| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Dr J.J.M. VAN DER VEN, Over christendom en humanisme. - Brand, Bussum (Romen en Zonen, Maaseik), 95 blz., Fr. 28.
Het woord humanisme mag zich in een buitengewoon succes verheugen. Dit houdt verband met het feit dat de hedendaagse philosophie het negentiende eeuws materialisme en naturalisme den rug heeft toegekeerd om den mens in het centrum van zijn belangstelling te plaatsen. Niet iedereen echter heeft een duidelijk begrip van wat het humanisme is, en nog minder van de verhouding tussen humanisme en christendom. Het werkje van Dr Van der Ven komt dan ook goed op zijn tijd. De schrijver omlijnt zeer duidelijk wat we te verstaan hebben door het christendom, dat in zijn wezenlijken vorm niets anders betekent dan het katholicisme, en onderscheidt daartegenover drie soorten van humanismen: het praechristelijk humanisme van de heidense Grieks-Romeinse cultuur dat als het ware open stond voor de vervolmaking van de christelijke openbaring; het christelijk humanisme dat met de Kerkvaders een aanvang nam en door de christelijke eeuwen heen werd gehuldigd; het praeterchristelijk humanisme, dat zich voornamelijk sedert de Renaissance liet gelden en dreigt in een anti-humanisme over te slaan, in een humanisme nl. dat den mens van zijn wezenlijke betrekking tot God berooft en zich tegen het christendom kant. Een synthèse tussen het christendom en dit praeterchristelijk humanisme is alleen mogelijk wanneer het laatste aan deze bedreiging ontsnapt en, zoals weleer het praechristelijk humanisme, voor het christendom open staat of althans er zich niet tegen verzet. In het laatste hoofdstuk over 'Christenen en humanisten' schetst de schrijver op zeer rake wijze de voorwaarden onder dewelke, in de huidige omstandigheden, een samengaan tussen beide mogelijk en gewenst is. Uitstekende lectuur!
F. De Raedemacker.
J.J.M. VAN BREUKELEN, Schoonheid en geluk in huwelijk en voortplanting. - Romen en Zonen, Maaseik, 1946, 150 blz., gen. Fr. 55, geb. Fr. 75.
Wie van denzelfden schrijver De Fakkel in jonge handen en christendom in de Steigers heeft gelezen, zal wel verwonderd opkijken een boek van hem in handen te krijgen over het reeds zo vele malen - misschien tè veel - besproken en beschreven onderwerp: huwelijk en voortplanting. En toch ontgoochelt hij niet. Inte-gendeel. In de lange reeks huwelijksliteratuur bekleedt dit boek een eigen, onvervangbare plaats. Geen moraaltheorie, geen louter op de practijk aangewezen leefregels, maar philosophische, meer bepaald psychologische, navorsingen over het huwelijk. De grondthesis is heel wat anders dan wat men zou verwachten: de vrouw is principieel gelijkwaardig aan den man, zowel in de bovennatuurlijke als in de natuurlijke orde, alleen beider functie is verschillend. Het is voorwaar niet gemakkelijk dergelijke thesis te bewijzen en de schrijver geeft in zijn betoog af en toe den indrukte overdrijven, waar hij door alles heen de gelijkberechtiging van de vrouw met den man voorstaat. Wij mögen de woorden van den H. Paulus in zijn brief aan de Ephesiërs niet vergeten (v, 22): 'Dat de vrouwen aan de mannen onderworpen zijn, zoals aan den Heer, want de man is het hoofd van de vrouw, zoals Christus het hoofd is van de Kerk'. Misschien voorzag schrijver dat zijn redenering bij sommigen de vraag zou doen oprijzen: 'waarom ook geen functionele gelijkheid?' en zijn antwoord hierop (blz. 22-23) zou wat meer uitgebreid mogen zijn. Nu is het niet overtuigend. Die eigen functies van man en vrouw, die beide volwaardig menselijk zijn, moeten nochtans samengroeien tot één gezamenlijke functie, zij moeten elkander vervolmaken. De man moet vader en beschermer zijn; de vrouw heeft de bindende kracht in het gezin. Met een meer dan gewoon doorzicht ontleedt schrijver de psychologie van man en vrouw, van de liefde, van die tweevoudige functie, om dan, meer volgens de gewone en overal
te lezen opvattingen, een hoofdstuk te wijden aan de psychologie van de voortplanting en van de opvoeding.
A. Darquennes.
St. BONAVENTURA, Over de volmaakt-heid van leven. Over het besturen der ziel. Vertaald door Mathias Goossens O.F.M. - Brand, Bussum (Romen en Zonen, Maaseik) (1946), 76 blz., geb. Fr. 45.
| |
| |
Geen enkel heilige misschien, of het moest de H. Franciscus van Sales zijn, heeft over de beoefening der deugden zo zalvend geschreven als de H. Bonaventura. Concrete ascetische voorschriften draagt hij op een bewogen toon voor; een schrander doorzicht paart hij met een warme liefde: ascese en mystiek door elkaar, moralisering en verheffmg, en telkens voert hij, na een allereenvoudigsten aanvang, den lezer heel hoog.
In de twee ons hier aangeboden werkjes, treft ons den praktischen zin en het psychologisch peilen. In het eerste bewonderen we de struktuur: één climax in de acht hoofdstukken, van de zelfkennis tot aan de eindvolharding; één opvlucht, vanaf de nederigheid tot aan de volmaakte liefde van God. En evenzeer de geletterde als de eenvoudige laat zich bekoren, begeesteren en meevoeren.
Weinig geestelijke verhandelingen zijn voor zoveel lezers geschikt, zo leer- en heilzaam.
Em. Janssen.
Pierre DE NESSON, Leenhulde aan de Maagd. Vertaald en ingeleid door Frank Valkenier. - 'De Guirlande', nr 2, Brand, Bussum (Romen en Zonen, Maaseik), 1946, 31 blz., Fr. 25.
Wij vragen ons af of de Supplication à Noire-Dame, van den Fransen dichter Pierre de Nesson (1383 -± 1440), in deze reeks 'Guirlande' diende opgenomen. Het is een klemmend betoog: hoe Maria Christus' erfgoed, de schepping, zou dienen te beheren; zodat ieder mens ongedeeld aan Jezus en aan Maria zou behoren, en Jezus en Maria hem het aardse leven zouden onderhouden, het hemelse ver-lenen. Een klemmend betoog, strikt rechtskundig gehouden en toch warm van toon, gegrond op een vaste theologische kennis en een opmerkelijke menselijke ervaring; maar we vragen ons af of de theologie, in rechtsgeleerdheid omgezet, niet noodzakelijk haar diepe vlam verliest en haar poëtischen glans. Zodat dit werkje, hoe vol en vroom ook, toch eerder een technisch 'curiosum' wordt dan een dichterlijk juweel, - en uit onze religieuze overlevering vallen intussen betere tek-sten op te halen.
Em. Janssen.
F. LELOTTE S.J. et l'équipe 'FOYER NOTRE-DAME', Étoile du matin, méditations au rythme de l'année liturgique. - Foyer Notre-Dame, Brüssel, Éditions Casterman, Door-nik, 1946, 231 blz., Fr. 42.
De seizoenen volgend van het kerkelijk jaar en in Marialen geest, geeft dit boekje - een samenbundeling van de verschil-lende vroeger onder gelijknamigen titel verschenen brochures - telkens een reeks poëtisch uitgesponnen meditatiethema's die het geestelijk klimaat moeten scheppen voor het overwegen van de reeksen korte 'meditatiepunten' die er op volgen. Elke reeks meditaties wordt afgesloten door een recollectie, die de verworvenheden van de maand probeert te cristalliseren rond een der kernpunten van het religieus beleven.
Al mist de opgeroepen sfeer wel eens te veel van onze Vlaamse innigheid, al vervallen ook de overwegingen wel eens een enkelen keer in het gegoochel met moderne mode-uitdrukkingen, toch blijft ook voor den Nederlandsen jongeren dit werkje een uitstekende inleiding op het inwendig gebed en kunnen wij het hun zeer oprecht aanbevelen. Een beginneling - want voor hem is het boekje geschreven - die het een jaar gebruikt heeft, heeft ernstige kans rijp geworden te zijn voor de inspanning van een eigenlijke meditatie en voor het appreciëren van andere werken, waarin het litteraire geheel geweken is voor den dieperen glans van de zuiver inwendige gebedshouding.
L.M.
Dom N. BOER O.S.B., Leekenbreviertje. - Romen en Zonen, Maaseik, 1946, 437 blz., Fr. 75.
Niet ten onrechte heeft Dom Casel het breviergebed genoemd: 'de ring waarin de edelsteen van het H. Misoffer gevat is'. Het laat de volheid van het sacrale gebeuren in bredere golvingen uitdeinen en brengt in de beleving van het kerkelijk jaar alle harmonieken van kerkelijke tra-ditie en liturgisch scheppende kunst aan het trillen. Daarom is het goed dat ook de leek met dit gebed in contact komt, al zal het voor hem altijd wel een gelegenheidsdevotie blijven en zou het zelfs niet goed zijn, dat het inwendige gebed, waaraan hij in een tijd als deze zulke dringende behoefte heeft, door het breviergebed zou verdrongen worden.
We zouden daarom deze nieuwe editie van het lekenbreviertje welkom heten, als de uitgave ervan niet waardeloos gemaakt werd door het behoud van een vaak onbegrijpelijke en soms zin-loze letterlijke Vulgaatvertaling, die de psalmen voor een leek totaal ongenietbaar maakt, en als bovendien de hymnenvertaling, met het oog op een - trouwens zeer gebrekkige - aanpassing aan de gregoriaanse melodieën, niet van alle poëzie ontdaan was. De typographische verzorging is uitstekend.
L.M.
| |
| |
K. CLAUS S.J., Het kind, vloek of zegen. - Goede Pers, Averbode, 1946, 150 blz., Fr. 40.
Wellicht een der meest geslaagde volksfilmen van P. Claus, omdat zij gegrepen is uit het reële dagelijkse leven en het probleem van 'het kind, vloek of zegen' behandelt, veel minder vanuit den ideologischen gezichtshoek dan wel vanuit dien van het concrete bestaan zelf met zijn duizend en één moeilijkheden en opwer-pingen.
L. Mestdagh.
Hilarion THANS, Minderbroeder, Geestelijk onderricht, goddelijke deugden, 2. - Sint-Franciskus-drukkerij, Mechelen, 1946, 235 blz., Fr. 36.
Na een eerste bundel handelend over genade en Eucharistie, bezorgde P. Thans ons negentien onderrichtingen over de goddelijke deugden, door hem aan kloosterzusters gegeven.
We moeten in dit boek geen indrukwekkende oorspronkelijkheid zoeken als b.v. de Conférences spirituelles van P. de Grandmaison, voor een soortgelijk publiek bestemd, vertonen. De schrijver geeft trouwens zelf zijn bronnen aan.
Toch mogen we het werk niet onderschatten. De onderrichtingen zijn verhelfend, practisch, interessant, theologisch goed gefundeerd. Ze getuigen van mensenkennis, gezond verstand en ruimte van geest. Vooral sommige instructies over de lief de zijn zeer geslaagd.
Nog hadden we graag het - overigens enkele malen voorkomend - thema van de katholieke wereldkijk, van een alle engheid-brekende liefde tot het concrete, huidige mensdom nog meer ontwikkeld gezien.
G. Van Massenhove.
Pierre et Charles DELILE, Sillage. - Casterman, Doornik, 1946, 196 blz., Fr. 24.
Een keurig meditatieboekje voor verkenners, aan hun gedachtenwereld volkomen aangepast. De jongensdrang naar heldenverering wordt gekanaliseerd tot navolging van Christus en van de grote evangelische figuren. Het werkje weet de soliede scoutsdeugden: eerlijkheid, naastenliefde, soberheid, enz., op inslaande wijze aan te bevelen: hierin ligt zijn grootste verdienste. Sommige hoofdstukken zijn wel te jongensachtig-span-nend om tot gebed te stemmen, en de dogmatische ondergrond lijkt vrij arm.
G. Van Massenhove.
Familieleven, maandblad voor het Kriste-lijk Gezin. - 'Familieleven', Borgerhout, Jaarabonnement Fr. 100.
Dit nieuwe blad, waarvan de eerste drie rammers voor ons liggen, belooft een werkelijke hulp te worden voor kristelijke ouders. Wij wensen dan ook dat het een mooie toekomst mag tegemoet gaan, en dat de lezers er telkens met vreugde de concrete aanwijzingen en richtlijnen vinden, waarnaar zij verlangen.
J.V.
Qu'est-ce qu'un monastère de Pauvres Claires? par les Pauvres Claires Colettines de Tournai. Préface de Son Excellence Monseigneur de Tournai. - Casterman, Doornik, 1946, 47 blz., Fr. 10.
Deze brochure behandelt in het kort den historischen oorsprong der Clarissenkloosters en beschrijft nauwkeurig het leven der koor- en werkzusters. Het is een zeer geschikte bijdrage tot de aanstaande viering van de vijfhonderdste verjaring van de dood der stichteres, Sinte Coletta (Gent, 6 Maart 1447). Mocht het boekje de aandacht vestigen op deze hoge vrouwelijke roeping, te weinig gekend, zelfs in een land als het onze, waar acht en dertig Clarissen-kloosters bestaan.
E.B.
Dom Pierre Célestin LOU TSENG-TSIANG, Mijn roeping. Herinneringen en gedachten. Vertaling Fr. Van Oldenburg Ermke. - De Kinkhoren, Brugge, z.j., (1946), 202 blz., gen. Fr. 45, geb. Fr. 70.
Merkwaardig is deze autobiographie op de eerste plaats om de psychologie van de bekering, die er zo treffend in uitkomt: hoe God van uit het beste wat een mens in zich draagt, van uit het rijkste ook wat traditio en adel van zijn volk hem geschonken hebben, die mens tot Zich geleidt. Merkwaardig is ze ook om de brok geschiedenis die er in verwerkt is en het tijdsbeeld dat zij schetst. Merkwaardig nog als argument voor de missionerings-methode die zij tegelijk verdedigt en illustreert. Merkwaardig tenslotte omdat zij het zieleleven van een zo rijke persoonlijkheid, een zo breed ontwikkeld, zo rüstig en edel mens, in een zo klassiek beheerste portrettering en op een zo diplomatisch genuanceerde en tegelijk zo kreukloos oprecht getekende achtergrond uitbeeldt.
In de eenvoud van zijn getuigenis is bovendien dit boek een striemend verwijt en een warm pleidooi. Een verwijt - maar al te zeer verdiend trouwens - aan Europa, dat vergeten is hoe 'alleen de beginselen van het zedelijk en geestelijk leven aan de internationale betrekkingen een betrouwbaren grondslag schenken, waarop zij steunen en zich vrijelijk ontplooien kunnen' (Voorwoord op de
| |
| |
Nederlandse uitgave, blz. 24). En een pleidooi: wie dit boek leest moet wel eerbied gaan voelen voor het hoge morele gehalte en de rijke traditie van de eeuwenoude beschaving die ons uit de figuur van dezen monnik tegemoet treedt. Het moet trouwens voor den staatsman-kloosterling wel als een onverwachte bekroning voorkomen van zijn levensroeping, dat het priesterlijk getuigenis van zijn levensverhaal tevens zijn hoogste staatsmansdaad blijkt te zijn: aan de hooghartigheid van West-Europa een bekentenis van eerbied af te dwingen voor het volk dat hem lief is en dat hij steeds heeft willen dienen.
Het is goed dat dit merkwaardig document door een uitstekende vertaling ook in het bereik van het Nederlands-lezende publiek komt.
L. Monden.
Auguste VALENSIN, François présenté par A.V. - Éditions Universitaires, Presses de Belgique, Brüssel, 1946, 285 blz., Fr. 69.
Een heruitgave van een boek dat kort voor de oorlog een groot en verdiend succes oogstte. In de getuigenis-literatuur, waar voor deze tijd een zo kennelijke voorkeur vertoont, neemt het een gans bizondere plaats in. Het is inderdaad uitsluitend samengesteld uit brieven: van François aan zijn ouders en zijn geestelijk leidsman, van P. Valensin aan François.
Dat de zielegang van een op negentien jaar gestorven jongen volkomen weerspiegeld ligt in zijn brieven is op zich reeds merkwaardig. De sleutel op dit raadsel wordt ons wel enigszins aan de hand gedaan door het feit dat François geen college liep, maar aan de persoonlijke leiding van P. Valensin was toevertrouwd. Bij nadere kennismaking echter met deze brieven voelen we dat de uitleg veel meer te vinden is in de uitzonderlijke begaafdheid naar de natuur en de mildheid Gods naar de genade, waarmee dit jonge leven en dit vroege sterven getekend waren.
Het brief-genre biedt bovendien dit grote voordeel: het openbaart ons de jongensziel rechtstreeks en van binnen uit, in de levende groei van de persoonlijkheid. Het vermijdt bovendien de bezwaren van het dagboek: vaagheid, Schwärmerei en toevalligheid. Een brief dwingt tot scherpe probleemstelling en tot even scherpe oplossing; hij kan eerst ontstaan als een vraag tot rijpheid gekomen is. De continuïteit in de briefwisseling brengt mee dat haast alle problemen van een groeiend jongens- en jongemannenleven inderdaad gesteld worden. En de wondere spontaneïteit en echtheid van François vrijwaart hem voor het al te artificiële, opgeschroefde of ziekelijk egotistische.
Vlaamse mensen zullen wel eens geneigd zijn den gevoelstoon wat te wekelijk te vinden, de intellectuele ontwikkeling wat al te voorbarig, de zelfanalyse en de verhouding tot zijn ouders te weinig schroomvol. In dat alles is François een typisch Franse jongen. De transpositie in termen van eigen aanvoelen is echter gauw gebeurd, en dan kan ook onze jeugd de rijke eenvoud van deze bladzijden smaken, er het beste van eigen ziel en eigen droom in terugvinden, en er wellicht onvermoede perspectieven voor verderen zielegroei in ontdekken. Aanbevolen.
L. Monden.
| |
Wijsbegeerte
Dr Alfons DE WAELHENS, Geschiedenis der moderne wijsbegeerte. Deel I: XVIe en xviie eeuw. - 'Philosophica', uitgaven van het Hooger Instituut voor Wijsbegeerte, Leuven, 1946, 194 blz.
Een helder en uitstekend leerboekje over de philosophie van de Renaissanceperiode en van de xviie eeuw. In een eerste hoofdstuk worden de algemene stromingen ontleed die de Renaissance kenmerken: de antithese met het Middeleeuws denken, het scepticisme van Montaigne, de uitbreiding van het natuurwetenschappelijk denken, de aanvang van de rechts- en staatsphilosophie. Vervolgens worden de grote Italiaanse philosofen van de Renaissance behandeld, die echter door hun ongebreidelde phantasie weinig hebben bijgedragen tot de ontwikkeling van een nieuwe wetenschappelijke wijsbegeerte. De mystieke en wijsgerige stromingen in Duitsland komen vervolgens ter sprake; waarna de twee grote takken van het wijsgerig denken in de xviie eeuw aan de orde komen: het empirisme, in Engeland (Bacon, Hobbes), het rationalisme in Frankrijk en de Nederlanden (Descartes, Malebranche, Spinoza) en in Duitsland (Leibniz). Een laatste hoofdstuk is gewijd aan Pascal.
De inhoud van deze lessen komt ongeveer overeen met de Eerste Afdeling en de twee eerste hoofdstukken van de Tweede Afdeling van de Geschiedenis van de Nieuwere Wijsbegeerte tot Kant van F. Sassen, die dit tijdperk vollediger behandelt. De handleiding van Prof. De Waelhens is overzichtelijker en volkomen geschikt voor een eerste contact met de
| |
| |
grote systemen van de xviie eeuw. Bij de uiteenzetting van de verschillende Systemen voegt hij telkens een gepaste kritiek zonder dewelke het den beginneling onmogelijk is zich een gedachte te vormen over hun draagwijdte en hun eigenlijken zin.
F. De Raedemaeker.
Denis DE ROUGEMONT, Penser avec les mains. - Éditions Albin, Michel, Parijs, 1945, 250 blz.
Dit boek, waarvan de eerste uitgave in 1936 verscheen, heeft niets van zijn actualiteit verloren. Het is een diagnose van de verwording van de huidige samenleving die door alle nadenkende geesten zo pijnlijk, zo tragisch wordt aangevoeld. De oorzaak van de ontreddering vindt de schrijver in de scheiding die sedert het cartesianisme is ontstaan tussen het denken en het doen, hetgeen voor gevolg heeft gehad een steriel rationalisme, vreemd aan alle reële menselijke problemen, en anderzijds een onverantwoord, louter instinctief handelen. Deze diagnose stemt in hoofdzaak overeen met die van Marcel De Corte, welke we in dit tijd-schrift uitvoerig bespraken (Geest en Leven, 'Streven', XII, 1945-1946, blz. 145-156). Beide schrijvers verwachten dan ook de redding van een 'incarnation de l'homme', van een geestelijk leven dat in levend contact staat met de concrete menselijke werkelijkheid. Dit levensnabije denken noemt de schrijver, ietwat paradoxaal: 'penser avec les mains'. Maar terwijl De Corte hieruit afleidde dat we onze concrete verplichtingen tegenover het gezin, het beroep, het vaderland, God opnieuw moeten valoriseren, zocht de Rougemont naar een geestelijke, gemeenschappelijke basis, een 'commune mesure' waarin de rede en de handeling elkaar weer zouden ontmoeten en befruchten, zoals ze dit deden in alle hoogculturen. Die 'commune mesure' is de eerbied voor de menselijke persoonlijkheid. Maar dan voor een persoonlijkheid die zich van haar grenzen bewust is. Want die diepste oorzaak van alle kwaad is 'la tentation de sortir de la condition d'homme telle que Dieu l'a créée' (blz. 247). Voor een steeds groter aantal onzer tijdgenoten is het duidelijk geworden dat de huidige cultuurcrisis in den grond een religieuze crisis is en dat geen enkel redmiddel, ook niet het zuiverst en edelst
humanisme, kan baten, indien het niet wordt vastgeankerd in het Godsbewustzijn.
F. De Raedemaeker.
J. PELSENEER, Morale de savants. D'Hippocrate à Einstein. Pages choisies. - Coll. 'Lebègue', nr 77, Office de Publicité, Brüssel, 1946, 128 blz.
Het gebeurt wel eens dat de geleerde enkele stappen waagt buiten zijn wetenschappelijke vakkennis en zich uitlaat over algemeen menselijke en meer bepaald over morele problemen. Men mag dan verwachten dat ze, getraind als ze zijn door een langdurigen geestesarbeid hun evenmensen zullen aansporen tot eerbied voor het geestelijke, tot matigheid en zelfbeheersing, tot liefde voor den evenmens, tot verdraagzaamheid. Dit is dan ook meestal het geval, en het is de verdienste van den schrijver van dit werkje de morele 'dicta' van niet minder dan zes en vijftig geleerden, van Hippokrates af tot aan Einstein, binnen ons bereik te hebben gebracht.
Men moet hier natuurlijk geen moraal zoeken, in den zin van een ethiek of systeem van de problemen die met het menselijk handelen samenhangen, men vindt hier enkel toevallige uitlatingen van mensen van wie men mag verwachten dat hun studiën hun een zekere rijpheid van oordeel hebben gegevendie zich ook op het gebied van de moraal zal laten gelden. Een waar gezag hebben echter deze uitlatingen op zichzelf niet. De moraal leren we natuurlijk grondiger bij moraalphilosofen. We zijn dus volkomen gerechtigd de moraal van de geleerden aan de moraalphilosophie te toetsen en ons door het gezag dat de geleerden op hun eigen gebied hebben verworven niet te laten imponeren. Dit principe zal ons bij de lezing van dit boekje moeten leiden, des te meer daar de schrijver zich heeft laten leiden, in de keuze van de aanhalingen, en in den geest van de samenstelling, door krasse positivistische vooroordelen die hij zeer oprecht uiteenzet in zijn inleiding. Hierin vat hij het werk van A. Bayet, La morale de la science, samen, een werk waarvan de stellingen door onze dagelijkse ervaring voortdurend wordt tegengesproken. De schrijver zegt in hetzelfde voorwoord dat zijn bloemlezing verre van volledig is, daar hij de teksten heeft uitgekozen 'au hasard de ses lectures'. Wij vrezen dat hij dit toeval wat geholpen heeft, en dat hij zijn lezingen eenzijdig in positivistischen zin heeft georiënteerd. De overgrote meerderheid van de geciteerde geleerden schijnen te pleiten voor een autonome, godsdienstloze en soms goddeloze moraal. Dit zegt natuurlijk nog niets tegen den godsdienst, maar het zegt wel iets tegen de wetenschappelijke objectiviteit van deze bloemlezing die de 'wetenschappelijke deugden' in het licht wil stellen. Het is deze eenzijdigheid
| |
| |
die katholieken verplicht ook bloemlezin-gen samea te stellen van even grote geleerden die getuigen dat ze hun moraal niet aan hun positieve -wetenschap, maar aan hun geloof in God en in Christus te danken hebben. Zo deed b.v. Dom A.M. Achard in Hommes de science d'aujourd'hui devant la foi (1942), na vele anderen. Maar, op zichzelf beschouwd, waartoe dient dat? Iedereen weet dat er onder de geleerden gelovigen zijn en nietgelovigen, en iedereen zou moeten weten dat hun geleerdheid als dusdanig een argument is noch voor hun geloof noch voor hun ongeloof, noch voor of tegen hun meningen op het gebied van de ethiek.
F. De Raedemaeker.
Sylvain DE COSTER, Initiation à la philosophie. - Coll. 'Lebègue', nr 72, Office de publicité, Brussel, 1946, 66 blz.
Een moderne Inleiding tot de philosophie die zich respecteert bevat gewoonlijk drie delen: een kort overzicht van de geschiedenis der wijsbegeerte, een schets van de voornaamste philosophische problemen, en inlichtingen over de philosophische arbeid en literatuur. Gezien de zeer geringe plaatsruimte waarover de schrijver beschikte heeft hij goed gedaan aan deze indeling te verzaken en zich te beperken tot enkele preliminaire vragen: Waarom doet men aan philosophie? Welk belang heeft zij nog op onze dagen? Hoe beoefent men haar? Feitelijk behandelt hij de autonomie van de wijsbegeerte en haar verhouding t.o.v. de wetenschap en - korter - van den godsdienst.
De schrijver is er terecht van overtuigd dat de philosophie zoniet een zelfgenoegzame, dan toch zelfstandige geestelijke discipline is, dat ze een eigen voorwerp heeft, een eigen zending, en dat ze tenslotte beantwoordt aan een blijvende behoefte van den menselijken geest. We kunnen dan ook niet anders dan hem bijvallen waar hij het neo-positivisme van de School van Wenen en andere antiphilosophische stromingen van de hand wijst. De wijsbegeerte behoudt dus haar bestaansrecht naast of liever boven de positieve wetenschappen. Maar welk is dan haar eigen object, haar eigen methode? Ons dunkt dat de schrijver zelf te zeer in de vooroordelen van het scientisme gevangen zit om hierop een duidelijk antwoord te kunnen geven. De drie graden van abstractie die een zo duidelijke, intelligibele basis verstrekken voor het onderscheid tussen de natuurwetenschappen, de wiskundige wetenschappen en de philosophie schijnen hem geheel onbekend. Hij kent geen geestelijke activiteit buiten de eigenlijk wetenschappelijke enerzijds, en de religieus-mystieke ander-zijds. Een algemeen-geldige metaphysiek, een philosophia perennis schijnt hem onmogelijk, daar ze al te zeer zou verschillen van het steeds voorlopige, het nooit absoluut-zekere van de wetenschappen. De wijsbegeerte moet de wetenschappen in hun ontwikkeling volgen; maar is zij dan nog iets meer dan een critiek van de wetenschappen, hetgeen ook de neo-positivisten zullen toegeven? Tenslotte, slaagt de schrijver er niet in de philosophische zekerheid te definiëren, die van een ander type is dan de wetenschappelijke en dan de godsdienstige zekerheid.
F. De Raedemaeker.
Prof. Drs Carolus BALIC, Dr Adelard EPPING, Dr Aquilinus EMMEN, Dr Benignus KORVER. Doctor Subtilis. Vier studies over Johannes Duns Scotus. - 'Collectanea Franciscana Neerlandica', VII, nr I, Teulings, 's Hertogenbosch, 1946, 130 blz.
Deze vier studiën munten uit door hun degelijkheid, het zijn waardevolle bijdragen tot de studie van een der voornaamste strekkingen van het middeleeuws denken. Prof. Dr Carolus Balic is de voorzitter van de franciscaanse Scotuscommissie die na jarenlange voorstudie een begin heeft gemaakt met de monumentale critische tekstuitgave van de werken van den Doctor Subtilis. Hij zet in zijn bijdrage de princiepen uiteen die de commissie bij dit reusachtig werk hebben geleid. We vermelden hier terloops dat Marianus Muller reeds in 1941 een critische uitgave bezorgde van het Tractatus de primo principio (Freiburg i. Br.).
In de tweede studie die den philosoof ten zeerste zal interesseren handelt Dr A. Epping over Scotus en het anselmiaans Godsbewijs. Dit bewijs dat sedert Descartes, Leibniz en Kant een toetssteen is geworden voor de kennisleer wordt hier grondig onderzocht. Scotus die het argument van Anselmus terecht onvoldoende vond heeft het trachten te 'kleuren' en is hierbij zeer dicht tot de ware oplossing genaderd. We zouden graag verder gaan dan de schrijver en beweren 'met Maréchal en Grégoire, tegen Kant' dat Scotus ons den weg wijst naar een ware fundering van het realisme. Gerechtigheid, volmaaktheid, heiligheid zijn weliswaar normatieve ideeën (blz. 57), maar ze zouden dit niet zijn indien ze niet exercite verwezen naar de absolute Gerechtigheid, Volmaaktheid en Heiligheid, die niets anders zijn dan het absolute Zijnde.
In de derde zeer vlot geschreven studie
| |
| |
onderhoudt ons Drs B. Körver over de natuur van de théologie volgens Duns Scotus, en in de laatste besluit Dr A. Emmen tot de waardeloosheid van het getuigenis van Landulphus Caracciolo over Scotus' dispuut ten gunste der Onbevlekte Ontvangenis, en treedt aldus, na grondig onderzoek de conclusies bij van M. Bihl in zijn Zur Disputation des Joh. Duns Scotus über die Unbefleckte Empfängnis in 'Zeitschrift für kath. Theologie', XXX (1946), 454-469.
F. De Raedemaeker.
J. PETERS C. SS. R., Lielde. - 'Wijs-geerige grondbegrippen', Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, z.j. (1946), 64 blz., Fr. 15.
In de lijn van deze waardevolle reeks 'Wijsgeerige grondbegrippen' behandelt hier de schrijver het begrip 'liefde' aan de hand van de thomistische philosophie. Hij definieert de liefde, in haar fundamentele, philosophische betekenis, tenslotte als 'de voortdurende voorwaarde a priori van alle streving en gevoel, wil en daad' (blz. 59). 'Beminnen is stelling nemen voor een subject, in laatste instantie voor een 'ik'' (blz. 60). Verder dan de defmitie gaat de schrijver niet. Hij stipt alleen de voornaamste problemen aan die uit deze defmitie voortvloeien, voornamelijk: welk is het 'ik'? Het 'ik' van diengene die bemint, of van diengene die bemind wordt, en in het tweede geval, van het goddelijk of van een menselijk 'ik'? Deze problemen worden diepzinnig behandeld in een artikel van P. Vander Kerken over Menselijke liefde en vriendschap in Bijdragen, uitgegeven door de philosophische en theologische faculteiten der Noord- en Zuid-Nederlandse Jezuieten, VII (1946), blz. 162-199.
Op het einde van zijn brochure geeft de schrijver, als Bijlage, een korte maar interessante studie over de ontwikkeling van Sint Thomas' opvatting over de Liefde.
Een bondig, helder en leerzaam werkje.
F. De Raedemaeker.
Oskar BAUHOFER, Der Mensch und die Kunst. - Verlag Josef Stocker, Luzern, 1944, 222 blz., Zw. Fr. 5,80.
Wij twijfelen er niet aan, dat dit nieuwe boek van O. Bauhofer - de gekende auteur van Heimholung der Welt en Das Melareligiöse - een vrij algemene belangstelling zal vinden. Alle technisch-philosophische terminologie terzij latend, behandelt het op een diep-doordachte, fijnzinnige en alleszins wijsgerig en theologisch gefundeerde wijze, de verhouding van mens en kunst.
De kunst is voor Bauhofer heel wat meer dan een louter aesthetische aangelegenheid, dan een louter spel van aesthetische vormen; zij is een 'Gestaltwerdung des Menschlichen unter den Form des Aesthetischen' (blz. 21). 'Die Kunst ist eine menschliche Gebärde, eingezeichnet in den Existenzraum des Menschen und beladen mit all den metaphysischen Spannungen, die durch diesen Raum schwingen und den Menschen in ihm umkreisen' (blz. 16). Zij is de 'Schicksalslegende' (blz. 8) van het menselijk bestaan. Het aestheticisme is een verloochening zowel van het menselijke als van het goddelijke en een ontleding van den diepsten zin van het kunstwerk. De kunst bereikt haar waarachtige autonomie slechts in een supreme dienstbaarheid niet aan een of ander moraliserende of paedagogische doelstelling, maar door de menigvuldige levensverhoudingen in een totaliserende schouwing en een geheimvolle Ordnung te ondervangen - een Ordnung waarvan de onzichtbare en voor elke kunstscheppende belegering ontoegankelijke pool in een transcendentele, goddelijke werkelijkheid berust. Gans betrokken in de realiteit van het menselijk Dasein, dat als een spanning is tussen tijd en eeuwigheid, verzweeft de kunst niet in een olympische tijdloosheid, noch besluit zij zich verlustigend in zichzelf in een tijdelijke zelfgenoegzaamheid, maar zij verenigt in zich - in een zoekende herschepping - tijd en eeuwigheid in de eenheid der intuütieve beleving, 'zeitgesättigd und ewigkeitsbeschwert wie das menschliche Dasein selbter' (blz. 29).
In het licht dezer christelijke grondopvatting analyseert de auteur de voornaamste aspecten van kunstwerk en kunstschepping: Das Geheimnis der Sprache, Die ewigen Gefühle, Die Gestalt des Künstlerischen en de Menschliche Voraussetzungen van den kunstenaar: tiefste Gesammeltheit en Wachheit van geest en hart, liefde tot den mens, transcendentele geesteshouding en bewustzijn van het momentele van zijn hoge menselijke poging: 'Der Künstler kann nicht den Ehrgeiz haben, sein gesammeltes Opus vor das Preisgericht der Ewigkeit zu bringen. In der Existenz des Künstlers bedeutet das Widerfahrnis des Todes eine neue Einstellung zu seinem Werk. Er wird nicht von ihm lassen, aber er wird beginnen, es unter sich zu lassen'.
Meer dan een eigenlijke kunstphilosophie is dit boekje weer een christelijke 'Heimholung' der kunst uit haar profane en hopeloze absolutering. Om zijn dege- | |
| |
lijkheid en zijn gezonde gerichtheid wordt het iedereen aanbevolen die met kunst en literatuur te doen heeft.
L. Vander Kerken.
Herman DECKERS, Les secrets de l'amour. - Privat, Toulouse, 1942, 102 blz.
De grondidee die deze aaneenschakeling van intense belevingen, beschouwingen, bemerkingen en zelfs anecdoten verbindt, is een 'exemplaristische' verklaring van onze geestesactiviteit. Het is vanuit dit groot principe dat de auteur de menselijke liefde en de aesthetische intuïtie tracht te belichten. Zijn opvatting steunt vooral op Sint Thomas en Ruusbroec.
In haar diepste wezen en beleving wordt de ziel aangetrokken en a.h.w. geraakt door de goddelijke herkomst der dingen. Zij ontdekt er het mysterieuze verband tussen de geschapen wezens en hun ongeschapen 'zijn' in Gods eeuwige gedachte, en komt zo in een zeker intuïtief contact met God zelf.
Dat deze opvatting, in verband met een verklaring der schoonheidservaring, zeer rijke mogelijkheden biedt, zal niemand ontgaan, vooral wanneer ze - zoals uit dit boekje wel blijkt - door een diepreligieuze en artistieke beleving tegemoet gekomen wordt. Nochtans zou deze studie door een meer systematische en kritische uitwerking aan waarde hebben gewonnen zonder aan interesse of sympathie te verliezen.
L. Vander Kerken.
| |
Taal- en letterkunde
Lectuur-Repertorium. Auteurslijst bevat-tende 10.000 bio-bibliografische schrijversnota's en 720 portretten van auteurs behoorende tot de Nederlandsche en de wereldliteratuur, met waarde- en vakaanduiding van 17.000 litteraire en vulgariseerende werken verschenen in de jaren 1938-1946, bezorgd door het A.S.K.B. onder redactie van Joris Baers, pr. Supplement II. - Vlaamsche Boekcen-trale, Antwerpen, 1946, 791 blz., geb. Fr. 390.
Ziehier eindelijk het tweede supplement van het Lectuur-Repertorium, bevattende de Nederlandse werken - oorspronkelijke en vertalingen - van 1938 tot 1946. Het zal wel gans overbodig zijn hier nogmaals te wijzen op de waarde en de onmisbaarheid van deze groots-opgevatte bibliografie, die - om haar volledigheid, haar onmiddellijke bruikbaarheid, haar degelijkheid en de uiterste verzorgdheid der uitgave - nog steeds in het buitenland haar weerga niet vindt.
Het Lectuur-Repertorium is een werk dat elk Nederlands intellectueel bij de hand moet hebben. Zijn onmisbaarheid hoeft geen lang betoog: er staan in dit supplement alleen reeds, 17.000 werken vermeld van 10.000 verschillende auteurs - werken die in de laatste negen jaren verschenen in het Nederlands taalgebied. Laat de arme boekenlezer maar eens alleen zijn weg en zijn keuze vinden in deze - alleszins een beetje bedenkelijke - overproductie! De gedachte hieraan alleen reeds zal hem met dankbaarheid vervullen voor hen die met kennis van zaken en in een geest van zeldzame gemeenschappelijkheid dit werk voor hem hebben verricht.
L. Vander Kerken.
Anthonie DONKER, De Vrijheid van den dichter en de dichterlijke vrijheid. Een critiek op de moderne poëzie. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1946, 51 blz., Fl. 1,05.
De vrijheid van den dichter bestaat er in dat hij, naar het 'in den slaap gegeven' gedicht, de taal mag smeden; maar, aan de inspiratie dan gebonden, ziet hij zijn dichterlijke vrijheid vergaan voor de allerstrengste verplichting van nauwkeurigen trouw.
Bij heel veel moderne dichters, zelfs bij Boutens, treft de auteur onvolkomenheden aan. Hij citeert en verklaart: een aanvoelen en verwoorden dat ernst en ervaring, waardering en kritiek, poëtische ontroerbaarheid en positieve vakkennis harmonisch verenigt. Harmonisch? Een te sterke klemtoon op de technische afwerking verkleint de poëzie tot nauw omraamd miniatuurwerk, zonder de brede vaart van het ruimere schilderij; - tot een fijn gepolijst schoorsteengarnituur, zonder de overweldigende macht van den levensgroten beeldengroep; - tot een vernuftige verfijning, zonder de bekoor-lijke spontaanheid van een ontroerd gemoed. En als we er nog dieper op ingaan: de criticus scheidt enigermate, van het grootse en tragische leven, het behandelenvan-porselein dat hij poëzie noemt. Wordt deze dan niet te apollinisch?
Intussen kennen we geen werkje waarin, voor onze hedendaagse vaak slordige en onervaren poëten, zo veel te leren valt.
Em. Janssen.
Anton VAN DTJINKERKEN, Versehende christenheid. - Zevende druk, Brand, Bussum (Romen en Zonen, Maaseik), 1946, 246 olz., geb. Fr. 95.
| |
| |
Het is opmerkelijk hoe weinig Verscheurde christenheid, met zijn zevende uitgave in een bijna onveranderden tekst, door den wereldoorlog van zijn actualiteit heeft verloren. Eens te meer verbaast ons de veelvuldige kennis van den auteur - waarbij een vluchtige indruk van parade, uitstalling en haastige aforismen; eens te meer imponeert dit grondig-ernstig getuigenis: het even humanistisch-even-wichtig als katholiek-gemspireerd oordeel van den man, wien niets menselijks onverschillig laat en die naar het goddelijke toch hunkert.
Twee factoren beheersen, van de zestiende eeuw tot nu, de verscheurde christenheid: het nieuwe wereldbeeld van de Renaissance; de voorlopig niet evenredig vernieuwde goddelijke deugd van liefde. Luther, de werkelijke godzoeker, bereikte slechts nationale kerkgenootschappen; Calvijn maakte het staatsbe-ginsel religieus en zelfs de Contra-Reformatie trad eerder organiserend op dan inwendig vernieuwend. Het burgerlijke verdrong dan het daemonische, het redelijke het paradoxale, de gesloten moraal de ruime mystiek; alleen de dwaasheid van het kruis, alleen de herontdekte duivel en heiligheid, alleen de vitale christelijke liefde, heldhaftig beoefend, verenigen eens de christenen en herscheppen de wereld.
Een geschakeerde kritiek past niet meer bij dit bijna tien jaar oude boek (wij gaven ze in Streven, V, 45-50). Maar dankbaar bewonderen we den auteur, die zo oprecht en onversaagd de horizonnen openslaat van mysterie, boosheid, heldhaftigheid, naastenliefde.
Em. Janssen.
Em. JANSSEN S.J., Stijn Streuvels en zijn Vlaschaard. Essay over zijn eerste productie tot aan zijn meester-werk (1894-1907). - Lannoo, Tielt, Standaard-Boekhandel, z.j. (1946), 144 blz., Fr. 75.
P. Janssen biedt dit werk aan als een hulde aan de vijf-en-zeventigjarige schrijver van De Vlaschaard. Streuvels' meester-werk was in de Vlaamse letterkunde een ontzaglijke openbaring, een schijnbaar plots ontstane schepping. De criticus gaat van deze schepping de diepere wortels zoeken, de langzame voorbereiding onderscheiden van de plotselinge vernieuwing die zij manifesteert. Hij ontwerpt een genetische verklaring er van, uit Streuvels' karakter en erfelijke aanleg, uit zijn vermögen tot het zich-inleven in de natuur met al haar geweld, uit zijn concrete levensgeschiedenis. Het stage groeien van de tragiek, die eindelijk in dit werk tot uiting komt, de wijze van behandelen, door de criticus gekenmerkt als een 'beschrijvend verhalen', waarvan hij de eigen waarde aantoont, en de wijze waarop Streuvels tot deze tränt kwam, leren wij beter begrijpen. Wij volgen aldus het groeien van Streuvels' kunnen door-heen zijn werken, en maken zijn ontwikkeling mee, tot het evenwicht bereikt wordt tussen de tegenpolen van natuurgeweld en bezinning: een genotvolle reis voor wie Streuvels' boeken kent, een leerrijke en heldere studie voor wie inzicht in zijn ontwikkeling wenst te krijgen; hoe hij zijn eigen trant vond, hoe hij er toe kwam zijn roman te bouwen volgens de kringloop van het jaar, en als thema het allermachtigste aan te vatten: de tragische opeenvolging van de geslachten.
Hoewel de auteur zijn boek een 'beperkt essay' noemt naast het boek van F. De Pillecyn, of 'een voorlopig peilen', neemt het in de Streuvels-literatuur een eigen plaats in, en durfde datgene aan, wat tot nog toe niemand waagde: een doordringen naar de innerlijke groei, en de geestelijke inhoud van dit werk in verband met Streuvels' leven en de reeks van zijn vroegere scheppingen; het biedt ons een pretentieloze (men vergelijke dit essay slechts met de opgeschroefde, pseudo-diepzinnige critiek, die men thans zo vaak in Vlaanderen te lezen krijgt!), stevig doordachte en overzichtelijke, knap geschreven studie aan, zoals wij er nog geen over Streuvels bezitten. Wij zien met verlangen uit naar het beloofde volgende essay.
A. Deblaere.
SAN JUAN DE LA CRUZ, De poëzie van San Juan de la Cruz. Ingeleid en vertaald door Bernard Verhoeven. - 'De Guirlande', nr 1, Brand, Bus-sum (Romen en Zonen, Maaseik), 1946. 55 blz., Fr. 32.
Heel dankbaar ontvangen wij de twee-en-twintig gedichten van del H. Joannes van het Kruis; waarbij de naam zelf van den inleider-en-vertaler den degelijken arbeid wel waarborgt.
En toch, naast de Franse uitgave gelegd (Les poèmes mystiques de saint Jean de la Croix, Docteur de l'Eglise, traduits par le Père Lucien-Marie de Saint Joseph), verbleekt de Nederlandse. Te lang blijft Verhoeven, in zijn 'Voorwoord', bij de verhouding tussen mystiek en poëzie stil; zodat we den heilige van-buiten-uit als een mystiek dichter kennen, zonder hem van-binnen-uit evenredig te benaderen. Een inleiding moet toch vooreerst den tekst toegankelijk maken; nu blijft deze, na een theoretische uiteenzetting, voor velen stellig een gesloten boek.
Ook de vertaling, vaardig eerder dan
| |
| |
getrouw, mist gedeeltelijk de onontbeerlijke penetratie. Nederlandse woorden en rhythmen vervangen de Spaanse; maar de dichterlijke vlam van den Spanjaard doorgloeide den vertaler niet sterk genoeg.
Zo worden bij voorbeeld de eerste twee strophen van den 'donkeren nacht' vertaald:
Eens was de nacht gezonken;
de lamp van liefde's angst in 't hart ont-
o zegenrijke stände - [stoken,
liet ik mijn huis in heimlijkheid betoken.
verhuld langs de geheime trap ontvloden
liet ik mijn huis in heimlijhheid beloken.
Hoeveel direkter de sobere Franse tekst ('...rythme... essoufflé presque..., rythme haché par la joie...', o.c., blz. 50):
Au sein d'une nuit obscure,
Brûlante d'un amour angoisseux,
Oh! quelle heureuse fortune!
Quand tout, chez moi, déjà reposait...
Par l'escalier secret, déguisée,
Oh! quelle heureuse fortune!
A l'obscur et en cachette,
Quand tout, chez moi, déjà reposait...
Direkter ook en meer suggestief, de licht archaïserende en onhandige, maar zo getrouw doorvoelde en zorgvuldige bewerkte omzetting van Pater Hendrik van 't H. Huisgezin:
Wijl angste mij in liefde ontvlammen dede,
(Hoe viel 't geluk mij mede!)
Naar buiten ging ik, niemand zag 't,
Daar reeds mijn huis in ruste lag en vrede.
In 't donker, veilig thans,
Vermomd, en langs geheime trap en trede,
(Hoe viel 't geluk mij mede!)
In 't donker en verborgen gansch,
Daar reeds mijn huis in ruste lag en vrede.
(Geestelijke werken van den H. Johannus a Cruce, III, blz. 176.)
Talloze Carmelieten en Carmelietessen ontvlamden, door de Spaanse verzen, in gebed en liefde. De Nederlandse tekst daarentegen, al te literair, lijkt wel gedoofd en ontluisterd, - en dit voorbehoud maken we dan bij een overigens graag gegeven aanbeveling: met de allerbeste aesthetische en culturele bedoelingen haalt men soms het kostbaarste en verhevenste onherstelbaar wat neer. Heeft de poëtische omschrijving de mystieke vlam hier wel bewaard?
Em. Janssen.
Anthonie DONKER, Het sterrenbeeld. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1946, 48 blz., Fl. 2, 45.
Deze verzenbundel bevat vijf-en-dertig stukken, bijna alle sonnetten, in drie groepen onderverdeeld: een onverpoosd beuken, met een zachte hardnekkigheid, tegen de wanden van dit vergankelijk leven; een moeizaam vangen, in té omzich-tig bewerkte verzen, van vôôr-klanken der eeuwigheid; een nooit voltooide onthechting voor wie, vol van heimwee, het bestaan wil bereiken tussen hemel en aarde, het 'sterrenbeeld'.
Zal dat bar ijsveld ooit in schotsen breken?
Het gaat niet meer om vreugde of verdriet,
En zelfs om evenwicht en vrede niet,
Maar om de zekerheid van zachter streken
Achter dat onbegaanbare gebied,
Waarvan de luwten streelen door dit lied.
Door den dood heen - de dichter weet het - bereikt men het leven; doch waarop grondt hij het star individualistisch pogen dat hem den poolnacht doet ingaan? Op een stoïsch aestheticisme? Op een geknotte menselijke wijsheid, die geen top opsteekt in den hemel der godsdienstigheid? De wet der liefde kent hij; haar wezen echter niet, dat vuur is en vereniging, dat de mensen, bij het opperste geven, het meest gelukkig maakt.
Moeizaam schrijft hij dan, door zijn stramme ziel ook als dichter gehinderd en verminderd, deze koude verzen, soms stroef in hun gaafheid, van zwaren plicht en flauwe hoop.
Ziehier zijn beeld:
Waarom zoek ik haast stelselmatig naar
Een zoo onmetelijke eenzaamheid,
Dat er de ziel dreigt te bevriezen, maar
Toch moet ik dieper dringen in dat wijd
Gebied, die afgelegen poolstreek waar
De leege witte onafzienbaarheid
Mij door verliezen en tenietgaan naar
Een niet meer waar te nemen oorsprong leidt.
Het is geen onwil, geen ontmoediging,
Ook geen moedwillige verwijdering. -
Daar aan dat uiterste is klein noch schijn.
| |
| |
En ook om deze wereld te begrijpen
Moet ik mijn oogen aan den einder slijpen
En als een zeeman eenzaam kunnen zijn.
Em. Janssen.
G.I. VEKEMANS O. Praem., Eenzame paden. - Eigen beheer, Postel, z.j., 16 blz.
Deze vijftien korte versjes, onzeker en aarzelend, verdienen toch onze belangstelling: de dichter, door alle verfraaiing nog niet heen, zoekt echter sober te schrijven. Hij tast naar het éne detail, en daarin naar het juiste woord: zodat het, dank zij den context, als herschapen zou voorkomen en levend.
Hij schrijft religieuze poëzie: schamel nog, en, door zijn ongeduld, te onpersoonlijk. Hij laat de indrukken niet bezinken tot de rijkdom zich vanzelf heeft vergaard. Daardoor geven de verzen minder dan men zou verwachten, en ja, bij nader toezien is de vorm evenmin voldragen.
Maar de belofte blijft, en volgende maal verwachten we een diepere stem die, met meer geheimzinnigheid, minstens even sober moet opklinken.
De beoogde soberheid, in volgend voorbeeld, is, om het té schamele onderwerp, wel schematisme geworden:
Em. Janssen.
Willem ELSSCHOT, Het dwaallicht. - Van Kampen en Zoon, Amsterdam (1946), 99 blz.
Laarmans, de Antwerpse burger dien Eisschot het liefst tekent, vertelt van een kortstondige verbroedering met drie kleurlingen. Tenslotte vinden zij het meisje niet dat zij zoeken, en ja zo is het nog beter.
Een gewoon burger in een buitenge-woon avontuur, weggetrokken uit zijn kleinheid waar hij toch altijd naar uitziet en onmiddellijk in terugkeert: het is, van het gewone onderwerp bij Eisschot, een variante te meer. En hier gelijk elders weet hij buitengewoon handig te combineren, heel geestig te verteilen: scepticisme en bonhomie door mekaar, geestigheid en weemoed, passieve gelatenheid en vinnige reactie, een gevoel van superioriteit en van inferioriteit, iets als een benijden van die zoveel meer avontuurlijke en godsdienstige kleurlmgen die hij toch naïef vindt... We zien of vermoeden den gehelen Elsschot, wiens productie, artistiek en menselijk, duidelijk beneden zijn grote begaafdheid blijft;wellicht omdat de mens, trots grote verlangens, in een gelaïciseerde burgerlijkheid zich opsluit. De romantische antiromanticus houdt zichzelf klein.
Om de verregaande oneerbiedigheid in godsdienstzaken, moet het boek ontraden worden. Ook literaire fijnproevers verliezen er niet veel aan: ze zouden hier den Elsschot vinden dien ze reeds kennen, kleiner dan dien van Tsjip maar groter dan dien van Het tankschip.
Em. Janssen.
Gerard WALSCHAP, Ons geluk. - Van Kampen en Zoon, Amsterdam, z.j. (1946), 247 blz.
Voor zijn jongste dochter, kort na de bruiloft, verhaalt een schilder hoe zijn jeugd, huwelijk en huwelijksleven hem het geluk hebben gebracht. Geluk leek wel onmogelijk: een verkeren zonder vooruitzicht; een huwelijk tegen wil en dank; jaren van misverstand, tot een moordpoging toe; veel en zwaar onrecht vanwege fatsoenlijke mensen, - en eindelijk, in en door dat alles, tóch het geluk. Want de man en de vrouw hebben elkander bemind.
Duidelijk wil de auteur getuigen. Voor de liefde, het natuur-leven, de vrije kunst; tegen den beknellenden godsdienst, de onmenselijke samenleving, de meedogenloze schijnheiligheid. Een getuigenis dat requisitoir wordt: als getuigenis enigermate aannemelijk, als requisitoir te verwerpen en te veroordelen.
Want meer en meer zondert de mens Walschap - in de eigen tragiek opgesloten, de eigen ideologie en verzet - van samenleving en saamhorigheid zich af; meer en meer verliest hij eerbied, beheersing, soepelheid. Gebrek aan zelfkennis en zelfbedwang kenmerkt ook den artist, die stijlvirtuositeit en techniek verwart met inspiratie en diepte, die met paradoksen en aphorismen steeds minder maat weet te houden. En de rijke, veelvuldige begaafdheid, eens te meer verrassend en verblindend, dreigt heel langzaam te verzinken in toenemende vulgariteit, romantische grootspraak en geprikkeld extremisme.
Dit boek zal alle lezers van Walschap pijnlijk treffen; wij kunnen het alleen afwijzen.
Em. Janssen.
Stijn STREUVELS, Jeugd. Facsimile uitgave. - Lannoo, Tielt; Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946, 39 blz., Fr. 480.
| |
| |
Stijn STREUVELS, De oogst.- Twaalfde druk, Lannoo, Tielt; Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946, 84 blz., op licht getint velijn Fr. 180, op Hollands Van Gelder en gehandtekend Fr. 480.
Wij hopen dat alle bibliophielen deze dubbele uitgave zullen waarderen: een dubbele herinnering aan den vijf-enzeventigsten verjaardag van den auteur, en, daar doorheen samen met hem, aan de eerste, jeugdige, overweldigende periode van zijn schrijven. Hoe voortreffelijk, in dat opzicht, de keuze van de teksten: De oogst (in den Zomer van 1899 geschreven), de eerste grote novelle, de eerste openbaring van het meesterschap, de eerste bewustwording, na Lente (uit Lenteleven), van eigen geweld en gemoed; - Jeugd (geschreven in November 1904), de meest frisse schets van het buitengemeen frisse Openlucht, waarbij de auteur, na zijn sombere periode, weer opkijkt naar een als vernieuwd zonnelicht. Elk van beide uitgaven is een kostbaar bezit, een museumstuk; maar het meest houden we van Jeugd, een fac-simile uitgave op den door den auteur eigenhandig geschreven tekst.
Em. Janssen.
J. SCHREURS, Odyssee van het kind Margreet. - Het Spectrum, Brussel, 1946, 62 blz.
Het dwalen van een meisje, längs symbolische voorwerpen en gestalten, door droom en werkelijkheid, licht en duister, zonde en verheffing, dood en leven; tot ze eindelijk als een uitverkorene de rust vindt: zulk thema, Schreurs geheel eigen, werd misschien nooit gelukkiger uitge-werkt dan in dit dichterlijke Odyssee van het kind Margreet, het vroeger verschenen 'Lied van den sluier'. We denken aan het middeleeuwse Beatrijs, aan Mariken van Nieumeghen, zelfs even aan Niels Hobgersson; lyriek en epiek, symboliek en realisme, oude legende en hedendaagse landelijkheid zijn verweven in één kanten sluier, helderwit en rijk bebloemd, iets te licht, te fijn, te broos, iets te veel wegwaaiend in den wind als verzwindende nevel.
De verskunst verenigt het spontane vogelengeluid met een heel ervaren technische verfijning. Maar nog eens: door bekoorlijkheid als omzwachteld, werden we liever krachtiger aangegrepen.
Em. Janssen.
Elizabeth Laura ADAMS, Symphonie in 't donker. Vertaald uit het Engelsch. - Sheed en Ward, Brüssel, 1946, 187 blz., gen. Fr. 68, geb. Fr. 85.
De schrijfster, een Amerikaanse negerin, beschrijft haar jeugd, haar bekering tot het katholicisme, haar levenservaringen en uitkomst. Een enig verhaal: om de edele oprechtheid van den mens die de waarheid ontdekt en den vrede vindt; om den spontaan-levendigen stijl en de concrete voorstelling, eenvoudig en overtuigend, een kinderlijke bekentenis en een kunstvol relaas; om de heel bijzondere plaats der schrijfster die, als negerin maatschappelijk verstoten, aan die verworpenheid zelf een groter geloof dankt en een inniger vreugde. Wij kennen weinig boeken die, zo eenvoudig van vorm, zulk een ontroerend en waarschuwend getuigenis afleggen: aan de naastenliefde vooreerst dient men Christus volgelingen toch te herkennen!
Em. Janssen.
J.M. DE BUCK, Mort à l'aube. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1946, 198 blz., Fr. 36.
Joël is een uitzonderlijk gave jongen. Waar anderen zo vaak uit de scherven van het kind den man in zich moeten opbouwen, is zijn jeugdstrijd eerder een stille en verbeten worsteling om in zijn wordend man-zijn de gave geheelheid van zijn kinderziel onverminderd te bewaren en door te trekken. Het samenvallen van dat mannelijk besliste met dat kinderlijk ongerepte en frisse verleent aan zijn physionomie een kenmerkende trek van fiere adel, maar ook van eenzame geslotenheid. Slechts een totaal uitzeggen van zijn ziel in haar kinderlijke onverdeeldheid of het restloos opgenomen worden van heel zichzelf in een aanvoelend begrijpen zou hem uit die eenzaamheid kunnen lokken, zonder de wrange nasmaak na te laten van een verraad tegenover zichzelf en tegenover de rechtlijnigheid van zijn groei naar God. Maar tot een restloos zich uitspreken maakt zijn onvolgroeidheid hem machteloos, en niemand van die met hem omgaan vermag hem totaal te begrijpen, of tenminste dat begrijpen tot een blijvend contact om te zetten: noch zijn moeder, noch zijn leraar, veel minder nog zijn vrienden, zelfs niet het meisje waaraan hij een ogenblik zijn hele hart schijnt te zullen verpanden, maar dat hij van zich afstoot, zodra hij merkt dat ze verdeeldheid in hem brengt. In een lange, ongeneeslijke ziekte zal die eenzaamheid zich tot een tragisch conflict verscherpen, maar tenslotte verschijnen als zijn eigenlijke roeping en de diepere zin van zijn jonge leven en van zijn 'sterven bij dageraad'. 'Je n'ai pu transmettre de message... Tout mon message a été là.' 'Trouw' geeft de sleutel op dit leven en op zijn adel.
| |
| |
Een psychologische studie onder romanvorm durven we dit boek niet te noemen. J.M. De Buck heeft de adel van deze fiere jongensziel immers niet zozeer geanalyseerd als wel van binnen uit meegeleefd. Een werk als dit profaneert men door er schoolse bijbedoelingen aan toe te schrijven. Met schroomvolle sympathie, met nauw beheerste ontroering, in volkomen ontvankelijkheid op deze jonge ziel afgestemd, heeft de schrijver zich met haar groei als het ware vereenzelvigd. De dominerende indruk die de lezer van zijn boek zal meedragen is er dan ook een van stille bewondering en schroomvolle eerbied voor het mysterie van elk rijpend mensenbestaan.
Jongere lezers - met uitzondering dan van hen die aan Joël wezensverwant zijn - zullen wellicht door de sereniteit van dit boek minder aangegrepen worden dan door de bewogenheid van Dieu parlera ce soir. Het biedt immers geen rechtstreeks antwoord op hun noden en vragen. Nog minder is het een pleidooi voor een of andere vernieuwingsgedachte. De afstand, die de schrijver in het volkomen één-zijn met zijn onderwerp bewaart, zal hun bovendien te klassiek voorkomen, te zeer ontheven aan hun onmiddellijke drang naar zelfontdekking en psychologische sensatie. Maar juist om diezelfde reden zullen rijpere lezers het werk én menselijk én literair als een hoogtepunt in het oeuvre van den schrijver beschouwen. Het zal hen hopelijk de al te zeldzame verrassing laten smaken: een mens te ontmoeten, waar men slechts een auteur hoopte te vinden.
L. Monden.
Stanislas DYGAT, Le lac de Constance. La Sixaine, Parijs, 1946, 272 blz.
Stanislas Dygat is een jong Pools schrijver die gewaardeerde critische bijdragen schreef in dagbladen van Warschau. Als zoon van genaturaliseerde Franse ouders bracht hij den oorlog door in een concentratiekamp aan het meer van Constance. Uit zijn ervaringen aldaar opgedaan in een cosmopolitisch midden is zijn eerste groot boek ontstaan, in het Frans vertaald door Antoine Dygat. Het is een eigenaardig werk dat in zeker opzicht gunstig afsteekt op het gewone concentratiekamp-verhaal. Er is geen kwestie van mishandelingen en martelingen, en evenmin van morele ontreddering en ondergang. Dygat is mens en intellectueel gebleven en vindt zijn tijdverdrijf in die lange gevangenschap in eindeloze discussies, voornamelijk over Polen, Frankrijk en de liefde. Hij schetst op zeer treffende wijze zijn overigens zeer gereserveerde verhoudingen met twee vrouwen die in het kamp vertoeven. In een vlaag van nietzscheïsme ontvlucht hij het kamp en belandt met twee andere gedetineerden op het Zwitsers grondgebied. Maar nog denzelfden nacht keert hij naar het kamp terug. Daar zal hij een reeks door de gevangenen georganiseerde lezingen inleiden met een uiteenzetting over Polen, maar hij houdt een excentrieke en onsamenhangende redevoering over de gekruisigde natie die Polen is. Hiermee eindigt het boek. Men zoeke er geen grote dramatiek, noch diepe psychologie in, maar er zit vaart in, en men leeft met dezen ietwat onthutsenden schrijver, het reële leven van het kamp mee.
S.R.
Sally SALMINEN, Long printemps. Traduit par Céline van der Pelen. Adapté par Aimé Decoster. - La Sixaine, Brüssel, 1947, 397 blz.
Het meisje Mariana, het jongste kind van een talrijke boerenfamilie, keert zich, bediende in een dorpswinkel, van het harde boerenwerk af. Doch haar huwelijk met Sten Söderberg brengt haar op een hoeve weer: niet dan na zware crisen en dank zij veel trouwe liefde, zal zij er eindelijk gelukkig zijn.
De twee delen van dezen lijvigen roman - Mariana in den winkel, Mariana op de hoeve - beantwoorden aan elkander. Het meisje zelf, met evenveel reliëf als sympathie getekend, gaat, tegelijk begrijpelijk en geheimzinnig, voor onze ogen voorbij; haar huis- en dorpsgenoten, het Finse land en de Finse gebruiken: alles wordt opgeroepen en leeft, even eenvoudig als treffend, even werkelijk gezien als poëtisch verdroomd. Sally Salminen heeft al de hoedanigheden van een grote schrijfster, behalve enigermate de diepte; want de drang naar sociale verbetering voor de vrouw, de duidelijke strekking van het werk verleent aan het verhaal den verwachten diepgang niet, terwijl de protestantse religiositeit, helemaal niet storend, het niet vermag van binnen uit alles te belichten.
Toch bevelen wij dit boek, bij gevormde lezers, graag aan: het zal niemand ontgoochelen, velen verheugen en verheffen.
Em. Janssen.
Jef CRICK, Les vies multiples de Rubens. Traduit par J. Schoups, adapté par A. Bailly. - La Sixaine, 2. pl., z.j., 274 blz.
Het goed gedocumenteerde, geromanceerde levensverhaal van P.P. Rubens, door Jef Crick, verschijnt nu ook in Franse vertaling. Het is opvallend, dat nog zo weinig 'biografische romans' in
| |
| |
het Frans aan grote kunstenaars werden gewijd. Wij hopen dat althans deze vertaling, als een gelukkig initiatief, succes moge hebben en er toe moge bijdragen de kennis van onze cultuur in breder kringen te verspreiden. De vertaling is verzorgd en levendig, al moet de soms wat gewildsappige taal van Crick ook hier onvermijdelijk haar spoor nalaten; daar het Frans echter geen woorden met dialecttint gebruikt, schijnt het werk bij zijn omzetting in soepel Frans eerder te winnen.
A. Deblaere.
Professor Stephanus Axters O.P., Mystiek brevier. De Nederlandsche mystieke poëzie. Deel III. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1946, 301 blz., gen. Fr. 140, geb. Fr. 170.
Na het eerste prozadeel verschijnt thans het derde deel van het Mystiek Brevier, aan de mystieke poëzie gewijd. Het biedt ons een zeer rijke bloemlezing, waarin de samensteiler ook de gedichten opneemt, die niet bepaald mystiek kunnen heten, maar wier religieuze of ascetische inhoud dezelfde atmosfeer hielp scheppen, waarvan het werk der eigenlijke mystieke dichters de hoogste verschijningsvorm uit-maakt. 'Zooals tweede- en derderangsdichters om de vijftig jaar een groot dichter mogelijk maken, bepalen de Middeleeuwsche auteurs die bij het gewoon christelijk leven blijven in aanzienlijke mate mede de atmosfeer waarin onze Godzoekers God ervaren hebben en ondergaan deze atmosfeer op hun beurt.' Daarom kunnen alle hier opgenomen teksten dan ook voor 'mystiek geïnspireerd' gelden, en blijven innig verbonden met de hechtste mystieke literatuur. Wij kunnen moeilijk de vraag stellen, waarom bepaalde gedichten niet werden opgenomen en andere wel, daar nog een bundel poëzie in het verschiet is, en de samensteiler ons het waarom of het hoe van zijn keuze niet verantwoordt. Wèl kan men de opgang volgen, van intens religieus beleven tot en met de hoogste mystiek.
Hoewel de lectuur van deze poëzie tot het zuiverste en rijkste behoort, wat onze West-Europese cultuur kan schenken, kan zij bezwaarlijk genoten worden door iedereen, zonder een degelijke inleiding; en om deze poëzie in te leiden, ware minstens het talent van een Van Duinkerken nodig. De schrijver geeft in de plaats een uiteenzetting over het begrip 'mystiek', een woord dat ongelukkigerwijs voor twee verschillende phenomenen wordt gebruikt die met elkander slechts een zekere analogie vertonen en waarvan het eerste hoogstens als een voorbereiding op het andere kan gelden. Deze uitleg is voorzeker hoogst wenselijk voor onze lezers, die meestal geen inzicht in deze vraag hebben, vooral nu het woord mystiek vaak enkel een vaag poëtisch, schijnbaar passief, natuur- of wereldervaren aanduidt, en dus tot heel wat verwarring kan aanleiding geven. Deze uiteenzetting houdt echter geen verband met de aard of het gehalte van de gekozen gedichten; want het gaat in deze keuze niet om de tegenstelling tussen poëtische en religieuze 'mystieke ervaring', die b.v. wel tussen een gedicht van Van de Woestijne en één van Hadewych kan bestaan, maar om de vraag, of gedichten die normale religieuze ervaringen behandelen, ook in een bloemlezing uit de mystiek op hun plaats zijn, en de boven aangehaalde woorden van de samensteiler zijn daartoe een voldoende rechtvaardiging.
De bloemlezing blijft op zichzelf een rijke schat; wij wensen dat ons volk zijn te weinig gekende mystieke literatuur beter er door lere kennen, in afwachting dat een bevattelijke en goede verklaring hen daarbij helpe, het literaire zowel als het geestelijke gehalte er van te waarderen.
A. Deblaere.
Juliaan HAEST, Vlaamse moederlyriek. Verlucht door Roger Caluwaerts. - Tweede en vermeerderde druk, Die Skald, Brussel, 1946, 219 blz., Fr. 90.
Een bloemlezing aanleggen is geen gemakkelijk werk. Het volstaat niet een aantal verzen rond een bepaald thema samen te brengen. Men moet tussen deze verzen een gemotiveerde keuze doen, en na die schifting ze zo weten te groeperen, dat de hoofdmomenten van het thema, zijn eigen belevingsvorm in de behandelde periode of streek, en de verscheidenheid van poëtisch accent in zijn vertolking sober en volledig veraanschouwelijkt worden. Bij zonder groot wordt de moeilijkheid voor een thema als dat van 'de moeder'. Niet alleen is de omvang ervan zeer onbepaald, schommelend tussen de beperkte grenzen van het lichamelijke moeder-zijn, en de onafzienbare uitgestrektheid van het geestelijk 'moederlijke', maar bovendien brengt het sterk persoonlijke ontroeringsmoment dat met de beleving van dit thema verbunden is, een grotere weelde van verscheidenheid en een moeilijker te beheersen veelvuldigheid in het behandelen ervan.
Een bloemlezing in de eigenlijke zin van het woord is deze bundel dan ook niet geworden. Daarvoor ware een meer verantwoorde keuze, een adequater commentaar en meer reliïf in de groepering
| |
| |
nodig geweest. Bovendien heeft het zich beperken tot de 'Vlaamse' lyriek - ondanks het Vlaams-maken van Vondel - de samensteiler gedwongen tot opname van betwistbare en zelfs evident waardeloze stukken, om een bepaald quantum te bereiken. De enkele mooie verzen echter, waarvan een paar minder bekend zijn, doen ons ondanks alles deze bundel als een welkom geschenk aanvaarden.
L.M.
G. GEZELLE, Dit is de nieuwe Vlaamsche duikalmanak ofte plukalmanak voor 't jaar ons beeren 1947. - Lannoo, Tielt, 1946, 366 blz., Fr. 35.
Voor de tweede maal wordt Gezelle's Duikalmanak uitgegeven, - en wie 1946 gebruikte, zal er zoveel in geleerd hebben dat hij 1947 niet meer wil missen. Veel wetenswaardigheden vindt hij terug; maar ook zoveel nieuwe bijzonderheden, spreuken vooral, treft hij aan, dat, dag na dag, herkennen en ontdekken zich zullen verstrengelen tot één genot.
E.J.
Joy WALDA, Les voix du monde. - Casterman, Doornik-Parijs, 1945, 322 blz.
Een nieuwe roman van Joy Walda, ditmaal gegroeid uit een gegeven van oud-Keltischen oorsprong. Geheimzinnig en verheven verhaal. Machtig is vooral het oud-Keltische epos aan het einde van het werk. Voor rijpere geesten gezonde lectuur.
J.V.
John BUCHAN, De negen en dertig treden. - Boekuil en Karveel, Antwerpen, z.j., 167 blz., gen. Fr. 70, geb. Fr. 85.
Een knappe politieroman, die boven het gewone uitgaat. Aan sensatie ontbreekt het niet: Een politieke spionagezaak, een onverklaarbare moord, een wilde jacht op den man die toevallig het geheim der bende ontdekt heeft, tenslotte de grote slag. Meer nog valt te appreciëren de originaliteit, de fijne psychologische observatie en de afwisseling die van dit boek een meesterwerk in het genre maken.
J.V.
Charles PERRAULT, Contes de Fées. - Uitgeverij 'Sanderus', Oudenaarde, 1946, 80 blz., Fr. 36.
Alwie nog bewonderen kan zal in deze uitgave van de sprookjes van Perrault een heerlijk geschenk zien. Hij echter, die de toestanden in het Middelbaar Onderwijs kent, en weet hoe erg het gesteld is met de kennis van het Frans bij de Vlaamse jeugd, zal het verschijnen van dezen eersteling der reeks 'Je lis le français' begroeten als een eerste stap naar het vullen van een lang bestaande leemte. Onze jongens en meisjes missen inderdaad een reeks Franse boeken, die ze met hun beperkte kennis van de tweede taal aankunnen en die hen meteen binnenleiden in deze voor hen vreemde en toch zo rijke en verscheiden cultuur. De Contes de Fées, met hun oordeelkundig aangebrachte annotaties, vullen deze leemte zeer geschikt aan.
Waar de verzameling dezer beroemde sprookjes echter bestemd schijnt voor leerlingen van 14-15 jaar, menen we dat een lichte psychologische fout werd begaan, daar deze leeftijd niet erg geestdriftig is voor sprookjes. De aangekon-digde werken echter beloven met Gerbault, Daudet, Sand en Verne o.a. dit euvel uit te schakelen, daar niets zal beletten het gebruik aan te passen aan de plaatselijke kennis van het Frans en de psychologische geaardheid van een klas.
Want de fris geïllustreerde uitgave en de gunstige prijs maken het boekje uiterst geschikt om als Frans tekstboek dienst te doen in de klas, en openbare, private, en school-bibliotheken te verrijken.
A. Boone.
| |
Kunst
Prof. Dr Jozef MULS, De boer in de kunst. - 'Keurreeks van het Davidsfonds', nr 35, Davidsfohds, Leuven, 1946, 243 blz. en 112 buitentekstplaten, gen. Fr. 60, geb. Fr. 78.
Terwijl wij vrij talrijke werken bezitten over de behandeling van bepaalde religieuse thema's in de plastiek, is deze studie over een zo episch en aantrekkelijk profaan onderwerp als De boer in de kunst, een werkelijke verrijking. Muls vat het onderwerp zeer ruim op. Benevens de specifieke repraesentatie van de veldarbeid, behandelt hij ook de veeteelt, en blijft stilstaan bij de voorstelling van het paard, het rund, de Schapen, en zelfs het neerhof in de West-Europese schilderkunst, waarbij natuurlijk de dierenschilders aan de beurt komen. Dit laat weinig meer toe, dan een opsomming en korte beschrijving van de schilderijen, aan deze onderwerpen gewijd. Geleidelijk aan echter, wordt het onderwerp zowel als de behandeling boeiender, naarmate Prof. Muls het heeft over het Dorp, de Boerenintérieurs en de Boerenfeesten, het Godsdienstig leven bij de boer, en ons daarbij gegevens uit kolonisatie en woningbouw.
| |
| |
folklore en godsdienstige volksgebruiken te binnen roept. Een lyrische tint zelfs krijgen de hoofdstukken over de Boer engestalten en de Boer als schepper.
Onder de talrijke besproken kunstwerken, die deze thema's illustreren, krijgen de Vlaamse miniaturisten, onze XVIe en xviie eeuw, en ook de modernen, de voorname plaats die hun toekomt. Muls' taalvaardigheid en literair talent verhinderden, dat de behandeling van soms lange reeksen werken, zou ontaarden in een nomenclatuur of dorre opsomming. Het laatste hoofdstuk over de rol van de boer in de beschaving en kunst, bij het koloniseren en het bepalen van het karakteristiek uitzicht van onze aardbodem, biedt ons een interessante synthese. Honderd en twaalf buitentekstplaten illustreren het boek.
A. Deblaere.
Jacques LAVALLAYE, Introduction aux études d'archéologie et de l'histoire de l'art. - 'Lovanium', Casterman, Doornik, 1946, 210 blz., Fr. 60.
De geschiedeniswetenschap beschikt over een uitgelezen reeks handboeken, die haar methodeleer uiteenzetten, doch wie zich met de methodes van de kunsthistorie wou vertrouwd maken, kon in ons land bezwaarlijk een goede handleiding vinden. Naast de algemeen opgevatte Methode der Kunstgeschichte van H. Tietze, zal men wel degelijke inleidingen aantreffen voor bepaalde gebieden, als de werken van W. Deonna en B. Pace voor de archaeologie van de Oudheid, van J.-A. Brutails voor deze van de Franse Middeleeuwen, R. Hedicke's Handbuch meer speciaal op de Duitse kunst gericht, J. Bendinelli's Dottrina of F. Wittgens' Mentore voor Italië, en F.C.A. Bremer's Inleiding voor Noord-Nederland. Een goed hand-boek, aangepast voor kunsthistorische studie in ons land, ontbrak tot nog toe, vooral in het Frans, en bij het verschijnen van dit werk zal men zeker ook van Vlaamse zijde de behoefte gevoelen aan een dergelijke publicatie, waarin dan met het hele gebied van de Nederlanden zou rekening gehouden worden.
Hoewel Prof. Lavallaye reeds verbeteringen en aanvullingen hoopt aan te brengen in een volgende uitgave, is dit werk, zoals het is, een onmisbaar handboek, niet alleen voor Studenten in de Kunstgeschiedenis, maar voor alle belangstellenden, die wensen kennis te maken met de Kunsthistorie, zonder in de zo schadelijke vergissingen van het amateurisme te vervallen. De nood aan een dergelijk werk deed zich zo sterk gevoelen, dat Prof. Lavallaye op het algemeen aandringen heeft toegegeven, deze publicatie reeds nu te bezorgen, al had hij liever gewacht, totdat wij voldoende ingelicht zijn over alles wat in de Angelsaksische landen gedurende de oorlog werd gepresteerd, en over de lotgevallen van menig kunstwerk in ons eigen werelddeel, waar zoveel werd vernield, getransporteerd, of ontdekt, doch waarvan men eerst in de komende jaren een volledige catalogatie kan verwachten.
Zowel het 'Algemene Deel' van dit werk, met de ontleding der begrippen, het overzicht der hulpwetenschappen, de verschillende technieken, en de historiografie, als het 'Bijzondere Deel', aan de monumentenzorg en -studie gewijd, en waarin vooral de behandeling van de museografie en de bestaande bibliografie waardevol zijn, zal onschatbare diensten bewijzen.
A. Deblaere.
Bernard CHAMPIGNEULLE, L'âge classique de la musique française. - Coll. 'La musique française dans la civilisation', Aubier, Éditions Montaigne, Parijs, 1946, 352 blz.
De traditionele helderheid van den Latijnsen geest is nooit zo absoluut tot uiting gekomen dan in de Grand Siècle. De eis van totaal begrijpelijke gedachten en formuleringen, al werd datgene wat andere volkeren en tijden het onuit-sprekelijke in den mens hebben genoemd daardoor wel eens gewoonweg terzijde geschoven, heeft zich toen in alle kunsten en niet het minst in de muziek doorgezet. Aldus moest de ingewikkelde polyphonie van het tijdperk der madrigalisten wijken voor een nieuwen stijl, die de soevereini-teit van de melodie, de ene lijnvaste stem die de gehele muzikale structuur beheerst, ja verplettert, voor langen tijd vestigt. Weliswaar zijn de Italianen de Fransen hierin voor geweest. De eerste vernieuwing op Fransen bodem komt dan ook van Italiaanse muzikanten door Mazarin in dienst van het Franse hof gesteld. Het zijn de 'violons du Roy'. Maar die brachten nog niet datgene wat juist beantwoordt aan de Franse behoefte. Hun melodieën omstrengelden ze met allerlei notenfestoenen, waarbij het tweede element der volledige klaarheid, een scherp omlijnd rhythme, verloren ging. En toen kwam de man, merkwaardiger wijze ook een Italiaan, die de specifiek Franse muziek haar aanzijn gaf. De intrigante Lully wist te bewerken dat hij verlof kreeg om een tweede, kleinere, groep 'violons du Roy' op te richten en naar zijn zin te vormen. Zij leerden den geschreven tekst eerbiedigen en stuurden aan op allereenvoudigste klaarheid in lijn en rhythme. Ook in zijn composities, die
| |
| |
achteraf niet bepaald geniaal zijn gebleken, streefde Lully naar eenzelfde doel. Hij was er fier om, wanneer gezegd werd dat al de keukenmeiden van het koninkrijk een zijner aria's zongen.
En hiermee was de eigen aard van de Franse muziek gevestigd. Nu mogen de geniale kunstenaars komen, een Rameau, een Couperin; zij vinden het patroon klaar waarin ze hun inspiraties zullen neerschrijven.
De Franse muziek in het klassieke tijdperk is vooral operamuziek. Zo wil het de tijdsgeest. Het hof, en de burgerij die nadoet, vinden hun verpozing in de ceremoniële theaterpraktijk van die dagen; daar alleen kon de muziek zich bestaansrecht veroveren, doch haar positie is er weldra zeer stevig. Alle andere vormen, van de instrumentale muziek tot de religieuze, moeten gelijkaardige karakteristieken aannemen. De stijl van Lully heeft de alleenheerschappij.
Dit zal zo duren totdat met Gluck een nieuwe richting wordt aangekondigd die, wortelend in de traditionele principes der Franse school, den weg naar het romantisme zal aanbanen.
Dit alles wordt in het hier besproken boek met alle wenselijke grondigheid uiteengezet.
G. De Wolf.
Adolphe BOSCHOT, La jeunesse d'un romantique. Hector Berlioz 18031831 d'après de nombreux documents inédits. - Veertiende druk, Plon, Parijs, 1946, 316 blz.
Schrijver heeft van de studie van Berlioz zijn lievelingsbezigheid gemaakt. Van zijn hand verschenen meerdere geschriften over dezen grootste der Franse romantici. Het uitvoerigste is de biographie in drie delen, die nog steeds het grondleggende werk voor de kennis van dezen componist blijft. Van het eerste deel, dat de tijd van 1803 tot 1831 behandelt, verschijnt thans de zesde bij gewerkte uitgave. Schrijver heeft zijn werk herzien om het 'meer en meer in overeen-stemming met de waarheid' te brengen. De waarheid omtrent Berlioz te achterhalen is niet altijd eenvoudig; de eigen geschriften van den kunstenaar zijn niet steeds betrouwbaar, want het is herhaaldelijk gebleken dat hij behept was met een flinke dosis mythomanie. Intussen kan men zich aan geen veiliger gids toevertrouwen om leven en werk van dezen romanticus bij uitstek te volgen dan aan A. Boschot, die algemeen voor de meest gezaghebbende Berlioz-kenner doorgaat.
Dit eerste deel verhaalt het stormachtige leven van Berlioz vanaf zijn kinderjaren en het ontluiken van zijn passie voor de muziek tot aan de theatrale en natuurlijk mislukte zelfmoordpoging. In die tijdruimte vallen veel geschriften over muziek - Berlioz beschikte over een zwierige, dikwijls bij tende pen - en ook reeds enkele grote werken, vooral de Fantastische Symphonie.
G. De Wolf.
I. MARTINOV, Chostakovitch. Vertaling van Rostislav Hofmann. - Coll. 'Pour la musique', Éditions du Chêne, Parijs, 1946, 205 blz.
De naam Chostakovitch is op weg om berucht te worden. Zijn werken op concertprogramma's trekken het grote publiek, want hij is een actualiteit. Voor de tweede maal werd zijn stijl onlangs gecensureerd als indruisende tegen de communistische ideologie. Wat dit met muziek te maken heeft trachte men maar niet te begrijpen.
Chostakovitch voelde zich van jongs af aangetrokken tot de muziek. Zijn eerste compositie pogingen dateren uit zijn kinderjaren. Hij deed zijn muziekstudiën aan het conservatorium te Leningrad en daar manifesteerde zich weldra zijn uitzonderlijk talent. Met zijn eerste symphonie was hij op één slag beroemd. Doch tot dan toe kende hij slechts de muziek van zijn Russische tijdgenoten. Het contact met het Westen opende het uitzicht op een andere klankenwereld. Het werd een bedwelming waardoor de jonge componist tijdelijk zijn houvast verloor; er ontstond een hele reeks werken die een zoeken betekenen naar de hernieuwde affirmatie van zijn verrijkte persoonlijkheid. Doch die muziek mocht niet behagen aan de meesters van het land, en de stoute knaap wordt doctoraal op de vingers getikt. Totdat men zich gewaardigde zijn Vijfde Symphonie, die als ondertitel draagt 'Bevestiging der persoonlijkheid' als een rouwmoedige schuldbekentenis te aanvaarden, en er volgde grootmoedige vergiffenis. Of die welwillende gezindheid zal stand houden, blijft een open vraag.
Al dat gehaspel met ideologleën en propagandistische bekommernissen, waarmee de schrijver van deze studie volledig akkoord gaat, maakt dat onze bewondering voor het kunnen van den thans veertigjarigen meester niet uitgaat zonder bekommernis om de blijvende gaafheid van zijn artistieke persoonlijkheid.
G. De Wolf.
I. NESTIEV, Prokofiev. Vertaling van Rostislav Hofmann. - Coll. 'Pour la musique', Éditions du Chêne, Parijs, 1946, 204 blz.
Dit boek geeft het levensverhaal, een breedvoerige ontleding der voornaamste werken en een degelijke studie over den
| |
| |
stijl van Prokofiev. In de schaarse literatuur over dezen componist zou dit werk uiterst welkom zijn indien zijn ontegensprekelijke hoedanigheden niet werden overschaduwd door een storende politieke partijdigheid. Prokofiev, geboren in 1891, kreeg zijn opleiding in Rusland, grotendeels nog onder het tsaristisch regime. Na de omwenteling toog hij naar het Westen (1918), doorreisde Amerika en verbleef in Duitsland en Frankrijk. Einde 1932 keerde hij naar Rusland terug. De productie in den vreemde wordt door schrijver als volgt beoordeeld: 'Al trachtte Prokofiev niet toe te geven aan den invloed van het burgerdom, toch onderging hij de verderfelijke werking van het Parijse milieu' (blz. 156). Nu hij zich weer in Rusland bevindt, is zijn crisis tot een einde gekomen en begint een nieuwe tijd 'in Soviet Rusland, in een veel normaler en vooral veel vruchtbaarder klimaat' (blz. 158).
G. De Wolf.
Marcel SÉNÉCHAUD, Le Répertoire lyrique. - Librairie Payot, Lausanne, 1945. 35o blz., B. Fr. 135.
Een zeer te waarderen hulp voor muziekliefhebbers die operamuziek langs de radio willen beluisteren of het bijwonen van een voorstelling voorbereiden.
Voor elk van de honderd vijf en veertig behandelde opera's en operetten wordt eenzelfde schema gevolgd: na een korte notifie over den componist volgt, in enkele regels, de samenvatting van het werk en de opgave der rollen met aanduiding van de stemsoort. Daarna, een vrij uitvoerige ontleding, volgens bedrijven, van den literairen inhoud. Hierbij wordt het eerste optreden van elk acteur opgegeven, zodat het onderscheiden der personages door hun stem bij het beluisteren zeer wordt vergemakkelijkt. Ook de beroemdste of populairste aria's krijgen een aparte vermelding. De keuze der werken geschiedde volgens het huidige West-Europese speelrepertorium. Niet het aantal opvoeringen was hierbij alleen doorslaggevend; naast de succes-werken zijn er meerdere andere, vooral moderne, die bijval bij het grote publiek verdienen en dien misschien ook wel eens zullen krijgen.
G. De Wolf.
| |
Geschiedenis
Helen ISWOLSKY, De ziel van Rusland. Vertaald uit het Engelsch. - Sheed en Ward, Brussel, 1946, 235 blz., gen. Fr. 90, geb. Fr. 100.
Als gids ter ontdekking van Ruslands geestelijke lotsbestemming, dient dit boek warm aanbevolen. Schrijfster is de dochter van Alexander Iswolsky, minister van Buitenlandse Zaken van 1906-1910 en Russisch gezant te Parijs gedurende den eersten wereldoorlog. Lange jaren verbleef zij te Parijs, waar zij als journaliste en schrijfster naam maakte. In 1941 vestigde ze zich in de Verenigde Staten.
Overtuigd dat ook het huidige Rusland slechts kan begrepen worden in functie van de duizendjarige christelijk-humanistische traditie, die zijn 'ziel' boetseerde, tracht schrijfster de onveranderlijke trekken van die ontwikkelingsgang aan te geven. Wij kunnen ze als volgt samenvatten: de diep-christelijke inslag van de Russische cultuur. De geboorte van de Russische natie valt samen met het doopsel van Prins Wladimir; heiligen zoals Alexander Newski, Sergius van Radonezh en Dmitri Donskoi worden zelfs door de Sovjets de echte bouwers van Rusland genoemd. Vanaf de troebele dagen van de Mongoleninvallen tot de belegeringen van Leningrad en Stalingrad, 'werd het doodsgevaar van Kerk en Staat gekeerd door de sterke geestelijke krachten, die steeds opnieuw gestalte gaven aan de Russische éénheid'. Het volk putte die geestelijke vitaliteit in haar heiligdommen, bij monniken en kluizenaars, waar 'de witte vlam van de Orthodoxie' brandend bleef. Daar ook leerden Tolstoï, Dostoïewski, Gogol en Solowjef de verheerlijking van de armoede en de kenotische geest. De drang naar broederlijkheid, die de boerengemeenschap bezielde, het edelste humanisme van de negentiendeeuwse Intelligentie, de verzuchtingen naar universaliteit vloeiden eigenlijk uit dezelfde zuiver-christelijke bronnen. Die religieuze ziel, zo besluit schrijfster, is nog steeds levend in Rusland; de Sovjets hebben er tenslotte wel rekening mee moeten houden.
Helen Iswolsky is er prachtig in geslaagd Ruslands waarachtige geschiedenis te schetsen; zij biedt ons geen wetenschappelijke verhandeling over het onderwerp; - al is schrijfster blijkbaar op de hoogte van de meeste recente publicaties - zij openbaart ons de 'ziel van Rusland'. Het komt ons voor, dat de katholieke invloeden op de cultuur van Rusland al te sterk worden beklemtoond. Waar de toestanden van de laatste decennia worden beschreven, is een zekere emigranten-mentaliteit merkbaar. In zijn geheel echter, zal dit boek in ruime mate bijdragen tot een juistere en onbevooroor-deelde kennis van het 'echte, eeuwige Rusland'.
Ch. Indeken.
| |
| |
| |
Boeken bij de redactie ingezonden van 26 December tot 25 Januari
Bespreking naar mogelijkheid
Adams, Elizabeth Laura, Symphonie in 't donker. Vertaald uit het Engelsch. - Sheed & Ward, Londen, Brussel, 1946, 187 blz., gen. Fr. 68, geb. Fr. 85. |
Berdiaeff, Nicolas, Essai de métaphysique eschatologigue. Traduit du Russe par Maxime Herman. - Coll. 'Philosophie de l'Esprit', Aubier, Parijs, 1946, 284 blz. |
Boens, Daan, Het hart der wereld klopt. - 'De Spiegel', 2e jg., nr 12, Moderne Uitgeverij, Hoogstraten, 1946, 20 blz., Fr. 8. |
Boll, Marcel et Jacques Reinhardt, Les étapes de la logique. - Coll. 'Que sais-je?', Les Presses Universitaires de France, Parijs, 1946, 125 blz. |
Broeckx, Kan. E., Rerum Novarum en Quadragesimo Anno.- Zesde uitgave, De Vlijt, Antwerpen, 1946, 344 blz. |
Callens, H., S.J., Geneeskrachtige planten. - 'Mijlpaal-serie', nr 43, De Pijl, Brüssel, 1946, 58 blz., Fr. 15. |
Cappaert, H., Roeping en. Liefde. - Tweede uitgave, Franciskaansche Standaard, Brugge, 1946, 83 blz., Fr. 15. |
Chorus, Dr A., Ontstaan en ontwikkeling der psycho-analyse. Mededelingen van het opvoedkundig instituut der R.K. Universiteit, afdeling: Geschiedenis en systemen, nr 2. - Dekker en Van de Vegt, Nijmegen, 1946, 54 blz., Fl. 1,75. |
Claus, K.L., Voedt uw hinderen kristelijk op. - 'Volksfilmen', nr 4, Goede Pers, Averbode, 1946, 181 blz., Fr. 40. |
Cornil, Léon, Le droit pénal et la procédure pénale après la tourmente. - Introduction aux Novelles 'Procédures pénales', Ferd. Larcier, Brüssel, 1946, 79 blz., groot in-40, Fr. 75. |
Denaux, Joris, Uit de godsdienstige geschiedenis van het Oud-Verbond. Geïllustreerd door Jos. De Coene en J. De Groote en met fotos verlucht. Voor de 4e graad, 5e en 6e humanioraklassen, 1ste en 2e middelbaar en normaal onderwijs. - Tweede gansch herwerkte druk, Uitgaven Verbeke-Loys, Brugge, 1946, 246 blz. |
Donker, Anthonie, Het Sterrenbeeld. - Van Loghum-Slaterus, Arnhem, 1946, 48 blz., Fl. 2,45. |
Donker, Anthonie, De vrijheid van den dichter en de dichterlijke vrijheid. - Van Loghum-Slaterus, Arnhem, 1946, 42 blz., Fl. 1,05. |
Fiumi, Comtesse Maria-Luisa, Rita de Cascia, moniale augustine. Traduit de l'italien par le chanoine Edm. Leclef. - Éditions des Pères Augustins de Contich, 1946, 59 blz. |
Gal, Roger, La réforme de l'enseignement et les classes nouvelles. - Les Presses Universitaires de France, 1946, 61 blz., Fr. Fr. 50. |
Galetti, Vincente en Roger Marchant, Espagnol, méthode Daphné pour l'étude des langues modernes. Deel I: Grammaire; deel II: Corrigé des thèmes, Exercices. - Éditions Daphné, 1946, 200 en 27 blz., geb. Fr. 90 en Fr. 10. |
Gatti, Angelo, De Zonneventer. Geaut. vertaling uit het Italiaansch van Mevr. M. De Gelder-Janssen. - Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, z.j. (1946), 365 blz., geb. Fr. 169. |
Guardini, Romano, Le Seigneur, méditations sur la personne et la vie de Jésus-Christ. Traduit par le R.P. Lorson, S.J., 2 deelen. - Éditions Alsatia, Parijs, 1945, 350 en 288 blz., Fr. Fr. 225 per deel. |
Guardini, Romano, Zu Rainer Maria Rilkes Deutung des Daseins. Eine Interpretation der Zweiten, Achten und Neunten Duisener Elegie. - Verlag A. Francke, Bern, 1946. 122 blz., geb. Zw. Fr. 6,50. |
Heenan, John C, Letters from Rush Green. - Burns Oates & Washbourne, Londen, 1946, 168 blz., J 8/6. |
Huyghens, Charles, Licht en schaduw. De roman van Rembrandt's leven, met vele illustraties. - Tweede druk, J. Philip Kruseman, 's Gravenhage (La coopérative du livre, Brussel, 1946), 346 blz. |
Huyghens, Dr G.W., De Nederlandse auteur en zijn publiek. Een sociologisch litteraire studie over de ontwikkeling van het letterkundig leven in Nederland sedert de xviie eeuw. - G.A. Van Oorschot, Amsterdam, 1946, 227 blz. |
Huizinga, J., De mensch en de beschaving. - 'Lux et Humanitas', nr 3, Pantheon, Amsterdam, 1946, 52 blz. |
Invohky, Iren, De ziel van Rusland. Vertaald uit het Engelsch. - Sheed & Ward, Brussel, 1946, 235 blz., gen. Fr. 90, geb. Fr. 110. |
| |
| |
Ivens, E., pr., Sterrenkunde. - Tweede uitgave, 'Mijlpaal-serie', nr 12, De Pijl, Brüssel, 1946, 72 blz., Fr. 15. |
Kopp, J.V., Sokrates träumt. - Benziger-Verlag, Einsiedeln-Zurich, 437 blz., linnenband Zw. Fr. 16,50. |
Kramer, W., Vondel als barokhunstenaar. - 'Maerlant-bibliotheek', nr 18, De Sikkel, Antwerpen, 1946, 92 blz., gen. Fr. 95, geb. Fr. 120, per reeks van 6 deeltjes Fr. 85 en Fr. no. |
Laub, Alfred, Nervenfälle und ihre Lehren. - Verlaganstalt Benziger & Co, Einsiedeln-Zurich, 1946, 283 blz., gen. Zw. Fr. 7,60, geb. Zw. Fr. 9,80. |
Lens, Josephine, Het zaad dat ontkiemde. - De Koepel, Nijmegen, 1946, 180 blz., Fl. 3,90. |
Martinov, I., Chostakovitch. - Éditions du Chêne, Parijs, 1946, 205 blz. |
Mens, Gereberh, O.F.M. Cap., Een Vlaamsche Jongensziel, Frater Eymard. - Tweede, vermeerderde uitgave, Franciskaansche Standaard, Brugge, 1946, 155 blz., Fr. 60. |
Meulemeester, M. De -, C. SS. R., O mijn God, Drieëenheid die ik aanbid. Ascetische beschouwingen over het gebed van Zuster Elisabeth van de Drieëenheid, uit den Karmel van Dijon. Uit het fransch vertaald door Aug. Bergman. - Nieuwe Uitgave, De Kinkhoren, Brugge, 1946, 37 blz.. Fr. 13,50. |
Mikhailov, N., Ruslands glorie. Vertaling van Mevr. P. Kapteyn-Schröder. - 'De Librije', Haarlem, 1946, 160 blz. |
Naüwelaerts, Dr M.A., C.I.C., De grondslagen van de godsvrucht tot het Onbevlekt Hart van Maria. - Lannoo, Tielt, 1946, 71 blz. |
Nestier, I., Prokofiev. Vertaling van Rostislav Hofmann. - Coll. 'Pour la musique', Éditions du Chêne, Parijs, 1946, 204 blz. |
Nordh, Bernhard, De strijd van het geslacht Palsson. Vertaling uit het Zweedsch door S. en E.M. van de Noordaa-Franzén. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 457 blz., geb. Fr. 182. |
Ratisbonne, E.P.Th., De joodsche kwestie. Uit het Fransch vertaald door J.M. Devos. Uitgeverij 'De Crone' Brussel, 1946, 29 blz. |
Renne, Ria, Grote Fanfare en kleine Harmonie. - Daphné-uitgaven, Gent, 1946, 224 blz., geb. Fr. 90. |
Rideau, Emile, La pensée de Gustave Thibon, exposé et critique. - Éditions 'Spes', Parijs, 1946, 99 blz. |
Roeck, Dr J. De -, Zoo is de mensch. Eene analytische studie op anatomo-physiologische basis van de grondvormen der persoonlijkheid. - Tweede uitgave, De Sikkel, Antwerpen, 1946, 327 blz., gen. Fr. 110, geb. Fr. 140. |
Rombouts, Jan, Paulus, de ontembare. Geïllustreerd door André Dejaeghere. - Vink, Antwerpen, 1046. |
Romme, Mr C.P.M., De onderneming als gemeenschap in het recht. - 'Urbi et Orbi', Amsterdam, 1946, 281 blz. |
Semjonow, Juri, Glorie en rampspoed van het Fransch Imperium. Geaut. vertaling van Johan M. Palm, 2 deelen. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 225 en 235 blz., de 2 deelen geb. Fr. 322. |
Singer, I.J., Vaarwel mijn broeder. Vertaald uit het Poolsch door Alice Schrijver. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, Van Holkema en Warendorf, Amsterdam, z.j. (1946), 782 blz., geb. Fr. 150. |
Sourie, Louis, Het leven gaat voorbij. Roman. - Van Haver, Sint-Niklaas-Waas, 1946, 146 blz., geb. Fr. 45. |
Stone, Brian, Gevangen in El Alamein. Vertaling van Emile Buysse. - Pro Arte, Diest, 1946, 230 blz., geb. Fr. 75. |
Szilasi, W., Macht und Ohnmacht des Geistes. Interpretationen zu Platon: Philebos und Staat VI, Aristoteles: Nikomachische Etik, Metaphysik IX und XII. - Ueber die Seele III, über die Interpretationen C 1-5. |
Teissier, G. et H. Wallon, Matérialisme dialectique et biologie; Matérialisme biologique et psychologie. - 'Cours de philosophie', fasc. v, Éditions Sociales, Parijs, 1946, 23 blz. |
Thils, Gustave, Théologie et réalités terrestres: I. Préludes. - Desclée de Brouwer, Brugge, 1946, 198 blz., Fr. 60. |
Thomasson, Petra, De weg buigt om. Roman van jonge mensen voor jonge mensen. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 296 blz., geb. Fr. 169. |
Tossijn, Ph., Knopenpuzzles. - 'Mijlpaal-serie', nr 11, De Pijl, Brüssel, 1946, 64 blz., Fr. 16,50. |
Tossijn, Ph., Knopen. - 'Mijlpaal-serie', nr 7, De Pijl, Brüssel, 1946, 64 blz., Fr. 16,50. |
Tossijn, Ph., Codes en geheimschrijten. - 'Mijlpaal-serie', nr 6, De Pijl, Brüssel, 1946, 61 blz., Fr. 16,50. |
Tossijn, Ph., Sierknopen. - Tweede uitgave, De Pijl, Brüssel, 1946, 125 blz., Fr. 37,50. |
Tossijn, Ph., Kun je tuimelen? - Tweede uitgave, 'Mijlpaal-serie', De Pijl, Brüssel, 1946, 70 blz., Fr. 16,50. |
| |
| |
Vandepütte, R., Inleiding tot het verzekeringsrecht. - 'Leuvensche bijdragen tot de rechtswetenschap', Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946. |
Vekemans, G.J., Eenzame paden. - Eigenbeheer, Postel, z.j., 16 blz. |
Vercammen, Jan, Getijden te Brugge. - 'De Spiegel', 2e jg., nr 11, Moderne Uitgeverij Hoogstraten, 1946, 20 blz. Fr. 8. |
Walschap, Gerard, Ons geluk. - Uitgeverij Van Kampen en Zoon, Amsterdam, z. j. (1946), 247 blz. |
Warlomont, René, L'action publique et l'action civile devant les tribunaux répressifs. - Extrait des Novelles 'Procédures pénales', Ferd. Larcier, Brüssel, 1947, 13 blz., groot in-40, Fr. 130. |
Wit, C. De -, Oud-Egyptische kunst. Een inleiding. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946, 262 blz. en 149 buitentekstplaten en afbeeldingen, geb. Fr. 430. |
Cahiers internationaux de sociologie, vol. I, première année. Cahier double. - Éditions du Seuil, Parijs, 1946, 195 blz., Fr. Fr. 225 per nummer. |
Le Crédit au service de la Nation. - Association Belge de Banque, Brüssel, 1946, 77 blz. |
Familieleven. Maandblad voor het kristelijk gezin. - 'Familieleven', René Carel-straat, 19, Borgerhout, ie jg., nrs1, 2 en 3, jaarabonnement Fr. 100. |
Geïllustreerd muurkalender voor de Scholen der -Broeders van Liefde, St Eduardusinsti-tuut Broeders Van Liefde, Merxem. |
La Jurisprudence Militaire, De militaire rechtspraak. Driemaandelijksche revue. - Maison Ferd. Larcier, Brüssel, 1946, 191 blz. |
Het krediet ten dienste van de natie. - Belgische vereeniging der banken, Brüssel, 1946, 87 blz. |
Lectuur-repertorium, bezorgd door het A.S.K.B. onder redactie van Joris Baers, pr. Supplement II. - Vlaamsche Boekcentrale, Antwerpen, 1946, 791 blz., geb. Fr. 390. |
Leidraad voor de nieuwe spelling. - De Anjelier, Brugge, z.j., 4 blz., Fr. 2,50. |
Le Pape Pie XII et la guerre. Exposé des Actes de S.S. Pie XII relatifs à la gnerre et à ses lendemains. Extrait de la 'Nouvelle Revue Théologique'. - Cahiers de de Théologique, Casterman, Doornik, 1946, 126 blz., Fr. 42. |
|
|