Streven. Jaargang 14
(1946-1947)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 336]
| |
Letterkundige kroniek
| |
[pagina 337]
| |
Méér dan een thesis is het echter niet. Het doorslaand bewijs dat men werken kan: opzoeken, lezen, begrijpen, samenvoegen, rangschikken en voorstellen. Het allernauwkeurigst afgewerkt grondplan van een geheel verkend domein. De volkomen bevredigende uitbeelding, uiterlijk gezien, van een dubbel leven, door dichterschap en socialisme tweevoudig verstrengeld; maar nog niet het grondig inzicht, het éne licht dat alles verheldert, het vaste standpunt dat alles in één perspectief stelt, het kloppend hart van een ver uiteenliggend organisme. De uiterlijke verschijning van den half getemden sfinks, die nog niet tot spreken werd gebracht. | |
IHerman Gorter en Henriëtte van der Schalk, respectievelijk in 1864 en in 1869 geboren, waren bevriend van 1893 tot aan Gorter's dood in 1927. Van 1897 tot 1909 werkten zij samen in het toen jeugdig en dynamisch socialisme; in deze vriendschap, beïnvloeding, tijdelijke samenwerking waarna scheiding, is alles gelegen. Maar vooreerst dient het in zijn tijd gesteld. Het tijdperk van 1880 tot 1914, dat den reuzenstrijd zag tussen de oude romantiek en het nieuwe realisme, droeg de kiem in zich van de meeste hedendaagse rampen, de kiem toch ook van een thans mogelijke opstanding. Het vertoonde een bijna bovenmenselijke spanning, een gespletenheid tot op den bodem: een nog nooit zo brutale goddeloosheid, waartegenover een vroomheid tot in het heldhaftige; een dogmatiserend individualisme en een stijgend gevoel van saamhorigheid; een wetenschappelijk positivisme en een vermoeden van menigvuldige imponderabilia; een artistiek naturalisme en een symbolisme met mystieke allures. Door elkander woelden een intenser nationaliteitsgevoel en een internationalisme als een bevrijding, revolutionnaire beginselen en een nieuw besef van oude afhankelijkheid; de machtige stemmen werden gehoord van Nietzsche, Strindberg, Ibsen, Tolstoï. In Nederland zegevierden de Tachtigers en groepeerden zich de socialisten; bij ons vingen de Van-Nu-en-Straksers die wekkende geluiden op. In dezen zo zwangeren tijd staan dus de dichter en de dichteres, hun kunstwerk en hun actie. Beiden zijn 'op de kentering der tijden geboren'; in hun ogen verbleken de oude werelden, terwijl de nieuwe, ach zo trage, dageraad maar niet rijzen wil. Meteen kennen wij den grond van beider karakter. Avontuurlijk tot en met de heldhaftigheid, nonconformistisch en revolutionnair omdat zij het precaire beseften van veel toestanden en conventie, sterk creatief en idealiserend, ongedurig en tot veel in staat, werden zij door den tijdgeest tegelijk gestuwd en gebroken. Alles leek neer te storten in puin; hun haastige stichting kon het gesloopte werk van eeuwen niet vervangen. De laatste traditie ging verloren, de laatste stijl teloor; bleef het hunkeren over en het ontgoocheld grijpen in het ijle. Zoveel krampachtiger en meer verbeten, zoveel dapperder en geweldiger waagden zij kunst en krachten, vrede en rust; gestuwd door een naïef gemis aan ervaring, | |
[pagina 338]
| |
daar zij de schone toekomst waanden te kunnen grijpen. Jaren later slechts zou de dichteres inzien dat zij 'de bouwers van den tempel' niet konden zijn, alleen 'de sjouwers met de stenen'. In alle grote Westeuropese landen vinden zij hun weerga: inwendig verscheurde kinderen van dien tijd; even begaafde als rusteloos arbeidende kunstenaars en publicisten; geweldig in de actie, tot zij ten prooi vallen aan hun té gejaagde strijd- en offervaardigheid. Grote namen zijn het in elke Westeuropese literatuur: niet om hun zuivere kunst het meest vernoemd en geprezen; wél om hun macht en vaart, hun gloed en verheffing, hun onuitputtelijk verscheiden vruchtbaarheid.
Toen, in 1893, de bijna dertigjarige Gorter de vier-en-twintigjarige Van der Schalk leerde kennen, had hij op haar den voorsprong van den man op het meisje. Zij moést naar hem wel opzien: naar den universitair gevormden classicus; den gevierden dichter van Mei, die zich sedertdien, na een korten verkenningstocht in het bandeloze sensitivisme, tot een meer gebonden kunst wendde en de ideologische vastheid van Spinoza... Gorter was toen wat hij altijd blijven zou: een dichter op de eerste plaats, die, om zijn nooit achteruitgesteld dichterschap, alles zou inzetten. Een even vermetele als begaafde, die altijd leek te improviseren, vaak buitengewoon gelukkig. Soms wilde hij de gehele poëzie tot zintuiglijkheid en muziek herleiden; ineens, als reactie daartegen, timmerde hij aan episch-didaktische gewrochten. Voor natuur en mensen stond hij open; maar in het diepste van zijn egocentrische ziel drong geen transformatie door: elke ontvankelijkheid moest slechts materie en stuwing worden voor dichterlijke schepping. Een man met tegenstrijdigheden dan: de mensen genegen, maar vol van terughouding; open en gesloten; een allerspontaanste, allergevoeligste zinnelijkheid, en een onverbiddelijke, onverbeterlijke drang naar abstracte structuur. Een groot geworden kind, dat zich te goed volwassen weet en toch geheel kind is gebleven. Een individualistisch socialist, die zich zou mee-wenden met den kenterenden tijd; maar de diepste, de duurzaamste krachten zou hij uiteindelijk niet bereiken: daarvoor was hij te koud, hij, de erotische, te liefdeloos. Een gesplitste tussen zinnen en rede, lyriek en epiek, brede genegenheid en gesloten zelfzucht, schoonheid en avontuur, ontvankelijkheid en onverbiddelijkheid. Een schitterend dichter; maar die de inwendige ijlte noch vullen kon noch verduiken, en die, van het innigste leven verstoken, onafwendbaar toeging naar verstarring, verdorring, machteloosheid.
In 1893 scheen de dichter torenhoog boven de dichteres te staan, die van haar reeds overvloedige productie nog niets had gepubliceerd. Toch sloegen haar sonnetten hem aanstonds met verbazing: zij bezat 'de rustigende vastheid', het intellectuële zelfbedwang dat hij miste; zij ging naar de kern der dingen. Onmiddellijk beïnvloedde de jongere den oudere, - en nooit zullen we weten, terwijl hij haar tot Spinoza, tot Platoon, tot Dante geleidde, in hoever haar diepere ziel de zijne gelijk stemde. | |
[pagina 339]
| |
Ook in 1897, bij het toetreden tot het socialisme, ging de dichter de dichteres voor; maar afzonderlijk zou elk van beiden wellicht, door deze revolutionnaire en idealiserende stroming gegrepen, zover gekomen zijn. De meester en de leerlinge kwamen dus over: beiden begaafd en tot alles bereid; beiden geschikt en voorbestemd om, de hand in de hand, een socialistische kunst en cultuur te scheppen en te verbreiden. Hen wachtte een onderneming van jaren; een lange saamhorigheid; een duidelijk merkbare wedijver in de productie die precies parallel loopt, - tot langzaam de jongere aan den oudere ontgroeit, meteen aan het eerste beperkte inzicht. Maar intussen moeten de begaafdheid, de ernst, de toewijding en offervaardigheid, de warme menselijkheid zelf der vrouw den man herhaaldelijk tot studie, tot zelfonderzoek hebben genoopt, tot nieuw pogen en productie. Gorter en Roland Holst, beiden buitenmate ondernemend, begaafd en werkzaam, hebben, verenigd, arbeid en resultaten méér dan verdubbeld. Zij vulden elkander aan, de vrouw den man het meest. De heerlijke tijd van beider leven; de verovering, in de jaren van kracht, met vollen inzet en vermogen! Gorter die, zonder diepe ontvankelijkheid en solied criterium, tussen spontane zintuiglijkheid slingerde en abstraherende structuur, vond bij de zoveel intenser levende vrouw contact en plasticiteit; Roland Holst op haar beurt, die den droom met de daad wilde verenigd zien, liet zich opdrijven in het dadenleven, met de hoop er den droom ook te ontmoeten. De eerste scheiding, die van 1909, verbrak beider ideaal; maar Gorter verloor het meest. Nu de socialistische beweging in Nederland haar eerste phase, haar ruim-menselijke idealisering voorbij was: nu zou de dichter, om de helderheid der beginselen steeds meer naar links gericht, langzaam voorgoed van de mensen vervreemden. Met verstarde gedachten ging hij aan hen voorbij; zijn contact met de Russische communisten voerde hem naar de werkelijkheid niet terug; zijn artistieke productie, interessant nog voor belangstellenden en vaklieden, raakte zijn tijdgenoten niet meer. Los van Henriëtte Roland Holst, ging Herman Gorter voor de samenleving, voor de kunst, voor menselijkheid en werkelijkheid verloren. Daarom, al kunnen wij den invloed van de dichteres en partijgenote niet uitmeten, heeft zij hem misschien, den dweper, zoveel langer onder de mensen gehouden? Of heeft haar eigen onverzettelijk-vurige ziel naar de abstracte consequentie hem voortgeleid?... Veel andere onderstellingen kunnen daaromtrent gemaakt, waarvan de raadselachtige sfinks nog niets verklaarde. | |
IIMen kan Gorter een dichterlijk didacticus noemen: dichterlijk vooreerst; maar de didaktiek hield zijn lyriek (en epiek) samen en zijn leven recht; - Roland Holst daarentegen is lyrisch-dramatisch: ononderbroken uit ze zich lyrisch, met altijd een achtergrond van dramatische conflicten. De ene sublimeert, de andere worstelt; maar elk sublimeren verijdelt en vervalst, en worstelend verheft men zich vaak het hoogst. | |
[pagina 340]
| |
Geen Nederlander incarneert, gelijk deze grote dichteres, het zwoegen der laatste vijftig jaar. Het wilde zwoegen, het grijpen naar uitersten, het schijnbaar ondergaan en toch weer verrijzen. Zij kende nieuwe geboorten en wedergeboorten; telkens werd zij ontgoocheld. En als wij haar verhouding met Gorter onderzoeken: deze bracht haar de eerste 'nieuwe geboort'; met hem beproefde zij de eerste wedergeboorte. Daarna ging het niet meer.
In 1893 verliet de jonge dichteres haar eersten, haar kostbaren en geheel bevredigenden Mentor Verwey, om Gorter aan te kleven. Een typische keuze! Alsof, voor het burgerlijk opgevoede meisje, de burger Verwey te bekrompen bleef, en als waren de Nederlandse classici, bij wie hij zich vormde, te klein van formaat. Gorter dan: de veel meer bandeloze, verlokkende, veroverende! De eerste invloed moet een bevrijding geweest zijn; een verdieping tegelijk, - en samen gingen zij den weg op van de onbeperkte vrijheid van geest, geleidelijk van het internationale avontuur. Het socialisme, in 1897, bracht haar, meer dan aan Gorter, een 'nieuwe geboort'. Voor den man was het een nieuw systeem, niets méér dan een stramien voor leven en dichten; voor de vrouw een nieuw bestaan, met 'de liefde als eenge levenswet'. Elk van beiden zou daaruit verder evolueren, de vrouw het meest, en toch bleef zij, tot het einde toe, veel getrouwer aan ideaal, liefde, partijgenoten en mensheid. Gorter's invloed heeft dus, voor een deel althans, dat jonge leven, in zijn burgerlijkheid nog bekneld, den groten doolweg opgejaagd der humanitaire wereldrevolutie. Wellicht had de vrouw ook zonder hem dien stap gezet (wij schreven het reeds); maar iets van de Gorterse dweepzucht nam zij over, in een al te grote spanning. Hebben voortvarende vermetelheid en antiburgerlijke reactie niet een té groot deel in haar optreden, productie, arbeid en actie, - en staat alles niet geschonden door veel slordigheid, veel haastige improvisatie? Van een uitzonderlij ken geest weliswaar, van een geheel zich schenkend hart; improvisatie toch, en langs veel dwaalwegen om vindt de improviserende al te moeizaam richting en licht. Van waar, bij Roland Holst, dat geweldige en gejaagde; dat bijna verblindende soms en dweepzieke, dat geslingerd worden van uiterste naar uiterste? Haar tijd? haar temperament? Ja; maar ook Gorter. Gorter dreef haar, gelijk Verwey het wel nooit had gekund: naar extremen; maar zó wellicht naar de heldhaftigheid. Voor alle winden zette hij haar huis open; niemand misschien leerde haar zo luisteren 'in den horen der mensheid, naar de grote stem die zwelt'.
De splitsing van de socialistische partij, in 1909, scheidde Gorter van haar af; die breuk werd nooit hersteld. Al werkten en streden zij weer samen, bij de avontuurlijke poging van het communisme in 1917-1921: de oude eensgezindheid, de eenheid van programma en voelen, keerden niet weer. En wij die weten, door De vrouw in het woud, hoezeer dit 'groot | |
[pagina 341]
| |
verdriet' de dichteres verscheurde, louterde, rijpte en staalde; wij die de daarop volgende bundels-van-verinnerlijking, Verzonken grenzen en Verworvenheden, zien uitkomen in een plots opwellende godsdienstigheid: wij bedenken meteen hoezeer deze vrouw zich aan mensen kon hechten, en wij begrijpen dat Gorter's heengaan een bestanddeel was van de pijn die de dichteres sloeg en verdiepte, een bestanddeel van haar opstanding, van haar godsdienstige wedergeboorte. Henriëtte Roland Holst was in haar jeugd godsdienstig geweest; op rijperen leeftijd werd zij het weer. Tussen beide perioden ligt het verkeer met Gorter, dat, globaal gezien, samenvalt met den arbeid in het materialistisch socialisme. En dat haar godsdienstigheid, ook nu nog, een pantheïschen inslag vertoont en op het vrije onderzoek berust; dat zij de ruime liefde tot de mensen geheel vooraan stelt: verre en verscheidene oorzaken verklaren deze schakeringen; maar nog duikt (in hoever verantwoordelijk?) Herman Gorter op.
Herman Gorter en Henriëtte Roland Holst hebben samen, in een tijd van spanning en gisting, het grote avontuur gewaagd van de wereldhervorming. Door twee phasen, de socialistische en de communistische, gingen beiden heen; toen kon de ene, in zijn uiterst linkse positie, niet verder meer; aan de andere, door de werkelijkheid geleerd, viel een onverwachte 'verworvenheid' in den schoot: een tweede jeugd. Verenigd zijn ze vérder gegaan dan ieder afzonderlijk zou gekomen zijn: in den strijd, het avontuur, het extremisme. Juist daarin vonden zij elkander; terwijl eenieder zichzelf toch bleef. Daarom, al kunnen we niet uitmaken in hoever Gorter door Roland Holst getekend bleef, dit is zeker: altijd bleef Roland Holst getekend door Gorter. Hij had haar geleid te midden van het woud waarin zij verdwaalde; deze eerste tocht werkte altijd door. | |
IIIIn één verhaal behandelde Dr Antonissen twee gelijklopende levens; herhaaldelijk ging hij van het ene naar het andere over. Maar het preciese onderwerp van zijn studie, de tandem van twee dichters en strijders, omlijnde hij niet scherp genoeg; hij greep het niet aan met knellende hand. Hij plaatste zijn gestalten haast niet in hun tijd, terwijl hun afhankelijkheid daarvan zich het eerst misschien opdrong. Tegenover de dichters en hun werk stond hij te weinig kritisch en schiftend. Wél kan men ze niet te veel bewonderen; maar een overwogen bewondering, met een penetrerend oordeel gepaard, brengt uiteindelijk meer schoonheid en verrijking. Hij hield zijn studie te literair, zonder de andere aspecten toch uit te sluiten. Daardoor ontmoette hij op zijn weg een bonten stoet van uiteenlopende vragen, die hij telkens aandachtig - en toch maar voorlopig - behandelen moest... | |
[pagina 342]
| |
Nog konden wij, na het onvaste standpunt, van de onvaste methode gewagen, van een onzekere poëtische waardebepaling, een te weinig artistieken stijl, zelfs hier en daar een gebrek aan doorzicht. De horizonnen van wijsbegeerte, geschiedenis, sociologie en godsdienstkennis staan niet genoeg open...: het boek heeft de gebreken - maar dan ook de hoedanigheden - van een analytische studie. Nauwgezet werd een schat van degelijk materiaal verzameld; eerlijk werd alles samengelegd in een nog ruige mozaïek, met de grote lijnen reeds duidelijk getrokken... Al heeft de sfinks nog niet gesproken, reeds is hij mooi getemd, - en zoveel méér zal hopelijk een synthetisch werk ons eens verheugen en verrijken, daar het analytische zoveel belooft en waarborgt. |
|