Streven. Jaargang 14
(1946-1947)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 822]
| |
Kunstkroniek
| |
[pagina 823]
| |
De paneeltjes van Rogier's Madonna met de H. Katharina, nauwelijks een handpalm groot, zijn niettemin monumentaal werk, met feilloze vastheid in de ruimte gebouwd. Om de volle 'monumentaliteit' van Rogier's of Hugo van der Goes' kleine dyptiek te beseffen, behoeven wij slechts naar het even kleine werk van Juan de Flandes te kijken, en dadelijk zien wij, hoe deze zich niet uit het miniatuurgenre wist te bevrijden, terwijl de zo kleine figuren van de eersten hun volle majesteit, hun karaktervolle vormen, de rijkdom van hun neerhangend gewaad en het plooienspel in hun mantels even volmaakt bewaren, ook al worden zij op een reuzengroot scherm geprojecteerd. Maar reeds brengt Van der Goes ons een stap verder dan Van der Weyden. Het landschap bij deze laatste, hoe diep en limpide ook van helderheid, hoe rijk doorspeeld met de onnavolgbare gamme van zijn wonder blauw, blijft een universale, een landschap uit de conventie, dat alles bevat wat het behoort te bevatten: bomen, bergen, rivieren en steden, doch alles zonder individuele karaktertrekken, als louter algemene begrippen. Van der Goes zal Van der Weyden's pathetische uitdrukkingskracht overerven, doch tevens Van Eyck's burgerlijk realisme - men vergelijke maar de geraceerde, nerveuze handen bij Van der Weyden, met de knoestige, 'democratische' handen bij Van der Goes! - hij zal Van Eyck's liefde voor de nauwkeurige typering van ieder plant en wezen niet alleen overnemen, doch vervolmaken: terwijl in Van Eyck's landschap een 'eeuwige lente' heerst, geeft Van der Goes aan zijn natuurbeelden een eigen jaargetijde, met eigen uitzicht, lichtgehalte en stemming. In zijn Zondeval heerst de atmosfeer van een zware nazomer; nog weet hij aan het licht zelf niet die herfst-helderheid te geven uit zijn Portinari-altaar, maar reeds obsedeert hem, niet alleen de eigen individualiteit der seizoenen, doch de stemming van ieder uur: in zijn Bewening heerst de valavond; aan de horizont straalt nog licht, maar boven Calvarie hangt reeds het nachtblauw. Dit is de eerste notte wellicht in de geschiedenis van de schilderkunst; in de komende eeuwen zullen grote meesters zich telkens opnieuw aangetrokken voelen door het geheimzinnige nachtlicht, en het probleem aandurven, het op hun doeken weer te geven.
Tegenover de oude Vlamingen hangen enkele Duitsers. Evenzeer als Dürer's kracht ons begeestert in zijn gravures of tekeningen, ontgoochelt ons zijn schilderwerk, tenzij dan zijn Münchener Apostelen waar hij zichzelf overtreft. Terwijl een photo van zijn Tienduizend martelaren ons toelaat de compositie van zijn paneel nog enigszins te volgen, geeft het schilderij zelf een verwarrende indruk. Overal verspreidt hij vlekken blauw, wondervol en bekoorlijk op zichzelf, maar die in zijn schilderij alleen disharmonie teweegbrengen. En dadelijk begrijpen wij: zoëven is Dürer uit Italië weergekeerd, hij werd er verliefd op Bellini's blauw, gebruikte het in zijn schilderijen, doch werd er zelf door beheerst in plaats van het aan zijn compositie te onderwerpen. En Dürer's tafereel brengt ons vanzelf naar Titiaan's Madonna met | |
[pagina 824]
| |
de kersen: ook hier heerst Bellini's invloed, in de symmetrische compositie, die alleen het bovenlijf afbeeldt, in de tinten van de gewaden, die zich niet meer bekommeren om de volle, verzadigde 'locale kleur', maar louter de indruk van glanzende rijkdom weergeven die zij maken op het oog. In dit schilderij worstelt Titiaan's jong genie naar eigen uitdrukking: de zwaar brokaten voorhang achter de Madonna, de symmetrische dispositie van de personages, zijn hem door de traditie opgedrongen. Maar welk contrast tussen de gewetensvolle bewerking van het brokaat, en de zelfzekere Schwung waarmee hij de figuren schilderde! En Bellini's onberoerd evenwicht werd verbroken: het Johanneskindje gleed naar beneden, tot in de hoek van het schilderij. Intuïtief grijpt Titiaan naar de diagonaal-compositie, om aan zijn doeken hun onbedwingbaar leven te schenken. Want onbedwingbaar is hij, die prins van de Venetiaanse school, en achteloos schept hij met één enkele penseeltrek, die vaak nauwelijks het doek bedekt, de kuise carnaties van zijn mythologische taferelen, of de onverbiddelijke psychologie van zijn portretten. Voor geen enkel probleem schrikt hij terug, hij schijnt ze veeleer te zoeken: het blonde lichaam van zijn Danaë strekt hij uit op een wit laken; en in zijn Paulus III deinzen wij terug voor de meedogenloze maestra waarmee de sluwe, cynische grijsaard, op een tot in de werktechniek toe even cynische wijze werd 'neergeschilderd'Ga naar voetnoot1.. Onverwoestbaar en geniaal, gaat Titiaan zijn gang met het onweerstaanbare van een natuurverschijnsel, en op zijn negentigste jaar ontdekt die grijsaard het consequente impressionisme van zijn Lucretia. De Italiaan, met zijn cultus voor de schone vorm en de voorname kleur, wordt opeens even onbeheerst als de oude Rembrandt het zijn zal in de volgende eeuw: het lijkt wel, of ook zijn penseel onbewust over zijn palet heenglijdt, om de meest bizarre en onverwachte kleurvegen over zijn doek te borstelen, kleuren die onder de instinctief en onfeilbaar geworden zekerheid van de meesterhand, juist dîe kleur- en lichttrillingen scheppen, die wel eens te dromen, maar nooit door een mens weer te geven schijnen. De jeugd van deze bijna honderdjarige lijkt onuitputtelijk, en wij begrijpen, dat alleen een pestepidemie hem gezondheid en leven kon ontnemen.
Niet minder dan veertien Titiaan's heeft Wenen ons opgestuurd. Meesterwerken zijn het inderdaad, die Oostenrijk's hoofdstad te Brussel tentoonstelt: zoveel grote Italianen, in ons eigen land, - en niet de koude Florentijnen met hun eerbied voor de volle vorm en de zuivere lijn, maar de Venetianen, die niet met vormen en omtrekken schilderden, doch met louter kleur! De meesters, naar wie onze eigen kunstenaars weleer op pelgrimsreis togen, zijn thans in Vlaanderen: wij kunnen nauwelijks geloven, dat de meeste van die schilderijen vroeger eenmaal in | |
[pagina 825]
| |
diezelfde stad hingen, in een tijd die wij uit de politieke geschiedenis als ongelukkig leerden kennen, maar waarin blijkbaar een intens cultuurleven bloeide. Het is waar, niet immer stemt onze smaak met die van de zeventiende eeuw overeen; en op Teniers' schilderij, dat de verzameling van aartshertog Leopold-Willem voorstelt, zijn niet altijd die doeken als bijzonder kostbaar met een gordijn voorzien, die wij thans nog voor eersterangswerken houden. Wij vinden thans Corregio terug, wiens vloeiende vormen en virtuositeit ons bedwelmen, maar ook vermoeien als een te sterk parfumGa naar voetnoot1.; Tintoretto, de ongeëvenaarde decorator, wiens maniëristisch uitgerokken gestalten ons dadelijk zijn invloed op el Greco laten begrijpen. (Hoe een omvorming van de realiteit, bij een geniaal meester tot uiterste expressiviteit gegroeid, bij de epigonen tot caricatuur en procédé wordt, tonen de belachelijk uitgerokken gestalten van Bassano's Aanbidding.) Zoals alle Venetianen, kent Tintoretto de passie van de kleur: hij vermijdt het gebruik van zwart in zijn schaduwpartijen; liever neemt hij het oude procédé van de veertiende-eeuwse Siënnese school weer over, en mengt groen in de schaduwen van zijn carnaties, wat aan deze laatste een betoverend lichtgehalte schenkt, nog verhoogd door het sterk contrast met de achtergrond, die bij hem steeds als 'repoussoir' dient. Maar hoe meesterlijk ook zijn Suzanna of zijn Hiëronymus zijn, hij overstijgt de beperking van zijn school en zijn eeuw in zijn portretten van oude mannen, of in zijn Geseling, waar zijn fare presto alle stijl en periodes achter zich laat, om de instinctieve, suggestieve kracht van de grootsten te evenaren. Veronese, zo aantrekkelijk met zijn helder blond en blauw wanneer wij zijn werken afzonderlijk zien, schijnt ons, naast Titiaan en Tintoretto, oppervlakkig en uiterlijk, een schilder van courtisanen en feestgelagen. Maar des te sterker grijpt ons Caravaggio aan. Niet alleen door zijn dramatisch clair-obscur, maar door het binnenbrengen van realistische volksmensen, met hun verkleurde kleren en bestofte voeten, in het volle centrum van zijn tafereel. Opeens beseffen wij, hoe de Italianen, tot op de grens van de verveling toe, ons hebben rondgeleid in een wereld van louter majesteit, van het 'sujet noble', van weidse en onverstoorbare voornaamheid. Vóór het grote Rozenkrans-doek van Caravaggio, dat vroeger in de Dominikanerkerk te Antwerpen hing (tot Jozef II er beslag op legde), en waarvan een onberekenbare invloed uitging op al onze kunstenaars, begrijpen wij dat een dergelijk werk onvermijdelijk een grote rol moest spelen in de evolutie van onze Vlaamse school. Antwerpen kende zijn Caravagesken evengoed als de vele Italiaanse steden, waar de jonge, rusteloze en twistzieke schilder enkele tijd verbleef. Toen de jeugdige Rubens naar Italië trok, trof hij er de kunstwereld in een onbeschrijfelijke verwarring, een revolutie waarnaast de moderne kunststrijd maar 'een storm in een glas water' is. | |
[pagina 826]
| |
Naast de onuitstaanbare CarraciGa naar voetnoot1., die een levenloos academisme verdedigde (wij noemen het levenloos, al zette die ersatz-kunst haar taai leven voort tot in de 'Art Saint-Sulpice'), verheerlijkte de jonge bent Caravaggio. De Antwerpenaar Calvaert was op het ongelukkig idee gekomen, te Bologna de eerste Academie te stichten, die door Carraci werd overgenomen. De oude maniëristen zowel als de Venetianen met hun vrije kleurenschildering waren in volle strijd tegen zijn academisme, toen Caravaggio's kunst alle oude theorieën kwam omstoten. Tot afschuw van de Venetianen mengde hij overvloedig zwart in zijn schaduwen en tot ontzetting van de academici kenden zijn personages niet alleen geen onbewogen adel, maar tussen zijn volksmensen vol dramatische expressiviteit plaatste hij zelfs als Jezuskindje een bambino, die zó van de Italiaanse straten scheen weggelopen.
Het werk van die grote meesters uit het Zuiden leert ons beter dat van de Antwerpse school begrijpen. Een zo overweldigende kracht moest onze tweede-rangsschilders uit hun evenwicht rukken; zij bleven navolgers en slaven, zonder hun eigen Vlaamse persoonlijkheid uit de greep van deze invloed te kunnen bevrijden. Slechts vier groten bleven zichzelf: Bruegel, en, twee generaties later, Rubens, Van Dyck en JordaensGa naar voetnoot2.. De fascinatie van het Zuiden kon Bruegel niet raken. Slechts twee panelen van hem zijn op de tentoonstelling aanwezig, daar zijn grote werken tegen de reis niet bestand bleken: de Nestenrover en de Storm. Zoals heel Bruegel's oeuvre, zouden zij een afzonderlijke studie vergen, zozeer staan zij buiten alle tijdsstromingen en scholen. Tussen zijn marine, met de bruin-woelende zeemassa's, waarin plots een vreemd-groene vlek glinstert, - een werk uit de laatste jaren, waarin hij helemaal voor zichzelf schildert, - en het meest moderne doek van Permeke, bestaat er geen hiatus. Twee onafhankelijke Vlamingen, op drie eeuwen afstand van elkander, vinden dezelfde uitdrukking voor de beleving die een stormende zee in hen wekt! Anders dan Bruegel reageert Rubens. Hij vereert alle meesters, ondergaat alle invloeden, levert er zich bewust aan over, maar ontstijgt ze alle met de bruisende kracht van zijn persoonlijkheid. Alles wat hij leert en ziet wordt zijn eigen bezit, onder zijn penseel krijgt het een levende drift, die hem van alle anderen onderscheidt. Van Dyck's persoonlijkheid zal aanvankelijk even sterk zijn als die van zijn meester: de Meisjeskop, die hij schilderde als twintigjarige jongen, openbaart een ontstellend, bijna onrustwekkend meesterschap. Zijn Italiaanse reis zal hem alleen helpen om zichzelf te vinden, om zich te ontwikkelen en te verrijken; maar zijn virtuositeit, die hem blijkbaar tot de hoogste en onbetwiste heerschappij moest voeren, zal hem verleiden tot nonchalante achteloosheid: het lijkt wel, of hij zich reeds te hoog boven de kunst verheven voelde, om haar nog getrouw te blijven. Gelukkig | |
[pagina 827]
| |
zijn de meeste te Brussel tentoongestelde doeken uit zijn Genuese en tweede Antwerpse periode. Alleen zijn Palts-prinsen verraden zijn toekomstige modieuze Engelse 'manier'. Rubens bezat een robuster gezondheid. Hij bleef strijden met de kunst om levende en oprechte uitdrukking. Nooit achtte hij zich de rustige bezitter van alles wat een mensenhand in kleur kan uitdrukken: elk van zijn scheppingen was een nieuwe verovering, tot de jicht zijn vingeren verstijfde. Hij is de grote orkestmeester, die de teerste fluit even goed als de zwaarste koperinstrumenten kan laten meespelen, doch alle elementen dienend maakt en onderwerpt aan de grote symphonie van zijn compositie. Steeds opnieuw verbaast ons het helder-levende van zijn naakt-taferelen. De rode of baksteenkleurige grond, waarop hij de verf van de vleeskleur uitspreidt, geeft aan zijn carnaties dat wondere, van bloed doortrilde leven, dat hem zo eigen is. Vóór zijn grote Venus-feest begrijpen wij, hoe heel de Franse school, als een vrucht uit deze kiem is opengebloeid.
Maar misschien zullen de fijnproevers de grote werken vergeten, om stil te blijven bij Rubens' kleine Bewening Christi, met zijn bijna roekeloze compositie: rechterarm en -been van de neerliggende Christus zijn naar de toeschouwer uitgestrekt, en leiden de blik vanzelf naar het levenloze lichaam en het tragische achteroverhellende hoofd. Dit kleine tafereel behoort ongetwijfeld tot de hoogste religieuze kunst, die Vlaanderen heeft voortgebracht, en het volstaat op zichzelf, om de legende te weerleggen, dat Rubens' godsdienstigheid oppervlakkig of voorgewend was. In de penseelvoering zelf, in de opperste voornaamheid van de gebruikte tinten, ligt een innige teerheid, die wij bij Rubens nauwelijks dierven vermoeden.
Ofwel verwijlen wij langer vóór de meesterwerken, die in geen school of richting onder te brengen zijn, die ons als het ware op een zijspoor leiden in de algemene gang van de tentoonstelling, - een zijspoor dat echter vaak een koninklijke baan Wijkt te zijn. Lorenzo Lotto's kleine Mansportret behoort tot het meest gedistingeerde dat de portretkunst kan voortbrengen. Een idealistische blonde jongenskop, in een strenggesloten zwart gewaad, tegen het heldere licht van een wit gordijn. Alleen een verticaal groen randje brengt een enkele kleurige tint in het tafereel, maar het geheel is in zijn soberheid zo voornaam, als alleen een periode van uiterste verfijning het kan verwezenlijken, wanneer goede smaak, rijkdom en geestescultuur een evenwicht bereiken, dat maar een ogenblik bewaard blijft, om daarna in manier, geweld of onmacht te, vervallen. Het palet van Velasquez schijnt tot een ändere wereld te behoren, dan dat van de overige schilders. Zijn wonderbaar zalmrood, zijn onbepaalbaar groen, bruin of blauw, behoren tot een kleurenspectrum, dat onze alledaagse natuur en zelfs onze kunst niet bezit. Met eindeloze liefde en medelijden, maar ook met onverzettelijke waarachtigheid, heeft | |
[pagina 828]
| |
hij die gedegenereerde prinsjes en prinsesjes geschilderd in hun onmogelijke hofkleren:
princesses au sang bleu, dont l'âme d'apparat,
des Stècles au plus pur des castes macéra...Ga naar voetnoot1.
Doch wij vergeten al de overige werken, de Italianen lijken ons opeens theatraal, Rubens of Van Dyck luidruchtig, wanneer wij voor de aangrijpende Rembrandt's staan, geschilderd in de latere periode van zijn leven, wanneer wij in de ogen schouwen van die man, die door het lot geslagen, het toch nog sart, en ons met half vertwijfelde, half overmoedige blik uit de donkerte toestaart. Of wanneer wij staan vóór de opperste sereniteit van de enige VermeerGa naar voetnoot2., waarin de dagelijkse voorwerpen en het dagelijkse licht niet behoeven veredeld te worden, waarin de materie zelf haar uiterste schoonheid en adel er in vindt, niets anders te zijn dan wat zij is in de openbaring van het licht, en waar de honderdmaal geziene, maar nooit begrepen weelde van de koele morgenklaarte op een witgekalte muur, op een oude verkreukte landkaart, en op de enkele stille voorwerpen van een binnenkamer, de hoogste rijkdom wordt die deze aarde ons schenken kan. |
|