveau verteller-lezer en op dat niveau is ‘Hij’ op beslissende wijze ‘de Heer’ geworden ten opzichte van de tekst, zijn verteller en zijn lezer, en niet alleen ten opzichte van Marta en Maria. Maria zit aan de voeten van de Heer: in een rusttoestand en ten opzichte van de Heer in een situatie van ondergeschiktheid. Men zou dus kunnen zeggen dat Maria in een ondergeschikte verhouding staat én tegenover Marta (zij is de zuster van Marta) én tegenover de Heer, terwijl de verhouding tussen Maria en de Heer in v. 38 een meer gelijkwaardige relatie is: die van gastvrouw tegenover haar gast. Maar Maria luistert naar het woord van de Heer en dat veronderstelt een wederkerige en complementaire activiteit: spreken en luisteren beantwoorden aan elkaar, een activiteit die van dezelfde orde is als de gastvrijheidsrelatie. Marta ontvangt de Heer, Maria ontvangt zijn woord.
Op het niveau van de handeling - en nog altijd in de context van het verhaal - herneemt de tekst de tegenstelling tussen Marta en Maria: Marta is verstrooid, Maria luistert. Maria is in beslag genomen door velerlei bedieningszorgen, Maria luistert naar het ene woord (enkelvoud) van de
Heer. Er treedt hier dus een verscheidenheid van handelen aan het licht: enerzijds luisteren naar het woord, anderzijds de bedieningszorgen, de diakonie.
De euforie van v. 38 begint enige spanning te vertonen. Maria en Marta vertegenwoordigen twee verschillende houdingen tegenover de Heer en zijn woord: Marta gaat helemaal op in de verstrooiende dienst, Maria in het tot rust brengende luisteren, een tegenstelling die al enigszins een mogelijk conflict laat vermoeden. De harmonie van het begin is kwetsbaar geworden, maar de tegenstelling raakt de Heer niet: Marta zorgt voor Hem, Maria luistert naar Hem.
40b: | Maar plotseling kwam zij erbij staan en zei: Heer, laat het U onverschillig dat mijn zuster mij alleen laat bedienen? |
Marta komt erbij staan. Haar houding - rechtstaand - steekt schril af tegen de houding van haar zuster, die neerzit, een houding van onderdanigheid. Marta komt erbij staan, zij valt aan. Maria luistert, Marta spreekt. En in eerste instantie richt zij zich tot de Heer: zij verwijt Hem dat Hij zich niet met haar bezighoudt. Pas in de tweede plaats valt zij haar zuster aan, in wat zij tegen de Heer zegt. ‘Mijn zuster’ -zonder de naam te noemen, dat wil zeggen, nog eens, zoals in v. 39: Maria hoort Marta toe. Maar dat toebehoren aan wordt nu verraden: Maria laat haar zuster aan zichzelf over en laat haar alleen de dienst doen. Er ontstaat een fundamentele tegenstelling tussen het ‘zuster-zijn’, dat een solidariteit inhoudt, en de houding van Maria. Maar dit alles wordt tegen de Heer gezegd. De zin begint trouwens met een vocatief, die behoort tot het conatieve taalniveau, volgens R. Jakobson de gebiedende, imperatieve functie van de taal. De zin vormt dus door zijn structuur zelf al een aanval. De taal dringt zich op. Diegene die spreekt - ik - interpelleert diegene die luistert - jij.
40c: | Zeg haar dan dat ze mij moet helpen. |
De taal wordt intenser. De vocatief, die gevolgd werd door een vraag met een dubbel verwijt, wordt nu een gebiedende wijs, een imperatief. Marta valt nu de Heer aan en zégt Hem wat Hij moet zeggen, hetgeen nog sterker afsteekt tegen de houding van Maria, die luistert naar wat de Heer zegt. De inhoud van het woord dat Marta de Heer oplegt, volgt uit het verwijt dat voorafgaat. Maria is haar zuster: op die grond moet de Heer haar zeggen dat ze Marta moet helpen en deel moet nemen aan de diakonie. De euforische situatie van het begin, die door de uiteenlopende gedraging van de twee zusters al kwetsbaar was geworden - en die de omlijsting van het verhaal vormde - is nu - in het verhaal zelf - een onhoudbare, een dysforische situatie geworden. De aanval van Marta heeft de harmonie verbroken. Zij dringt erop aan dat de Heer positie kiest en duidelijk zegt wat Hij van beider houding vindt. Volgens Marta houdt de Heer zich niet met haar
bezig en laat Hij Maria maar doen. De Heer zou dus eigenlijk eerst zijn eigen houding moeten herzien.
41: | Maar de Heer gaf haar ten antwoord: Marta, Marta, wat maak je je bezorgd om veel dingen; |
42a: | slechts één enkel ding is nodig. |
De repliek van de Heer begint ook met een vocatief, een dubbele nog wel - ‘Marta, Marta’ - die wijst op een vermaning. Marta's gedrag wordt afgekeurd, haar bezorgdheid en drukte worden tegengesteld aan Maria's rust. Tweede tegenstelling: ‘veel dingen’ - ‘één enkel ding’. Het woord ‘diakonie’ is verdwenen en vervangen door ‘veel dingen’, zonder nadere bepaling. Doordat ze in tegenstelling staan tot ‘één enkel ding’, waarvan gezegd wordt dat het nodig is, zijn die ‘veel dingen’, dus niet nodig. Het feit dat Marta zich druk maakt om ‘veel dingen’ schijnt haar het enig noodzakelijke te doen vergeten, temeer daar de toon die hier gebruikt wordt, die van een verwijt is. De Heer valt dus op zijn beurt Marta aan en keurt haar gedrag af. In haar strijd met Maria ziet Marta zich de zege al ontglippen.
42b: | Maria heeft het beste deel gekozen. |
42c: | Het zal haar niet ontnomen worden. |
Maria wordt verheerlijkt. Zij en haar gedrag waren de inzet van het verhaal. Marta ging ervan uit dat zij het slachtoffer was van Maria's gedrag. Maar haar eigen gedrag wordt gediskwalificeerd. Het antwoord van de Heer doet al vermoeden dat Maria haar zuster niet zal hoeven bij te staan in de vele bedieningszorgen. Maar de Heer gaat nog verder. De tegenstelling in het gedrag van de twee zusters wordt nog geaccentueerd: Maria heeft ‘gekozen’, haar gedrag is geen toeval, maar een keuze, een weloverwogen voorkeur. Die keuze kwalificeert Maria's gedrag: zij heeft ‘het beste deel’ gekozen. Maria's deel - het luisteren naar het woord - is te verkiezen boven de diakonie en ‘het zal haar niet ontnomen worden’, ze zal het voorwerp van haar keuze bewaren. De hele inzet van het verhaal is de wil van de Heer. Maria volgt die wil: haar keuze richt zich op wat de Heer voor haar bestemt. Marta daarentegen, die de Heer aanvalt en haar zuster van het voorwerp van haar keuze wil afleiden, verzet zich tegen de wil van de Heer; hààr keuze, de diakonie, wordt gediskwalificeerd als onnodig.
Enkele theoretische gegevens
Na deze eerste verkenning van de tekst, waarin we vooral de aandacht gevestigd hebben op een hele reeks tegenstellingen, moeten we nu even nader ingaan op de theorie. Waartoe dienen die tegenstellingen?
Het systeem dat we gebruiken, is een binair systeem: we gaan uit van
twee verschillende termen. Het verschil tussen de termen krijgt slechts betekenis door hun tegenstelling. De termen ‘wit’ en ‘zwart’ bijvoorbeeld zijn ambigu zolang ze niet nader bepaald worden door hun tegenstelling. ‘Wit’, om precies te zijn, betekent ‘wit en niet zwart’. Maar aan deze twee termen, die door hun oppositie elkaar uitsluiten, kunnen door middel van de combinatiewetten twee andere termen toegevoegd worden, die evenzeer aan elkaar tegengesteld zijn als de eerste: ‘wit en zwart’ en ‘noch wit noch zwart’. Een binair stelsel bevat dus altijd vier tegengestelde termen, d.w.z. vier termen die niet tegelijkertijd waar kunnen zijn voor eenzelfde subject. ‘Wit’ kan immers ‘wit’ betekenen in de precieze zin van ‘wit en niet zwart’, maar ook ‘min of meer wit’ en dus ‘wit en zwart’. Die ambiguïteit van de linguïstische termen ‘wit’ en ‘zwart’ kan door de tekst worden opgeheven door duidelijk aan te geven wat met ‘wit’ of ‘zwart’ bedoeld wordt.
Natuurlijk zijn we niet uitsluitend gebonden aan zo duidelijk tegengestelde termen als ‘wit’ en ‘zwart’; we kunnen ook vier tegengestelden laten ontstaan uit twee synoniemen, bijvoorbeeld ‘slim’ en ‘verstandig’. ‘Slim’ betekent dan ‘slim en niet verstandig’ en ‘verstandig’ betekent ‘verstandig en niet slim’. Je kunt ook krijgen: ‘slim en verstandig’ of ‘noch slim noch verstandig’. Deze opmerking is belangrijk voor onze tekst. Op zichzelf immers moet de fundamentele tegenstelling tussen de termen ‘diakonie’ en ‘luisteren naar het woord’ misschien niet leiden tot contradictie en dus tot conflict. Maar in onze tekst leiden ze wel degelijk tot een conflict.
De speling van de tekst: de zandloper
Laten we nu onze analyse hernemen in het licht van de tegenstelling ‘diakonie’ - ‘luisteren naar het woord’. Hoe ziet de beginsituatie eruit? Vers 38 schetst een toestand van euforie. Alles verloopt voorlopig gunstig: Hij komt een dorp binnen en daar is een vrouw die Hem in haar woning ontvangt. Die euforie van het gastvrije onthaal is de euforie van de zorg en de dienst, de diakonie. Van luisteren naar het woord is nog geen sprake.
Met vers 39 en 40a wordt de euforie bedreigd. De twee zusters gedragen zich op een verschillende manier: Marta wijdt zich aan de diakonie, Maria luistert naar het woord. Op zichzelf leidt dat nog niet tot een conflict. Ieder van de twee zou gerust door kunnen gaan zoals ze bezig zijn: de twee activiteiten zouden naast elkaar kunnen bestaan. Maar in de context wordt de dreiging van het conflict toch al duidelijk.
In vers 40b en 40c treedt het conflict aan het licht. Door Marta's aanval op Maria en door haar eis dat Maria haar moet helpen, wordt de toestand onhoudbaar. Diakonie wordt diakonie met uitsluiting van luisteren naar het woord. Na de drie vorige situaties - euforie, kwetsbare euforie, de twee
activiteiten naast elkaar - komen we nu in een vierde situatie terecht: de crisissituatie. Met deze bijzonderheid, dat de vier tegengestelden mogelijk blijven als uitkomst. De Heer, die er als scheidsrechter bij wordt gehaald, kan zich uitspreken voor:
- | ofwel de noodzakelijkheid van de diakonie; |
- | ofwel de noodzakelijkheid van het luisteren naar het woord; |
- | ofwel de status quo: diakonie én luisteren naar het woord; |
- | ofwel noch diakonie, noch luisteren naar het woord. |
De diakonie wordt al direct uitgesloten als dwingende noodzaak. Het spel van de tegenstelling tussen ‘slechts één ding’ en ‘veel dingen’ laat zien dat de diakonie, die met veel dingen bezig is, niet beantwoordt aan het éne, dat noodzakelijk is. Dan blijven dus de drie andere mogelijkheden over. De tekst kiest voor het luisteren naar het woord. Immers: ‘Maria heeft het beste deel gekozen’. En bovendien zegt hij dat die euforie van het luisteren bestendig is: ‘het zal haar niet ontnomen worden’. Vertrokken van de euforie van de diakonie, die kwetsbaar is, komt de tekst tot de euforie van het luisteren, die bestendig is. Daarmee heeft hij een radicale ommekeer tot stand gebracht, die we kunnen illustreren met het beeld van de zandloper.
a1 | euforie van de diakonie |
a2 | euforie bedreigd door het naast elkaarbestaan van diakonie en luisteren |
b | Marta sluit het luisteren uit |
c | crisistoestand: de uitspraak van de Heer |
b, | uitsluiting van de diakonie |
a1, | euforie van het luisteren |
a2, | bestendigheid van die euforie |
De problematische elementen die in het begin van de tekst aanwezig zijn, worden zo bewerkt, dat op het eind van het verhaal het probleem opgeheven wordt ten voordele van een van de vier mogelijke oplossingen.
De omkering van onze zandloper brengt twee verschillende betekenis-categorieën in beweging: de categorie euforie-dysforie en de categorie diakonie - luisteren naar het woord. De eerste noemen we in de tekstanalyse een basisstructuur, de tweede een oppervlaktestructuur. Daarmee bedoelen we dat de categorie euforie-dysforie ten grondslag ligt aan een groter aantal teksten, zoniet aan alle teksten, terwijl de categorie diakonieluisteren gebonden is aan een bepaalde historische of culturele context.
Euforie - dysforie
Een verhaal kan bijvoorbeeld een gelukkige afloop kennen of een tragische ontknoping. De ontknoping van een verhaal wordt bepaald door de wil die het verhaal fundeert (in vakjargon: ‘la volonté fondatrice’) en deze wordt op zijn beurt beïnvloed door het diepe verlangen (‘le désir’). In ons verhaal drukt die wil zich uit in de arbitrage van de Heer: Hij wil dat het luisteren naar het woord Maria niet ontnomen wordt. Voor Maria kent het verhaal een gelukkige ontknoping; zij is gered van haar zuster. Deze euforie of dit geluk is het eigenlijke onderwerp van het verhaal. Marta's wil daarentegen staat lijnrecht tegen die van de Heer. Het einde van het verhaal veroordeelt haar keuze. Het is echter niet haar keuze van de diakonie die in directe tegenstelling staat tot het luisteren naar het woord, maar haar eis dat het luisteren naar het woord Maria ontnomen wordt en plaats maakt voor de diakonie. De wil van de Heer is soeverein; Marta's eis staat daar, in het tekstsysteem, lijnrecht tegenover. We krijgen dus enerzijds een basis-wil en zijn tegengestelde, anderzijds de keuze van Maria en die van Marta. Maria's keuze is een gelukkige keuze, ze brengt een blijvende euforie voort; Marta's keuze is een ongelukkige keuze, ze leidt tot dysforie. Euforie en dysforie zijn allebei bepaald door de wil van de Heer.
De structuur euforie-dysforie is een grondstructuur voor om het even welke tekst, maar om dat te laten zien zou een langere theoretische uiteenzetting nodig zijn dan hier mogelijk is.
Diakonie - luisteren naar het woord
De categorie diakonie - luisteren naar het woord is een oppervlaktestructuur, zeiden we: ze is minder algemeen. Ze wordt bepaald door een historische context, de tijd van de beginnende Kerk, en door een culturele, het christelijke milieu. Ook deze oppervlaktestructuur kan min of meer diep of min of meer oppervlakkig zijn. Is de categorie overal en altijd beslissend voor het christen-zijn, dan is ze een grondstructuur in het christelijke milieu. Speelt de categorie daarentegen slechts in een bepaalde tijd of op een bepaalde plaats, dan is ze niet zo absoluut en dus oppervlakkiger.
Laten we deze categorie nu eens bekijken in de historische situatie van het Lucas-evangelie. De tegenstelling tussen ‘luisteren naar het woord’ en ‘diakonie’ brengt een theologisch woordgebruik van de primitieve kerk ter sprake. In de Handelingen van de Apostelen, hoofdstuk 6, vinden we sporen van een conflictsituatie die bepaald wordt door dezelfde categorie. De Twaalf zeggen daar, in v. 2: ‘Het past niet dat wij het Woord Gods
verwaarlozen door de zorg voor de dienst’. Daaruit blijkt dat de primitieve Kerk soortgelijke spanningen gekend heeft als die de tekst van Lucas laat zien, ook al wordt in de Handelingen de dienst tegengesteld aan het verkondigen van het woord en niet aan het luisteren naar het woord. Het verhaal van Marta en Maria stelt tal van problemen en dat is altijd zo geweest. Aarzelingen zijn al te merken in de handschriften. In plaats van ‘één enkel ding’ spreken sommige vertalingen van ‘weinige’ of van ‘weinige of eigenlijk maar één’. Sommige exegeten brengen dat ‘weinige’ dan bijvoorbeeld in verband met de voorbereiding van de maaltijd, waarvoor slechts weinig nodig is. De meest betrouwbare manuscripten pleiten echter voor ‘één enkel’. Dat is overigens de moeilijkste lezing (de ‘lectio difficilior’), de lezing die ingaat tégen wat men eigenlijk verwacht of waarmee men al vertrouwd is. En die is meestal te verkiezen.
In de christelijke traditie moet men niet ver zoeken om toepassingen te vinden van die tegenstelling tussen ‘luisteren naar het woord’ en ‘diakonie’. Men heeft ze geïnterpreteerd als de tegenstelling tussen actief leven en contemplatief leven. Of tussen huwelijk en celibaat. Men is zelfs verder gegaan door te beweren dat men de diakonie zou vinden door het luisteren naar het woord. Deze voorbeelden laten zien hoe een model gebruikt kan worden en hoe het historisch en cultureel verschillende betekenissen kan krijgen. Maar het laatste voorbeeld laat ook zien, hoe een interpretatie die een tekst al meent te begrijpen zonder hem eerst te analyseren, de tekst een model kan opleggen dat hem helemaal vreemd is. Wie beweert dat men de diakonie zal herontdekken als men naar het woord luistert, gaat in tégen het model van deze Lucas-tekst.
Zoals hij voor ons ligt, is dit een Kerk-tekst, een tekst die thuishoort in een Kerk waarin een conflict bestaat tussen diakonie en luisteren naar het woord. Om meer te weten te komen over dat conflict in de kerkgeschiedenis zijn verdere onderzoekingen nodig, moeten andere teksten geraadpleegd worden. Of het verhaal historisch is of niet, daarover geeft de structuuranalyse geen uitsluitsel. Wat historisch is, is de conflictsituatie in de Kerk. Want zelfs àls het verhaal historisch is, is het waarschijnlijk vooral bewaard gebleven omdat het een historische kerkelijke situatie opriep. Anderzijds blijkt uit het feit dat Jezus altijd ‘de Heer’ genoemd wordt, dat het verhaal na Pasen ontstaan is en dus al een theologische interpretatie van het leven van Jezus inhoudt.Ga naar voetnoot1.
- voetnoot1.
- Meer informatie over structurele tekstanalyse in verband met de bijbel, in Tijdschrift voor Theologie, juli-aug.-sept. 1978, vooral W. de Pater, Structurele analyse: enkele achtergronden.