Streven. Vlaamse editie. Jaargang 46
(1978-1979)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
F.M. Kaplan over de neutronenbom
| |
[pagina 125]
| |
Historiek van het nieuwe wapenVolgens Kaplan overwoog men reeds tussen 1950 en 1960 in het Lawrence Livermore Laboratory de constructie van een kernwapen dat uitdrukkelijk de (dodelijke) radio-actieve straling zelf zou aanwenden om de vijand uit te schakelen. Aanvankelijk echter en in de praktijk nog tot in 1973, werd de bij elke kernwapenontploffing optredende radio-actieve straling er slechts op de koop toe bij genomen als een weliswaar onvermijdelijk maar niet bedoeld en zelfs uitgesproken ongewenst neveneffect. In een eerste periode werden door de V.S.A. en de U.S.S.R. alleen maar kernwapens ontwikkeld met een alsmaar grotere en ‘afschrikwekkender’ vernielende kracht van één megaton of meerGa naar voetnoot2. Uit het te massieve karakter van de eerste kernwapens is voor beide grootmachten de bekende pat-situatie ontstaan van de ‘balance of terror’: kernwapens nog alleen bestemd om nooit gebruikt te worden. Ze waren beslist volkomen ongeschikt om in het dichbevolkte West-Europa te worden ingezet. De Amerikaanse Secretaris van Defensie MacNamara verdedigde dan ook tot in het begin van de jaren zestig als enig alternatief voor de veiligheid van West-Europa: de verbetering en voldoende sterkte van de conventionele wapenrusting. Een in princiep nooit te gebruiken wapen was voor de militairen natuurlijk een frustrerende aangelegenheid. Vooral MacNamara's opvolger M.R. Laird drong dan ook aan op de verdere uitbouw van de kernwapens van de ‘tweede generatie’, die dan ‘klein’ en ‘selectief’ genoeg zouden zijn om als welhaast conventionele wapens geaccepteerd en desnoods werkelijk gebruikt te worden, zonder dat de tegenpartij daaraan het ‘recht’ zou ontlenen met de veel massievere wapens van de eerste generatie terug te slaan. In die periode ontstonden de zogeheten strategische kernwapens met nog zeer grote kracht en reikwijdte die (in bommenwerpers vervoerd, of als kernkoppen op continentale of intercontinentale raketten gemonteerd en vanuit een vaste basis of een beweeglijke onderzeeër afgevuurd) bestemd waren om veraf gelegen, grotere ‘militaire doelwitten’ te treffen; en de zogenaamde tactische kernwapens met veel geringere kracht én reikwijdte, die (als kernkoppen op ballistische raketten of laagvliegende zogenaamde kruisraketten - cruise missiles - of tenslotte op ‘gewone’ artilleriegranaten gemonteerd) bestemd waren om vanop een honderdtal | |
[pagina 126]
| |
kilometer naar het slagveld afgevuurd te worden. Hoe relatief het begrip ‘klein’ wel is, moge blijken uit het feit dat de Nato in Europa tactische kernwapens opslaat van meer dan 20 kiloton, terwijl de U.S.S.R. kernkoppen van één megaton voor ‘normale’ strategische kernwapens laat doorgaan. Zelfs met de tactische kernwapens werd het beoogde doel - een kleiner, acceptabel en dus geloofwaardiger (want effectief bruikbaar) kernwapen te maken - niet bereikt. De voornaamste reden waarom de Amerikanen hun tactische kernwapens toch niet durfden in te zetten, was paradoxalerwijze de grote technische voorsprong die zij nog steeds op de Russen hebben wat de ‘miniaturisatie’ en de precieze telegeleiding van hun kernwapens betreft. Zij waren reeds in staat kernwapens van ‘slechts’ 5 tot 15 kiloton vrij precies op een doelwit te richten, maar de Russen konden dat (nog) niet en zouden dus noodgedwongen het fameuze ‘eerste gebruik’ van kernwapens door de V.S.A. moeten of kunnen beantwoorden met de veel massievere stukken uit hun kernarsenaal. Dat risico werd onaanvaardbaar geacht. | |
Het nieuwe van de neutronenbomIn de V.S.A. bleef men de hoop koesteren toch ooit een kernwapen uit te vinden waarvan de vernietigende kracht ‘bescheiden’ genoeg zou zijn om door alle betrokken partijen als een ‘conventioneel’ wapen geaccepteerd te worden: een wapen dat men dus desnoods ook werkelijk zou kunnen gebruiken zonder dat de effectieve inzet ervan een algemene kernoorlog kon rechtvaardigen of ontketenen. Het was Lairds opvolger R.M. Schlesinger die sinds 1973 dat onderzoek aanmoedigde en daarbij kwam dan tenslotte in 1977 de neutronenbom uit de bus. De echte naam, E.R.R.B. (enhanced radiation, reduced blast), zegt duidelijk wat er aan de hand is: voor het eerst in de ontwikkelingsgeschiedenis van de kernwapens wordt de radio-actieve straling zelf bewust zo hoog mogelijk opgevoerd (enhanced), omdat daardoor inderdaad de verwoestende energie van de schokgolf en de hitte-ontwikkeling terdege verkleind (reduced) kunnen worden.
Een gewone fissie- of kernsplijtingbom produceert ongeveer 50% overdruk, 35% thermische energie, 5% directe radio-actieve straling (vnl. vrije neutronen en hoogenergetische elektro-magnetische gammastralen) en 10% radio-actieve reststraling of neerslag die min of meer langdurig én uitgebreid de omgeving besmet. Een zuiver fusie- of kernversmeltingsproces zou slechts 20% druk- en warmte-energie produceren en 80% directe radio-actieve straling met zeer weinig reststraling. In de praktijk dienen echter fissie en fusie gecombineerd te worden: in de waterstofbom fungeert een ‘gewone’ atoombom (van Uranium 235 of | |
[pagina 127]
| |
Plutonium 239) als ontstekingsmechanisme voor het fusieproces in de omgevende mantel van geconcentreerde ‘zwaarwaterstof’ ionen. Vóór de neutronenbom waren de tactische kernwapens (fissie - fusie) omgeven door een tweede mantel Uranium 238, waarin de bij de fusie vrijgekomen snelle neutronen werden vertraagd, wat de explosieve kracht van de gehele bom gevoelig vergrootte en de directe radio-actieve straling gevoelig verminderde. In de neutronenbom wordt de tweede mantel weggelaten. Daardoor kan de verwoestende schokgolfenergie teruggebracht worden tot 40% of zelfs 30% (in plaats van 50), de thermische energie tot 25% (in plaats van 35), terwijl de directe radio-actieve straling 30% (tot 40%) kan bedragen (in plaats van 5) en de hinderlijke reststraling nog verder gereduceerd wordt tot 5% (in plaats van 10). Intussen is de miniaturisatie van de tactische kernwapens in Amerika zo ver gevorderd, dat men neutronenbommen kan maken van slechts één kiloton (wat een uiterste grens lijkt te zijn). | |
Falend over de hele lijnIn zijn kritiek gaat Kaplan uit van de bekende karakteristieken en effecten van de neutronenbom én van de militaire en humane doelstellingen die men er concreet mee beoogt. Het uitgesproken militaire doel is: een massale inval van de Oostbloklanden met duizenden tanks (het huidige bestand wordt op 20.000 geraamd) in West-Duitsland op korte tijd en binnen een beperkte ruimte definitief tot staan te brengen. De humane doelen zijn: de verliezen aan mensenlevens bij de burgerbevolking en de eigen strijdkrachten zo gering mogelijk te houden, de schade aan het landschap en het woonmilieu en de schadelijke werking of nawerking van de radio-actieve straling zo veel mogelijk te beperken en tenslotte te verhinderen dat massiever en gruwelijker kernwapens ingezet worden. Het gaat dus om West-Duitsland, zegt Kaplan, een dichtbevolkt en steeds meer verstedelijkt gebied, dat men ten onrechte als een soort mensenarme steppe beschouwt. Wil men een tactisch gespreide aanval van duizenden tanks met neutronenbommen tegenhouden, dan zal men er enkele honderden en zelfs duizenden tegenaan moeten gooien. De hoop dat dit gepaard kan gaan met geringe verliezen van de burgerbevolking, met geringe radio-actieve schade op korte en lange termijn, met geringe verwoestingen van het woonmilieu, is een enorme illusie. Om verschillende redenen. 1. De gecombineerde druk- en warmte-energie van de neutronenbom, 55 tot 65%, is nog zeer aanzienlijk én verwoestend. Volgens de plannenmakers zou 500 m zowat de ideale hoogte zijn voor de ontploffing van de neutronenbom: om zowel de vijandelijke tankbemanningen zeker buiten gevecht te stellen als het milieu weinig schade te berokkenen. Welnu, één | |
[pagina 128]
| |
kiloton neutronenbom verwoest vanop die hoogte nog ongeveer alle gebouwen in een straal van een kleine halve kilometer, terwijl de hitte-ontwikkeling tot nog iets verder, bij onbeschutte personen brandwonden van de tweede graad veroorzaakt. 2. De veel sterkere directe radio-actieve straling, overwegend uit snelle neutronen opgebouwd, is niet alleen kwantitatief maar ook kwalitatief veel gevaarlijker voor hogere levende wezens als mensen en... apen. (In de V.S.A.-laboratoria werd de invloed van verschillende dosissen systematisch op Rhesusaapjes nagegaan). Men kwam tot de conclusie dat er eigenlijk geen onschadelijke dosis van snelle neutronen bestaatGa naar voetnoot3. De op een hoogte van 500 meter ontplofte neutronenbom zendt binnen een straal van 850 m een voor de mens absoluut dodelijke dosis uit van 8.000 rad, ongeacht de verzwakking daarvan door beschuttende pantserplaten of muren. Op 1,7 km wordt nog een bedrag bereikt van 150 rad, waarvan in Nagasaki en Hiroshima bewezen is dat 10% van de bevolking eraan sterft, en dat het de gevallen van borstkanker abnormaal hoog doet oplopen. Op 2,1 km bedraagt de dosis nog 30 rad, waarvan bewezen is dat ze het aantal genetische afwijkingen verdubbelt. Zelfs een bedrag van 14 rad waaraan de bewoners van de Marshalleilanden werden blootgesteld, heeft geleid tot een significatieve toename van schildkliertumors, kanker en leucemie, maar men vermoedt dat 1 of 2 rad van de snelle neutronen al volstaan om kanker of leucemie te verwekken en dat 5 rad van dezelfde straling al het aantal genetische afwijkingen door mutaties kan verdubbelen. Een efficiënt gebruik van de neutronenbom tegen duizenden in verspreide orde oprukkende tanks moet volgens Kaplan een soort spervuur worden dat veel materiële verwoestingen aanricht, een enorm aantal burgers het leven kost, en een nog groter aantal een jaren- en zelfs generatieslange nasleep bezorgt van allerhande kwalen en ziektenGa naar voetnoot4. 3. Dat de ‘slechts’ 5% radio-actieve neerslag van de neutronenbom op | |
[pagina 129]
| |
korte tijd zodanig verzwakt zou zijn, dat het besmette gebied zonder noemenswaardige gevaren opnieuw bevolkt kan worden, acht Kaplan een te weinig onderzochte, te optimistische en onbewezen stelling. Veel hangt o.m. af van de plaatselijke bodemgesteldheid en van de werkelijke hoogte waarop de neutronenbommen ontploft zijn. Kaplan heeft zelfs kritiek op de efficiëntie waarmee men het strikt militaire (voor de beoogde vijand bijzonder inhumane) doelwit wenst te realiseren. De bespreking daarvan is een gruwelijk verhaal, maar de proefnemingen op Rhesusapen staan borg voor de juistheid van de verwachte resultaten! In de eerder omschreven zone van de 8.000 rad-straling ontsnapt niemand aan een zekere dood. Wie het volle pond daarvan te verwerken krijgt, is a.h.w. onmiddellijk verlamd (‘incapacitated’) en sterft binnen de twee dagen. De tankbemanning die dank zij de bepantsering van de wagens slechts 3.000 rad absorbeert, is na 30 minuten uitgeschakeld en is daarna nog tot enige fysische activiteit in staat tot de onvermijdelijke dood vier tot zes dagen later. De bemanning die zich verder van het ontploffingscentrum bevindt en slechts 650 rad te verwerken krijgt, speurt de gevolgen na twee uur, kan tijdelijk dank zij medische verzorging nog enige activiteit aan de dag leggen, maar sterft een langzame gruwelijke dood binnen een paar weken. Nog kleinere dosissen laten een langere ‘recuperatie’ toe, met een dodelijke afloop na verscheidene weken of maanden. Is het dan zo ondenkbaar, meent Kaplan, dat een tot sterven gedoemde bemanning nog verbetener zal verder strijden? Bovendien zijn de tanks niet zo radio-actief besmet, dat zij niet door een nieuwe bemanning ten minste voor enige tijd verder gebruikt kunnen worden. Waarom tenslotte zou de U.S.S.R. die slachting van haar mensen met kernwapens slechts beantwoorden met haar conventionele wapens omdat zij nog niet over even ‘verfijnde’ neutronenbommen beschikt? Dat is het volgende en laatste bezwaar. Inderdaad, de verzekering of verwachting dat de neutronenbom ‘klein’ en ‘selectief’ genoeg is om ook door de tegenpartij bij de conventionele wapens gerangschikt te worden, mist elk fundament. Het volstaat toch niet dat de V.S.A. hun technisch volmaakter maar ondubbelzinnig nucleair wapen conventioneel noemen, opdat ook de U.S.S.R. die bedriegelijke definitie voor haar rekening zou nemen, en een massaal gebruik van dit kernwapen door de V.S.A. slechts zou beantwoorden met conventionele wapens, omdat hun kernwapens voorlopig nog wat te grof uitvallen. Het risico van een nucleaire escalatie is te groot, en zowel van militair als humaan standpunt uit onaanvaardbaar. De effectieve produktie van de neutronenbom is in het beste geval weer eens de produktie van een onbruikbaar wapen dat enorm veel kost en tijdelijk grotere risico's met zich brengt, totdat de reeds bestaande ‘balance of terror’ (nadat ook de U.S.S.R. de V.S.A. zal hebben bijgebeend) nagenoeg ongewijzigd hersteld is. Dat is een klaarblijkelijk nutteloze en schadelijke onderneming. | |
[pagina 130]
| |
Kaplan betoogt tenslotte dat de neutronenbom niet het enige alternatief is voor een efficiënt verweer tegen de echte of vermeende overmacht van tanks in het Oostblok. Ook op het punt van de niet-nucleaire bewapening beschikken de V.S.A. en de Nato over een enorme technische voorsprong, met hun zeer precies geleide anti-tank projectielen en hun vanop afstand bediende, onbemande anti-tank voertuigen. Die verweermiddelen zijn minstens even efficiënt, minder dodelijk en verwoestend voor burgers en omgeving, veroorzaken niet de geringste radio-actieve besmetting en voorkomen veel doeltreffender de escalatie naar een kernoorlog. Ze zijn tevens minder kostelijk. De totale kost van één neutronenbomgranaat (het geschut inbegrepen) bedraagt ongeveer 900.000 dollar. Voor de prijs van twee salvo's kan men vijftig gesofisticeerde niet-nucleaire anti-tank wapens maken of 5.500 klassieke anti-tankgranaten. In plaats van weer een keer een hoge prijs te betalen voor een naar alle waarschijnlijkheid ‘onbruikbaar’ wapen, is het veel redelijker een lagere prijs te betalen voor een afdoend verweermiddel, dat conventioneel genoeg is om de nucleaire escalatie niet verder op te drijven en een kernoorlog te voorkomen. |
|