Streven. Jaargang 14
(1946-1947)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 453]
| |
Muziekkroniek
| |
[pagina 454]
| |
Wonderbaar is het inderdaad, hoe Mozart's kinderlijke ziel - want een 'godenkind' is hij gebleven gedurende geheel zijn kort leven - wijd open stond voor alle vernieuwingen van zijn tijd, die een hoogconjunctuur van muzikale effervescentie was. Alle kunstvormen en -opvattingen waarmee hij, vooral op zijn veelvuldige reizen, van jongs af aan in contact kwam, kregen hun neerslag in zijn muziek. En daarbij bleef hij toch helemaal zichzelf. Wat van buiten kwam nam hij niet op als een pronkgewaad dat men aantrekt en later weer aflegt; hij verwerkte het tot zijn eigenste bezit. Ligt de persoonlijke trek van Mozart's genie niet juist in deze alles assimilerende synthese? Zo werd zijn artistieke persoonlijkheid als een kleinood met veelvuldige facetten.
Met het jaar 1789 begint de laatste transformatie, waaruit de definitieve Mozart groeit. Het romantisme, dat in zijn kunst aan het doorbreken was, wordt stilgelegd door een reis naar Berlijn en Leipzig, waar het hernieuwde contact met de oude meesters van Noord-Duitsland een terugkeer tot den klassieken stijl teweegbrengt. Doch er is nog een andere, diepere oorzaak voor dit heropleven van het albeschikkende maatgevoel. Mozart, het eens aan de vorstenhoven en in alle grote steden van Europa zo gevierde wonderkind, vereenzaamt. Zijn muziek groeit beslist boven het bevattingsvermogen van zijn tijdgenoten uit. En de eenzaamheid brengt materiële ellende; voor zijn kunst is het een tijd van inkeer, van hoogste versobering. Uit dien geest ontstonden, naast tal van andere werken, het kwintet in la gr. voor klarinet en snaren, en vooral Cosi fan tutte, dat als een laatste blik is door Mozart op zijn verleden geworpen vooraleer de grondige loutering intreedt. In de eerste maanden van 1790 vestigt zich de stilte, schijnbaar voorgoed. De meester heeft slechts twee leerlingen meer; zijn morele toestand zowel als zijn physische worden tragisch: naast de geldzorgen om het dagelijks bestaan doen zich de eerste symptomen der ziekte voor die hem het jaar daarop naar den dood zal voeren. Het is dan niet te verwonderen dat de werken in 1790 betrekkelijk zeldzaam zijn. Nog eenmaal gaat de veelbereisde op tocht naar de kroningsfeesten van keizer Leopold te Frankfurt en komt ontgoocheld terug. Uit Londen krijgt hij een uitnodiging om zich daarheen te begeven onder aanlokkelijke voorwaarden. Hij zou er twee opera's schrijven en verdere concertwerken naar zijn keuze. Ook Joseph Haydn was uitgenodigd. De nog levenskrachtige zestigjarige vertrok, maar Mozart, die nog geen vier en dertig was, ging niet meer mee. Het afscheid tussen de twee goede vrienden moet ontroerend geweest zijn. Mozart had sombere vooruitzichten en de oude man moest den jonge troosten. En toen Haydn vertrokken was, voltooide Mozart zijn kwintet in re gr., een zijner verhevenste. 1791 is Wolfgang's laatste levensjaar. In de eerste maanden is hij er zo ellendig aan toe dat hij, om den brode, een hoop dansmuziekjes moet schrijven voor de Weense volksbals. Nog zal er een opklaring komen als zijn nieuwe opera, de Tover fluit, een succes gaat kennen waarop hij | |
[pagina 455]
| |
niet meer rekende. Maar dan is hij reeds door den dood getekend. In het begin van dit laatste levensjaar bereikt Mozart werkelijk den bodem der materiële ellende. Maar zijn genie is niet geknakt, zijn veerkracht niet gebroken. Nog eens zal hij het succes weten te dwingen. De schrijver-regisseur-toneelspeler Schikaneder komt aandragen met een vreemdsoortig libretto. Het voert van de ene verrassing naar de andere. In een sprookjeswereld waar niets onmogelijk blijkt, verschijnt de hieratische priesterfiguur van Sarastro in het kader van een Egyptischen tempel waar de zon aanbeden wordt; er is ook nog een inslag van esoterische elementen: prins Tamino moet vuur- en waterproef doorstaan om tot zijn geliefde Pamina te geraken, die bewaakt wordt door den bozen Moor Monostatos; dan is er nog de moeder van Pamina, de Koningin der Nacht die, behulpzaam als ze was, opeens om onverklaarde redenen een boosaardig tegenspel gaat spelen. Dien mengelmoes zal Mozart met zijn heerlijkste muziek aankleden. Hebben de toehoorders van het kleine voorstadstheater, waarvoor de Tover fluit bestemd was, beseft hoe die muziek een diepgrijpende vernieuwing betekende in Mozart's stijl? Meer dan vroeger is er een aethe-rische glans, een adel van gevoel, een soberheid van uitdrukkingsmiddelen die een nieuw klimaat scheppen. Niet echter uit de toevalligheid van een fantastisch libretto ontstond die verandering, want ook in de kleinere werken van het begin van dit jaar, om niet te gewagen van het zo sterk vergeestelijkte kwintet in mi bemol, is die loutering te bespeuren. In een innerlijke bevrijding moet haar oorsprong worden gezocht. Ze is gegroeid in een tijd van uiterst harde levensomstandigheden en slopende vereenzaming. Doch Mozart's kunstenaarschap werd niet neergedrukt; het overwon door onthechting en steeg omhoog naar regionen waar geen aardse stormen meer woeden. Met eerbiedigen schroom benaderen we hier den opgang van een ziel. Dit verschijnsel is niet ongewoon bij grote kunstenaars die hun levenseinde naderen. Daar openbaart zich een drang naar eenzaam overdenken, een passieloos schouwen, een vreedzaam zich vermeien in de spelingen van den aan den tijd ontstegen geest. In het bezit van een opperste technische vaardigheid mogen ze verzaken aan den opsmuk van alle uitwendigheden om de quintessentie van hun kunst in haar ongetooiden eeuwigheidsglans te laten stralen. Dikwijls werd de vraag gesteld, bij Mozart's vroegtijdig einde, tot welke hoogten hij zou gestegen zijn indien hij langer had geleefd. Die vraag is ijdel. De boodschap van deze kunstenaarsziel is voltooid, haar zang werd niet afgebroken maar deinde uit als de golfslag van een rustige zee op een strand vol zon. Mozart's leven, hoe kort ook, is artistiek af met de werken van zijn laatste levensjaar.
Doch de Tover fluit alleen kon geen waardig slot zijn voor de veelzijdigheid van dezen begenadigde. Midden in den zomer van 1791, toen de compositie van de opera nog volop aan het worden was, kwam een geheimzinnig boodschapper aankloppen aan het planken huisje waar Schikaneder zijn componist had | |
[pagina 456]
| |
opgesloten om alle verstrooiing van hem verre te houden. De bezoeker, een mager man, in onopvallend grijs gekleed, wilde zijn naam niet noemen noch dien van zijn lastgever. Hij had alleen een ongetekenden brief te overhandigen waarin, na een zeer vleiende begroeting, drie vragen werden gesteld: Was Mozart bereid om een Requiem te schrijven? Wanneer kon hij ermee gereed zijn? Welk bedrag verlangde hij ervoor? Dadelijk nam Mozart de opdracht aan. Heeft hij deze als een teken van hierboven gevoeld? Wilde hij, in het vage vermoeden dat zijn dagen geteld waren, zijn artistiek testament schrijven in deze glorieuze bevestiging van zijn trouw aan de Moederkerk en van zijn kinderlijk-serene hoop? Documenten wijzen uit dat hij gaarne die gelegenheid te baat nam om weer iets te maken voor den eredienst. In Juli werd de Tover fluit door Mozart als voltooid genoteerd in den catalogus zijner werken, al moest - volgens zijn vaste gewoonte - de orchestratie nog uitgewerkt worden. En zonder te verademen begon hij aan zijn Requiem. Nog eenmaal zou hij onderbroken worden. Rond half Augustus werd van hem verlangd dat hij bij de kroningsfeesten van keizer Leopold II te Praag de muziek zou schrijven voor La Clemenza di Tito, een tragedie van Metastasio. Met zijn leerling Süssmayer stapt hij in de postkoets naar Bohemen, en op achttien dagen is hij klaar, juist op tijd voor de opvoering. Dit jachtende leven had echter veel van zijn krachten gevergd. Nu begaf zijn gezondheid. Toch werkte hij door aan zijn Requiem. Het offertorium Domine Jesu Christe met het heerlijke Hostias et preces kon hij nog beëindigen; maar de laatste strofen van het Dies irae waren nog bij te werken. Den dag voor zijn dood nam hij dit gedeelte ter hand en geraakte tot aan Lacrymosa dies illa qua resurget ex favilla... Toen schoten zijn ogen vol tranen en hij legde het papier ter zijde, voorgoed. Zo zijn dan die woorden van deemoed en hoop het laatste dat Mozart op aarde zong... Hier denkt men onwillekeurig aan Bach. Bach en Mozart! Twee reuzen in de vertolking van het religieuze, twee kinderzielen tegenover hun God. Op zijn sterfbed dicteerde Bach zijn koraal Hiermede treed ik voor uw troon, mijn God; zijn laatste daad was een bevestiging zijner hoop. Mozart schrijft zijn Dies irae, en zijn laatste woord is: Resurget. Dat hij bij het schrijven van zijn Requiem meer en meer bewust werd dat zijn einde nabij was, valt haast niet te betwijfelen. Dit zou dan zijn testament zijn voor allen die eenmaal in zijn kunst zouden zoeken de bevrijding waartoe hijzelf door louterende eenzaamheid en ontbering was opgestegen. Hier heeft hij zijn ziel voor ons opengelegd in een belijdenis van ontroerende schoonheid, hier glanst zijn mysticisme in onverstoorde sereniteit, hier spreekt zijn geloof met de zekerheid van een eenvoudig hart. Doodsgedachten zijn ernstige gedachten, bij den gelovige zijn het nooit sombere gedachten. Diepste ontroering ligt er in het Requiem, sidderend ontzag voor de grootsheid van den dood, maar geen vertwijfeling. En het zijn de schoonste bladzijden waar de hoop doorstraalt, nede- | |
[pagina 457]
| |
rige hoop op God van wien we alle goed verwachten, en een volhardend vertrouwvol smeken. Zo wilde Mozart dat zijn definitieve beeltenis voor ons zou verschijnen: als de kunstenaar van hoogste begaafdheid en overvloedige productiviteit, die zonder schijnbare inspanning en met het speelse gemak van een wonderkind steeds weer de edelste en aanminnigste schoonheid bereikt; - en als de mens met het zonnige ongecompliceerde gemoed, met de veerkracht en zielesterkte die zich door geen tegenspoed terneerdrukken laat, met het rijke en diepe inzicht dat naar het essentiële grijpen kon en in de ontbering een weg tot loutering en onthechting vond, en bovenal met het schone geloof en het nederige Godsvertrouwen op liefde gegrondvest, wiens laatste kunstenaarswoord in zijn Requiem ligt besloten, openbloeiend in een onwrikbaar Resurget. Wolfgang Amadeus Mozart stierf den 5 December 1791, in verlatenheid. Enkele vrienden volgden den lijkstoet, maar gingen niet mee tot aan het kerkhof wegens het slechte weder. De arme man, rijk aan genie maar arm aan geld, werd in het armengraf begraven, zodat men thans niet eens juist meer weet waar zijn stoffelijk overschot rust. Maar de sublieme eenvoud van zijn gerijpte kunst blijft een bezit voor alle tijden. |
|