| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Yves de MONTCHEUIL, L'Église et le Monde actuel. - Editions du témoignage chrétien, Parijs, 1945, 187 blz.
Zoals bekend, viel P. de Montcheuil enkele dagen vóór de bevrijding van zijn land, als slachtoffer van de Franse verzetsbeweging. Nisi granum frumenti... weer moest de graankorrel sterven alvorens in honderdvoudige vruchten open te bloeien. Maar pas had de marteldood den eminenten professor aan het Institut Catholique van Parijs neergeveld of de zuivere glans van zijn zeldzaam talent en van zijn degelijk onderwijs straalde wijd open, en van alle kanten drong men er op aan dat zijn geschriften zouden gepubliceerd worden.
Want P. de Montcheuil was geen abstracte kamergeleerde geweest. De theologie was voor hem allereerst een lumen vitae. Zij moet een antwoord brengen aan alle moeilijkheden waarmee een gekwelde en doodzieke mensheid momenteel zit te tobben. Geen enkel actueel probleem mag de theoloog uit den weg gaan: hij moet de ramen wijd opengooien op de straten dwarrelig vol mensen, en hun angsten en geheimste zielsconflicten trachten te beluisteren en op te lossen. 'Der Menschheit ganzer Jammer faszte mich an' moet hij den dichter kunnen nazeggen.
Zoals in de 'Problèmes de Vie Spirituelle' werden ook in 'L'Église et le Monde actuel' een aantal artikels, nota's en studies gebundeld, maar ook nog een aantal publieke conferenties en clandestiene voordrachten voor de ondergrondse beweging gehouden. Hebben deze laatsten soms aan actualiteit ingeboet? Geenszins, want de scherpzinnigheid en helderziendheid waarmee de schrijver b.v. de propaganda of de manoeuvres der totalitaire staten ontmaskert, de fijngevoeligheid, waarmee hij de vaderlandsliefde en collaboratie analyseert, maken ze tot blijvende aanwinsten en geestelijke verworvenheden, die nu misschien meer dan ooit voor onze gedragingen zullen dienstbaar zijn.
P. de Meester.
Yves de MONTCHEUIL, La conversion du Monde. - 'Chrétienté nouvelle', Editions Universitaires, 1946, 95 blz.
Een uitstekend idee van de Éd. Universitaires hier een drietal artikels, handelend over apostolaat, en die in verschillende jaargangen van 'Construire' verspreid lagen, bij elkaar te brengen. Aldra treft hoe hier werkelijk een meester aan het woord is, niet alleen door zijn stevige en doorzichtige theologische leer, maar door zijn diepe kennis van de moderne samenleving. Men kan tegenwoordig geen boek over Franse spiritualiteit naslaan of er is sprake van 'Témoignage, Témoins dans le Christ'... enz. Schrijver geeft hier een heerlijke uiteenzetting over de ware toedracht van dit woord en de absolute noodzakelijkheid voor eiken apostel een getuige van Christus te zijn.
Ook op de rol van den leek in Gods Kerk wordt hier op ongeëvenaarde wijze gewezen, zowel uit hoofde van de paulinische corpus-mysticum-gedachte en van het johanneïsch eenheids-begrip als van de structuur zelf der Kerk en de meest eclatante lessen van haar geschiedenis. En met welk een fijne nuanceringen en concrete detaillering weet de schrijver den leek te wijzen op zijn aandeel in het scheppen van een moderne katholieke 'levensstijl'.
Moge dit boekje de handvest worden van elk soliede lekenapostolaat en wijzen op zijn 'plicht tot initiatief nemen' in Gods Kerk.
P. de Meester.
Dr B.N. WAMBACQ, Ord. Praem., De boodschap van het Evangelie. - 'Tolle, lege!' reeks nr 2, Beyaert, Brugge, z.j., 190 blz., Fr. 68.
Dit boek houdt de belofte van de reeks: 'De H. Schrift in 't kort verklaard.' Het vulgariseert goed, binnen het traditioneel kader en voor leken in het vak, de principes omtrent evangelielectuur (het is eerst de Kerk die de evangelies garandeert) en de positieve gegevens omtrent ontstaan, auteurschap en strekking der vier afzonderlijke boeken. Het kan werkelijk inleiden tot die persoonlijke contactname met de evangelies waar het christen volk tegenwoordig schijnt naar te verlangen. Gezien het opzet der reeks was het onnodig in te gaan op delicate problemen als bv. de juiste draagwijdte van de prophetische argumenten bij Matthaeus, de onmiskenbare neerslag bij Joannes (en ook bij de anderen) der eerste catechese en dgl. Toch bevalt minder de gesteldheid waarbij schr. het schijnt te betreuren dat men tegenwoordig geen vrede meer neemt met de oplossingen van
| |
| |
een Clemens van Alexandrië of een Epiphanius (biz 161). Zonder de verdienste van het boek te willen kleineren (klaarheid vooral en eenvoud) blijven we toch met wat weemoed aan die perel van de Franse vulgariserende exegese denken, L'Évargile et les évangiles van Huby, zo volledig in zijn geringe omvang, zo geschakeerd en zo synthetisch. Zeer enkele details storen wegens hun onnauwkeurigheid: zo de onverwachte verklaring van het woord 'synoptische' evangelies als geschreven zijnde 'van uit hetzelfde oogpunt (synopsis)' (blz. 41)!
R. Leijs.
Jozef PICKL, Messias-Koning. - Vertaald naar de tweede Duitse uitgave door Dr A. Van den Born. Tweede druk. - Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1946, 264 blz., gen. Fr. 90, geb. Fr. 110.
Uitgaande van persoonlijke ervaringen in Macedonië, en steunend vooral op de politieke passies onder Jesus' tijdgenoten, herziet en vernieuwt de auteur, naast een paar taferelen uit het Openbaar Leven, de gehele aanhouding, veroordeling en terechtstelling. Een buitengewoon vermetele onderneming; een heel persoonlijke exegese, die zich veel meer door de realia, door de dagelijkse praktijken en psychologie laat geleiden; als resultaat een veel somberder beeld van den gekruisten Heiland, daarom niet minder aangrijpend en verheffend.
Meesterlijk had dit boek mogen heten, indien de geleerde schrijver iets beter maat had gehouden. Nu stapelt hij soms hypothesen op eikanderen streeft zijn doel dan voorbij; met het gevolg dat wij, sceptisch ten overstaan van enkele overdrijvingen, ook de werkelijke vondsten met wantrouwen bejegenen. En dan overdrijven wij op onze beurt; want eenieder kan, over Jesus' lijden vooral, in dit boek heel veel belangwekkends en heilzaams leren. Het zal overigens eiken lezer boeien en ontroeren.
Em. Janssen.
Prof. Dr Mag. THILS, De leer van den H. Petrus. - Beyaert, Brugge, 1946, 216 blz.
In dit werk wil schrijver ons niet zozeer een theologie van Petrus schetsen als wel een overzichtelijke samenvatting van Petrus' heilsboodschap. Zozeer heeft Paulus' leer de andere apostelen overvleugeld dat wij haast vergeten welke heerlijke geloofsaspecten wij aan Petrus verschuldigd zijn: het consortium aan de goddelijke natuur, het koninklijk priesterschap enz. Mag de H. Paulus, aldus schrijver, bij voorkeur het door het geloof verwezenlijkte heil zien en opgaan in de beschrijving der heerlijkheden van de huidige genade; mag de H. Joannes graag de beide phases van de genade en van de glorie tot versmelting brengen in het enig perspectief van het eeuwig leven, de H. Petrus daarentegen ziet in de huidige genade het onderpand van de glorie, die de volmaakte genade is. Aldus kan men zeggen dat de H. Paulus de apostel is van het geloof; terwijl de H. Joannes de apostel der liefde genoemd wordt, en het apostolaat der hoop eerder aan den H. Petrus toegeschreven wordt.
Dit toont de schrijver zeer juist en grondig aan; jammer dat de taal wat stroef en dor is.
P. de Meester.
Gustaaf THILS, De diocesane geestelijkheid en haar spiritualiteit. - Die Skald, Brussel, 24 blz., Fr. 8.
Onder 'diocesane geestelijkheid' verstaat men de priesters die, in de diocesane gemeenschap, onder de leiding van den Bisschop, binnen de perken van het diocees, zichtbaar een veelvuldige apostolische bedrijvigheid uitoefenen. Haar eerste kenmerk moet de 'caritas pastoralis' zijn; met, diep daaronder, een 'caritas theologica': zodat ook de contemplatie, ook de versterving en de ascese onmisbare bestanddelen worden van haar geest. Zo vormt zij een groepering, die elk van haar leden enigermate overbrengt in een 'staat van volmaaktheid'.
Met veel vreugde begroeten wij het collectief-zelfstandig ijveren, van veel priesters, om persoonlijke heiligheid en daadwerkelijk apostolaat. Toch merken wij op dat een levende spiritualiteit altijd méér vergt dan een algemene theorie, ook van priesterlijk standpunt uit, over het geestelijk leven, - dat het priesterschap als sacrament en waardigheid op den achtergrond blijft, - en dat, misschien tegen de bedoeling van den schrijver in, de actie te sterk beklemtoond wordt tegenover de contemplatie.
Em. Janssen.
Hyacinth VERBIJ, O.P., Pater Leonardo, De Boeteprediker, Leven van den H. Leonardus van Porto-Maurizio. - Reeks 'Gekruiste Handen', J.J. Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1946, 356 blz., gen. Fr. 76, geb. Fr.90.
Als eerste nummer van Gekruiste Handen, een reeks tot verspreiding en verdieping van de Franciskaanse vroomheid, verschijnt wel terecht het leven van den groten Italiaansen boeteprediker uit de achttiende eeuw. Terecht; want over hem bezaten we nog niets, en zulk leven is, voor onzen tijd, een waarschuwing en een voorbeeld.
De auteur vertelt vlot, onderhoudend en gemeenzaam, iets te gekunsteld en gewild-oorspronkelijk. Hij volgt den hei- | |
| |
lige op den voet, en poogt, met een lichte onhandigheid nog, het beeld van diens inwendig leven toch ergens onder te brengen. Grote hagiographie wordt zijn werk nog niet: aan het historisch en religieus kader van Leonardo's tijd besteedt hij te weinig aandacht (dat hoort toch bij het voorstellen van een 'volksmissionaris'), en in de diepere ziel van den heilige dringt hij, onbevangen en geduldig, te weinig door.
Zeer aanbevolen.
Em. Janssen.
D. Arnoldus STORMS, O.S.B., Beschouwing en apostolaat. - Abdij Sint-Andries, Brugge, 1946, 95 blz. Fr. 25.
Het boek maakt ons vertrouwd met het werk 'Beschouwing en Apostolaat', dat in 1926 in de Sint-Andries-Abdij te Brugge werd gesticht. Dit werk heeft tot doel het tot stand komen van 1o geestelijke aannemingen, waardoor kloosters hier te lande een bepaalde missie geestelijk adopteren, en zich verplichten er voor te bidden en te offeren (het aantal geestelijke aannemingen steeg reeds tot 783); 2o kloosterstichtingen in de missie. Reeds 85 beschouwende kloosters werden aldus gesticht. - Om te sluiten geeft het boek enkele grepen uit het leven van sommige dier stichtingen, en legt enkele documenten voor omtrent de mogelijkheden van contemplatief leven in de missie.
L. Mestdagh.
K.L. CLAUS, S.J., Over echtelijken vrede. - Goede Pers, N.V. Altiora, Averbode, 1946, 150 blz., Fr. 40.
In zijn welbekende en succesvolle filmstijl behandelt P. Claus hier één voor één al de huidige hinderpalen en vijanden van de echtelijke vrede. Zoals al de andere volksfilmen werd ook deze voor eenvoudige lieden geschreven. Zij zullen er menig uit het leven gegrepen anecdote vinden, die de oplossing kan brengen voor hun bedreigd huwelijksgeluk.
L. Mestdagh.
Leo ROELS, Gezinscultuur. - Gezinsproblemen, 8, 't Groeit, Antwerpen, 1946, 145 blz., Fr. 50.
Dit werk getuigt van een gezonden kijk op het kristen huisgezin en zijn mogelijkheden van kulturele opvoeding. Schrijver heeft het probleem van het gezin in de 'moderne' wereld (wij geven hier een pejoratieve tint aan de betekenis van het woord) scherp aangevoeld; hij tracht dan ook de familie en haar kultuurtaak terug naar voren te brengen. Zijn diepe overtuiging en jarenlange ervaring spreken klare, kloeke en oprechte taal. De hoofdgedachte nochtans brengt hem er toe een te groot vertrouwen te stellen in de mogelijkheden van het huisgezin en een te geringe rol toe te kennen (zonder ze uit te schakelen) aan de andere kultuurbevorderende middelen (o.m. onderwijs - de noodzakelijke samenwerking: gezin - school, worden amper aangestipt).
De grote opwerping, hoe nl. de opvoeders zelf opvoeden, wordt door den schrijver voortdurend gesuggereerd, ten slotte gesteld en... onvoldoende beantwoord. Meer aanpassing zouden we wensen aan de 'moderne' (en hier in de goede betekenis) opvattingen: het goede uit het verleden moet behouden blijven, doch ook een nieuwe familiale geest en gezinsontplooiing moet uitgestippeld worden, naar de moderne toestanden en psychologie. Dit komt neer op een tikje meer optimisme en werkelijkheidszin.
Dit alles wordt nochtans voor het overgrote deel vergoed door het speciale opzet van den schrijver: de familie terug in ere herstellen zodat zij grondslag wordt van kristen kuituur. Daarom kunnen wij dan ook dit werk aanbevelen. Taal en zinsbouwzijn niet altijd zuiver.
H. De Clercq.
| |
Wijsbegeerte
Prof. Gaston COLLE, Mes Alyscamps. Derniers mélanges de philosophie et de critique. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1946, 239 blz Fr. 125.
Enkele maanden geleden is Prof. Colle gestorven. Mes Alyscamps is zijn laatste boek. 'Les entretiens que je livre aujourd'hui au public pourraient bien être les derniers' staat er in de inleiding. Daarom draagt het boek zijn wondere titel - natuurlijk ook 'pour la raison qui me paralt toujours suffisante quand je choisis: parce que je le trouve joli' - maar toch ook om die andere reden, omdat hij het einde voelde naderen. Alyscamps is zowat hetzelfde, in Provence, als Champs Elysées, en 'Il me semble que je vais, rêvant et devisant, par une allée qui n'est plus bien longue, et qui, de part et d'autre, n'est plus bordée que de tombeaux'.
Ofschoon gans in de lijn liggend van Les Éternels en Le Sourire de Béatrice, hangt er toch over menige bladzijde van dit boek een eigen klank en een eigen stille glans, die het enigszins bestemd hebben tot een geestelijke nalatenschap. Drie conferenties werden er in gebundeld: Pour le règne du bonheur, La poésie de l'histoire en Pour la démocratie. Onder den
| |
| |
indruk van de onmenselijke gebeurtenissen der laatste jaren, is in deze voordrachten de vroegere meer aesthetische belangstelling geleidelijk verschoven naar meer acute problemen van socialen en politieken aard - ofschoon ze zich, verre van er door weggewist te worden, toch weer op een schoon-menselijke wijze, in deze bredere vragen bestendigt, en er zich eerder, juist onder den vorm van algemene schoon- en goed-menselijkheid met de oplossing der gestelde problemen vereenzelvigt.
Een verstandig auteur vraagt een verstandig lezer. Dit is hier wel bizonder het geval. Prof. Colle is een zeer genuanceerde geest; doctrinaire voortvarendheid was hem totaal vreemd; zijn vaak aarzelende gedachte heeft integendeel wel eens de tendentie om in haar eigen onvoltooidheid behagen te scheppen en terug te krullen op zichzelf met een soort sceptische speelsheid - een enkele keer zelfs op een minder opportune wijze. Hoezeer echter dit zgn. scepticisme slechts van vormelijken, haast impressionistischen aard is, bewijzen, niet alleen de mooie inleiding, waarin het gemaakte verwijt met kracht wordt afgewezen - '... je ne suis point du tout sceptique. Ce reproche de scepticisme, à mon endroit, est même souverainement injuste' - maar ook de vele bladzijden waaruit een warme overtuiging spreekt, en het helder getuigenis van katholiek geloof waarmede het boek sluit.
L. Vander Kerken.
| |
Taal- en letterkunde
Albert WESTERLINCK, Het schoone geheim van de poëzie. Beluisterd niet ontluisterd. - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946, 374 blz., gen. Fr. 125, geb. Fr. 150.
Dit nieuwe boek van W. houdt zowat het midden tussen een pleidooi, een handboek en een uitgebreid essay. Een eerste deel analyseert het gedicht als woordkunst en tracht achtereenvolgens de onderscheiden elementen van het gedicht in zich en in hun onderling verband te begrijpen: woord en klank, rhythme en metrum, oversprong, accent, punctuatie, rijm, beeld, enz. Verder wordt er nog gehandeld over de structuur van het gedicht, de poëziesoorten, de eenheid van vorm en inhoud. Dit laatste voert ons onmiddellijk naar de probleemstelling van het tweede deel: het gedicht als levensboodschap. Ofschoon in een authentiek gedicht vorm en inhoud steeds onafscheidbaar verbonden worden, zijn ze toch zelden of nooit zo versmolten dat er geen onderscheid of spanning tussen beide meer te onderkennen valt. Veelmeer is deze inwendige spanning zelfs een noodzakelijke voorwaarde voor de concrete bestaansmogelijkheid der poëzie. De poëzie is niet enkel vormschoonheid, maar zij bezit ook - vooral in de grote kunst - een essentiële symboolwaarde, waardoor de diepere persoonlijkheid en de levensen wereldbeschouwing van den dichter tot aanschouwbare verschijning komen. Los van het leven brengt zij met zich het gevaar mede van het aestheticisme, dat zowel het leven als de poëzie verkleint en verarmt. Ook met het religieuze houdt de poëzie verband en vertoont ze, volgens W., gelijkenis, omdat zij in haar beleving een impliciet verlangen en een poging draagt om zich, zij het in een menselijke, eeuwigheid te bestendigen. Graag hadden we nochtans deze idee verduidelijkt gezien door een uitdrukkelijker beschouwing over de relatieve en haast momentele waarde der poëtische beleving binnen de totale realiteit van het leven.
Het boek van W. heeft de grote verdienste dat het de voornaamste problemen die door het poëtisch verschijnsel gesteld worden met klare oplossingen tegemoet komt, oplossingen, die zonder nochtans het geheim der poëzie nu precies te ontluisteren, dit toch soms een beetje hard van buitenuit belichten. Ook wordt er in het eerste deel wel eens dieper in de keuken der dichtkunst gekeken, als de mysterieuze blanke titel op den diep-blauwen omslag zou laten vermoeden. Trouwens als men, nog gans onder de betovering van dezen heerlijken titel, eerbiedig, met zachte hand, en in oneindige verwachting, het boek openvouwt, dan schrikt men wel een beetje bij het lezen van de eerste zinnen der Inleiding: 'Indien u dit boek openslaat met de stille hoop er een volledigen catalogus van wetten en knepen in te vinden, die u maar hoeft te kennen om voortaan vanzelf en zonder eenige inspanning het schoone geheim van alle poëzie te kunnen openmaken als het slot van uw brandkast, sla het dan maar gauw weer dicht'. Quousque tandem Catilina... 'Indien u, wat nog bedenkelijker is, het dichten uit een boek wilt leeren' - in 's hemelsnaam niet - 'dan zijt u ook aan een verkeerd adres. En indien u nooit voor gedichten hebt gevoeld, nooit hebt beseft dat u daardoor een rijkdom in uw leven mist' - dat lijkt mij toch een sophisme, want hoe kan men dat beseffen tenzij misschien door het ervaren van die rijkdom zelf, wat het bedoelde
| |
| |
besef overbodig maakt - 'nooit hebt bevroed dat omgang met poëzie een verrukkelijk genot, naast een verrijking van kennis' - die kennis is een beetje verdacht - 'en leven kan schenken, dan heeft het ook geen zin dat u verder leest'. Zeer aanmoedigend is het niet. Kortom: '... Alles hangt van u af, van uwe ontvankelijkheid. Ontbreekt u die, dan hebben al deze bladzijden voor u geen zin. - Zoo u te dezer zake uw heil op een louter-verstandelijk oordeel hebt gesteld, zijt u een verloren man.' - Men voelt zich na zo'n rake terechtwijzing onwillekeurig als een heel kleine schooljongen, die bij de eerste les van het jaar al een duchtige straf oploopt, niet omdat hij iets mispeuterd heeft, maar enkel opdat hij het niet zou doen; maar dan breekt, na dit preventieve onweer, weer dadelijk de zonnige glimlach van den meester door het sombere paedagogische zwerk en de ongestoorde orde is hersteld. Ook het boek van W. gaat na deze eerste kwade bladzijde gelukkig een heelwat rustiger-betogenden gang, en het is slechts bij uitzondering, dat de aanvankelijke bemeesterende toon, als een waarschuwende echo, hier en daar nog eens even doorklinkt. Toch zou met een beetje meer humor en een tikje minder gewichtigheid dit waardevolle boek, waarin zoveel inzicht en ervaring besloten liggen, nog veel aan waarde en aanminnigheid gewonnen hebben.
Niettegenstaande deze enkele desiderata, bevelen wij nochtans deze studie graag aan - zij zal om reden van haar onmiddellijke bruikbaarheid aan velen zeer reële diensten bewijzen - en sluiten wij ons aan bij den wens der Inleiding 'dat de lezing van dit boek voor de leeraars in de letterkunde aan onze middelbare onderwijsinstellingen, voor de aankomende studenten in de letteren en voor ieder ontwikkeld mensch, die aan poëzie in zijn leven beteekenis geeft, in eenige mate '- - in zeer ruime mate zelfs - 'vruchtbaar zal zijn'.
L. Vander Kerken.
André DEMEDTS, Richard Minne. - Hedendaagsche Dichters, Standaard-Boekhandel, 1946, 63 blz., Fr. 38.
Zo dicht mogelijk benadert de auteur den grimmigen dichter: diens verscheurdheid tussen schamperheid en vertedering; diens hooghartige onverschilligheid, die de poëzie verdrijven wil, en ze zo, als tegen wil en dank, tóch bereikt. Zo dicht mogelijk, zonder te grote bewondering noch bevooroordeeld afwijzen...; de auteur zoekt den mens, den kunstenaar, de waarheid.
Persoonlijk zagen we graag het Gentse karakter van Minne sterker beklemdtoond: het reikt verder en verklaart méér dan hier wordt aangegeven (blz. 26-27). Ook de ontredderende tijd en het ongodsdienstige milieu verdienden meer aandacht. Ook de halve gezondheid en het wisselend bestaan, dorp en stad. Tenslotte hadden wij de studie minder beschrijvend en dieper funderend gewild: Minne, de moedwillig hardnekkige vernietigt, aesthetisch en ethisch, het allerkostbaarste, - en uiteindelijk verlangden we een duidelijker besluit: met dien geest wordt deze cynicus, hoe begaafd ook, nooit een groot dichter.
Doch dat zijn misschien té persoonlijke desiderata. Graag bevelen wij het werk aan, met deze waarschuwing: hoed u voor overschatting.
Em. Janssen.
Gabriël SMIT, Spiegelbeeld. - Het Spectrum, Utrecht-Brussel, 1946, 82 blz., geb.
Het is steeds een waar genot weer eens een substantiëlen gedichtenbundel te mogen doorlezen als dezen van Gabriël Smit. Tekenend voor deze gedichten is, hoe hier de sluizen, die bij kleinere mensen en kleinere dichters, in een vormelijke of vitale onmacht, poëzie en leven gescheiden houden en ze tot een ontdubbelde, en bijgevolg verzwakte, eenzijdige ervaring beperken, bij G. Smit wijdopen gegooid worden; zodat het rijke en toch bezonnen leven met een eigen connaturele kracht de poëzie doorstroomt
Vier thema's treden achtereenvolgens naar voren: het leven en de strijd om God: Modo psalmistico; de doodsgedachte: In Morte; De Pijn der Liefde, en de Tweestrijd van leven en dood en tevens van dichter en gedicht. Éénzelfde grondmotief verbindt ze: leven - dood - eeuwig leven in God.
Helemaal gaaf is deze poëzie altijd toch niet. Vooral in Modo psalmistico is er een te geprononceerde neiging om door een zekere gedachtelij ke dialectiek het spontane poëtische rhythme en de onmiddellijke intuïtie te verdringen. Wel wordt verder deze oppositie in vele stukken grotendeels overwonnen. Dan ontstaan sterke gedichten, waarvan toch de schoonheid nog vaak eerder schuilt in hun inwendig-geestelijke spanning dan in een met verfijnde gracie tegemoettredende vormelijkheid. Het is als men wil evenzeer, en nog meer misschien een karakteristiek dan een tekort, doch de gave poëtische structuur lijdt er wel eens onder. Meer dan eens wordt een mooie aanhef niet tot het einde toe door gans het gedicht gesteund. Zo in het gedicht Bij een doode, waarvan de eerste verzen luiden:
Het groote gevecht moet begonnen zijn;
licht en donker varen af en aan
| |
| |
binnen uw leven. Laat mij hier staan,
laat mij één oogenblik nog bij u zijn
om de stem te hooren, die alles bedelft...
Men hoort ook dadelijk hoe in het volgende mooie gedicht de inspiratie momenteel zinkt in de eerste regel van de derde strophe door het te expliciete 'Zoo kan het mijne gaan'; hoe de twee laatste strophen niet meer de hoogte bereiken van het begin; en hoe het slot - niettegenstaande de versterkte, maar te uitdrukkelijke tragiek misschien - toch te zeer een technisch besluiten is. Ook in de eerste regel wordt de aanvankelijke stemming wellicht reeds eerder geschaad dan gebaat door het te redenerende 'waarom het mijne niet':
Er is een hind gestorven; waarom het mijne niet?
Zijn moeder had het toegedekt,
een uur daarna werd het gewekt,
maar niet door haar. Zij wist het niet,
en niemand weet hoe het is teruggegleden:
het kon niet praten en het sliep;
en ook de engel: toen hij diep
voorover boog heeft hij verrast gezwegen.
Zoo kan het mijne gaan, misschien vannacht,
en niemand kan het zeggen,
ik kan waken, het naast mij leggen,
maar over de stilte hebben wij geen macht.
Wij hebben niets: mijn eigen, bange leven,
het is genoeg, meer dan genoeg,
wanneer ik denk, dat morgen vroeg
mijn kind tusschen de engelen kan zweven.
Dan moet ik blij zijn. Heb ik dan verdriet?
Ik ben vol van verwondering,
een dwaas gebed: o God, het mijne niet. -
L. Vander Kerken.
Karel JONCKHEERE, Conchita, Gedichten. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1946, 35 blz., Fr. 50.
K.J. is een zeer begaafd dichter, maar men voelt gedurigaan, hoe zijn poëtisch vermogen onvoldoende gedragen wordt door een rijke levensvisie, waardoor alleen zijn talent tot vollen en blijvenden bloei zou komen. Dit gemis verklaart wellicht enigszins de structuur van dit bundeltje. De gedichten uit de eerste helft bezingen zowat een zelfde thema, dat echter geleidelijk zijn inspiratieve kracht schijnt te verliezen. Die van de tweede helft zijn van meer disparaten aard, en doen zo een beetje aan als gedichten die geschreven werden in plaats van anderen, die J. had moeten maar niet heeft kunnen schrijven. Men heeft bij dit alles den indruk dat J. een echt dichter is, maar die zichzelf in den weg staat.
L. Vander Kerken.
Gerard MICHIELS, Prometheus en andere gedichten. - Van Aelst, Maastricht-Vroenhoven, z.j., 27 blz.
Dit is de tweede bundel van een letterkundige die, met verbeten volharding en op velerlei domein, in de letterkunde zich een plaats wil veroveren. De acht 'latere gedichten' van dezen bundel, tegenover de negen 'verzen van den ingang' gezien, wenden de bekende (nogal klassieke) motieven dan ook veel bewuster en stouter aan. Dat ze werkelijke en oorspronkelijke herscheppingen zijn, durven we nog niet beweren.
Want de dichter overspant zich: soms voor de verbeelding (Mystiek van den Winter), vaak voor de grondinspiratie zelf (Aan den Genius, Prometheus). Ook de vormbeheersing blijft in gebreke; zelden voegen de verzen (waaronder veel prozaïsche) zich vanzelf tot strophen samen.
Wij geloven niet dat de kracht van den dichter in het verbeeldingswerk ligt (volgend vers, voor Onze Lieve Vrouw, is bijna profanerend: 'met op uw lippenlijn een aria'). Evenmin dat hij de grote literaire thema's creatief zal verrijken. Misschien komt hij, in het eenvoudig-elegische, nog het verst:
'Zeg mij dat Orpheus zingend ging
Zeg mij dat hij de dieren ving
aan 't neuriën van zijn lied.
Maar zeg mij niet dat hij zijn pijn
vergat in 't donker riet.
Ook Orpheus vond geen blij refrein
voor 's menschen oud verdriet'.
Em. Janssen.
Maurits DE DONCKER, Koren uit de wan. - De Spiegel, 2e jg., nr 9, Moderne Uitgeverij, Hoogstraten, 1946, 20 blz., Fr. 8.
Het bundeltje schetst haast schematisch een opgang van ontgoocheld fatalisme naar hernieuwd levensbetrouwen, waarbij nochtans het tweede een beetje te uitsluitend als de loutere keerzijde van het eerste verschijnt. De gedichten missen het diepere levensdynamisme, dat, wanneer het in de sfeer van het poëtische uitmondt, tot noodzakelijke en definitieve uitdrukking wordt. Het geheel verwekt den indruk van een poëtische mogelijkheid, die tenslotte door een soort bestendiging van een onoverwonnen moeheid in een niet zeer inzichtelijk-overtuigd optimisme, de vormkracht niet vond om tot haar hoogtepunt te stijgen. De stellige
| |
| |
affirmatie van dit uiteindelijk optimisme vind wellicht haar verklaring meer in een momentele poging om er de broosheid van te vergoeden, dan wel om het in een gave poëtische vorm tot duurzaam contemplatief bezit te maken.
L. Vander Kerken.
Gabriëlle DEMEDTS, Verloren thuis. - Orion, Waregem, 1946, 43 blz., Fr. 40.
Er is maar weinig in dezen bundel dat ons bekoren kan. Haast alle gedichten lopen hun inspiratie vooruit, en de directe mededeling verdringt herhaaldelijk de rustige poëtische expressie. Het is dan ook niet te verwonderen, dat poëzie en proza nogal eens hand in hand gaan. Zo b.v. in het gedicht Heimwee:
O mijn doden, ik breng u mijn groet,
er is niemand meer dien ik beminnen kan,
er zijn nog miljarden mensen op aarde,
maar geen enkle heeft voor mij nog die waarde;
ook voor geen enkele heb ik nog waarde,
voor géén der miljarden mensen op aarde.
Kortom het bundeltje doet zich voor als enigszins voorbarig.
L. Vander Kerken.
Raymond BRULEZ, Sheherazade of literatuur als losprijs. - Tweede en vermeerderde druk, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1946, 174 blz., gen. Fr. 90, geb. Fr. 115.
Dit kleine boekje bevat proza van een uitzonderlijke kwaliteit: soepel, plastisch, geestig, met verrassende associaties en even eenvoudige als oorspronkelijke wendingen. Causerie, verhaal, verbeelding; realisme of persiflage: men weet niet waar men aan toe is, en verrukt zou men zich laten betoveren.
Maar dat gaat niet; daarvoor doet zich de auteur, van het begin af, te wijsneuzig-cynisch voor, te bedwelmd-zinnelijk, te onbeschaamd-wreed, eigenlijk te verblind-oppervlakkig. Gevangen in een fatsoenlijk geordende samenleving, moet de literatuur hem een losprijs zijn, en elk wijsgerig systeem, elke vorm van waarheid, zedelijkheid en godsdienst bekogelt hij met... papierproppen. Een heel begaafde kwajongen speelt zijn tergend-vernuftig spel; elk van de zes verhalen van Sheherazade maakt hij tot een sophisme-met-de-verbeelding: zo duidelijk een sophisme, dat men zich afvraagt van waar die moedwillige zelfbegoocheling.
Voor hem is het leven een geniepig avontuurtje in de bandeloosheid. Braaf staat de burger wellicht in het gelid; maar intussen voert de literator rooftochtjes en razzia's uit. Een klein-beeldstormerij, waarbij de kunstenaar zichzelf het meest verminkt en vernietigt.
Want volslagen agnosticisme en relativisme ontredderen den mens en knotten het creatieve vermogen. Neen, we ontvangen hier geen literatuur als losprijs, maar literatuur als... lijm. Niemand late zich vangen!
Em. Janssen.
Fanny LEYS, Silvesters tweede leven. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1946, 203 blz., gen. Fr. 90, geb. Fr. 115.
Sylvester, die zijn eerste leven in het woud doorbracht, wil, in zijn tweede (gereïncarneerd in Henri Schaffelaere), de mensen helpen. Hij beproeft het in de laatste tien jaar, die jaren van politieken en culturelen rommel, van oorlog en verzetsbeweging; - tot hij, ontgoocheld, zich bij het kleine werk van huisvader beperkt: daaruit groeit, voor de wereld, de schoonste toekomst.
Duidelijk wil de schrijfster, in een allegorisch-satirischen vorm, een aanvaardbaar programma voorstellen van leven en actie, op socialistischen grondslag (zie vooral blz. 183-189). Ook zij, gelijk haar held, wil, machteloos als hij, de mensen helpen. Want haar beginselen doen abstract, vlak en naïef aan, - en vlak en naïef blijft het verhaal zelf, waarbij de fictie de werkelijkheid niet evenredig vermag te omscheppen.
Em. Janssen.
Ludwig LEWISOHN, Le vase d'or. Suivi de La dame outragée et Terre sainle. Texte français de Maxime Piha. - La Sixaine, Brussel, 1946, 221 blz.
De auteur vertelt van een Amerikaans schrijver, die, in zijn land even zeer gewaardeerd als weinig begrepen, in het Zuiden van Frankrijk de alles begrijpende vrouw ontmoet. Bij haar ontdekt hij hoezeer, voor den man, elke gecreëerde schoonheid uit zijn passie ontstaat voor den vrouwelij ken vorm. Deze vrouw dan zal zijn laatste groot werk inspireren, La danseuse sur la grève; doch haar bezitten wil hij niet: aan de zelfberoving ontspringt een grotere, een durende creatieve macht.
De auteur, een letterkundige van beroep, ontwikkelt zijn thema in een soepel betogenden vorm, meesterlijk psychologisch; zijn werk staat op de grens tussen roman en essay. Maar hij doet den mens om de artistieke creatie bestaan, en, met een mentaliteit die de Amerikaanse observatie met de Joodse religiositeit verenigt, vermengt hij zinnelijkheid en mysticisme, nuchterheid en bedwelming, waarheid en willekeur, diepte en zelfbeperking. Het meest missen we, in dat subtiele individualisme, ernst en dienstbaarheid.
| |
| |
La dame outragêe en Terre sainte, twee korte schetsen, bevestigen den indruk; doch duidelijker zien we den kunstenaar tot paradoksen geneigd... Wij ontvangen dus een werk van formaat; maar zulk individualistisch aestheticisme kan ons slechts verbijsteren.
Em. Janssens.
| |
Kunst
Prof. Dr Frans M. OLBRECHTS, Plastiek van Kongo. - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen-Brussel, 1946, 165 blz., platen, 44 blz., geb. Fr. 405.
Het manuscript van dit boek, dat reeds in Mei 1940 klaar was, moest tot 1946 op een waardige uitgave wachten. Prof. Olbrecht's activiteit en het hoge gehalte van zijn werk moeten niet meer verkondigd. Met dit boek schonk hij ons een belangrijke bijdrage tot de kennis van de plastiek in Centraal-Afrika, en, zo het allerminst een definitieve behandeling van deze plastiek wil bieden, dan zal het toch zonder twijfel de basis vormen voor alle verdere synthetische studie van deze kunst. Het dankt zijn ontstaan, of althans zijn actuele conceptie, aan de merkwaardige Tentoonstelling van Kongo-Kunst, Dec. 37-Jan. 38 te Antwerpen gehouden, waarin voor het eerst talrijke, practisch onbekende stukken uit particuliere verzamelingen werden samengebracht, en voor een gedetailleerd vergelijkend onderzoek beschikbaar gesteld. De ordening dezer kunstvoorwerpen geschiedde onder de leiding van Prof. Olbrechts, naar nieuwe methodische normen, die sindsdien tot een herordening van deze kunst in de verschillende musea aanleiding gaf. Hij streefde vooreerst naar een overzichtelijke groepering van de stijlgebieden in de Kongolese kunst, vervolgens naar de juiste belichting van haar sociale functie. Tot nog toe immers had men zich aan de indeling naar politieke grenzen gehouden, wat bij beschrijving en groepering der kunstwerken tot onsamenhangende en heterocliete resultaten voerde. Dank zij de vrijgevigheid van het Antwerpse maecenaat, kon Prof. Olbrechts gedurende een expeditie van meer dan een jaar, de ontstaanswijze van de primitieve plastiek in Afrika ter plaatse gaan bestuderen. Het verslag van deze reis verscheen in Kongo-Overzee 1939; thans biedt hij ons zijn nieuwe synthetische studie over de Kongolese kunst.
De reeds zo scherpe opmerkingsgeest van den schrijver ging hierbij vooral naar de stijlkarakteristieken; en hij wist op verrassende wijze sculpteermethode, verwante of parallele vormgeving en stijlprocédé naar voren te halen, en normatief te laten gelden bij het ordenen van de kunstproductie. Zowel voor het vormenanne Noorden, als het rijke Zuiden van onze Kolonie, kan hij vaste stijlgebieden groeperen, veelal reeds de sub-stijlen met hun karakteristieke eigenschappen aanduiden, steeds volgens dezelfde methode: het zoeken van aanrakingspunten tussen verschillende stukken, zodat 'spontaan groepen zich vormen die onder mekaar een aantal stijlkarakteristieken gemeen hebben' (p. 70). In een eerste deel bevat dit boek dan ook de verrassende resultaten van dit onderzoek, terwijl een tweede deel handelt over de Functie van het kunstwerk, waarin zowel de inspiratiebronnen en de symboliek, als het verband tussen kunst en resp. godsdienst, staat, en dagelijks leven wordt aangeduid. Terecht wijst de schrijver op de ontzaglijke gebieden binnen deze kunst, die nog op een systematisch en wetenschappelijk onderzoek wachten.
Het boek verscheen in verzorgde uitgave, met een paar kaarten, een veertigtal betrouwbare en knappe pentekeningen, en 233 foto's.
A. Deblaere.
Walter RIEZLER, Beethoven. - Atlantis Verlag, A.G., Zurich, 1944, 304 blz., geb.
Schr. geeft ons in dit meesterlijk boek, dat in minder dan tien jaren zijn zesden druk beleeft, het resultaat van meer dan 40 jaren Beethovenstudie.
Veel is er over Beethoven geschreven, en problemen van allen aard, door deze titanische muziek gesteld, werden door fijnzinnige kenners behandeld. In de bewondering voor het geniale van deze muziek is men het eens, maar in de fundering ervan lopen de zienswijzen uiteen.
De opvattingen zijn tot twee richtingen te herleiden. Een eerste groep, wel de talrijkste, houdt het met de literaire verklaring. Beethovens muziek zou te begrijpen zijn langs de aanduidingen aan zijn werken toegevoegd door hemzelf in bescheiden mate, maar veel breedvoeriger door tijdgenoten die hem van dichtbij hebben gekend. Men ging zo ver te beweren dat hij in de eerste plaats een denker en een dichter, en pas in de tweede plaats een musicus is. Zijn werken zouden vertolkingen zijn in de taal der muziek van hetgeen eerst in philosophische dichterlijke termen tot zijn bewustzijn was gekomen. Al zou het een voorbarig anachronisme zijn om hier van programmamuziek te spreken, toch zou een sonate of
| |
| |
een symphonie Van Beethoven iets heel anders zijn, iets in wezensaard verschillend, van een fuga van Bach.
Tegen deze opvatting kiest Riezler zeer beslist partij. Het is zijn vaste overtuiging dat Beethovens muziek als absolute muziek moet worden gezien, even goed als die van Bach of van gelijk wie zijner grote voorgangers. Daarom, na in een eerste deel Beethovens leven te hebben verhaald om den mens in den kunstenaar te doen zien, wijdt schr. een goede vijftig bladzijden aan 'Beethoven en de absolute muziek' en toetst hij in een derde deel zijn opvattingen aan de studie der voornaamste werken.
De theoretische uiteenzetting van schr.'s zienswijze in het middenstuk verdient vooral onze aandacht. Uitgaande van de ongetwijfeld juiste overtuiging dat de muziek een autonoom uitdrukkingsmiddel is, d.w.z. door geen ander te vervangen om juist datgene te zeggen wat de kunstenaar te zeggen heeft, betoogt schr. dat de boodschap der muziek nooit tot een a begrijpen' moet of kan leiden, maar tot een bewustzijnsinhoud van een andere, niet zuiver-intellectuele soort, die het best met 'beleven' kan worden aangeduid. Alle analyse heeft daarom als uitsluitende taak het oor van den luisteraar te verfijnen, zodat thans helder vernomen wordt wat men voorheen slechts vaag besefte. Het gaat er om, de muzikale beleving te verdiepen, en niet een of ander geschiedenisje in de plaats van deze beleving te stellen. Dit nu is hetzelfde, of het muziek van Bach of van Beethoven geldt.
Wel is het waar dat tussen deze twee grootmeesters veel is veranderd. De sonate-vorm is opgekomen als de meest geschikte uitdrukking van den nieuwen mens, terwijl de fuga als levende vorm met Bach haar glorieus toppunt en tegelijk haar einde heeft bereikt. Langzaam heeft de nieuwe vorm zijn heerschappij gevestigd. Met Beethoven bereikt hij een ongeëvenaarde diepte. Is, of schijnt, de muziek van Haydn en Mozart doorgaans 'sereen' - hierin ligt de continuïteit met Bach -, bij Beethoven is ze 'gepassioneerd'. Dit is de individuele inslag van den mens Beethoven. Zijn boodschap is die van een gigantische, door stormen als in een oerwereld bewogen ziel. Daarmee hebben we echter nog geen bewijs dat hij door zijn muziek iets anders wilde uiten dan... muziek. Maar Beethovens persoonlijkheid is zo diep, en dus voor zoveel verschillende uitingen vatbaar, dat elk werk als een eenmalige individualiteit voor ons staat. Hierin schuilt de grote bekoring om, achter de klanken, iets te gaan zoeken buiten het domein der zuivere muziek, dat deze individualiteit van elk werk verklaren zou.
Hot is niet mogelijk in een zo kort bestek ook maar een vermelding te geven aan de vele aanknopingspunten en horizonten die in deze Beethoven-studie worden aangeduid. Moge althans deze al te bondige samenvatting de overtuiging brengen dat dit boek het lezen overwaard is.
G. De Wolf.
Karl NEF, Einfühiung in die Musikgeschichte (3e druk). - Atlantis Verlag, A.G., Zurich, 1945, 328 blz., geb.
Dit boek geeft meer dan zijn bescheiden titel laat verwachten. Alleen uit een jarenlange praktijk als docent kon een zo onderhoudend geschreven en tegelijk zo nauwkeurig voorgestelde muziekgeschiedenis groeien. De bewerker van deze derde uitgave heeft de algemene lijn van het oorspronkelijk werk, dat voor 25 jaren verscheen, geëerbiedigd. Waar echter nieuwe musicologische vondsten of gewijzigde inzichten het noodzakelijk maakten, werden lichte veranderingen en vooral aanvullingen aangebracht. Aldus werden de hoedanigheden, die het succes der vorige uitgaven wettigden, behouden en wordt er tegelijk voldaan aan de eisen van de nog betrekkelijk jonge maar ras vooruitschrijdende muziekwetenschap.
Aan de muziek der oudheid en middeleeuwen wordt een voldoende aantal bladzijden besteed; van hetgeen vaststaat wordt een duidelijk beeld opgehangen, over nog omstreden punten wordt doorgaans gezwegen. Met de opkomst der meerstemmige muziek verbreedt zich de uiteenzetting en grijpt dieper in, naar gelang het voorhanden materiaal overvloediger wordt. Tegenover de hedendaagse muziek neemt schr. een standpunt in dat in een algemene muziekgeschiedenis als deze wel te verantwoorden is. Hedendaagse muziek, zegt hij, is voor den doorsnee-luisteraar misschien moeilijk te verwerken, omdat de kunstenaars steeds op hun tijd vooruit zijn. Men bedenke nochtans dat deze muziek de muziek van onzen tijd is en als zodanig aanspraak mag maken op de nodige inspanning om er zich mede vertrouwd te maken. Uit te maken welke werken onder de overvloedige productie van onze dagen blijvende waarde zullen blijken te bezitten, wordt aan den tijd overgelaten. Schr. vergenoegt er zich derhalve mede enkel die componisten te vermelden waarvan thans reeds het uitzonderlijk talent algemeen wordt aanvaard.
Korte biographieën der voornaamste componisten en goed gekozen bibliographische aanduidingen, in kleinere letter gezet, begeleiden doorlopend den hoofdtekst. Wie over een of ander punt een diepere studie verlangt te maken, vindt hier alle nuttige aanwijzingen.
G. De Wolf.
| |
| |
Emmanuel BUENZOD, Musiciens. - Libr. F. Rouge, Lausanne, 1945, 224 biz.
Tien studies werden hier samengebundeld over Bach, Beethoven, Haydn, Mendelssohn, Schumann, Berlioz, Brahms, Franck, Moussorgski en Debussy. Vormontledingen noch levensschetsen werden bedoeld. Schr. beoogde alleen den lezer in het genot te laten delen dat een fijnvoelend mens onderging bij het aanhoren van enkele der hoogste toppen der muziekkunst, en een inzicht te geven in het contact dat hij bereikte met de ziel van voormelde componisten. Subjectieve kritiek? Ja, maar van de goede soort. Lees dit boek vooraleer naar een der besproken kunstenaars te luisteren, en ge zult er wel bij varen.
G. De Wolf.
| |
Politiek-sociologie-economie
Pierre BAYAERT, Pour une philosophie de la constitution. La loi, le droit et la liberté - La familie et l'école - La propriété et les nationalisations. - Éditions sociales du Nord, Rijsel, z.j., (1946), 163 blz., Fr. Fr. 80.
De Déclaration des droits, waarmee de nieuwe Franse grondwet aanvangt, is de vrucht van een vergelijk tussen de drie grote partijen. Geen wonder dan indien ze er wat 'rood' uit ziet! De Heer Bayaert oordeelde het nuttig haar leer te toetsen aan die der H. Kerk en doet het vooral door aanhalingen uit de laatste pauselijke documenten. Hij deelt ons daarbij interessante bijzonderheden mee over de besprekingen bij het vaststellen van den tekst. Maar hij hekelt de Déclaration te ongenadig, zelfs soms wat kleingeestig. Bevat ze dan bijna niets goeds? Waarom niet ook daarop wijzen? Ja zelfs op belangrijke kenteringen ten goede wanneer wij ze vergelijken met de Déclaration des droits de l'homme et du citoyen van 1789?
K. du Bois.
Jacques LECLERCQ, Leçons de droit naturel, tome IV, Les droits et les devoirs individuels, I d. Vie et dispositions de soi, II d. Travail et propriété. - Nieuwe, herziene en verbeterde uitgave, 'Études morales, sociales et juridiques', Wesmael-Charlier, Namur, 1946, I d. 188 blz., Fr. 60, II d. 398 blz., Fr. 120.
Kort vóór den oorlog eindigde Prof. Leclercq zijn omvangrijk werk: Leçons de droit naturel. Nu komt reeds van de pers de tweede uitgave van het laatste deel - de tweede uitgave der vorige delen bevatte: I Le fondement du droit et de la société in 1933, II L'État ou la politique in 1934, III La familie in 1945 -. Dit succes is verdiend: bij Prof. Leclercq leert men veel, en vooral, hij dwingt u tot nadenken: omdat hij geenszins optreedt als een autoritaire meester die u zijn opvattingen opdringt, maar als de leraar die u laat deelnemen aan zijn zorgvuldig, nauwkeurig en schier angstvallig opsporen der waarheid uit het overvloedig feitenmateriaal dat hij eerst verzamelde. Zijn methode, en ook wel zijn levendige schrijftrant, slepen u mee. Ge schrikt nochtans wel eens op: zekere opmerkingen doen zich een weinig eigenaardig, ja zelfs gewaagd voor; andere weer zijn snijdig, zelfs wanneer vrienden het moeten ontgelden. Bij verder nadenken moet men echter, zelfs in die gevallen, toegeven dat de voorgestane opvatting minstens veel waars inhoudt en u tot nuttige gevolgtrekkingen noopt.
In het hier besproken deel dwong het gebeuren sedert het losbreken van den oorlog tot herzien en bijwerken. Dit werd zorgvuldig gedaan. Daar is b.v. het voeren van den totalitairen oorlog. Wat was alsdan toegelaten aan wie tot dat geweldig oorlog voeren door den vijand gedwongen werd? Over het eigendomsrecht en over den arbeid kwamen uit het Vaticaan belangrijke opmerkingen en vingerwijzingen.
K. du Bois.
Hendrik Christiaan KUILER, Verkeer en vervoer in Nederland, zooals deze in hun recente ontwikkeling zijn bepaald door economisch-geografische factoren. - Oosthoek's Uitg. Mij, Utrecht, 1946, 258 blz.
Deze doctoraatsthesis mag zonder twijfel een werk van ongemene waarde geheten worden, zowel om reden van de analytische hoedanigheden van het onderzoek als om de logisch-duidelijke besluiten die eruit volgen. Het onderzoek strekt zich uit over de jaren 1880-1938, periode door belangrijke structuurveranderingen gekenmerkt, waarin schrijver telkens den invloed van de economisch-geografische factoren nagaat en ontleedt. Als basis van zijn studie heeft schrijver eerst eea moeilijke maar verdienstelijke taak moeten ondernemen: het verzamelen en bewerken van het nodige statistisch materiaal om tot een volledige en exacte kwantitatieve voorstelling te komen van verkeer en vervoer gedurende de beoogde periode. De ontleding van deze ontwikkeling leidt tot de algemene conclusie 'dat verkeer en vervoer steeds in belangrijke mate in hun richting en omvang door
| |
| |
economisch-geografische factoren zijn bepaald, doch deze bepaaldheid draagt geen onvoorwaardelijk karakter'. Naast het algemeen besluit zijn de meer bijzondere conclusies niet minder belangrijk omdat zij aantonen hoe door die economisch-geografische factoren een functieverdeling tussen de verschillende vervoermiddelen is ontstaan en hoe de grondslagen van de oplossing van het coördinatie-vraagstuk in deze economisch-geografische functieverdeling gelegen is.
Ook in ons land waar de vervoerscoördinatie een brandend en onopgelost vraagstuk blijft, zou een dergelijke objectieve en onpartijdige studie uiterst welkom zijn, waardoor de onmisbare gegevens zouden geboden worden om tot een oplossing te komen.
L. Baudez.
Prof. Dr A. COPPÉ, Economische politiek en levensstandaard. - 'Sociale studiën', nr 5, Beyaert, Brugge, 1946, 106 blz., Fr. 37,50.
Dit degelijk en gefundeerd vulgarisatiewerkje geeft ons een juisten kijk en een eerste inzicht in tal van problemen omtrent het mogelijk opvoeren van den levensstandaard. Elk kernachtig behandeld aspect van de 'volledige tewerkstelling' spoort aan, bij ieder hoofdstuk, tot even nadenken. Het werk geeft niet alleen een gedacht van de factoren waarmee rekening dient gehouden, maar suggereert richtlijnen voor een sociaal-gerichte economische politiek (o.m. de medezeggenschap in de onderneming). Alleen de slotbeschouwing, welke overigens een verdere horizont opengooit, schijnt ons te beknopt.
H. De Clercq.
Prof. Ir W. SCHERMERHORN, Nederland in de Wereld. - Uitgeverij 'Vrij Nederland', Amsterdam, 1946, 38 blz.
Deze brochure behelst den tekst van een rede gehouden op den dag der Verenigde Natiën voor de Vereniging voor Internationale Rechtsorde, te 's Gravenhage.
De auteur zoekt vooreerst de plaats te bepalen van zijn land in den groten geestelijken stroom van het wereldgebeuren. Hij stelt daarbij de collectivistische levenssystemen, die enorme mensenmassa's beheersen, tegenover de individualistische cultuur, eigen aan het kapitalistisch systeem en die, naast een grote stoffelijke welvaart, een diep-benauwende ontpersoonlijking van de massa voor gevolg heeft gehad. Tussen beide situeert hij Nederland als deel uitmakend van een relatief kleine wereld van geestesverwanten in West-Europa die een personalistischen cultuurvorm nastreven, waarin persoonlijkheid en gemeenschap ieder eigen rechten en waarden bezitten.
Vanuit die sfeer richt hij zijn gedachte naar de actuele politiek: hij ziet in het socialisme den enigen weg om te ontsnappen aan de keus tussen de twee uiterste levenssystemen. Hij bepleit verder nauwe samenwerking met België, komt op voor een bescheiden levensmogelijkheid aan Duitsland en verzet zich tegen ieder imperialisme dat Europa tot object der wereldpolitiek zou maken. Hij legt den nadruk op de noodzakelijkheid voor Nederland actief op te treden. Nederland is nu eenmaal in het internationaal water terecht gekomen, het is bij de wereldpolitiek betrokken in Europa, in Z.O.-Azië en in Midden-Amerika, het moet zwemmen.
In het raam van de UNO - welke ook de tekortkomingen van die instelling mogen zijn - heeft Nederland een taak te vervullen door verantwoorde gedachten en practische voorstellen te doen horen.
Mits enig voorbehoud wat betreft het ingenomen standpunt in zake socialisme - het woord heeft bij ons een te preciese betekenis - is Prof. Schermerhorn's betoog ook in ons land, wegens de gelijkaardigheid van toestanden, belangen en levensbeschouwing, het overwegen waard.
A.T.
Encyclopédie politique de la France et du monde. - Parijs, de Éditions l'Encyclopédie de l'Empire Français, (1946), I deel (La France), 258 blz., II deel (Le monde) 273 blz., Fr. Fr. 300.
De Introduction verklaart ons dat de democratie bedreigd is. Eenieder moet daarom tot haar redding bijdragen: 'II est temps que chacun retourne aux sources de la Loi sociale et que chacun repense aux grandes régies de l'Histoire et du droit...; (dat allen) participent a la connaissance des grands problèmes du monde moderne, politiques, économiques et sociaux.' Daartoe is deze 'Encyclopédie' een onmisbaar werktuig. Twintig medewerkers hebben zich ingespannen om het voor ons te smeden: hoogleraren, journalisten, rechtsgeleerden, hogere ambtenaren. Achtereenvolgens worden behandeld: théorie de la politique; la politique inférieure de la France (staatsinstellingen, politieke problemen, partijleven); la politique internationale; les grandes nations (de voornaamste staten, niet enkel de grootste, ook België komt aan de beurt); les grands problèmes internationaux.
Zoals in een verzamelwerk meer gebeurt, zijn de bijdragen van ongelijke waarde. De theoretische uiteenzettingen waarmee het werk aanvangt voldoen niet geheel: ze zijn wel eens weinig duidelijk, dit geldt vooral voor de geschiedkundige
| |
| |
schets die het overige inleidt; de voorgestane opvattingen zijn hier en daar bedenkelijk, het valt evenwel op hoe de meeste schrijvers feitelijk dicht bij onze christelijke opvattingen staan of deze althans waarderen. La politique inférieure de la France is bijzonder interessant, in een 140-tal bladzijden wordt ons hier de kern en het eigenaardige der Franse politieke instellingen voorgehouden. Les grandes nations verraadt het bekende feit dat de Fransman met het buitenland weinig bekend is. Vanzelfsprekend lazen wij eerst wat hij over België zegt. Welnu: 'le peuple belge s'est rendu indépendant en 1830 lorsque libéraux (Wallons) et catholiques (Flamands) s'unirent pour se séparer de la Hollande'. En verder: 'le parti libéral dont le président est M. Van Acker'. Wij verwijten eindelijk aan meerdere medewerkers dat ze te veel hebben willen omvatten, met het gevolg dat ze onvolledig blijven en nogal oppervlakkig zijn. Die opmerking valt echter geenszins op de studie over Frankrijk, op verre na voor ons de meest leerrijke brok uit dit boek.
K. du Bois.
Mr H.P. MARCHANT, De Breuk hersteld. - J.J. Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, z.j. (1946), 153 blz., geb. Fr. 65.
Een reeks ernstige waarschuwingen door een Nederlander tot zijne landgenoten gericht. De toon is hevig, de verwijten worden in bittere taal geuit: niet enkel de verdreven bezetter moet het ontgelden, ook de regeerders uit de eerste maanden na de bevrijding krijgen harde noten te kraken! En dan hebt ge nog de voorstanders van corporatisme die het feitelijk op de democratische staatsinstellingen gemunt hebben.
Dit werk werd geschreven kort na de bevrijding, het komt om de papierschaarste, eerst nu uit. Ons inziens had de schrijver zich moeten afvragen of het niet omgewerkt moest worden, en vooral of de verbitterde toon nu nog paste.
K. du Bois.
| |
Varia
Dr E.J.E. HUFFER, S.J., Wiskunde, een deductieve wetenschap. - 'Berchmanianum-Serie', J.J. Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1946, 154 blz., geb. Fr. 50.
Schrijver bezit de kunst de bonte herinneringen, die hem van herhaalde wandeltochten door de Geschiedenis van de Wiskunde bijbleven, ongedwongen en eenvoudig aan de man te brengen. Al schijnt de Inhoudstafel vooral te wijzen op een grondige kennis van de Oud-Griekse Wiskunde, toch blijkt uit de tekst dat Euler, Gauss of Pasch Sch.'s even goeie vrienden zijn als Pythagoras, Euclides of Appolonios en, wat meer is, dat hij de ontwikkelingslijn die de Moderne Wiskunde terugbracht tot de streng-logis he geest van haar eerste stichters heeft weten te volgen door de schijnbaar verwarringscaeppende veelvuldigheid van zijrichtingen heen. Het werk heeft de bedoeling 'het inzicht der lezers in den aard der Wiskunde te openen of te verdiepen' en moet daarom niet gelezen worden als een novelle bij wijze van tijdverdrijf. Vooral de tweede helft van het boek - Probleemstelling v.d. Wiskunde; Methodiek der W. - zal een aandachtige lezing lonen. Toch vrezen we dat niet-mathematici eens te meer zullen opkijken naar de beoefenaars van de 'wisse' kunst als naar mensen die nu eenmaal in een andere - niet reële, natuurlijk - wereld thuishoren. Maar wie het boekje rustig doorleest, hier en daar het potlood ter hand neemt en de een of andere bewijsvoering voor eigen rekening herhaalt, zal P. Huffer dankbaar zijn dat hij de deur van de Wiskunde-schatkamer op een kier heeft opengestoten en een blik gegund op de daar, stofferig en netjes opgehoopt, verzamelde rijkdommen.
Met dit werkje vangt de 'Berchmanianum-reeks' de publicatie aan van de lessen die, ter aanvulling van een hedentendage meer en meer noodzakelijk wordende en toch vaak zo onvolledige wetenschappelijke vorming, aan de Philosophische Faculteit der Noord-Nederlandse Jezuïeten gedoceerd worden. Wij verheugen ons ten zeerste om dit initiatief en twijfelen er niet aan dat het veler wens zal tegemoetkomen die, tot hun spijt, tal van wetenschappelijke gebieden als ongenaakbaar hadden beschouwd en nu een kans krijgen om het domein van hun kennis, zonder gedisproportionneerde inspanning noch tijdverspilling, te verruimen.
L. de Borman.
| |
| |
| |
Boeken bij de redactie ingezonden van 26 october tot 25 november 1948
| |
Bespreking naar mogelijkheid
Antonissen, Dr Rob. - Herman Gorter en Henriette Roland-Hoht. - De Sikkel, Antwerpen, 1946, 642 blz., gen. Fr. 200, Fr. geb. 240. |
Banning, Emile, Réflexions morales et politiques. Introduction du Comte Louis de Lichtervelde. - 'Études et essais politiques, collection du baron Pierre Nothomb', Editions Universitaires, Les Presses de Belgique, Brussel, 1946, 244 blz. |
Bock, Gerda De -, Incivisme en repressie, een onderzoek in de vrouwenafdeling van het interneringscentrum te Gent. - De Sikkel, 1946, 82 blz., Fr. 65. |
Boonen, Leo, Joppie en zijn hoepel, geïllustreerd door Eug. Winters. - Uitgeverij De Vlijt, Antwerpen, 1946, 52 blz., geb. Fr. 45. |
Boschot, Adolphe, La jeunesse d'un romantique, Hector Berlioz, 1803-1831, d'après de nombreux documents inédits. - 4e druk, Pion, Parijs, 1946, 316 blz. |
Cauberghe, J., Nederlandsche taalschat. Deel I Spreuken en spreekwoorden, deel II Spreekwijzen, uitdrukkingen, gezegden, deel III Synoniemen, antoniemen, homoniemen en paroniemen, deel IV Citaten en gevleugelde woorden. - Brepols, Turnhout, 1946, 293, 314, 415 en 305 blz. |
Champigneulle, L'âge classique de la musique française - 'La musique française dans la civilisation', Aubier, Éditions Montaigne, Parijs, 1946, 352 blz. |
Claus, K.S.J., Het kind, vloek of zegen. - Goede Pers, Altiora, Averbode, 1946, 150 blz., Fr. 40. |
Conscience, Hendrik, De oom van Felix Roobeek. - Herziene uitgave, De Sikkel, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946, deel I 131 blz., deel II 168 blz., gen. Fr. 38; geb. Fr. 55. (Bij intekening Fr. 34 en Fr. 50). |
Conscience, Hendrik, Baas Ganzendonck. - Herziene uitgave, De Sikkel, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946, 138 blz., gen. Fr. 38, geb. 55. (Bij intekening Fr. 34 en Fr. 50). |
Conscience, Hendrik, Rikke-Tikke-Tak, Blinde Rose, De Grootmoeder. - Herziene uitgave. De Sikkel, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946, 146 blz., gen. Fr. 38, geb. Fr. 55. (Bij intekening Fr. 34 en Fr. 30). |
Corn, A.E., Zonen van Neptunus. Een bundel verhalen van de zee. - De Sikkel, Antwerpen, 1946, 139 blz., gen. Fr. 60, geb. Fr. 80. |
Craene, Basiel De -, Passie-Verhaal. - Unicum, Brugge, 1946, 62 blz., Fr. 48. |
Daenen, Dr G., Oefeningen bij de practische Nederlandse spraakkunst. - Van In, Lier, 1946, 212 blz. |
Delaruelle, A. & Claes, Dr A.T., Beginselen der moderne chemie. I Anorganische chemie. - Achtste en geheel omgewerkte druk, Standaard-Boekhandel, 1946, 340 blz., Fr. 85. |
Demedts, André, Richard Minne, Hedendaagsche dichters. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946, 63 blz., Fr. 38. |
Doehard, Renée, L'expansion économique belge au moyen âge. - Collection 'Notre Passé', Renaissance du livre, Brussel, 1946, 120 blz. |
Ermes, B.H., Henk, band en stofomslag van Marcel Dewijndt. - De Zonnewijzer, Turnhout, 1946, 191 blz., gen. Fr. 60, geb. Fr. 75. |
| |
| |
Fleerackers, Emiel, S.J., Rhetoriek, ten gebruike der klassieke humaniora. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, z.j. (1946), 102 blz., Fr. 35. |
Florquin, Joos, Lente van het hart. - 'Volksreeks van het Davidsfonds', nr 340, Davidsfonds, Leuven, 1946, 186 blz., gen. Fr. 28, geb. Fr. 40. |
Gullväg, Olaf, 't Begon in een midzomernacht. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946, 966 blz., geb. Fr. 225. |
Haeringen, Dr C.B. Van -, Kramers Nederlands Woordenboek. - G.B. Van Goor Zonen's uitgeversmij, 's Gravenhage, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1946, 988 blz., geb. Fr. 175. |
Hardwig, Albert, F. Het wilde leven. - 'Volksreeks van het Davidsfonds', nr 339, Davidsfomds, Leuven, 1946, 134 blz., gen. Fr. 24, geb. Fr. 36. |
Karri, Unto, Het ijs breekt, vertaald uit het Finsch door Salvador Hertog. - Uitgeverij 'De Vlijt', Antwerpen, 1946, 240 blz., gen. Fr. 50, geb. Fr. 70. |
Kerckhove, Hendrik Van -, Van kluizenaar tot minnezanger. Verzen. - De Pauw, Leuven, 1946, 37 blz., Fr. 45. |
Kroes, Dr H.W.J., Kramers' Duits woordenboek, Duits-Nederlands en Nederlands-Duits. - 15e vermeerderde druk, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1942, 1347 blz., geb. Fr. 175. |
Legoët, Madelaine, Pater Etienne Pernet, een voorlooper van het sociaal huishoudelijk dienstbetoon, uit het Fransch vertaald door G. De Keersmaker. - 't Groeit, Antwerpen, 1945, 167 blz. |
Lewisohn, Ludwig, La vase d'or, suivi de La dame outragée et Terre sainte. Texte français de Maxime Piha. - Éditions de la Sixaine, Brussel, z.j. (1946), 220 blz. |
Maeldere, G. Vanden -, De jonge Galileï. - 'Volksreeks van het Davidsfonds', nr 341, Davidsfonds, Leuven, 1946, 186 blz., gen. Fr. 28, geb. Fr. 40. |
Mahieu, Paul, De organisatie van den inkoop. - 'Bedrijfsorganisatorische studiën' IV, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946, 101 blz., Fr. 60. |
Mahieu, Paul, De organisatie van den intellectueelen arbeid. - Tweede druk, Universum, 1945, 66 blz., Fr. 50. |
Michiels, Gérard, Prometheus en andere gedichten. - Van Aelst, Maastricht, z.j., 27 blz. |
Mierlo, Prof. Dr J. Van -, S.J., Magister Nivardus' Isemgrimus, het vroegste dierenepos in de letterkunde der Nederlanden. Vertaald door Dr J. Van Mierlo, S.J., Verluchtingen van Désiré Acket. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946, 232 blz., gen. Fr. 280, geb. Fr. 330, Luxe uitgave op geschept Hollandsch, gen. Fr. 480, geb. Fr. 650, Weelde uitgave met de hand gekleurd, gen. Fr. 1480, geb. Fr. 1780. |
Monheim, Chr., Boula-Matari Stanley, le briseur de roches. - Éditions coloniales Zaïre, Antwerpen, 1946, 96 blz., Fr. 60. |
Muls, Prof. Dr J. De boer in de kunst. - 'Keurreeks van het Davidsfonds', nr 35, Davidsfonds, Leuven, 1946, 243 blz. en 112 buitentekstplaten, gen. Fr. 60, geb. Fr. 78. |
Noouthoven, Jean Van -, De moeilijke keuze. - 'Volksreeks van het Davidsfonds', nr 343, Davidsfonds, Leuven, 1946, 203 blz., gen. Fr. 30, geb. Fr. 42. |
Persoons, Felix, Sta op en wandel. - 'Jeugdreeks van het Davidsfonds', nr 50, Davidsfonds, Leuven, 1946, 152 blz., Fr. 16 |
Peters, Prof. Fr. O. Sociale verheffing en economische wederopbouw door vorming en technische opleiding van den arbeider. - 'Leuvensche bijdragen tot rechts- en staatswetenschappen. Actueele studiën', reeks A: Binnenlandsche vraagstukken. |
Prick van Wely, F., Kramers' engels woordenboek, Engels-Nederlands en Nederlands-Engels. - 18e druk, G.B. Van Goor Zonen's uitgeversmaatschappij, 's Gravenhage, Nederlandsche Boekhandel, 1946, Antwerpen, 1236 blz., geb. Fr. 175. |
| |
| |
Prick van Wely, Dr. Kramers' Frans Woordenboek, Frans-Nederlands en Nederlands-Frans. - 17e druk, G.B. Van Goor Zonen's uitgeversmaatschappij, 's Gravenhage, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, z.j. (1946), 1222 blz., geb. Fr. 175. |
Pyck, Dr Paed. Joz. Cultuurvorming in den huiskring. - 'Familieleven', nr 46, 't Groeit, Antwerpen, 1946, 78 blz., Fr. 16. |
Ripert, J., Aspect juridique du capitalisme moderne. - Librairie Générale de droit et de jurisprudence, Parijs, 1946, 348 blz. |
Sahlgren, G. en J., Zweedsche volkssagen naar de oorspronkelijke aanteekeningen van Sven Sederström, vertaald en ingeleid door Remy De Muynck. - De Vlijt, Antwerpen, 1946, 200 blz., geb. Fr. 60. |
Salminen, Sally, Long printemps. Traduit par Céline Van der Pelen. Adapté par Aimé Decoster. - La Sixaine, Brussel, 1946, 397 blz. |
Schermerhorn, Prof. Fr. W. De positie der lage landen aan de zee. - 'Leuvensche bijdragen tot de rechts- en staatswetenschappen', Actueele studiën. Reeks B: Internationale voorlichting, Standaard-Boekhandel, 1946, 37 blz., Fr. 18. |
Schermerhorn, Prof. Fr. W. Nederland in de wereld. - Vrij Nederland, Amsterdam, 1946, 38 blz. |
Schrijvers, Jos., C.S.S.R., De weg van het vertrouwen. - De Kinkhoren, Brugge, 1946, 341 blz., Fr. 55. |
Schueren, Prof. G. Van Der -, Onze kolonie en de kolonisatie, voordrachten en lezingen gehouden in het koloniaal universitair centrum tijdens de akademische jaren 1939-40 tot en met 1943-44. - Standaard-Boekhandel, 1946, 594 blz., geb. Fr. 198. |
Staes, C.J., De Slokop: - De Vlijt, Antwerpen, 1946, 216 blz., gen. Fr. 60, geb. Fr. 80. |
Steur, Prof. Dr Klaas Notities over de rechtvaardigmaking zooals de katholieken haar zien. - Paul Brand, Bussum, 1945, 184 blz., Fr. 30. |
Steur, Prof. Dr Klaas Het christendom en de andere godsdiensten. Twee redevoeringen. - Paul Brand, Bussum, 1946, 100 blz., Fr. 32. |
Stoks, M., C.S.S.R., Mijn hemel op aarde. - J.J. Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1946, 60 blz., Fr. 20. |
Stoks, M., C.S.S.R., Jezus' hoogepriesterlijk gebed. - J.J. Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1946, 84 blz., Fr. 20. |
Teeuwen, P. Norbertus -, O.E.S.A. en Gustaaf Dekesel, Sint Nicolaas van Tolen-tino, een volksheilige in Vlaanderen. - Uitgaven, der P.P. Augustijnen, Gent, 1946, 140 blz., gen. Fr. 60, geb. Fr. 85. |
Tempels, Placied, O.F.M., Bantoe filosofie. - De Sikkel, Antwerpen, 1946, 118 blz., Fr. 65. |
Thils, Gustave, De diocesane geestelijkheid en haar spiritualiteit. - Die Skald, Brussel, 1946, 24 blz., Fr. 8. |
Valensin, Auguste, François, présenté par Auguste Valensin. - Éditions Univer-sitaires, Presses de Belgique, Brussel, 1946, 285 blz., Fr. 69. |
Vanhaegendoren, M., Beschouwingen over jeugdwerk. - 'Jeugdvraagstukken', nr 5, De Pijl, Brussel, 1946, 107 blz., Fr. 35. |
Wachters, Louis, Harten en klei. - 'Volksreeks Davidsfonds', nr 342, Davidsfonds, Leuven, 1946, 205 blz., gen. Fr. 30, geb. Fr. 42. |
Wijnants, Jozef, Gevaren die de jeugd bedreigen. - 'Familieleven', nr 45, 't Groeit, Antwerpen, 1946, 86 blz., Fr. 16. |
Internationale studiekring voor sociale wetenschappen, onder voorzitterschap van Z.E. Kardinaal Van Roey. Sociaal handboek, grondlijnen voor katholiek sociaal program. Vertaald door F. Van Goethem. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946, 126 blz., Fr 40. |
|
|