Streven. Vlaamse editie. Jaargang 46
(1978-1979)– [tijdschrift] Streven. Vlaamse editie– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |||||||
Confessionaliteit en Vakbeweging: een gesprek met Prof. Dr. W.H.J. Reynaerts
| |||||||
[pagina 38]
| |||||||
inderdaad katholieke werknemers lid geworden van deze protestants-christelijke vakbond.
Professor, de eerste stelling die ik U zou willen voorleggen luidt: de verzuiling als emancipatie-middel is achterhaald. Voor katholieke Nederlanders is de volwaardige integratie in de Nederlandse samenleving bereikt en de groepsemancipatie ten einde. De sociale instrumenten daarvoor - de confessionel organisaties - kunnen veilig worden opgeborgen. Emancipatie vanuit een achtergestelde minderheidspositie is nu eenmaal een zichzelf liquiderend proces.
Die stelling lijkt me logisch en reëel, daar ga ik mee akkoord. De emancipatie is inderdaad voorbij in die zin, dat er van uit een achterstandspositie een inhaalproces moet worden doorgemaakt. Of in een andere zin van het woord de katholieken werkelijk geëmancipeerd zijn, idealiter dus, dat is een hele andere kwestie. Dat geldt niet alleen voor de katholieken, dat geldt voor alle leden van de Nederlandse samenleving. De stelling echter dat je organisaties nodig hebt als afweermiddel om vanuit de eigen gelederen sterk te staan, omdat je anders te zwak bent om tot een volwaardig volksdeel uit te groeien, die stelling lijkt mij thans niet meer in overeenstemming met de sociologische realiteit. Ik sta daarom dan ook volledig achter het besluit van het NKV om met het NVV samen te gaan.
Bij de volgende stelling komt waarschijnlijk aan de orde of die emancipatie of dat emancipatie middel de enige kant is van de levensbeschouwelijkheid van de vakbeweging. Dat is natuurlijk ook een vraag. De vraag is namelijk: moet een confessionele vakbeweging als afzonderlijke organisatie verdwijnen op het moment dat de achterstand is ingehaald? Deze stelling luidde als volgt: Zonder expliciete en institutioneel gegarandeerde ruimte b.v. binnen de vakbeweging wordt cultivering van het levensbeschouwelijke en het religieuze - belangrijke dimensies van het menselijk bestaan - te veel aan het toeval of aan de individuele creativiteit overgelaten.
Daar ben ik het ook mee eens. Ik vind het uiteraard heel belangrijk, dat mensen in een levensbeschouwelijke organisatie deelnemen op basis van de individuele inspiratie en de consequenties daarvan doortrekken in hun praktisch handelen, maar ik geloof ook dat je dit niet alleen aan de persoonlijke inspiratie kunt overlaten. Ik meen dat het inderdaad nodig is, om binnen de organisatie hiervoor ruimte te scheppen. Waarmee overigens helemaal niet gesteld is, dat wanneer je die ruimte hebt gecreëerd, dat je dan absoluut de garantie hebt dat het levensbeschouwelijke element voldoende tot zijn recht komt. Dat hangt van verschillende factoren af. | |||||||
[pagina 39]
| |||||||
In de eerste plaats of er bij de mensen behoefte bestaat die inspiratie te beleven en daar consequenties aan te verbinden. Daarover kun je twijfelen. Je kunt je namelijk afvragen of niet in onze permissive society sprake is van een zó verzwakte moraal en van een zó verzwakt levensbeschouwelijk besef, dat eigenlijk elke institutionele ruimte om een stuk eigenheid te bewaren niet meer is dan een nobele intentie. Je mag niet zeggen: als ik nu maar structuren uitdenk, waardoor dat eigene een beetje stand kan houden, dan ben ik er; dat geloof ik niet. Dat hangt er vooral van af of die gegarandeerde ruimte aansluit op werkelijke behoeften. Overigens zou ik Spit op dit punt niet geheel willen volgen. NKV-voorzitter Spit zei: als mensen er geen behoefte aan hebben, dan doen we het ook niet. Ik ben geneigd om te zeggen: ‘de levensbeschouwelijke bezinning is zó belangrijk, dat als men geen gebruik maakt van de instituties die zo'n mogelijkheid bieden, dat dan de leiding dit zou moeten bevorderen. Want daarin heb je toch ook een educatieve taak, een stimulerende functie’. Mag ik een vergelijking maken? Als argument tegen medezeggenschap van de werknemers wordt vaak aangevoerd, soms ondersteund door empirische onderzoekingen: de werknemers interesseren zich niet voor medezeggenschap. Moet ik dan concluderen, dan voer ik het ook niet in, want ze willen het niet? Of moet ik de conclusie trekken: ‘ik zal die behoefte bij de werknemers kweken?’ Mijn benadering zou zijn: ‘ik zal ze stimuleren, ik zal ze die behoefte aanleren, want die behoefte mag niet wegzakken, daarvoor is ze te fundamenteel!’ Een andere punt waardoor ik meen dat je door institutionele voorzieningen niet zonder meer de garantie hebt voor een afdoende ‘bewaking’ van de levensbeschouwelijke aspecten, is het feit dat je niet zeker weet hoe anderen daarop reageren. Ik betrek dat nu op de FNV, want daar speelt deze problematiek. Van het NVV is een grote groep Christenen lid. Die heeft tot dusver nooit behoefte gehad aan, laten we zeggen een ‘tempel’ waar ze hun levensbeschouwing zouden kunnen beleven. Dat zou tot gevolg kunnen hebben, dat ze zeggen: ‘als zij, de NKV-ers, het doen, dan willen wij die faciliteit óók.’ Dat is uiteraard het volste recht van die groep, een recht dat door de F.N.V.-leiding geheel wordt erkend. Maar geeft men er gevolg aan, dan kan dit op financiële barrières stuiten. Dat gaat tijd kosten; daar moeten vergaderingen voor gehouden worden, er moeten mensen mee worden belast, mensen voor worden aangesteld. Dat gaat allemaal geld kosten en legt een last op het budget. En de vraag is of men dat duldt en of men dit kan opbrengen, gelet op de niet florissante financiële positie van de vakbeweging. Een derde punt dat tot een zekere reserve dwingt, is de ervaring opgedaan in andere verbanden. Ik denk b.v. aan de werkgemeenschappen in de PvdA. Die zijn op een mislukking uitgelopen. Misschien mede omdat het | |||||||
[pagina 40]
| |||||||
toch wat vreemd is om binnen een gemeenschappelijk organisatorisch raam verschillende identiteiten te bewaren. Deze laatste kunnen afbreuk doen aan de ervaring van het gezamenlijke in de streefdoelen. Hoe meer eenheid, des te minder behoefte aan ‘subculturen’; hoe meer behoefte aan subcultuur, des te minder eenheid. Aan die spanning zal men bij de FNV ook wel niet geheel kunnen ontkomen, vermoed ik. Kortom: als je de zaak niet levend houdt, niet stimuleert, er niet voldoende financiële middelen voor ter beschikking stelt en als je van de anderen niet voldoende medewerking krijgt, dan zie ik niet dat het creëren van instituties op zich voldoende zou zijn om de eigenheid van het katholieke erfgoed te bewaren. In december is er een congres van de FNV. Daar moeten ze praten over dit soort aangelegenheden in het kader van een mogelijke fusie. Op dat congres dient zich de testcase aan, hoe zwaar men aan de institutionele garanties voor de eigenheid tilt. Is het zó dat men eerst garanties creëert vóór men een fusie begint of zegt men: ‘laten we maar aan een fusie beginnen, dan zien we naderhand wel wat we met die institutionele garanties doen’. Ik ben erg benieuwd naar de opstelling van het FNV-congres rondom deze kwestie.
De derde en laatste stelling die ik U zou willen voorleggen, heb ik voor dit gesprek enigszins aangepast, doch zij luidde ongeveer als volgt: Een organisatie als de vakbeweging, die zich tot een totaal publiek van werknemers richt, dient ditzelfde publiek niet te discrimineren door openlijk bepaalde, beperkende religieuse of kerkelijke doelstellingen voor te staan of zelfs te propageren. Met respect voor ieders gezindheid dient een dergelijke organisatie pluriformiteit na te streven en zich in die mate te deconfessionaliseren.Ga naar voetnoot2.
Als je vooropstelt dat je je tot een totaal publiek van werknemers richt, dan moet je dat publiek inderdaad niet discrimineren door bepaalde religieuze doelstelling enz. te propageren. Maar als je een vakbeweging hebt die zich richt tot het katholieke publiek dan mag dat wel degelijk, zonder dat je discrimineert. Want men richt zich dan uitdrukkelijk tot het katholieke volksdeel, tot de katholieke werknemers in dit geval.
Als men de inhoud van deze stelling consequent doortrekt, komt men dan niet tot de mening dat een levensbeschouwelijke opvatting, of het nu een kerkelijke of een niet-kerkelijke is, een ‘particuliere devotie’ is, waar de gemeenschap niets mee te maken heeft? En is dat eigenlijk niet een | |||||||
[pagina 41]
| |||||||
discrimineren van de afzonderlijke mens, omdat men nivelleert en een wezenlijk deel van zijn persoonlijkheid buiten beschouwing laat? De mens kan toch niet volledig aangeduid worden door de economische en sociale aspecten van zijn bestaan. In dit verband lijken mij de woorden ‘discrimineren’ en ‘deconfessionaliseren’ geladen.
Ik lees de stelling zó, dat men niet naar buiten een kerkelijke doelstelling moet gaan propageren, b.v. dat je 's zondags naar de kerk moet. De vakbeweging heeft een hele andere doelstelling.
Wat verstaat U dan in dit verband onder deconfessionalisering?
Daar versta ik in dit geval onder dat je je niet bindt aan bepaalde kerkelijke uitspraken, net zo min als je je bindt aan uitspraken van politieke partijen. Kijk, vroeger trad de Katholieke Kerk in haar sociale encyclieken op als een soort sociale instructeur. Ze zei: ‘zo en zo moet je het doen’. We kennen nu een andere betekenis toe aan de kerk; het is nu meer een kerk van getuigen, een kerk, die het goede belijdt, die verwijst naar evangelische waarden. De kerk geeft geen opdrachten meer, zoals: ‘je moet als katholieken verenigd blijven’, of ‘je mag geen lid worden van een socialistische organisatie’. De sociale instructies die de kerk vroeger wel gegeven heeft, passen niet meer in deze tijd. De FNV gaat bijv. naar de Maliebaan, met de Kardinaal en de andere bisschoppen praten over zaken die beide van belang vinden. Wellicht tonen de bisschoppen zich in dat gesprek bezorgd over de polarisatie in de arbeidsverhoudingen en geven zij te verstaan, dat het erg nuttig zou zijn als de partijen elkander met meer begrip zouden benaderen. Moeten we dan van de FNV verwachten dat ze zeggen: daar zijn we het helemaal mee eens. Wij stoppen met polariseren, omdat de bisschoppen het zeggen. Ik denk van niet.
Dan heb ik het woord deconfessionaliseren verkeerd gelezen, in de zin van nivelleren. Uit Uw antwoord blijkt dat dit zeker niet bedoeld hoeft te zijn.
Het zou een geweldige klap in het gezicht zijn van de betrokken mensen - er is zo ontzettend serieus over gestudeerd, gedachten vergaderd - als men zou stellen: het NKV zet de levensovertuiging over boord en kiest voor een beweging waarin alles en iedereen wordt gelijkgesteld. Het enige dat gebeurd is, is dat de katholieke werknemers niet meer in een afzonderlijke vakbeweging zijn georganiseerd. Maar de katholieken zijn als katholieken lid van de FNV. Zij spelen daar met hun hele bagage, met hun hele erfgoed, een rol. Ze hebben daarvan niets overboord gezet. Alleen - en dan kom je weer bij de eerste vraag - zal dat zo blijven? Zullen de institutionele garanties voldoende zijn voor het behoud van dit erfgoed- | |||||||
[pagina 42]
| |||||||
en het doorgeven van de betekenis ervan voor het praktisch vakbondshandelen? Ter Heide, de voormalige voorzitter van het NVV, heeft onlangs in een publicatie opgemerkt dat alleen al door de getalsverhouding - 700.000 NVV-ers en 340.000 NKV-ers - het gevaar dreigt dat de FNV door de fusie een vergroot NVV wordt. Je kunt dit nog aanvullen door op een paar punten te wijzen, die de verwachting van Ter Heide in positieve zin kunnen ondersteunen:
Bij een eventuele fusie tussen het NKV en het NVV zal het NKV volgens Wim Spit, voorzitter van dit vakverbond en vice-voorzitter van de FNV, niet zijn levensovertuiging overboord zetten, doch men is wel tot de conclusie gekomen dat de geloofsovertuiging als criterium voor organisatie niet meer hetzelfde dwingende karakter heeft als in het verleden. Daar staat, aldus Spit, evenwel tegenover dat het wat het NKV betreft noodzakelijk blijft er voor te zorgen dat ook binnen de FNV de inspiratie vanuit geloof en levensovertuiging gestalte kunnen krijgen in beleid en structuur. Hoe schat U de behoefte daaraan binnen de gelederen van het NKV? En acht U het mogelijk in de praktijk de voorstelling van zaken, zoals door Spit naar voren gebracht, te verwezenlijken? Of anders gesteld: heeft U de indruk dat het gros van het NKV sterk prijst stelt op het handhaven van de levensovertuiging middels geïnstitutionaliseerde garanties?
Ik denk dat die behoefte nu nog wel aanwezig is bij de meer traditionele laag van NKV-ers, maar dat deze behoefte vrij snel zal wegebben, als wij | |||||||
[pagina 43]
| |||||||
er geen werk van maken. Tenzij we een revival gaan beleven onder de jeugd om de behoefte met betrekking tot de levensovertuiging weer wat meer naar voren te schuiven. Ik zie dat echter niet zo gauw gebeuren, hoe jammer dit ook is. Ik hoop echter dat ik mij op dit punt, mede dankzij de inspanningen van Spit en de zijnen, vergis.
Volgens de heer Spit bestaan tussen de in 1977 tot stand gekomen Visieprogramma's van het NKV en NVV geen essentiële verschillen; er zou nog wel sprake zijn van enige nuance-verschillen. Nu staat in Rupperts De Nederlandse Vakbeweging: ‘Men moge in theorie stellen, dat de klassenstrijd ‘zich niet richt tegen personen, maar tegen een maatschappelijk stelsel’, met de werkelijkheid heeft een zodanige opvatting niets van doen. De werkelijkheid is, dat de klassenstrijd zich wel degelijk richt tegen personen. (...) Het sociale vraagstuk is in diepste wezen geen materieel probleem: het is in eerste instantie niet de vraag om een gulden meer in de week en een uur korter werken. Het is het probleem van de rechte verhouding van de ene mens tot de andere, van de werkgever tot zijn arbeiders...Ga naar voetnoot3 Dit was toch wat de Rooms-Katholieke en de Protestants-Christelijke vakbeweging betreft hèt motief voor de stichting van een eigen organisatie? Indien er nu geen essentiële verschillen meer bestaan tussen het NKV en NVV, wat is er dan de laatste tien, vijftien jaar veranderd?
Een opmerkelijk, vrij recent verschijnsel is, dat de meeste bestuurders van de FNV momenteel denken vanuit een anti-kapitalistisch perspectief. Dat doen ze niet om een communistische heilstaat te vestigen. Het wordt ingegeven door de defecten van het huidige maatschappelijke systeem, men wenst au fond een stelsel dat meer ruimte geeft aan het individu. Het is onzinnig en beledigend te menen, dat de doelstelling van de FNV zou zijn: volstrekte gelijkschakeling, nivellering of collectivisering. Als men daar spreekt van collectivisering dan bedoelt men ermee om via machtsvorming meer mogelijkheden te scheppen voor het individu. Met ander woorden, collectivisering is geen eindstation, wordt niet als doel opgevat, maar als een instrument om een situatie te bereiken, waarin het individu meer leefruimte krijgt, ook in het arbeidsleven. De verandering in het denken blijkt voorts vooral op het terrein van de medezeggenschap. Dat raakt ook het beste waar Ruppert op doelt: nl. de verhouding tussen de groepen in de onderneming. Dan is het CNV nog voornamelijk werkzaam vanuit de samenwerkingsidee, vanuit de conceptie van de gezamenlijke verantwoordelijkheid. Het CNV is meer gouvernementeel, het is een op integratie gerichte vakbeweging. Bij die | |||||||
[pagina 44]
| |||||||
beide andere, èn bij het NKV èn bij het NVV speelt de distantie een grotere rol. Coalitievorming staat voorop: het sluiten van verdragen is voor hen meer het aangaan van een tijdelijke wapenstilstand. Kijken we nu naar het medezeggenschapsidee zoals neergelegd in het NVV-programma, dan overheerst daar het denkbeeld van de macht aan de werkers met uitsluiting van alle anderen. Dat is een syndicalistische, laboristische of unionistische gedachtengang. Bij het NKV bestond aanvankelijk, net als bij het CNV, het idee dat meer groeperingen belang hebben bij de onderneming. De steakholders bestaan niet alleen uit werknemers, maar ook uit de leveranciers van het kapitaal; de overheid heeft er belang bij, evenals de consumenten. En je moet komen tot een ondernemingsstructuur, waarbij al die verschillende belangen tot hun recht komen. Deze opvatting proef je nog in de ontwerp-visie van het NKV. Eén van de opvallendste ontwikkelingen op korte termijn - en ik zie dat inderdaad als een gevolg van het samengaan binnen de FNV - is, dat het NKV in de laatste versie van zijn visieprogramma erg dicht op de lijn zit van het NVV.
Tegen de laboristische visie van de FNV zou je wel een aantal bezwaren kunnen aanvoeren. In de eerste plaats het bezwaar dat die visie eenzijdig is. Een kapitalistische opbouw van de samenleving is eenzijdig, maar dat geeft je nog niet het recht, een andere eenzijdige oplossing daarvoor in de plaats te stellen. Het tweede bezwaar is, dat zo'n zienswijze gemakkelijk kan leiden tot uitschakeling van de werknemers zelf. Dat de klemtoon valt op de organisatie van de werknemers, zodat als het ware de gedragslijn ten opzichte van de onderneming wordt bepaald door de mandatarissen van instituten, die eigenlijk buiten de onderneming staan. Een derde pragmatisch, functioneel bezwaar is dat je door het kapitaal alle recht op inspraak te ontzeggen, je daarmee onrealistisch bezig bent, want die kapitaalfunctie is nu eenmaal noodzakelijk. En aangezien werknemers niet over kapitaal beschikken moet dit komen van de leveranciers van kapitaal binnen onze Europese ordening. Die moet je niet bruuskeren want dan ga je inderdaad een situatie creeren, waarbij je straks een prachtig stelsel hebt, gedomineerd door de werkers, maar die zitten met de handen over elkaar, want de noodzakelijke investeringen kunnen niet tot stand komen.
Het maakt een beetje de indruk dat, wanneer men zich zo sterk op het syndicalisme richt, dat men dan eigenlijk nog de klassenstrijd voert à la 1900, en dat men met de ontwikkeling in de ondernemingen niet veel rekening houdt, of zie ik dat verkeerd?
Zeker, ook naar mijn mening past wel enig voorbehoud ten aanzien van de beeldvormingen die absoluut niet door de beugel kunnen. Die gemotiveerd worden door belangen die bepaald niet getoetst zijn aan wat bredere | |||||||
[pagina 45]
| |||||||
belangen. Daar zijn veel voorbeelden van te geven, daar hoeven we niet in te duiken. Dat daartegen fel protest wordt aangetekend, is volkomen terecht. De vraag is echter of deze zo geprononceerd naar voren komende zaken exemplarisch zijn voor het gehele Nederlandse bedrijfsleven. Daar heb ik twijfels over; ik geloof niet dat dat het geval is. Het oude denkschema van kapitaal-arbeid dat men nog veel hanteert, acht ik achterhaald. In onze maatschappij is de kapitaalmacht erg teruggedrongen, aan allerlei regels onderworpen en ten dele vindt die ook zijn tegenmacht in de vakorganisatie. De echte kapitaalmacht in de zin van eigenaarsmacht, uitgeoefend door de aandeelhouders, stelt bijna niets voor. In de meeste, vooral grotere ondernemingen is het management eerder beducht - en heeft men tegelijkertijd ook waardering - voor het optreden van ondernemingsraden. Dat is vaak meer ‘to the point’ dan datgene wat uit de aandeelhoudersvergadering naar voren komt. In de tweede plaats is dit denkschema achterhaald omdat binnen de factor arbeid verschillende geledingen en tegelijkertijd daarmede ook nieuwe tegenstellingen zijn ontstaan. Organisatorisch vinden die hun uitdrukking in aparte organisaties voor hoger personeel die sterk uitdijen en werknemersorganisaties die meer traditioneel gericht zijn op de handarbeider. Het ene hechte, homogene arbeidsfront bestaat niet.
Is het niet zo dat een deel van deze beeldvorming hoort bij laten we zeggen het politieke spel en dat ze allebei werkgevers- en werknemersorganisaties, heel goed weten dat de soep niet zo heet wordt gegeten als die wordt opgediend?
Kijk, als je een bepaalde strategie kiest, waarbij je zegt ik wil situaties structureel veranderen, dan ben je gedwongen om de massa achter je te krijgen. Dan moet je het wel zwart-wit stellen om al polariserend de massa te mobiliseren. Als een stakingssituatie dreigt dan kom je er niet met te zeggen: nou ja, luister 's, de verschillen zijn eigenlijk maar gering. Dan moet je het hebben van een zekere overdrijving. Dat is voor het conflict instrumenteel. Daar moet je doorheen kunnen kijken. Als je tegenstanders hebt, in de zin van mensen die elke verandering afwijzen, dan moet je die wel satanische eigenschappen toeschrijven. Daar schrikken veel mensen van, maar daar moet je niet van schrikken. Het is meer instrumenteel dan dat het de intentie is om werkelijk zo hard te zijn.
Het risico zit er natuurlijk in dat je onder de mensen dermate gepolariseerde standpunten krijgt, dat men de indruk krijgt dat de tegenpartij de vijand is, zoals ook bij sommige politieke partijen.
Dat ben ik helemaal met U eens. En op die grens balanceren, vrees ik, sommige vakbondsbestuurders. We hebben een nieuw kabinet gekregen - | |||||||
[pagina 46]
| |||||||
ik ben nou niet direct een bewonderaar van dit kabinet, dat zult U wel verstaan - maar het gaat me toch te ver als een vakbondsleider opmerkt: ‘daar zitten nou de mandatarissen van het kapitaal en de kerk’. Een dergelijke uitlating wordt ook door de meeste vakbondsbestuurders betreurd.
Maar bent U het er dan dus ook mee eens als ik zou stellen dat het NKV in de loop van de jaren dat oorspronkelijke uitgangspunt van het zoeken van de ‘rechte verhouding’ van de ene mens tot de andere, tussen werkgever en werknemer, wat meer los is gaan laten?
Nee, dat zou ik toch niet willen zeggen. Kijk, vroeger probeerde de vakbeweging die verhouding te veranderen door wat we noemen het harmoniemodel, door overlegvormen en een coöperatieve benadering. Nu wil men andere verhoudingen scheppen via een hardere opstelling, maar dan in zuiver instrumentale zin. De doelstelling is in wezen nog steeds dezelfde. Ik geloof niet dat het NKV een vakbeweging van de klassenstrijd is geworden, doorgaand totdat de laatste kapitalist in de Noordzee is verdronken. Men streeft naar een andere machtsverdeling in de maatschappij, die men nog niet heeft kunnen realiseren. Men heeft dit lang geprobeerd langs de betrekkelijke rustige weg van het overleg. Dat heeft niet zo veel geholpen. Onder invloed van een hele reeks factoren is die zaak de laatste jaren sterk in beweging geraakt. De vakbeweging functioneert enerzijds als een motor voor maatschappelijke verandering, maar van de andere kant ondergaat zij ook de invloeden van de maatschappij. Toen het goed ging in Nederland, toen we ieder jaar 4 à 5% groei hadden, de reële lonen flink omhoog gingen en er praktisch geen werkloosheid voorkwam, toen was er weinig reden om stevige taal te bezigen. Nu het groeiperspectief gebroken is, de mensen misschien een stap terug moeten doen en de vakbeweging niet meer in staat is voor haar leden reële inkomensstijgingen te realiseren, moet zij ook om wille van zelfhandhaving, naar andere doelstellingen grijpen. Dat zijn geen nieuwe doelstellingen, maar doelstellingen die enigszins verwaarloosd zijn in de achter ons liggende periode van ‘samen op voor groei en expansie’. De vakbeweging heeft vanouds namelijk twee taken. Die met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden, de correctiefunctie, maar daarnaast ook een emancipatiefunctie. Deze is natuurlijk veel breder dan het verkrijgen van een goed loon. En naar die laatste taak grijpt de vakbeweging nu, omdat er meer zicht is gekomen op de defecten van de huidige maatschappelijke structuren. Onder andere door de oliecrisis, de geweldige werkloosheid, de vele bedrijfssaneringen en ook door de groeiende mondigheid van de mensen. Het tegenwoordige gevecht om het profiel van de maatschappij is naar mijn mening veel fundamenteler voor de ‘rechte’ verhouding tussen | |||||||
[pagina 47]
| |||||||
mensen, werkgevers en werknemers, dan het gevecht om loonsverhogingen.
Tijdens de forumdiscussie in Tilburg ontstond een korte felle woordenstrijd tussen de heer Spit en Ir. De Wit, voorzitter van het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond. De Wit, die op Spits uitlatingen reageerde, stelde dat het niet mogelijk was je opdracht als Christen binnen de vakbeweging te vervullen, indien men de geloofsovertuiging als organisatiecriterium loslaat. Spit reageerde hierop door erop te wijzen, dat ook het NCW per bedrijfstak niet meer confessioneel georganiseerd is. Vervolgens daagde hij De Wit uit het verschil duidelijk te maken tussen de standpunten van het Verbond van Nederlandse Ondernemingen en het NCW. Zowel Spit als De Wit kregen op hun opmerkingen en vragen geen bevredigende repliek. Wat vond U eigenlijk van die discussie?
Ik vond inderdaad, dat De Wit niet precies kon aantonen, waaraan je het confessionele karakter van het NCW nu precies kunt herkennen. Zijn standpunt levert op bedrijfstakniveau een merkwaardige spanning op. Daar ontmoet men toch de vakorganisaties om te onderhandelen - niet alleen over arbeidsvoorwaarden, maar ook over ruimere problemen die de positie, de functie van de arbeiders in de bedrijven aangaan. Dat je op dat niveau kunt volstaan met een pragmatische organisatie zonder confessionaliteit en aan de top een confessionele organisatie nodig zou hebben: dat is bijna schizofreen. In elk geval, ik kan dit niet begrijpen. Ik vind voorts dat het NCW ten onrechte debiteert dat je als Christen niet je taakstelling zou kunnen vervullen binnen een niet-confessionele vakbeweging. Harry ter Heide heeft op een van de eerste federatiebesprekingen uiteengezet wat voor hem, als NVV-bestuurder, de christelijke inspiratie betekende. Vele bestuurders van het CNV en het NKV zijn toen stilgevallen. Een ontroerend moment, dat je niet licht vergeet. Ik vind dat je de christenen en katholieken die na de oorlog zijn binnengevloeid in het NVV en in de Partij van de Arbeid, niet kunt en mag beschuldigen van ontrouw aan hun levensovertuiging. Toen de katholieke werkgevers samengingen met de protestantschristelijke werkgevers, verwachten sommigen in die kring, dat dit gevolgd zou worden door een federatie tussen CNV en NKV. Dan had je, zeg maar, een confessionele werkgeversorganisatie, een confessionele werknemersorganisatie en het CDA. En die drie dan op één lijn tegen de perfide socialisten. Dat was eigenlijk de maatschappelijke weg, die men op wilde. Bij het NCW leeft blijkbaar nog altijd wat spijt over deze niet gelukte, niet gerealiseerde drang. Deze opzet kon natuurlijk geen succes hebben, omdat sociologisch de groepsverbondenheid van de werknemers sterker is dan de confessionele binding. |
|