| |
| |
| |
Samenwerking onder onze katholieke schrijvers
door André Demedts
Als wij de geschiedenis van de Vlaamse letterkunde na 1830 nagaan, moeten wij tot de vaststelling komen, dat het klimaat waaronder ze gegroeid is, en de geest die haar heeft beheerst, eerder vrijzinnig dan godsdienstig zijn geweest. Wel waren de meeste kunstenaars gedoopten en zijn ze ook verzoend en in vrede met God gestorven; maar als zij schoonheid wilden scheppen of over het werk van anderen oordelen, deden zij het niettemin buiten de bezieling van hun geloof en met veronachtzaming van de christelijke beginselen. Bij naam heetten zij katholiek, in feite waren zij liberaal. Misschien werden zij het zich nooit bewust dat er een dubbelzinnigheid in hun optreden lag. In ieder geval gedroegen zij zich, alsof de kunst buiten en boven alle andere waarden stond. Als er toch godsdienstige motieven uit hun werk kunnen opgediept worden, is het, omdat zij onvrijwillig uit hun leven in hun kunst zijn overgegaan. Ongetwijfeld bestonden er uitzonderingen, zoals Gezelle; doch het is wel opvallend dat deze figuren, en Gezelle in de eerste plaats, aan de buitenste rand van de literaire wereld hebben gestaan. Op een beperkte schare navolgers oefenden zij soms een overdreven invloed uit, die juist daardoor een verkeerd uitwerksel had; maar op de ontwikkeling van het officiële letterkundige leven of op de hernieuwingsbewegingen door de volgende generaties ingezet, hadden zij weinig vermogen. Katholieken hebben meegewerkt om de stromingen, die door 'Van Nu en Straks', 'De Alvoorder' en 'Ruimte' zijn losgekomen te helpen verwekken; maar het kan niet geloochend worden, dat van de groep waartoe zij behoorden, geen katholieke uitstraling is uitgegaan.
Die vrijzinnige traditie is tot heden gehandhaafd gebleven. Nog altijd wordt een groot deel van onze kritiek beheerst door het waandenkbeeld, dat een godsdienstig bezielde kunst, wat in ons land betekent een katholieke kunst, in zich minderwaardig is. Schoon die mening zelden onomwonden wordt verkondigd, bepaalt ze toch de houding die door veel vrijzinnige beoordelaars aangenomen en zelfs door sommige katholieken wordt beaamd en goedgekeurd. Moeten wij feiten aanhalen? Liever doen wij het niet om schermutselingen omtrent
| |
| |
punten van minder belang te vermijden; ten andere is het voor alle ingewijden duidelijk, dat we niet ver behoefden te zoeken naar de bewijzen, die onze uitspraak kracht kunnen bijzetten. Alleen willen we nog verklaren, dat wij eensdaags vrij en vrank man en paard zullen noemen, indien de verontrechting, waarvan we gedurende de laatste jaren getuige zijn geweest, even willekeurig en driest moest worden volgehouden. Persoonlijk kan het ons niet schelen hoe prijzen en prebenden toegekend, erkenning en roem worden bedeeld; maar de verwatenheid in het onrecht kan zo uitdagend worden, dat wij om den wille van de gewone correctheid, die tegenover ons niet wordt onderhouden, in het krijt moeten treden, willen wij ons over onze sulachtige goedmoedigheid niet schamen.
Ver van ons het te willen voorstellen, alsof de wantoestand waarvan wij de slachtoffers zijn, aan een samenzwering onder de vrijzinnigen moest worden geweten. Wij katholieken hebben aan onze achteruitstelling de meeste schuld; door het gemis aan beginselvastheid dat ons optreden kenmerkt; door onze afzondering van elkander en sterker, door onze verdeeldheid, die een gevolg van enggeestigheid en soms van kleinzielige ijverzucht is, hebben wij onze macht zodanig versplinterd, dat zij kan buiten beschouwing blijven.
In een land waar de katholieke kunstenaars talrijker zijn dan hun niet gelovige kollega's en over het algemeen gezien niet minder begaafd; waar een uitgebreid pers- en tijdschriftenwezen hun ter beschikking kon staan en verschillende machtige organisaties op ieder gebied niet liever verlangen dan hun werking te ondersteunen, vergeten wij, dat wie zichzelf niet eert, zeker niet door anderen geëerd zal worden en laten wij ons vanuit de hoogte, met een glimlach van misprijzen of medelijden, als een bende schooljongens behandelen. Om niet voor een duisterling te moeten doorgaan en de machthebbers van de dag een woordje van lof te ontlokken, zijn we tot veel dubbelzinnigheid in onze houding, tot verraad jegens elkander en verregaande laksheid bereid.
Desondanks zijn wij ervan overtuigd, dat het een toegeving aan bekrompenheid en dus een verkeerde zaak zou zijn, indien wij ernaar moesten streven, dezelfde vijandige verdeeldheid, die ons politieke leven verscheurt, naar het kulturele over te brengen. Mogelijk werpt iemand op, dat die afscheiding niet meer moet gebeuren, aangezien zij in feite reeds bestaat. Dat is inderdaad gedeeltelijk waar. De vrijzinnigen weten wie tot hun rangen behoort, wie zij kunnen vertrouwen schenken en met gunsten belonen. Is echter voor ons de toestand even klaar? In veel gevallen zijn de lijnen niet scherp getrokken. Dikwijls laten wij de indruk onze overtuiging niet zeer ernstig op te nemen, om daardoor de andersdenkenden in het gevlij te komen.
| |
| |
Deze laatsten zullen zich nochtans door onze kruiperige knechtenmentaliteit niet uit hun lood laten slaan, waar het er op aankomt hun eigen doeleinden te verwezenlijken. De katholieken in de eerste plaats, maar ook de anderen, hebben er alles bij te winnen, dat de troebelheid in de verhoudingen, die wij ten koste van een fiere eerlijkheid blijven dulden, zo spoedig mogelijk wordt opgehelderd, opdat, bij een duidelijke afbakening van ieders standpunt, het mogelijk zou worden naar recht en feite als gelijken met elkander om te gaan. Waar ieder weet wat hij aan de andere partij heeft, kan met wederzijdse eerbied en te goeder trouw, voor het welzijn van onze literatuur samengewerkt worden. Dan eerst zal het mogelijk zijn, het geniepig gekuip om voordelen en het verlenen van onverdiende onderscheidingen te bekampen, om 't even van welke zijde het, tot schade van onze kuituur zou worden ondernomen. Een bezit dat aan het hele volk toekomt, moet boven de intriges van een persoonlijke eer- en hebzucht staan.
In verband hiermede, achten wij het wenselijk, dat alle tijdschriften onvervaard zouden kleur bekennen. Katholieke redakties moeten er zich bewust van zijn, dat zij naast hun algemene taak, de bevordering van onze letterkunde in haar geheel, ook bijzondere verplichtingen tegenover hun overtuiging hebben. Zij mogen zich de leiding over hun orgaan niet laten ontfutselen en dienen in alle principiële aangelegenheden beginselvast op te treden. Zulks mag hun niet verhinderen andersdenkenden naar verdienste te erkennen en te eren; hen te verdedigen waar zij ten onrechte of uit lage bedoelingen worden aangevallen en hun als gasten de nodige plaatsruimte af te staan, voor de publikatie van waardevol werk, waarvan de inhoud niet met de katholieke beginselen strijdig is. Zij moeten ruimdenkend genoeg zijn, om alle katholieken die goed werk leveren, zowel jongeren als ouderen met gevestigde faam, aan te trekken en onder hun medewerkers op te nemen. Zij kunnen geen beter bekommernis hebben, dan op die manier het peil van hun blad zo hoog te brengen, dat het glansrijk de vergelijking met de degelijkste periodieken in ons land en den vreemde kan doorstaan.
Katholieke schrijvers moeten zich in gemoede de vraag stellen, of hun medewerking aan alle tijdschriften te verantwoorden valt. Vooral voor sommige jongeren, die nog hun baan moeten maken, kan het gevraagde offer zeer lastig zijn. Hierbij dienen zij er rekening mede te houden, dat hun kollaboratie ergernis kan verwekken, wanneer zij uitgaven ondersteunen, die heimelijk of openbaar, niet bij toeval, maar regelmatig, geloof en kerk, dogma's en zedeleer aanranden of bespottelijk maken. Weegt daartegen het voordeel op, dat een katholieke stem tot een vrijzinnig of vijandig publiek door- | |
| |
dringt of de vreugde die men geniet, omdat zijn werk, dat misschien elders geweigerd werd, daar een plaats heeft gekregen? Laat ieder, die voor het geval staat, bij zichzelf en volgens zijn geweten een antwoord geven. Buitenstaanders moeten in zulke zaken, voorzichtigheid en liefde luider later spreken, dan een gemakkelijke verbolgenheid, die in de grond misschien niet anders dan een mengeling van afgunst en voortvarendheid is.
***
De teloorgang van de katholieke literatuur in Vlaanderen is in niet geringe mate aan het in gebreke blijven van onze kritiek te wijten. In dit ongenadige gewetensonderzoek, noodzakelijke loutering vooraleer opnieuw en beter te kunnen beginnen, sluiten wij allerminst het aanwijzen van onze eigen tekortkomingen uit. De katholieke kritiek heeft in het verleden zelden de juiste normen laten gelden en daardoor de bestaande verwarring bestendigd; ofwel zulk een bekrompen standpunt ingenomen, dat zij de katholieke schrijverschap, in elkaar bevechtende groepen heeft gesplitst.
Waar het erop aankomt, de aesthetische waarde van een boek te bepalen, moet zij zeer strenge eisen durven stellen, strenger dan het dikwijls is gebeurd en, zonder aanzien des persoons, vóór alles onbevooroordeeld en onpartijdig willen zijn. Zij zal zich niet door wrok of vriendschap laten verblinden, want zij mag alleen met het behandelde werk en niet met nevenbeschouwingen rekening houden. Het moet eens en voorgoed gedaan zijn met de betreurenswaardige onrechtvaardigheden en dwaasheden van verbitterden en kwaadwilligen, die in het verleden veel hebben verkorven, en in de toekomst de samenwerking waarnaar wij streven, volstrekt onmogelijk zouden maken. Het is al evenmin goed te keuren, dat katholieke auteurs, die iets geschreven hebben dat onder schoonheidsopzicht geen voldoening schenkt, omwille van hun edelmoedige en vrome bedoelingen over het paard worden getild. De scheppende kunstenaars moeten zulks leren begrijpen en aanvaarden, zonder zich gekwetst of gekrenkt te gevoelen, wanneer een eerlijke en verantwoorde bespreking hun tegenvalt. Zij zullen daartoe geneigd en daarvoor gewonnen zijn, als zij ervaren dat het inzicht van de critici zuiver is en hun oordeel op degelijke normen steunt.
De redakties van onze bladen en tijdschriften moeten beseffen, dat het niet wenselijk, zelfs niet geoorloofd is, de eerste de beste de ingekomen boeken te laten bespreken. Wij zullen niet de enigen zijn, om te weten dat sommige onverantwoordelijken de gewoonte hebben over een werk te oordelen, en het soms te veroordelen, zonder het in
| |
| |
zijn geheel of zelfs maar gedeeltelijk te hebben gelezen. Niettemin werden en worden zij door hun misleide lezers geloofd, omdat hun tekst in een degelijk orgaan staat afgedrukt. Bijna even erg is het geleuter van onbevoegden, die kennis en belezenheid missen en toch gewichtig doen, dezelfde gemeenplaatsen jarenlang herhalen en nooit iets verkondigen, dat persoonlijk is gezien en doordacht. Verzuurden en onbekwamen kunnen één der scherpste wapens, waarover we beschikken, stomp en onbruikbaar maken.
Een nieuwe geest moet de katholieke critici bezielen en één enkel doel hun bestendig voor ogen staan: het helpen ontluiken van een werkelijk grote, waardevolle en christelijk geïnspireerde literatuur, die in ons land eerbied afdwingt en in het buitenland tot kennismaking noopt. Daarom is het nodig, dat zij hun kennis uitbreiden en verdiepen; hun taak niet langer als een gemakkelijke verpozing opvatten en zichzelf leren vergeten in het belang van de zaak die zij dienen. Dan eerst zullen zij in staat zijn, om niet alleen de aesthetische betekenis van een kunstwerk, maar ook zijn ethische waarde te bepalen. De kunst kan voor een christen niet boven de algemene levenswetten, niet buiten zijn wereldbeschouwing en boven zijn zedeleer staan. Zij is niet soeverein. Uit het leven gegroeid en voor levende mensen bestemd, moet zij aan morele en filosofische beginselen worden getoetst. Onze kritiek mag het aestheticisme niet onder haar hoede nemen. Buiten alle andere bedenkingen om, is het ten andere louter artistiek gezien een vergissing, die slechte gevolgen heeft, want als de literatuur onbelangrijk wordt, komt het bijna altijd, omdat zij in zichzelf opgaat en van het leven, het echte, persoonlijk doorstreden en in verbondenheid met de gemeenschap geleid leven, vervreemdt.
Maar al even verkeerd zou het zijn, voor de werkelijke schoonheid van een boek blind te blijven of die schoonheid opzettelijk te willen verguizen, omdat ze met kiemen van onwaarheid of ontaarding is besmet. De kritiek moet zich grootmoedig en wijs genoeg tonen, om te kunnen toegeven, dat een werk dat in weinig handen mag komen, toch aesthetisch waardevol kan zijn. Toegeven? Zij moet het met liefde kunnen begroeten; zij mag op de auteur geen verdachtmakingen laden en heeft niet het recht zijn rechtgelovigheid in twijfel te trekken. Het scheppen van een kunstgewrocht is zulk een intieme zaak, iets waarmede gans het leven van een mens is verstrengeld, dat het zeker onbescheiden en aanmatigend, soms misdadig is, van buitenuit over zijn inzichten en bedoelingen de staf te willen breken. Alleen het werk, niet de persoon mag gevonnist worden. Het oordeel over deze laatste behoort aan God alleen. Beginselvastheid mag nooit met engheid worden gelijkgesteld. Al wat menselijk is, moeten wij tot ons laten spreken. De werkelijkheid is niet volmaakt en de litera- | |
| |
tuur wortelt in het reële, niet in een ingebeeld bestaan. Dikwijls zal het gebeuren, dat er te goeder trouw vergissingen worden begaan. Als wij erop gewezen worden en ons ongelijk ons duidelijk wordt, zouden wij het ook zo nodig moeten bekennen. Eerst als de kritiek bestendig door een verlangen naar recht en waarheid wordt gedreven, zal zij niet langer ontgoochelend en verdelend, maar opbeurend en verenigend haar roeping vervullen. In de jaren die achter ons liggen, werd dat weieens vergeten; zoals het niet minder is gebeurd, dat een heidens aestheticisme geduld en verdedigd werd. Beide fouten zijn ons duur te staan gekomen en mogen ons met deemoed vervullen.
Dezelfde ruimheid waarmede geloofsgenoten bejegend worden, dient zich ook tot het werk en de persoonlijkheid der andersdenkenden uit te strekken. Wij mogen ons nooit ertoe laten verleiden, om onrecht met onrecht te betalen. Alle kliekjesgeest maakt klein. Wie niet kan begrijpen, dat er verschil in de meningen bestaat, doet beter niet aan kritiek, want hij zal slechts kwaad en ergernis stichten. Niemand mag zonder meer afgestoten worden of om één enkel misgrijpen voor altijd tot een zondebok gemaakt. Iedereen, ook de lieden van de overkant dus, zouden moeten kunnen geloven, omdat het feitelijk zo is, dat de katholieke kritiek in ons land op de hoogte van haar taak en principieel rotsvast, maar zonder vooroordelen is, en dat zij geen vrienden of vijanden, doch slechts een strijd voor waarheid, goedheid en schoonheid kent. Wij bevroeden zeer klaar dat de opgave niet gemakkelijk is, maar alleen het moeilijke blijft voor mannelijke persoonlijkheden een inspanning waard. Waar het ideale wordt nagestreefd, kan het bereiken onbevredigd laten; doch de bedoeling zal de onvolkomen verwezenlijking dan toch de adel en de aantrekkingskracht van een groothartig pogen verlenen.
***
Als de katholieke kunstenaars tot het besef konden komen, van de minderwaardige toestand waarin zij zich bevinden, en van de vele mogelijkheden tot gezondmaking, die zij onbenuttigd voorbij laten gaan, zou reeds zeer veel gewonnen zijn. Nu is het ogenblik aangebroken, dat degenen die willen spreken het ook moeten doen, zonder terughouding en zonder wrevel. Wij zijn ervan overtuigd, dat onze onbekendheid met elkander ene van de oorzaken van onze machteloosheid is. Meer dan de vrijzinnigen, wonen onze schrijvers over het gehele land en veelal buiten de steden verspreid. Zij kunnen niet samenwerken, omdat zij onder elkander geen betrekkingen onderhouden of wat ook gebeurt, door verkeerde inlichtingen en voorstellingen misleid, de enen tegenover de anderen wantrouwig staan. Zij
| |
| |
vormen geen macht die eerbied kan afdwingen, en hebben in officiële kringen, althans in de laatste jaren, niets meer te vertellen. Grijpt te Brussel een vergadering van de Vereniging van Letterkundigen of van de Pen-club, een plechtige viering of een ontvangst plaats, zij vinden de gelegenheid niet of zien ertegen op de reis te ondernemen en aanwezig te zijn, zodanig dat zij door hun gering aantal niet in de mogelijkheid verkeren om hun wensen kracht bij te zetten.
Daarom zijn wij de mening toegedaan, dat een zekere organisatievorm onmisbaar is geworden. Hij moet ruim en soepel genoeg zijn om alle welwillenden te kunnen omvatten en niemands geoorloofde vrijheid te beperken; terzelfder tijd ook zo stevig dat hij een uitgebreide actie kan op dreef brengen en volhouden. Alle auteurs, zelfs de ongelovigen, die aan de christelijke beginselen zijn verkleefd, en ervoor willen uitkomen, moeten er deel van kunnen uitmaken. Naar onze opvatting kan zulke bond niet te diep in het volksleven ingrijpen en dient hij al degenen die op letterkundig gebied werkzaam zijn of zich voor een christelijke literatuur interesseren te verenigen. Bij het begin zal hij slechts de schrijvers met een gevestigde faam kunnen groeperen; maar naargelang de idee dieper doorwerkt en de organisatie vaster vormen aanneemt zal hij ook de jongeren, de min belangrijke publicisten en ten slotte alle vrienden van de letterkunde moeten opnemen. Wij zien hem van dan af in drie samenwerkende afdelingen gesplitst.
De landelijke organisatie zou in de verschillende grote steden en de natuurlijke gewesten de thans bestaande kringen moeten verenigen of, waar het mogelijk blijkt, er nieuwe moeten oprichten, die aangepast bij de plaatselijke toestanden hun taak vervullen. Een sterke eenheid van boven, zou met een gezonde decentralisatie in de lagere geledingen gepaard moeten gaan. De inrichting en de bloei van zulke vereniging is slechts mogelijk, wanneer enkele edelmoedige en besliste mannen de handen ineenslaan, en er hun beste krachten aan wijden. Niet noodzakelijk moeten zij onder de letterkundigen worden gezocht; het voornaamste is dat zij bedrijvig zijn, over de vereiste leidersgaven beschikken en het vertrouwen der leden genieten. Het moet mogelijk zijn, in een land als het onze, waar iedere week millioenen aan de sport worden besteed, een duizendste of tienduizendste van dat bedrag te verzamelen, om een grootscheeps opgevatte actie te ondernemen. Personen die op een scheppende verbeelding mogen rekenen, zullen erin slagen de geldelijke middelen bijeen te brengen, in zo ver als ze tot het bereiken van de gestelde doeleinden niet gemist kunnen worden.
Binnen het raam van hun organisatie zullen onze schrijvers elkander leren kennen, begrijpen en waarderen; zij zullen de onvermijdelijke
| |
| |
meningsverschillen kunnen overbruggen en twistpunten bijleggen, zonder als vijandige broeders tegenover elkander te moeten staan. Hun verdeeldheid heeft hun tegenstrevers lang genoeg alle reden tot leedvermaak geschonken en henzelf van de vele voordelen van een goede overeenkomst beroofd. Daarom zou het een mooie zaak zijn, konden voor het gehele land of voor verschillende gouwen afzonderlijk, van tijd tot tijd begroetingsdagen worden belegd, waarop de grondslagen voor een inniger samenwerking worden verstevigd. Opdat die vergaderingen niet tot een tijdrovende bespreking zonder resultaat zouden aanleiding geven, is het nodig dat van te voren een programma met konkrete punten wordt opgemaakt en medegedeeld, zodat er positief kan worden getracht om de organisatie verder uit te bouwen en de wenselijke verwezenlijkingen voor te bereiden.
Een eerste praktische realisatie betreft het aanknopen en onderhouden van betrekkingen met de bestaande christelijke verenigingen op andere terreinen. Hier gaan zeer ruime vergezichten voor ons open. Het Davidsfonds kan spreekbeurten en lezingen inrichten en voor zijn boekenuitgaven op de medewerking van talrijke schrijvers beroep doen. De sociale organisaties schijnen niets liever te verlangen dan zich van de belangstelling van de kunstenaars te verzekeren. In de loop van dit jaar heeft de K.A.J. een romanprijsvraag uitgeschreven, die waarschijnlijk in de toekomst zal worden herhaald. Links en rechts op kongressen en studiedagen, treden reeds enkele katholieke auteurs op; hun aantal zou kunnen uitgebreid en het kontakt bestendigd worden. Naast de andere voordelen die het schenkt, zou het onze kunstenaars ook in de gelegenheid stellen, hun individualistische afzondering te verlaten en naar de gemeenschap terug te keren. Wij denken aan betrekkingen met de verenigingen voor katholieke aktie, met kranten en uitgeverijen; met kulturele organisaties in binnen- en buitenland, met de politieke partijen, het radio-instituut, de akademie en de universiteiten; wij denken ook aan de behartiging van de gemeenschappelijke of individuele belangen van onze auteurs tegenover de officiële lichamen, de gemeentelijke en provinciale besturen en de instanties van de staat.
Wij menen dat het onze literatuur zeer ten goede zou komen, indien de hoofdredakteurs van onze letterkundige en kulturele tijdschriften regelmatig met elkander in voeling konden treden, om door gemeenzaam overleg, het uitwisselen van inlichtingen en het bespreken van de houding, die tegenover bepaalde feiten en gebeurtenissen dient aangenomen, tot een gezamenlijk optreden te komen, dat door de bundeling van alle krachten zou indruk verwekken, waar een afzonderlijke aktie steeds dreigt zonder gevolg te blijven. Zij zouden moeten de middelen opsporen en aanwenden om, elkander ondersteunend,
| |
| |
de katholieke tijdschriften in ruimer kring te verspreiden, financieel sterker te maken en naar de inhoud op een hoger plan te brengen. Waar zich in het geheel van de bestaande uitgaven een leemte voordoet, zouden zij in haar aanvulling moeten kunnen voorzien. Zo komt het ons voor, dat wij in deze tijd een orgaan te kort hebben, dat in een grote kultuurtaal is gesteld en erop berekend zou zijn de waardevolle Nederlandse literatuur buiten onze grenzen bekend te maken.
Een ernstig probleem wordt gesteld door de jongeren. Indien degenen die ons zullen opvolgen en, naar wij hopen, door hun begaafdheid voorbij zullen streven, voor onze vergissingen en de daaruit voortvloeiende machteloosheid behoed willen worden, zullen zij zich meer dan wij van de echte christelijke en sociale geest moeten laten doordringen. Het zal hun tevens een geluk zijn, wanneer zij een ruime en diepe ontwikkeling hebben verworven. Daarom zouden wij het wel geraden achten, indien de vereniging van katholieke schrijvers, mogelijk in samenwerking met de jeugdverenigingen, ieder jaar in de gouwen waar voldoende belangstelling bestaat, een studieweek kon inrichten, waarop alle beginnelingen uitgenodigd worden. Daar zouden lessen in wijsbegeerte en aesthetica moeten worden voorzien, benevens praktische uiteenzettingen, die de toehoorders in de kronkelwegen van het letterkundige leven wegwijs maken. Oneindig veel kracht en tijd wordt verspild, omdat het de debuterende schrijvers veelal aan een zakelijk inzicht ontbreekt. Nog willen wij er even op wijzen, hoe belangrijk, de toevoer van jonge krachten voor de toekomst is. Van hen zal het afhangen of onze letterkunde meer heidens of christelijk wordt. Al wie ter zake over macht en invloed beschikt, mag ze, nu het erop aankomt te winnen of voorgoed te verliezen, niet ongebruikt laten.
***
De samenwerking waarvoor wij hier hebben gepleit is, naar onze opvatting, toch geen doel op zichzelf. Boven al het goede dat zij voor onze schrijvers te weeg zou kunnen brengen, staat nog de mogelijkheid, dat zij een passend middel zou zijn om in onze literatuur een wedergeboorte voor te bereiden en te helpen ontluiken. Wij zijn er ongeveer zeker van, dat de meeste kunstenaars zullen verklaren, dat zij geen organisatie behoeven, om zichzelf te kunnen zijn. De geest Gods waait waar hij wil en wekt buiten alle verbanden de mensen op, die hij met licht en kracht vervult. Niettemin is het een feit dat onze letterkunde niet dat vuur en die bezieling bezit, die haar in staat zouden stellen zich aan de wereld op te dringen, zoals de Noorse het heeft gedaan. Wij zijn tot prutsers met woorden verschrompeld.
| |
| |
Omdat wij te ver van de gemeenschap, buiten het grote leven en buiten nieuwe scheppende gedachten staan. De veroveringen van de Renaissance, de ontdekking van het aardse in de mens en de ontbolstering van het individu uit het omhulsel van de gemeenschap, zijn ons noodlottig geweest, want zij hebben ons tot de zelfvergoding van de artist gevoerd. De man buiten en boven de wet; die zichzelf belangwekkend vindt, omdat hij anders dan de gewone stervelingen optreedt, maar die door de gewone stervelingen bespottelijk wordt gemaakt, omdat hij niet anders is. Wij moeten de weg terug; terug naar het volk en de kerk; naar meer levenskracht door een ruimer leven; naar meer standing door een breder ontwikkeling; naar meer bezieling door een dieper ingrijpende overtuiging.
Op dit keerpunt der tijden, nu het christendom een laatste poging waagt, om Europa voor zijn idealen van menselijkheid en liefde, om Europa voor God te bewaren, moeten de katholieke schrijvers, ieder volgens zijn aard en zijn mogelijkheden, zich aan die strijd gelegen laten. De inzet van hun persoonlijkheid biedt hun een enige kans, om uit de onbelangrijkheid te treden. De christenen hebben niet alleen een tijdelijk leven voor zich, dat zij heel en al moeten doorgronden en uitbeelden; voor hen stelt zich daarenboven een eeuwig bestaan, dat aan hun verblijf op deze wereld, zijn zin en zijn tragische spanning verleent. Laat het gepeuter met kleine dingen ten einde lopen. Wij moeten zeer groot zien en alleen het grote willen. Dan verzinkt de onbenulligheid, de echte ellende, van een miezerige wereld om ons heen. Door een gemeenschappelijke inspanning moet een gemeenschappelijke geestdrift ontstaan; de veerkracht die ons over het dode punt van twijfelzucht en lauwheid heenbrengt. Ons onderdompelend in de smeltkroes van de tijd, bevrijd van leugen en zelfzucht, zullen wij het ondeelbare en glanzende stukje eeuwigheid uit ons ophalen. Mochten wij daarin slagen, wij zouden voor de wereld, de oude roem van de Lage Landen, in een nieuw licht stellen.
|
|