Streven. Jaargang 14
(1946-1947)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 525]
| |||||||
Politieke kroniek
| |||||||
I. - De bevoegdheid inzake wetgevingHet toenemend staatsinterventionisme heeft den arbeid van de wetgevende lichamen geweldig uitgebreid. De aangroei van de staatstussenkomst heeft ons niet enkel met een indrukwekkend stel nieuwe instellingen begiftigd. Hij heeft ook het werkterrein van de legislatieve en executieve macht verruimd, zonder de gevaren te kunnen verhelpen, die aan een dergelijke uitbreiding met instandhouding van de oude kaders verbonden zijn. Wegens dit gebrek aan verhouding tussen de uitgestrektheid van het werkgebied en de beperktheid van de wetgevende organen miste onze wetgeving, vooral gedurende de laatste decennia, de gaafheid van uitdrukking, waaruit, in zeer vele gevallen, onoverzienbare moeilijkheden van interpretatie zijn voortgesproten. Het voorbereiden van de wetsontwerpen is thans over verschillende diensten verspreid, zonder enige supervisie vanwege een orgaan, dat de teksten in voorbereiding aan een juridisch-formeel onderzoek onder- | |||||||
[pagina 526]
| |||||||
werpt. Hierdoor moest men na zeer korten tijd onvermijdelijk afwijken van de eenheid van het juridisch concept. De bevoegdheid van het Parlement om zelf wetsvoorstellen en amendementen in te dienen vermindert daarenboven nog de zekerheid dat de gedachten op een adequate wijze zullen worden uitgedrukt. De Raad voor Wetgeving en de Raadgevende Commissies, welke in verschillende ministeriële departementen werden ingericht, hebben getracht, in de mate van het mogelijke, deze leemten in de procedure van onze wetgeving aan te vullen. Ze hebben ontegensprekelijk voortreffelijk werk geleverd. Het is echter gebleken, dat deze organismen, die slechts op een beperkt terrein konden werken en wier advies niet moest worden ingeroepen of niet moest worden gevolgd, niet in staat waren om de eenheid van het rechtsconcept en de gaafheid van de uitdrukking te vrijwaren. Dit alles toont ons duidelijk aan, dat een structurele wijziging in de methode van wetgeving nodig was. Het is voortaan de taak van den Raad van State er zorg voor te dragen, dat de gaafheid van den rechtsvorm en de eenheid van den wetgevenden arbeid beveiligd worden. Deze taak wordt opgedragen aan de Afdeling Wetgeving van den Raad. De benaming 'Afdeling Wetgeving' is enigszins misleidend, daar ze den indruk kan verwekken, dat deze Afdeling deel zou uitmaken van het wetgevend orgaan. Dit is niet het geval. De Afdeling Wetgeving heeft enkel de bevoegdheid advies uit te brengen over de teksten van de ontwerpen en voorstellen van wetten, van de amendementen en van de besluiten. Dit advies is soms facultatief, soms verplichtend. De Afdeling Wetgeving kan daarenboven door den Eersten-Minister belast worden met het opmaken van den tekst van voorontwerpen van wetten en besluiten. | |||||||
II. - De bevoegdheid in de geschillen van bestuurDe voornaamste betekenis van den Raad van State ligt echter in de bevoegdheid, die aan de Afdeling Administratie van den Raad wordt toegekend. In een artikel, verschenen in dit tijdschrift, heeft Dr A. Thomas gewezen op de aftakeling van het oude souvereiniteitsbegrip in het licht van de nieuwe verhoudingen tussen de statenGa naar voetnoot1.. Een gelijkaardige evolutie heeft zich in de verhoudingen tussen den Staat en zijn onderhorigen afgetekend. Naarmate men het concept van den liberalen Staat verliet en de Staat meer den vorm aannam van een kultuur- en welvaartstaat drong tot het bewustzijn van de staatsonderhorigen het inzicht door, dat de ongebreidelde machtswillekeur slechts | |||||||
[pagina 527]
| |||||||
kon beteugeld worden in de mate, waarin het domein van het souverein ingrijpen van den Staat zou worden ingeperkt en dat de werkelijke 'rechtsstaat' zou worden gevestigd. Aan den groten Fransen staatsrechttheoreticus, L. Duguit, komt de eer toe deze gedachten met een stijgend succes te hebben gepropageerd. Hij heeft den Staat van zijn souvereinen troon neergehaald om hem te stellen onder het gezag van de dienstbaarheid aan de gemeenschap (le service public). Hij heeft meteen de mogelijkheid opengesteld om 'The Rule of Law' ook over de bedrijvigheid van den Staat te doen heersen. Een meerderheid van de openbare mening in België is sedert enkele jaren voor dit standpunt gewonnen. Toch kwam deze rechtsstaat practisch niet tot stand omdat het organisme, dat door zijn jurisdictioneel ingrijpen den staatsonderhorige tegen de souvereine willekeur van den Staat zou beveiligen, tot op het ogenblik van de oprichting van den Raad van State ontbrak. | |||||||
A. - De toestand op dit ogenblikIo De Bevoegdheid van de Hoven en RechtbankenTot op dit ogenblik waren onze hoven en rechtbanken de voornaamste instellingen, waarbij de eerbiediging van de rechten der burgers kon worden afgedwongen. Met een uiterste nauwgezetheid hebben onze hoven en rechtbanken het beginsel van de scheiding der machten van de revolutionnaire wetgeving gedurende de negentig eerste jaren van het bestaan van den onafhankelijken Belgischen Staat geëerbiedigd. De uitvoerende, de wetgevende en de rechterlijke macht waren voor hen drie souvereine, los van elkaar staande machten. Iedere rechterlijke beslissing in een geding, waarin de uitvoerende macht als partij optrad, betekende dus een ergerlijke aanslag op de immuniteit van deze macht en moest wegens de scheiding der machten uitgesloten worden. Op grond van deze beschouwing heeft onze rechtspraak zeer lang het onderscheid aanvaard tussen de 'souvereine handelingen' en de 'daden van beheer'. De eerste waren de handelingen van den Staat, optredend als orgaan van de openbare macht; de tweede waren de handelingen van eenvoudig beheer, waarvoor de Staat, evenals de andere rechtspersonen, voor onze hoven en rechtbanken ter verantwoording konden worden geroepen. Dat een dergelijke opvatting in het Belgisch administratief recht ingang vond is des te merkwaardiger, daar noch Montesquieu, de grondlegger van het beginsel van de scheiding der machten, noch onze Grondwet een dergelijke opvatting huldigden. Montesquieu steunde de noodzakelijkheid van de drie machten in den Staat niet op een metaphysische opvatting van deze machten, maar op de pragmatische overweging 'Pour qu'on ne puisse abuser du pouvoir, il faut que par la disposition des choses, le pouvoir arrête le pouvoir'. | |||||||
[pagina 528]
| |||||||
Onze Grondwet heeft zich door deze politieke overwegihgen van Montesquieu laten inspireren en heeft de drie machten in België ingevoerd. Deze drie machten zijn echter volgens de Grondwet geen drie afzonderlijke morele rechtspersonen maar organen van den Staat, waaraan een fragment van de staatstaak wordt toevertrouwd. Het was niet te verwonderen, dat onze rechtspraak tot 1920 het tegen-deel bereikte van wat door de voorstanders van het beginsel der scheiding was bedoeld geworden. De souvereine uitvoerende macht was een willekeurig handelende macht en het was aan de rechterlijke macht onmogelijk de handelingen van de administratie te houden binnen de perken van recht en billijkheid. Op 5 November 1920 was het ogenblik voor ons Hof van Verbreking aangebroken om de rechtspraak omtrent de aansprakelijkheid van de openbare besturen in een nieuwe richting te zenden. De strakheid van het onderscheid tussen den Staat, handelende als souvereine macht, en den Staat, beheerder, werd opgegeven. Sedert 1920 wordt de administratie aansprakelijk gesteld, telkens een burgerlijk recht door een van het bestuur uitgaande handeling wordt gekrenkt. De terughoudendheid tegenover het bestuur, waarvan onze rechtspraak vóór 1920 blijk gaf en die gedeeltelijk nog bestaat, is des te minder te begrijpen, daar de formele wettekst ontbreekt, die het den rechter zou verbieden het administratief orgaan aansprakelijk te stellen. De souvereiniteit van de administratie is in ons formeel recht begrensd tot het onderzoek van de opportuniteit van den te treffen maatregelGa naar voetnoot1.. Het arrest van 1920 was zeker een belangrijke stap in de richting van een betere bescherming van den staatsonderhorige tegen het willekeurig optreden van de administratie. Er blijven nochtans talrijke gevallen bestaan, waarin de burger, ondanks zijn goed recht, niet tegenover den Staat kan optreden. De burger, die onbetwistbaar een burgerlijk recht bezit, zal in zijn eis tegenover den Staat afgewezen worden, wanneer er geen fout vanwege den Staat maar wel overmacht aanwezig is (art. 1382 B.W.). De burger, die zeer eerbiedwaardige belangen te verdedigen heeft, zal zich op de souvereine uitspraak van de administratie moeten vertaten omdat de wet zijn belang nog niet tot een 'recht' heeft verheven. De vrouw, die door het gemeentebestuur op de ontuchtregisters wordt ingeschreven, kan tegen deze inschrijving geen rechterlijk verhaal uitoefenen. De eigenaar van een huis, waarvan de sloping wordt bevolen, moet zich naar de souvereine beslissing van de administratie schikken. Het bedrijf, dat door de administratie onder de gevaarlijke bedrijven wordt geklasseerd, zal, zonder mogelijkheid van jurisdictionele tussenkomst, worden gesloten. De eigenaar van een gebouw, dat door wijziging van de rooilijn, door het uitvoeren van openbare werken of door het afschaffen van het verkeer in een straat, in waarde vermindert, kan vanwege den Staat geen schade-vergoeding vorderen. | |||||||
[pagina 529]
| |||||||
Deze voorbeelden tonen duidelijk aan, dat in een onberekenbaar aantal gevallen door onze hoven en rechtbanken aan de vraag van de rechtzoekenden wegens de huidige regeling niet kan worden voldaan. | |||||||
2o De Bevoegdheid van de Administratie en van de Administratieve RechtscollegesIn zeer vele gevallen wordt de belanghebbende aldus naar de beslissing van de administratie zelf verwezen. Dit ware niet zo erg, indien de recht-zoekende in deze gevallen op een uitspraak mocht rekenen, die alle waar-borgen biedt van voortreffelijkheid. Dit is echter allerminst het geval, daar de administratie, tegenpartij van den rechtzoekende, tevens rechter is in het geschil. Aan tal van speciale Organismen werd door den wetgever de bevoegdheid toegekend om door middel van vonnissen in de geschillen van bestuur uitspraak te doen. Verschiliende Organismen hebben op hun gebied flink werk gepresteerd. Dit is het geval met het Rekenhof, de Mijnraad, de hoven en rechtbanken voor oorlogsschade en de rechtscolleges inzake militie. Het vertrouwen in de jurisdictionele werking van de Bestendige Deputaties is natuurlijk minder groot. Het politiek karakter van deze Organismen is inderdaad een ernstige hinderpaal voor een deugdelijke rechtsbedeling. Al deze organismen werken echter op een beperkt terrein. Dit betekent, dat een vrij groot aantal gevallen noch voor den gewonen rechter, noch voor de administratieve rechtscolleges kan worden gebracht. Dit brengt eveneens mee, dat de administratieve rechtspraak, over de gewone rechtbanken en de administratieve rechtscolleges verdeeld, hopeloos verward is. Bij al deze administratieve rechtscolleges ontbreken daarenboven de voorwaarden, die bij onze hoven en rechtbanken het ernstig karakter van de uitspraak waarborgen, zoals de mondelinge behandeling, de openbaarheid van de zittingen en de verplichte motivering der vonnissen. De verdeling van de administratieve rechtspraak over de gewone rechtsmacht en over een aantal speciale organismen, het ontbreken van de waarborgen van een juiste rechtsbedeling bij de administratieve rechtscolleges, de onmogelijkheid in zeer vele gevallen om een verhaal hetzij bij den gewonen rechter, hetzij bij een administratief rechtscollege in te stellen, dit alles maakte van onze administratieve rechtspraak, naar een uitspraak van senator Van Remoortel, verslaggever in den Senaat over den Raad van State, 'un effroyable chaos'. Deze chaotische toestand is niet het minst het gevolg van wat de Griekse jurist, Stratis Andréadès, noemt 'un malaise confus, que nous avons constaté au cours de l'analyse de la doctrine et de la jurisprudence belges, lesquelles sont restées vagues et surtout indécises'Ga naar voetnoot1.. | |||||||
[pagina 530]
| |||||||
3o De Niet-toepassing van de onwettige Besluiten en ReglementenIn ons administratief recht bestaat echter nog een andere gevaarlijke leemte. Onze hoven en rechtbanken hebben niet de bevoegdheid de grondwettelijkheid van een wet te onderzoeken. Zij zijn echter wel bevoegd om de wettelijkheid van koninklijke besluiten en administratieve reglementen te betwisten (art. 107 G.W.). Het toekennen van deze bevoegdheid is een formele logenstraffing vanwege den grondwetgever van het beginsel der scheiding der machten, zoals het in de XIXe en in het begin van de XXe eeuw door onze hoven en rechtbanken werd opgevat. De op de onwettelijkheid gestelde sanctie is echter onvoldoende. Opdat de onwettelijkheid van een besluit of reglement voor de rechtbanken zou kunnen ingeroepen worden is inderdaad vereist, dat een geschil, waarin het bedoelde besluit of reglement van toepassing is, voor de rechtbank wordt gebracht. In al de gevallen, waarin dit niet gebeurt, krijgt de rechtbank niet eens de mogelijkheid om het onwettig besluit of het onwettig reglement niet toe te passen. Er is echter meer: een onwettig besluit of reglement, door een rechtbank niet toegepast, blijft nochtans bestaan en kan door andere rechtbanken of in de administratie wel worden toegepast. De rechtspraak heeft daarenboven de draagwijdte van deze bepalingen van de grondwet ten zeerste ingeperkt. Voorwendende, dat ze door het onderzoek naar de wettelijkheid op de autonomie van de administratie inbreuk zou maken, heeft ze geweigerd een onderzoek in te stellen in de gevallen van zgn. 'machtsoverschrijding': d.i. in de gevallen, waarin de overheid een handeling stelt, die buiten haar bevoegdheid valt. Hieruit blijkt de noodzakelijkheid van een organisme, dat deze onwettige besluiten en reglementen onmiddellijk nietig zou verklaren en wel erga omnes. Hieruit blijkt tevens de noodzakelijkheid om de bevoegdheid van dit organisme zo te beschrijven, dat de nietigheid niet enkel zou worden uitgesproken ingeval van onwettige handeling, maar ook ingeval van 'machtsoverschrijding' en ingeval van 'afwending van macht' (handeling, die onder den schijn van wettelijkheid in feite wordt gesteld om een ander, onwettig doel te bereiken: bv. de gemeente-lijke overheid, die een vergadering verbiedt onder voorwendsel van dreigende ordeverstoring maar in feite om een bepaalde politieke partij te benadelen). De rechtmatige belangen beveiligen van de belanghebbenden in al de gevallen waarin deze, wegens de afwezigheid van een 'burgerlijk recht' of wegens de afwezigheid van 'fout' vanwege het bestuur, op dit ogen-blik op geen vergoeding kunnen aanspraak maken (contentieux de l'indemnité); de wettelijkheid verdedigen en de besluiten en reglementen nietig verklaren, die deze wettelijkheid zouden aantasten (contentieux de l'annulation); orde scheppen in den chaotischen toestand van onze geschillen van bestuur; dit zijn, in brede trekken geschetst, de voor- | |||||||
[pagina 531]
| |||||||
naamste opdrachten, welke aan den Raad van State moeten worden toevertrouwd. | |||||||
B. - De bezwarenOndanks het feit, dat al de boven genoemde leemten sedert lang voor het oprichten van een Raad van State met een ruime bevoegdheid in de geschillen van bestuur pleiten, zouden eerst na meer dan een eeuw alle hindernissen weggeruimd zijn. De moeilijkheden waren vooral van drievoudigen aard. | |||||||
1o De Raad van State, eertijds een centralistisch OrgaanDe Raad van State is een bekende instelling van ons oud publiek recht. Maar juist deze bekendheid was een ernstige hinderpaal. Voor velen kon de Raad van State niets anders zijn dan de voortzetting van de oude 'curia regis', een centralistisch orgaan, dat den koning en zijn regering in de regeringstaak bijstond en zich dus vanzelfsprekend moest keren tegen iedere gedachte van volksontvoogding. Eerst later is de gedachte doorgedrongen, dat de Raad een instrument bij uitstek zijn zou van een demoeratischen Staat, omdat hij, door het verlenen van rechtsbescherming, den burger tegen de ongebreidelde machtswilekeur van de overheid zou beschermen. | |||||||
2o De Vraag van de GrondwettelijkheidEen tweede moeilijkheid was deze van de grondwettelijkheid van een Raad van State met jurisdictionele bevoegdheid. Verschiliende juristen, en niet de minst bevoegde, stonden in ons land tot voor enkek jaren op het standpunt, dat het oprichten van een Hof voor Bestuursgeschillen ongrondwettelijk is. De strijd werd besiecht sedert de heer L. Wodon op 5 December 1938 in een merkwaardige mededeling voor de Koninklijke Akademie over 'Le Recours pour excès de pouvoir devant la Constitution belge' het standpunt bijtrad van de grondwettelijkheid, dat enkele maanden vroeger in een niet minder merkwaardig artikel van Prof. Velge nogmaals gepreciseerd was geworden. Hoewel de grote strijd hiermee geëindigd was, bleven verschillende juristen een ernstig voorbehoud maken omtrent de grondwettelijkheid van den Raad, althans voor bepaalde bevoegdheden. Dit is o.m. het geval met Prof. Kluyskens, die van oordeel is, dat de bevoegdheid tot nietigverklaring van de Koninklijke Besluiten ongrondwettelijk is en zijn standpunt wordt tot op dit ogenblik in de rechtsleer bijgetredenGa naar voetnoot1.. Het is opvallend, hoe over deze fundamentele kwestie van de grondwettelijkheid bij de bespreking van het ontwerp in den Senaat werd heengepraat. Dit is een practijk, waarmee de regering en het parlement | |||||||
[pagina 532]
| |||||||
ons ondertussen reeds vertrouwd hebben gemaakt, maar die opnieuw in al haar scherpte het vraagstuk stelt van de herziening van onze fundamentele wet en van de werking onzer democratische instellingen. | |||||||
3o De Vraag van de BevoegdhedenTenslotte bleef de vraag, welke bevoegdheden aan de Afdeling Administratie van den Raad van State moesten worden toegekend. De geschiedenis van dit onderwerp is de geschiedenis van den tweestrijd tussen een meer principiële en een meer pragmatische strekking. De principiële strekking werd geïnspireerd door het verlangen naar volledige rechtsbescherming van den onderhorige als tegenwicht tegen de toenemende staatstussenkomst. De pragmatische richting zocht haar steunpunt in de vrees om aan dit jong organisme een al te ruime bevoegdheid toe te kennen in een totaal ongeordende materie. Deze laatste richting drukte tevens op de noodzakelijkheid het gezag en de onontbeerlijke eenheid van de regeringsmacht te handhaven, welke door een al te ruime bevoegdheid van een van de regering onafhankelijke macht in het gedrang zouden kunnen worden gebracht. Ieder standpunt werd vóór 1940 door een verschillende Kamer ver-dedigd: de Kamer van Volksvertegenwoordigers nam op 12 April 1938 een ontwerp aan, volgens hetwelk aan den Raad hoofdzakelijk een weerhouden rechtsmacht werd toegekend (justice retenue). De taak van den Raad was volgens dit ontwerp vooral van adviserenden aard. De Regering was echter in geen geval door dit advies gebonden, zodat ze in feite partij èn rechter bleef. De Senaat stond sedert 5 Juli 1939 op het standpunt, dat aan den Raad een vrij ruime jurisdictionele bevoegdheid moest worden toegedeeld (systeem van gedelegeerde rechtsmacht). Dit standpunt werd door verschillende rechtsgeleerden aangenomenGa naar voetnoot1.. Het werd tenslotte ook gedeeld door de regering, die zich bij monde van den heer Minister van Binnenlandse Zaken den 22 Juni 1945 bij gelegenheid van de oprichting van de Consultatieve Commissie als volgt uitsprak: '...A mes yeux, il conviendrait de rechercher s'il n'apparaît pas souhaitable d'accorder à l'institution nouvelle cette fonction juridictionnelle dans des conditions assez larges pour permettre à l'État de poursuivre normalement les activités multiples que les temps nouveaux lui imposent. 'Dans un pays profondément démocratique comme la Belgique, cet accroissement des pouvoirs de l'État exigé par les circonstances ne peut, en effet, être admis par des citoyens libres que si ces derniers sont assurés de ce que tout risque d'arbitraire est banni par l'application rigoureuse de la règle du droit.' Men stond voor de zeer moeilijke taak deze twee standpunten te verzoenen. Daar het onmogelijk leek de voorstanders van het ene standpunt tot het andere standpunt over te halen, moest het dispuut uiteindelijk met een transactie worden besloten. | |||||||
[pagina 533]
| |||||||
De Raad van State heeft thans, volgens de wet van 23 December 1946, gedeeltelijk een adviserende bevoegdheid (weerhouden rechtsmacht), gedeeltelijk een jurisdictionele bevoegdheid (gedelegeerde rechtsmacht). De Raad heeft adviserende bevoegdheid in elk geschil betreffende de schadevergoeding wegens nadeel tengevolge van een maatregel van bestuur (contentieux de l'indemnité). De Raad treedt beslissend op door middel van gemotiveerde arresten:
Vooral deze laatste bevoegdheid is, zoals we reeds boven zegden, van zeer groot belang, daar ze het mogelijk maakt al de onwettige administratieve akten te vernietigen en wel erga omnes, waar het tot op dit ogenblik aan onze hoven en rechtbanken alleen toegelaten was de toepassing van deze akten te weigeren. Het is echter vanzelfsprekend, dat de Raad van State de uitvoerende macht in haar eigenlijke regeringstaak niet mag hinderen. Een aantal handelingen van de regering, de zgn. 'regeringsdaden' (actes de gouvernement), zullen dus steeds buiten de appreciatie vallen van den Raad. Dergelijke handelingen zijn b.v. de besluiten houdende benoeming van ministers, de ontbinding van de Kamers en de bekrachtiging van de wetten, de besluiten houdende genadeverlening, enz. Enkelen hadden gewenst, dat aan den Raad nog een bredere jurisdictionele bevoegdheid ware toegekend geworden. Een groot promotor van deze gedachte was prof. senator P.M. Orban. Niet zonder indruk te maken heeft hij in zijn redevoeringen in den Senaat den 4 Juli 1939 en den 5 December 1946 gewezen op den toestand in Nederland en Frankrijk. In Nederland heeft de Raad van State een adviserende bevoegdheid in bestuurlijke geschillen. Reeds in 1840 werd er in het ontwerp Donker-Curtius op gewezen, dat de Raad van State met een adviserende bevoegdheid een lichaam moest zijn zonder invloed. Dit is de Raad in Nederland ook gebleven. De gezaghebbende staatsrechttheoreticus, Prof. M.R. Kranenburg en de Commissie Donckers, bij beschikking van het ministerie van Justitie van 13 Februari 1931 ingesteld tot verhoogde bescherming tegenover de overheid, staan volledig op het standpunt, dat deze bevoegdheid moet worden uitgebreid en dat aan den Raad een autonome jurisdictionele bevoegdheid moet worden toegekend. In Frankrijk heeft de Raad van State sedert de wet van 24 Mei 1872 een volledig zelfstandige jurisdictionele bevoegdheid. Deze ruime werkingssfeer heeft aan den Fransen Conseil d'État toegelaten een geordende en vooruitstrevende administratieve rechtspraak uit te bouweh, die tot ver buiten de grenzen de faam verspreidt van het organisme, dat dit baanbrekend werk heeft verricht. En aan hen, tot wie de moderne staats- en rechtsphilosophie meer | |||||||
[pagina 534]
| |||||||
sprak dan het voorbeeld van het buitenland, werd duidelijk gemaakt, dat de staatstheorie, zoals die door L. Duguit uiteengezet was, deze jurisprudentiële thesis opdrong. 'La responsabilité de l'état, schrijft L. Duguit, dans tous les domaines de son activité, fait partie de l'ordonnancement juridique. Elle repose sur cette idée fondamentale qu'une solidarité étroite unit tous les membres de la collectivité nationale; que les charges sociales et les dommages résultant de l'activité collective, des nécessités de la défense commune, doivent autant que possible, peser également sur tous; que, par conséquent, s'il résulte de l'intervention de l'État, même en dehors de toute faute, un préjudice spécial pour quelques-uns, réparation en est due qui doit être supportée par le patrimoine commun, c'est-à-dire par l'ÉtatGa naar voetnoot1..' Maar België is nu eenmaal een avondland op juridisch gebied zoals het dit is op algemeen geestelijk en geographisch gebied. Het is wars van al te belangrijke hervormingen, zoals het wars is van politieke omwentelingen en het bevestigt de eerbiedwaardigheid van zijn geschiedenis althans door één kenmerk: de voorzichtigheid. De meerderheid heeft zich dan maar met de mening verzoend, dat men den Raad eerst gedurende enkele jaren in werking moest zien vooraleer de wenselijkheid van een uitbreiding van bevoegdheid te onderzoeken. De verklaring van den Minister van Binnenlandse Zaken bij gelegenheid van de oprichting van de Consultatieve Commissie en het verslag van de twee verslaggevers van deze Commissie, de heren M. Vauthier en H. Velge, wijzen er ons echter op, dat de regering en de Commissie voor een uitbreiding van de jurisdictionele bevoegdheid principieel gewonnen zijn en dat het tijdstip, waarop het leven in den Staat zich voor burger en openbare lichamen volledig onder de dwingende wetten van 'The Rule of Law' zal bewegen, wellicht niet zo ver meer verwijderd is. Dit tijdstip van den hoogbloei der democratie te bespoedigen is ondertussen de opdracht van al degenen, die hun democratische opvattingen meer dan met de lippen belijden. |
|