Streven. Jaargang 14
(1946-1947)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 746]
| |||||||||||
Kroniek der tijdschriften
| |||||||||||
HumanismeIn het land van Erasmus is het woord Humanisme meer dan ooit een teken van levenskracht, van vernieuwing en ook van verdeeldheid. Het algemeen wetenschappelijk maandblad Hogeschool en Volk geeft er een voorbeeld van, waar zij het probleem Humanisme laat behandelen door drie Universiteitsprofessoren van het standpunt uit, achtereenvolgens van modern humanisme, protestantisme en katholicisme (Januari, Februari 1947). Zoals professor Hoetink het zegt was het aanvankelijk de bedoeling onder den naam Humanisme, als achter een vlag vernieuwende tendenties te verenigen, welke allen tot de geestelijke vernieuwing en de sociale en economische hervorming willen medewerken. De 'Nederlandse Volksbeweging' en het personalistisch socialisme zijn hierdoor ontstaan. Later op 17/2/46 werd het 'Humanistisch Verbond' gesticht met een meer bepaalde doelstelling. De definitie welke moderne Humanisten zichzelf geven is dan de volgende: 'Die groep mensen die de objectieve kristelijke cultuur van West-Europa aanvaarden, maar die geen belijdend kristen zijn, die zich dus van de aanhangers van de leer 'dat macht is recht' onderscheiden door de erkenning dat al de gebieden van het menselijk leven gebonden zijn aan normen, als barmhartigheid, gerechtigheid, waarheid en naastenliefde, maar die deze normen niet in God of in enig bovennatuurlijke werkelijkheid funderen'. Mocht dit Humanisme in spel van vele kleuren en grootsprakerige opschriften de voortzetting beweren te zijn van Platoon, Aristoteles, Spinoza en anderzijds van de Stoa, en hoe aantrekkelijk ook de beweging van deze voorttrekkende stoet achter de grote vlag, de laatste zinsnede van deze geloofsbelijdenis heeft blijkbaar een onverwachte reactie teweeggebracht. De protestanten hoofdzakelijk, die 'niet mee doen', hebben hun | |||||||||||
[pagina 747]
| |||||||||||
rolluiken neergelaten en met misprijzen de humanistische grootdoenerij van zich afgewezen. Ze hebben duidelijk onderscheid gemaakt tussen Humanisme en Christendom o.m. onder volgend schema:
Haast in voetnota wordt aangegeven dat het protestantisme zich nochtans helemaal niet desolidariseert van al het goede dat het Humanisme heeft tot stand gebracht. Men mocht van de Nederlandse Katholieken niet verwachten dat ze zich op zulke goedkope wijze een woord als Humanisme zouden laten afhandig maken. Na geschiedkundig het Humanisme in het Katholicisme te hebben gefundeerd, geeft Ant. Van Duinkerken de tweevoudige wijze aan waarop het Humanisme aan het Katholicisme is gebonden: 1o 'Humanistisch-Katholicisme: de nuance die in de geloofspraktijk een grote waarde toekent aan de ontwikkeling der natuurlijke vermogens door pedagogie, Wilstraining, studie, ontwikkeling van de smaak, verscherping van den kritischen geest, enz. 2o Katholiek-Humanisme: De toeleg van de menselijke persoonlijkheid om zich te vervolmaken tot zo groot mogelijke gelijkvormigheid met de gedaante van Jezus-Christus.' De Tafelronde heeft eveneens het probleem behandeld in haar nummer van November 1947 onder den titel: 'Christendom of modern Humanisme'. Zij schrijft o.m.: Niet het Humanisme is een noodzakelijk complement van het Christendom, maar omgekeerd is het Humanisme met zijn grond-tendenz afhankelijk van de eeuwige waarden die het Christendom gebracht en beveiligd heeft.' (Geeraert Steffens). Een anderen klank rond het woord Humanisme geeft André Siegfried waar hij liever dan het woord te definiëren er al de kracht van wenst te ondergaan: 'Vous êtes, Monsieur', zegt hij bij de ontvangst van Maurice Garçon in de Académie Française (16 Jan. 1946) 'un juriste rompu à toutes les subtilités de la technique légale, mais peut-être êtes-vous davantage encore un humaniste de la plus authentique espèce, séduit par les formes multiples de la vie, curieux de tout, préoccupé de omni re scibili et quibusdam aliis.' En zien we even of deze humanist, M. Garçon, de Helleense tradities heeft kunnen volgen, waarvan men zo vaak zegt dat zij in Frankrijk alleen nog kunnen bloeien. Als voorbeeld van welsprekendheid: 'Combien pourtant dans la foule, regrettent encore de ne point disposer de l'arbitraire pour faire triompher leurs doctrines, et n'admettent que mal l'indépendance d'un juge lorsqu'elle leur résiste. Si l'idée de justice est comme un instinct, trop souvent on croit l'avoir satisfait | |||||||||||
[pagina 748]
| |||||||||||
en adoptant seulement un certain formalisme extérieur qui n'est qu'hypocrisie. Croit-on que la justice est rendue parce qu'un tribunal a lu un jugement si ce tribunal est composé de juges ou de jurés partisans ou serviles? Le magistrat doit oublier ses propres ressentiments lorsqu'il siège: si on lui confie l'honneur de faire respecter la loi, ce doit être parce qu'on pense qu'il est sourd aux appels, voire aux injonctions parfois frénétiques qui, du dehors, voudraient lui dicter ses sentences.' (La Documentation Catholique, Parijs, 16 Febr. 1947-1 Maart 1947). In Frankrijk heeft het woord Humanisme trouwens ook opgeld gemaakt in de politieke en philosophische doctrine. Sartre heeft het onmogelijke gedaan om zijn systeem aan het humanisme te binden (Streven, 1946: 'Is het existentialisme een humanisme' door P. De Raedemaeker). En enkele zogenaamd niet orthodoxe marxisten (Merleau Ponty in La Revue Internationale, 1946, no 6) hebben in een beroemd dispuut willen aantonen dat het systeem van Marx niet de uitkomst is geweest van het materialisme der Encyclopedisten, maar dat het in werkelijkheid teruggrijpt naar het humanisme. Teksten uit zijn jeugdwerken moeten bewijzen dat Marx over 'Humanistisch Realisme' heeft gesproken, en dat het zijn bedoeling was de twee polen van materialisme en idealisme te verbinden in den ontwikkelingsgang der geschiedenis, met den mens als middelpunt, zoals de vorm en de materie verbonden worden in het kunstwerk. Deze en dergelijke stellingen werden met kracht verworpen door de orthodoxe marxisten die aan deze auteurs verweten Marx iets in de mond gelegd te hebben, wat zij zelf van het Christendom hadden geleerdGa naar voetnoot1.. In Synthèses, nr 9 van 1946, blz. 62 wordt ook de leer van Confucius gekenmerkt als humanisme! Het is een alleszins verheugend verschijnsel, dat nu het materialistisch en scientistisch tijdvak tot het verleden behoort, de mens in het centrum van de belangstelling komt te staan. Het is te hopen dat men den mens weer gaat beschouwen zoals hij in werkelijkheid is: verbonden met de natuur, waarboven hij door den geest uitsteekt, verbonden met den medemens dien hij moet 'beminnen als zichzelf', en vooral verbonden met God, zoals Christus, de Godmens, hem ons heeft veropenbaard. Uit zulk een alomvattende levensvisie kan een gaaf humanisme geboren worden. | |||||||||||
RealismeHet Franse tijdschrift Esprit geeft in zijn nummer 2 van 1947 onder de algemene titel:'La querelle du réalisme', meerdere bijdragen waarvan 'D'un législateur du Parnasse' van Louis Blanchard een objectieve uiteenzetting geeft over de kunsttheorie-kunstwetgeving van Jdanov, secretaris van de communistische partij in de Sovjet-Unie. L. Blanchard die, zoals het tijdschrift zelf, een 'edelmoedig begrijpen' en zoveel | |||||||||||
[pagina 749]
| |||||||||||
mogelijk sympathie aan den dag legt voor het communisme, kan zich de zeer bittere ontgoocheling niet ontveinzen, voor de wijze waarop de dwangmethodes ook op het kunstleven worden toegepast in Sovjet-Rusland. Na er te hebben op gewezen dat de kunsten in Sovjet-Rusland (letterkunde, schilderkunst, vooral architectuur) vijftig à. honderd jaar achterstand hebben tegenover West-Europa voor wat den vorm betreft, en de uitleg hiervoor tevergeefs te hebben gezocht in het achterlijke van de massa's waarvoor de kunst dan toch moet dienen, ontleedt L. Blanchard het rapport van Jdanov die het realisme alleenzaligmakend heet. Dat rapport is bedoeld als een tussenkomst van de staatsautoriteit, en is trouwens zo scherp gesteld dat niemand kan twijfelen aan hetgeen den auteur te wachten staat wanneer hij buiten de schreef loopt. Het stelt de auteurs in gebreke 'de sovjet literatuur te bevrijden van hun medewerking'. 'De Partij eist, de partij gebiedt het', en derg. Het is een veroordeling van twee letterkundigen en twee tijdschriften uit Leningrad. Op het woord 'reahsme', 'wetenschappelijk realisme' steunt Jdanov om in absolute vorm het principe van de intellectuele onverdraagzaamheid toe te passen. Is de intellectuele onverdraagzaamheid dan de uitkomst van al hetgeen waarop we gewacht en gehoopt hebben, na de beschrijving door Lenin van hetgeen hij verstaat onder democratie en nadat Stalin en Molotov (hoe dikwijls) bevestigd hebben dat deze perfecte democratie thans verwezenlijkt is in Sovjet-Rusland? Na een lang citaat uit het rapport van Jdanov wordt de conclusie duidelijk: het gaat hier alleen om een imperialistische tendenz van Rusland dat angstvallig zijn culturele superioriteit wenst te beschermen tegen alle invloeden van 'la peste occidentale'. 'Un peuple, zegt Blanchard, ainsi gavé de nationalisme ne conéoit pas d'ordre d'un monde autre que sa propre domination.' En hij gaat verder: 'Au moment où se noue la plus formidable conjuration contre l'Occident, c'est-à-dire contre la civilisation... loont het wel de moeite om de constante waarden van de Westerse kunst te onderzoeken'. Als constanten worden onder meer aangegeven die waarden waarvan Jdanov de minderwaardigheid juist aanklaagt: de veranderlijkheid - inderdaad is de Europese kunst gevestigd op een onbeperkte vrijheid en verscheidenheid in het ontwikkelen van alle soorten vormen van het geestesleven, zonder rekening te houden met de grenzen van landen of continenten en waarvan de universaliteit dagtekent bij het ontstaan van het Christendom; het pessimisme - en de Grieken? en de moderne wetenschap? En de Russen zelf met Gorki? de ongebreidelde vrijheid - nooit voor geen enkel kunstwerk voortgebracht in Sovjet-Rusland zal men in de toekomst nog die waarborg vinden van rechtzinnigheid en een ongedwongen zichzelf uitdrukken, die de eerste noodzakelijke en essentiële voorwaarden zijn tot het scheppen van grote kunst. | |||||||||||
[pagina 750]
| |||||||||||
Onder den titel 'Le réel n'est à personne' schrijft Emmanuel Mounier de tweede bijdrage van 'La querelle du Réalisme' in het tijdschrift Esprit, Februari 1947. Mounier wil hier den grond van het vraagstuk 'realisme-idealisme' behandelen. Hij begint met de vaststelling dat de fanatieke realisten te zoeken zijn in het kamp der communisten, en eindigt met deze woorden: 'Gendarmes è. vos postes. Vous y serez moins dérangés'. Waardoor onmiddellijk duidelijk wordt dat de propaganda voor het realisme zich niet tot Rusland beperkt. Psychologisch verklaart Mounier het ontstaan van het realisme in de verwarring welke door een revolutie wordt teweeggebracht. 'Toute révolution a besoin de se rassurer contre sa propre audace... et de se reposer sur quelque banalité de tant d'épuisante étrangeté.' En de razernij waarmee het zo eenvoudige woord realisme wordt uitgesproken wijst op een teruggedrongen affect van idealisme en subjectivisme. 'Tout ce tapage dogmatique est signe de malaise.' Welke de juiste inhoud is van het begrip wordt trouwens door geen enkel fanatiek realist nader omschreven. Het begrip realisme is ook onbepaalbaar in de mate waarin wij de objectiviteit slechts kunnen benaderen, dank zij den persoonlijken geest. En Mounier citeert Marx zelf die in zijn eerste werken telkens terugkomt op de practische en actieve tussenkomst van den individuelen mens in het ondergaan van de materie om te bewijzen dat volgens het echte marxisme een objectief wetenschappelijk passief ondergaan van de materie (realisme) niet denkbaar is zonder de activiteit van den geest. 'Le réalisme est la porte ouverte à l'activité de l'esprit, il ne peut être le principe d'un malthusianisme culturel, ou si l'on préfère d'une police de la création'. 'Het ware even dwaas de cubistische of surrealistische kritiek te negeren in de kunst, als Einstein te willen negeren in de wetenschap.' Twee andere bijdragen verschenen in hetzelfde nummer van Esprit van de hand van Maurice Toesca over het 'Irrealisme'. In de reactie van de Russen tegen de uitwassen van sommige decadente vormen van de Westerse kunst ligt er wel een gezonde strekking. Maar een officieel gedecreteerd 'realisme' kan alleen deze vormen onderdrukken, geen nieuwe oprechte kunst in het leven roepen. Alleen de gezondmaking van onze Westerse samenleving zal de decadente kunstvormen doen verdwijnen zonder de vrije scheppende kracht van den kunstenaar aan banden te leggen. | |||||||||||
Het socialeDe wijze waarop dit probleem in verschillende tijdschriften wordt behandeld toont aan dat in meerdere landen en meer en meer naar duidelijkheid, planmatigheid en synthese gezocht wordt ook van christelijk standpunt uit en niet alleen meer door het orthodoxe marxisme. Het loont dan wellicht de moeite hier iets langer bij stil te staan. | |||||||||||
[pagina 751]
| |||||||||||
In het Zwitsers tijdschrift Orientierung (Katholische Blätter für weltanschauliche Information, Zürich), nummers van 28 Februari en vlg. van 1947, wordt het sociale probleem - zeer algemeen trouwens - behandeld. Uitgaande van het feit der sociale onzekerheid, onderzoekt schrijver (J. David) het ontstaan ervan, en vindt als grondoorzaak de 'ontwor-tehng' van den mens uit het milieu der natuurlijke waarden van het beroep, de familie, de 'heimat', de traditie, de levens- en wereldbeschouwing, den godsdienst. Daar de mens noodzakelijkerwijze op 'goederen' en op 'medemensen' is aangewezen kan hij zich slechts bevrijden van de levensonzekerheid door een ordeprincipe. Deze orde kan niet anders gegrond zijn dan in de natuur van den mens en in de natuur der dingen. Wanneer de mens niet meer in staat is te leven volgens zijn hele natuur, dan moet de natuur zelf geholpen worden, zij het met synthetische geneesmiddelen. In de cultuurgeschiedenis der laatste eeuw zien we deze geneesmiddelen achtereenvolgens elkaar vervangen en tegenwerken, om naar absolute hopeloosheid aan te sturen: Subjectivisme - Rationalisme - Scepticisme - Nihilisme. De angst om het bestaan is dan nog vermenigvuldigd, met de onzekerheid omtrent de reden van bestaan: de dood van het geloof, 'de dood van God', zoals Nietzsche in zijn vertwijfeling uitroept. Uit de sociologische een geestelijke oorzaak en tevens uit de economische omstandigheden die daarop hebben ingewerkt om den arbeid los te maken van het bezit en van zijn natuurlijk milieu, volgen de sociale kenmerken van de onzekerheid: bij ontstentenis van alle solidariteit in het beroep, bij weigering van alle vriendschappelijke hulpverlening in den kring van eenzelfde gemeente, in den kring van eenzelfde familie, bij het aanvaarden van dit éne principe van eigenbelang, is er een splitsing tot stand gekomen in de samenleving die de verhouding van mens tot mens in een ander plan heeft gesitueerd. De onzekerheid treft niet één of meer individuen, maar hele volkslagen en bepaalde standen, die volgens de economische conjunctuur, in regelmatig terugkerende golven in doodsangst leven, zoals vroeger voor hongersnood, ziekten of natuurelementen, thans voor de handelingen van den medemens. De 'sanatio a radice', de geestelijke wedergeboorte die moet volgen op de geestelijke ontworteling, het 'beter worden' van den mens, zou alleen in staat zijn een blijvend evenwicht te brengen in de sociale verhoudingen omdat de natuur van de sociale organen dan zou delen aan de gezonde natuur van den mens en omgekeerd. Maar de nood is te groot om niet onmiddellijk een hulpmiddel te zoeken of een orde die den termijn van genezing kan bespoedigen. Meer en meer, en dan ook van katholieke zijde, werden middelen gezocht als: 'Zekerheid door eigendom'. Deze werd reeds op vooruitstrevende wijze voorgestaan in 'Quadragesimo Anno' (no 65). Arbeiders en bedienden moeten er toe komen mede bestuur en mede eigendom te verwerven in het bedrijf, om gezamenlijk in de winsten te kunnen delen. 'Zekerheid door den uitbouw van beroepsverenigingen die hun aan | |||||||||||
[pagina 752]
| |||||||||||
vankelijke rol van beschermers der beroepsbelangen moeten uitbreiden tot de onderlinge bescherming en hulp voor alle menselijke noden.' In het nummer 11 van 1947 publiceert Synthèses een nieuwe bijdrage van Prof. M. De Corte: 'Le politique et le social'. Zijn eerste boek Incarnation de l'hommeGa naar voetnoot1. legt den vinger op de wonde van de hedendaagse samenleving waar De Corte voortdurend de onnatuurlijkheid, de ongebondenheid, de gespletenheid aanklaagt veroorzaakt door de materialistische levensopvatting; het eindigt met dit éne voorschrift: de mens moet zich helemaal hervormen in geestelijk-godsdienstigen zin, 'retour au Rousseau-isme', terug naar de natuur waarin de godsdienst de allereerste waarde moet zijn. Zijn tweede boek Philosophie des moeurs contemporaines1 geeft reeds een meer concrete doelstelling: de transcendente waarden als familie, beroep, vaderland moeten terug hun betekenis krijgen voor den mens. De Europese cultuur zal slechts gered kunnen worden in de mate waarin het erkennen van die oorspronkelijke natuurlijke en transcendente waarden snel en volledig in de mentaliteit van den enkeling en in de organisatie van de samenleving terug zullen groeien. Nog scherper, nog concreter en met het doel den termijn der 'verbetering' in mentaliteit en organisatie nog te bespoedigen, tracht De Corte in deze bijdrage 'Le politique et le social' de kankerplaats aan te wijzen. Het nieuwe dat uit de hier medegedeelde opvattingen naar voor komt, is wel dat hij het gezag in gebreke stelt om door verzoening van traditie en socialisme de samenleving te hervormen en, zoals men soms een beenbreuk moet herstellen, desnoods door een nieuwe breuk. De oorspronkelijke breuk is de kloof tussen het politieke en het sociale. De Corte wil bewijzen dat zelfs de meest perfecte democratie waarin de sociale kiemcellen (familie, werk, gemeente of landstreek) ontbreken, noodzakelijkerwijs naar de dictatuur evolueertGa naar voetnoot2.. Aan de hand van geschiedkundige interpretaties - waar de invloed van de Reynold niet schijnt afwezig te zijn - besluit De Corte: 'Plus les Hens spontanés se relâchent et plus la politique étend sur l'homme son empire. Quoiqu'il fasse en effet, l'homme doit être gouverné.' Zo ontwikkelt de politiek zich als een zuiver abstract, zuiver verstandelijk gegeven, een 'vorm a priori' die een eigen gecoördineerde doelstelling nastreeft met een naar en uit zichzelf gerichte doctrine en een eigen waarheid (adequatio intellectus cum seipso) niet meer 'comme un art prolongeant la nature' maar als 'une technique séparée et spécialisée appartenant à une caste de privilégiés'. Terwijl anderzijds het sociale zich terzelfdertijd ontwikkelt zonder natuurlijk orgaan en zonder verbinding met de mens. 'La société est devenue une immense usine dont le matériel est l'homme.' Waarom is dit ontwikkelingsproces noodzakelijk en onontwijkbaar? 'Een maatschappij zonder organen is niet bij machte zich collectief te gedragen of uiting te geven aan haar wil op het plan der politiek, omdat zij geen eenheid noch cohesie meer heeft.' De stelregel: 'Tous | |||||||||||
[pagina 753]
| |||||||||||
les pouvoirs émanent de la nation' is alleen werkelijkheid in een georganiseerde maatschappij. 'De moderne staat zonder sociale grondvesten, kan niet anders dan op souvereiniteit steunen: de politiek is er het actieve element, terwijl de natie een passief element geworden is'. 'Al degenen die deel uitmaken van het regerend en besturend apparaat verenigen zich onder elkaar en worden meer en meer van de andere gescheiden... Die mandatarissen zijn inderdaad verplicht de transcendente waarde van den Staat nog te vergroten... Om de sociale hervorming die instinctmatig door heel het volk gewenst wordt door te voeren, moeten zij dragers zijn van een onbeperkte macht.' En zelfs wanneer het politieke van-boven-uit het volk tot zeer nabij tracht te benaderen, dan is de dwingelandij ook het dichtst bij het volk: niemand heeft ooit zo dicht bij het volk gestaan als Napoleon en Hitier. Treffend is het beeld van den partij-man, 'le partisan' die ongevoelig wordt aan al wat hem omringt, aan familie en vriend, aan zijn werk, land en godsdienst, om met fanatisme zijn doelstelling na te streven: de sociale hervorming, en door zijn obsessie verblind, juist de diametraal tegenover zijn doel staande middelen gebruikt: de politieke. Het beeld ook van den uit idealisme ontstane en tot materialisme vergroeiden Staat, die zoals hij vroeger het materialisme trachtte te voeden met 'panem et circenses', thans ook zorgt in de eerste plaats voor de meest materiële betrachtingen van eenieder, is kenschetsend voor wie van nabij kan volgen de wijze waarop een prachtige sociale wetgeving door het functionarisme van een enorm ambtenaren-apparaat wordt toegepast. Men kan een synthese verkiezen zoals die van M. Boers (zie Streven, Maart 1947), maar het pessimisme en de enorme bitterheid die hier en daar uit de voorstelling van De Corte als een nevel blijven hangen kan toch de reactie teweegbrengen, die hij zelf ook bedoelt: de overtuiging dat het licht van boven de natuur van den mens weer moet belichten om hem toe te laten natuurlijk volgens en in zijn sociale geaardheid te leven. In verband met de voorafgaande theorieën, kan een proefneming als die van 'La Communauté Boimondeau' van uitzonderlijk belang zijn. Op initiatief van de in Frankrijk ontstane beweging 'Économie et Humanisme' (onder leiding van enkele Paters Dominicanen en philosophen waaronder Gust. Thibon) wordt 'La Communauté Boimondeau' als experiment behandeld. Het vertrekpunt was een klein familiebedrijf van uurwerkstukken, uitgegroeid, sedert den oorlog en in den weerstand, met werklieden en meerdere families, tot een bedrijf van tweehonderd negen en zeventig leden. Alle eigendom werd in gemeenschap gebracht, de winsten worden verdeeld naar verdienste, ieder spaart voor de gemeenschap en op haar beurt zorgt de gemeenschap voor de buitengewone uitgaven (ziekten en derg.). Het werk, de familie, en de 'gemeente' moeten hier hun natuurlijke betekenis terugkrijgenGa naar voetnoot1.. | |||||||||||
[pagina 754]
| |||||||||||
Deze sociale experimenten die, naar onze mening, niet zonder meer op het plan van het nationale en internationale bedrijfsleven kunnen worden toegepast - hetgeen ook hun voorstaanders wel niet zullen beogen - zijn nochtans een verblijdend verschijnsel van den wil tot sociale hervorming die in steeds bredere katholieke kringen tot uiting komt. Zij zijn onmisbaar om de definitieve structuurhervormingen voor te bereiden die de economie weer zullen brengen in dienst van den mens. | |||||||||||
Human RightsDe Engelse en Amerikaanse tijdschriften zijn zo algemeen gekend, al was het door de talrijke overzichten als Echo, Raeders Digest, e.a., dat op intellectueel gebied reeds kan sprake zijn van een Atlantische Unie. De methode kan iets verschillend zijn van die welke in Europa gevolgd wordt, maar de onderwerpen, en de meest herhaalde woorden (als 'Human Rights') zijn dezelfde als die we in onze tijdschriften aantreffen. In het Amerikaanse tijdschrift The Atlantic van Februari 1947, wordt onder titel 'The right to strike' het stakingsrecht getoetst aan de rechten van den mens. Dit onderwerp is vooral actueel in de Verenigde Staten, nu de leider van de mijnarbeiders J. Lewis, na een dramatisch debat, door het opperste gerechtshof werd veroordeeld wegens 'onwettelijke staking' in de kolenindustrie. Schrijver Richard E. Danielson ontleedt met een zekere ironie de door een 'commissie der rechten van den mens' gecodifieerde 'rechten' welke in alle landen en altijd aan het menselijk geweten zouden beantwoorden. Hij vindt daarin niet alleen niets bruikbaar om er het stakingsrecht mee te vergelijken, maar betwist ook de mogelijkheid om de rechten van den mens te codifiëren. Want de eerste essentiële karaktertrek van de 'human rights' is naar zijn mening 'veranderlijkheid en tijdelijkheid'. - Als voorbeeld wordt verwezen naar den slavenhandel, tot vóór tachtig jaar nog toegelaten in Amerika. De tweede karakteristiek der 'human rights' zou zijn 'dat men er altijd moet voor betalen', hetzij in den vorm van geld, b.v. voor opvoeding der kinderen, hetzij in den vorm van andere offers, zoals in revolutie of oorlog. De derde stelregel is: 'de rechten van het individu zijn altijd ondergeschikt aan het algemeen welzijn'. Aan de hand van deze kenmerkende eigenschappen bewijst schrijver dat Lewis zich vergist wanneer hij meent dat onder alle omstandigheden en altijd het recht om te staken behoort tot de 'human rights'. Want de eerste en derde voorwaarden zijn niet verwezenlijkt: de publieke opinie veroordeelt het onbeperkt stakingsrecht, geen enkele positieve wet heeft ze ooit gewaarborgd, zij is dus niet bij de tegenwoordig erkende rechten te rekenen; objectief en positief is het onbeperkt stakingsrecht schadelijk voor het algemeen welzijn. Vandaar het besluit: | |||||||||||
[pagina 755]
| |||||||||||
De staking is slechts verantwoord wanneer het individuele belang dat er voor de stakers uit volgt - groter is dan de schade welke het algemeen welzijn erdoor ondergaat. De schrijver komt tenslotte tot dezelfde conclusies als de katholieke sociale leer op dit punt, hoewel hij van een ander en minder zuiver standpunt vertrekt. Hij verwart de rechten van den mens welke op zichzelf wel onveranderlijk zijn als de natuur van den mens zelf - b.v. het recht op het leven, op de ontwikkeling van de persoonlijkheid, op de vrucht van den arbeid - en de uitoefening van deze rechten, welke door de omstandigheden, door het recht van anderen of door onrechtvaardigen dwang kan beperkt of zelfs voor min of meer langen tijd opgeheven worden. Dit geldt ook voor het recht tot staken dat in gegeven condities aan de arbeiders in het algemeen niet kan ontzegd worden, zoals uitstekend werd uiteengezet door Father Francis J. Conwell, professor in de moraal-theologie der University of America te Washington in The American Ecclesiastical Review (Time, February 24, 1947: 'Catholics on Strike') In hetzelfde tijdschrift The Atlantic, nr 2, 1947, wordt onder titel 'The Zionist Illusion', het probleem van het Sionisme behandeld in functie van de rechten van den mens - een voorbeeld van internationale moraal - door W.T. Stage. Aan de wijze waarop de moeilijkheden opgelost worden in Palestina zien we het symptoom der mentaliteit die ook in de toekomst de methode van het geweld schijnt te zullen verkiezen boven de methode van het recht en de rede. Aangenomen dat agressie is: een natie te verplichten te handelen tegen haar wil of tegen den wil van de meerderheid harer bevolking, en dat tyrannie is: een minderheid te doen heersen over de meerderheid, zijn Engeland, de Sionisten en Amerika ook agressief en stellen zij zich aan als tyrannen tegenover de Arabieren die in Palestina de grote meerderheid der bevolking vertegenwoordigen. Welke zijn de argumenten door de Sionisten aangevoerd om hun houding te rechtvaardigen? 1o Palestina was het land der Joden in vroegere tijden, het is tegen hun vrijen wil geweest dat zij hun land hebben moeten verlaten. - Hierop antwoordt schrijver: 'De gevestigde rechten' steunen nochtans alle op 'lang bezit', haast geen land ter wereld zou zijn recht op onafhankelijkheid en op onschendbaarheid van het territorium kunnen handhaven indien het tweeduizend jaar lange bezit der Arabieren niet voldoende zou zijn om het recht op de onschendbaarheid van Palestina erkend te zien. 2o De godsdienstige betekenis van Palestina voor de Joden. - Maar dit argument zouden ook andere godsdienstige gemeenschappen kunnen laten gelden en rechtvaardigt geen politieke inbezitname. 3o De Belfour-belofte in 1917. - Wat onrechtvaardig is mocht niet beloofd worden, een onrechtvaardige belofte mag niet uitgevoerd. 4o De mishandelingen door de Joden ondergaan in de concentratiekampen zijn een rechtstreeks gevolg van het feit dat zij geen vaderland hebben. - Die mishandelingen strekken tot schaamte | |||||||||||
[pagina 756]
| |||||||||||
en schande van alle beschaafde landen, want indien zij daarin hun oorzaak vinden, dan zijn zeker niet alleen de Arabieren verplicht om voor herstel te zorgen, dan moeten alle landen die het kunnen, een gedeelte van hun territorium openstellen en hun immigratie-wetgeving wijzigen. 5o Palestina heeft niets dan baat gevonden bij de Joodse immigratie. - Op dezen grond is iedere agressie te rechtvaardigen, zelfs de aanval op Ethiopië. De enige oplossing ligt volgens schrijver in de wil van alle grote natie's om in alle rechtvaardigheid, en zonder nationalistische exclusive, het Joodse probleem te herzien in eigen land. Het Joodse probleem is inderdaad de beste toetssteen om na te gaan of de wil tot verdraagzaamheid, de democratische beginselen, het humanitair denken, de reactie tegen de gruwelen der Jodenvervolging, slechts zinloze praat is geweest, dan wel of de mentaliteit van de bevolking in vele landen ten opzichte der Joden grondig is veranderd. Want het is alleen een kwestie van mentaliteit. Men moet stilaan begrijpen dat het onderscheid tussen de Shylocks, die thans nog procederen vóór onze rechtbanken, en anderzijds de Mendelsohn's, Mahler's, Menuhin's om alleen maar in de muziekwereld te blijven, ook op dezelfde manier bestaat tussen de besten en de slechtsten van alle volkeren ter wereld. Te vermelden over dit zelfde onderwerp een bijdrage van Chaïm Perelman Prof. U.L.B., in Syntheses no 8v. 1946: 'La question juive'. Een zinsnede is voldoende om het standpunt toe te lichten - al schijnt de studie op geschiedkundig gebied zeer verrassend en diepgaand: 'Het terrorisme is de wijze waarop de fanatiekers weerstand bieden, omdat zij denken dat Engeland alleen dit éne argument kan vatten: het geweld'. |
|