| |
| |
| |
Naar aanleiding van E. Schillebeeckx:
gerechtigheid en liefde genade en bevrijding
Frans Cromphout
De titel boven deze kroniek wil duidelijk maken dat we hier niet bedoelen een al dan niet kritische voorstelling te brengen van Schillebeeckx' nieuwste boek, tenzij dan zijdelings. Wij beogen eerder een eigen lezing (mede in de zin van ‘bloemlezing’) te bieden, een keuze uit de compacte rijkdom van deze tekst. Hopelijk maakt de lezer aldus kennis met die heel eigen en boeiende, maar lang niet gemakkelijke wijze van theologie bedrijven, die we al ontmoetten in Jezus, het verhaal van een Levende.
| |
Openbaring en ervaring
Heil is dan pas écht heil, als het ervaren heil is. Zo zou men een van de grondmotieven van dit werk kunnen formuleren. Het begrip ervaring krijgt daarmee het volle licht, niet alleen in het eerste deel van het boek, dat uitdrukkelijk daarover handelt, maar het hele werk door. Is heil iets dat ons louter verticaal, van bovenaf, overkomt, en waaraan dus in de mens geen enkele ervaringsbasis beantwoordt? Of ervaren wij, in onze contemplatieve en vormgevende omgang met de natuur en in ons geschiedenis-makend handelen, reeds een begin van goddelijk heil? En welke is dan de verhouding tussen dat menselijk ervaren heil en het in Jezus van Godswege ontvangen heil? Dat is in de theologie een oude vraag, maar ze wordt vandaag wél op een nieuwe wijze gesteld. We ontmoeten ze in de pastoraal, zoals onder meer blijkt uit de nog onvoltooide discussie over de catechetische methodiek. De spiritualiteit van onze dagen kiest opnieuw resoluut voor de ervaring, maar ze mist daarbij soms wel pijnlijk enige theologische onderbouw. De officieel-kerkelijke theologie heeft immers eeuwenlang huiverig gestaan tegenover het beroep op de ervaring. Rond de voorbije eeuwwende heeft het ‘modernisme’ de verhouding openbaring-ervaring aan de orde gesteld, maar die poging werd in de kiem gesmoord. Wij zijn nog altijd bezig met het vereffenen van deze onbetaalde schuld: ‘De breuk tussen geloof en ervaring is één van de fundamentele oorzaken van de huidige crisis onder kerkelijke christenen’ (23).
| |
| |
Schillebeeckx' wil dit ‘valse dilemma’ doorbreken, deze tegenoverstelling van boven-beneden, ervaring-openbaring, traditie-nieuwheid, profane geschiedenis - heilsgeschiedenis, wereld-god. ‘Juist onze werkelijkheid is anders en meer dan wij denken, verrassende openbaring van het door mensen nooit-bedachte’ (47). Openbaring gebeurt, wanneer de vanzelfsprekendheid van onze beperkte wereld wordt doorbroken en open komt te staan voor het ‘méér’: ‘In onze menselijke ervaringen kunnen we ervaren wat onze ervaring overstijgt’ (68).
Zo wordt het begrip openbaring bevrijd uit een dubbele eenzijdigheid. Enerzijds is ze meer dan een puur rationele ‘onthulling van waarheden’: openbaring kan en mag niet alleen vertolkt worden in termen van waarheid (dogma), maar ook in termen van ontmoeting en geschenk. Anderzijds wordt de eenzijdige verticaliteit van het ‘openbaringspositivisme’ doorbroken: openbaring zweeft niet los boven de werkelijkheid, haar vindplaats is in de werkelijkheid.
| |
Schrift en ervaring
In de Schrift is de openbaring vastgelegd. Het zal na het voorgaande al duidelijk zijn dat in dit schijnbaar eenvoudige katechismus-zinnetje heel wat klemmen en voetangels verborgen liggen. Heil wordt altijd ervaren binnen een bepaalde historische context, en die context kleurt dus altijd af op de expressie van de openbaringservaring. Als het Nieuwe Testament spreekt over van Godswege in Jezus ervaren heil (daarover handelt het uitgebreide tweede deel van het boek), dan gaat het daarbij onvermijdelijk om geïnterpreteerde ervaring. Elk boek van het Nieuwe Testament interpreteert Jezus vanuit eigen culturele, politieke, religueuze en sociale achtergronden. De auteur werkt dat nauwgezet en breedvoerig uit. Te nauwgezet? Hier was misschien een meer synthetische greep op de stof wenselijk geweest: het iets te encyclopedische karakter van het werk en het aanzienlijke aantal herhalingen had aldus kunnen worden voorkomen. Of misschien had de bespreking van het Nieuwe Testament direct in het vierde deel (waarin de heilsboodschap geconfronteerd wordt met onze hedendaagse ervaring) verwerkt kunnen worden: nu blijven die twee elementen wat te ver uit elkaar liggen. Toch is het boeiend en verrassend met Schillebeeckx te ontdekken hoe elke uitspraak over Jezus (die van Marcus, die van Paulus, die van Johannes...) altijd al ‘historisch bemiddeld’ is, vrucht van een confrontatie van de Jezuservaring met die of die bepaalde, Oud-Oosterse achtergronden. Nergens in het Nieuwe Testament is dé Jezus-ervaring ‘à l'état pur’, in een soort van klinische zuiverheid, te vinden. Altijd is het ‘een’ Jezus-ervaring, verweven met een historisch-culturele context. Er bestaat niet zo iets als een ‘zuiver begin’, een oorspronkelijke kern die dan later allerlei historische inkle- | |
| |
dingen en gestalten krijgt. Het begin zelf is al historisch geconditioneerd. Zelfs ‘wat Jezus
deed’ biedt ons geen simpel te hanteren maatstaf.
Vernieuwers én bewaarders beiden beroepen zich ten onrechte op dat criterium, b.v. in verband met het probleem van vrouwelijke priesters. Alleen door een nauwgezette analyse van de historische bemiddelingen ontkomen wij aan de vergissing van het ‘biblicisme’. Want ‘het evangelie is zelf hermeneuse (uitleg, interpretatie) van menselijke grondervaringen in het licht van Jezus Christus’ (66). Dat geert ons het recht (én de plicht) om vandaag hetzelfde te doen als wat de nieuw-testamentische auteurs hebben gedaan: het verhaal van Jezus te bevragen vanuit de culturele en ethische uitdagingen van déze tijd. ‘Het actuele levensverhaal van christenen is een vijfde evangelie’ (6).
| |
De uitdaging van het lijden
Mensen ervaren heil tegen de achtergrond van onheil, dat moet worden overwonnen. ‘De levenservaring culmineert in het lijden: pijn, kwaad, leed van de liefde.
Daar liggen de grote momenten van de werkelijkheidsopenbaring’ (30). Voor mij is het grootse aan deze theologische poging dat ze de lijdensvraag niet uit de weg gaat, ze niet ‘metafysisch’ wegredeneert. De lijdensgeschiedenis van de mensheid wordt integendeel uitgangspunt en kern van het na-denken over heil. Als de mensengeschiedenis een ‘oecumene van lijden’ (J.B. Metz) is, wordt elke heilsboodschap genoopt tot een confrontatie met het lijden dat de mens overkomt vanuit natuur en geschiedenis: ziekte, rampen, eenzaamheid, verdrukking, dood.
Dat betekent dat de waarde, de heilsrelevantie van religies en ideologieën kan worden afgemeten aan het antwoord dat ze geven op de lijdensvraag. Schillebeeckx gaat hier, zoals we van hem gewend zijn, exhaustief op in. Van de lijdensvraag, die hij behandelt, vermelden wij alleen een paar moderne types. De Verlichting probeerde het lijden theoretisch te rationaliseren, letterlijk wég te denken: ze ‘bagatelliseert speculatief het reële lijden’ (646) vanuit haar redelijk geloof in een wel-geordende wereld. Het Marxisme daarentegen stelt de lijdensvraag centraal. Het heeft ons de ogen geopend voor de structurele (maatschappelijke en economiche) oorzaken van het lijden, en vooral: het stelt een praxis voor tot wegneming van die oorzaken. Maar door deze ‘reductie van het lijden tot een maatschappelijk-economisch probleem’ (658) komen een aantal aspecten van het lijden niet in het vizier: het aan de menselijke natuur zelf inherente lijden, het interpersonele lijden door (gebrek aan) liefde, de dood. Daartegenover stelt Schillebeeckx dat juist de religies het heftigst hebben geprotesteerd tegen vooral het onschuldige lijden - al hebben ze niet altijd een daaraan beantwoordende praxis weten te ontwikkelen.
| |
| |
Het gaat niet aan, hier de veelvertakte weg voor te stellen die Schillebeeckx bewandelt met het oog op de gelovig-christelijke situering (niet: verklaring noch oplossing) van de lijdensvraag. Tegenover dat mysterie stranden alle verklaringstheorieën en alle totale bevrijdingsaanspraken - juist in hun totaliserende pretenties reduceren ze gewelddadig de lijdensvraag. Wat het Jezusverhaal ons in verband met het lijden brengt, is juist niet een antwoord. Het is enerzijds een geleefde ontmoeting met het lijden, een ‘weldoende rondgaan’, genezend, bevrijdend, verzoenend, maar, zoals elk menselijk handelen, altijd partiéel en beperkt. Anderzijds is Jezus de mens die lijfelijk binnentreedt in de menselijke lijdensgeschiedenis: historische ‘mislukking’ van zijn project, veroordeling en terechtstelling (deze laatste ziet Schillebeeckx niet als een historisch toeval, maar als de innerlijke consequentie van Jezus' verkondiging en optreden). Dat zich juist in deze levenspraxis van Jezus (niet pas erna of ernaast) de overwinning op het lijden manifesteert, dàt is het wat het geloof in Jezus herkent: ‘De verrijzenis van Jezus ratificeert niet corrigerend van buiten af wat in Jezus' aardse leven nog zou ontbreken. Daarin wordt openbaar wàt hij in feite voor en in zijn dood al was’ (734). Jezus' overwinning in de dood is tevens een overwinning van de dood. In Jezus' ‘concrete praxis van goed doen’ herkennen wij ‘een praktische anticipatie van ooit te voltooien heil’ (730).
| |
Heil in hedendaagse ervaringstermen
Waar ligt vandaag de ‘historische bemiddeling’ voor de christelijke verkondiging? Voor welke ethische uitdaging komt de gelovige vandaag te staan, en in welke termen zal hij binnen die context heil van Godswege in Jezus ter sprake brengen? Schillebeeckx' antwoord luidt: door (altijd kritische) solidariteit met het vrijheidspathos, dat zich als de historische ‘kairos’ van de moderne tijd manifesteert. Het besef is gegroeid dat biologisch gegevenheden, maatschappelijke of economische verhoudingen geen eeuwige natuurwet zijn en geen heilige uitdrukking van Gods wil: ze zijn manipuleerbaar of veranderbaar. Daarom kan actieve inzet voor de emancipatie van de mens ‘hier en nu een noodzakelijke eis worden van de historisch gesitueerde caritas’ (712). Bevrijding is, ook in de titel van het boek, het sleutelwoord dat de hedendaagse vertaling is van het bijbelse begrip gerechtigheid. Die bevrijding heeft politieke dimensies, uiteraard, maar ze is breder. Schillebeeckx somt een aantal ‘constanten’ op van menselijk heil of heel-zijn: daar komen o.m. de ecologische, interpersoonlijke, de maatschappelijke, de politieke en de religieusmystieke dimensie bij te pas. ‘Men kan het heil niet zoeken in slechts de ene of de andere van deze constanten. Anderzijds is de synthese van dit alles een duidelijk “al-reeds” en “nog-niet”. De wijze
| |
| |
waarop fiasco's en mislukkingen worden verwerkt, zal één (wellicht de voornaamste) vorm van “bevrijding” genoemd moeten worden. Dit zou dan waarschijnlijk de alomvattende “antropologische constante” kunnen zijn, waarin Jezus de Christus ons mocht voorgaan’ (783). Het volmenselijk, Godgegeven heil is niet te vatten in één van deze constanten noch zelfs in de synthese ervan. De auteur wijst elke ‘pretentie van een totale zelfbevrijding’ radicaal af als vervreemdend. Het door de mens maakbare heil moet geplaatst worden in het perspectief van het eschatologische, nooit helemaal definieerbaar noch maakbaar volle heil. Van hieruit wordt ook begrijpelijk hoe Schillebeeckx een totale idendificatie met of een verabsolutering van de politiek als onbijbels afwijst. ‘Het christendom kent niet de grimmigheid die met onmenselijkheid de wereld wil verbeteren. Eschatologische voorbehoud betekent hier: geen ideologisering van de politiek’ (536). Uit de laatste reeks citaten moge tevens blijken, hoe omzichtig en voortdurend nuancerend Schillebeeckx te werk gaat in zijn theologische ‘discours’. Hoe gedurfd ook, zijn theologie verwordt niet tot slogan en kreet, en evenmin ‘verliest ze zich in sociologie, psychologie, politicologie’; ze spreekt, ‘zij het met behulp van alle interdisciplinariteit, over het mysterie van God als heil van mensen’ (775).
|
|