| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
M.-J. SCHEEBEN, Le mystère de l'Èglise et de ses Sacrements. Introduction, traduction, notes et appendices par Dom Augustin Kerkvoorde, O.S.B. - 'Unam Sanctam' 15, Les Èditions du Cerf, Parijs, ('La pensée catholique', quai Mativa 33, Luik), 1946, 185 blz., Fr. 140.
Dit keurig uitgegeven boek levert nogmaals net bewijs dat Scheeben, de grote theoloog der vorige eeuw nog altijd actueel blijft. Een gekende serie, 'Unam Sanctam', die zich tot doel stelt aan den modernen mens de gedachte van de Kerk op een nieuwe, frisse, tot het hart sprekende wijze bij te brengen, heeft niets beter gevonden dan het hoofdstuk dat Scheeben, in zijn 'Mysteriën van het Christendom' aan de Kerk wijdt, in vertaling aan te bieden. De fijne Scheeben-kenner, die Dom Kerkvoorde is, heeft niet alleen voor een goede vertaling gezorgd, maar ook voor een uiterst belangrijke Inleiding (blz. 5-75). Hij situeert er vooreerst Scheeben in zijn tijd, om daarna ook zijn invloed op de volgende geslachten te schetsen. Hij wijst ook de plaats van deze leer over de Kerk aan in het kader der 'Mysteriën' en gaat de latere ontwikkeling der gedachte bij Scheeben na. Een aantal Bijvoegsels (blz. 157-185) biedt vooral complementaire teksten van Scheeben zelf uit andere plaatsen van zijn werken. - Niet alleen priesters, maar ook ontwikkelde leken, zullen hier een kostbare verrijking vinden van kennis en liefde voor de Kerk.
E. Druwé.
E. HOCEDEZ, S. J., L'Èvangile de la Souffrance. - Casterman, Doornik, 1946, in-12, 273 blz., Fr. 48.
In een reeks korte overwegingen, telkens aansluitend bij een tekst van het Nieuw Testament, ontwikkelt schrijver, op een zeer eenvoudige, maar toch diepzinnige wijze, heel de christelijke opvatting van het lijden. Wat deze bladzijden zo bijzonder innemend maakt, is dat men aanhoudend voelt dat alles eerst werkelijk beleefd en gebeden werd, alvorens te worden geschreven. Uiterst geschikt voor priesters en kloosterlingen, moet nochtans de vorm van overwegingen den leek niet afschrikken. Alwie met het duister raadsel van het kwaad en het lijden te doen kreeg, zal hier met weldoend licht, ook troost en kracht vinden.
E. Druwé.
Kardinaal J.-H. NEWMAN, Apologia pro vita sua. Vertaald door Dr A. Bellemans. - Heideland, Beringen, (1946), 276 blz., gen. Fr. 95, geb. Fr. 120.
Een antwoord op de grievende beledigingen, hem en de Katholieke priesters aangedaan, dit moest Newman's Apologia oorspronkelijk worden; maar de diepe ontroering van den schrijver zelf maakte van dit werk een van de wonderbaarste zielsgeschiedenissen der wereldliteratuur.
De geschiedenis van zijn bekering dus werd het, in al de opeenvolgende étappe's van haar langzame opgang naar het volle en bevrijdende licht; in het kader tevens van een der interessantste crisisperioden die de Anglikaanse Kerk ooit had te doorworstelen.
Zulk een boek echter - wil het werkelijk begrepen en gesmaakt worden - veronderstelt van den lezer heel wat kennis van personen en toestanden van dien tijd: en daarom vinden wij het wel jammer dat geen degelijke inleiding de vertaling is voorafgegaan.
Overigens zijn wij den vertaler van harte dankbaar dat hij ons Vlaamse volk weer eens dichter bij die heerlijke bekeerlingsfiguur heeft gebracht, en dit in een vertaling die wel niet altijd de stijlvaardigheid van het originele benadert, maar toch degelijk mag heten en verzorgd.
J.-P. Fransen.
P. CAROLUS, Minderbroeder-Capucijn, De voorboden van Lourdes. Zalige Catherine Labouré, Parijs 1830; Alphonse-Marie Ratisbonne, Rome 1842; De kinderen van La Salette, 1846. - Franciskaansche Standaard, Brugge, 1946, 247 blz., Fr. 50.
Zoek in den titel geen wetenschappelijke thesis! Heel eenvoudig beschouwt de auteur de negentiende eeuw als gekenmerkt door Maria's zichtbaar inwerken, en, met Lourdes in het midden, mag hij toch ook de voorafgaande wonderbare verschijningen ophalen. Over Lourdes had hij overigens reeds geschreven; voor dit nieuwe werk koos hij dan, in aansluiting met het voorgaande, een passend opschrift.
Méér dan een volksboek werd niet bedoeld. Het werd echter tijd dat wij, na zoveel Franse publicaties over elk van de behandelde onderwerpen, het onze daarover ontvingen; te meer daar de oplevende godsvrucht tot Maria's Onbevlekt Hart
| |
| |
de aandacht weer heeft gevestigd op de Zalige Catherine Labouré en de mirakuleuze médaille (zie ook: Albert DE SWAEF, De Zalige Cathé0rine Labouré) en daar, bij het eeuwfeest van de verschijning te La Salette, dit even betwiste als opgehemelde feit nog eens in het midden staat van vlêler belangstelling (zie o.m. La vie spirituelle, Aug.-Sept. 1946, blz. 172-225).
Dankbaar ontvangen wij dit volksboek, dat we een ruime verspreiding toewensen. Taal en stijl konden beter verzorgd worden, en de actuele betekenis van elk onderwerp beter naar voren gebracht.
Em. Janssen.
Mgr Ronald KNOX, De H. Schrift. Verkorte en omgeschikte uitgave. In het Nederlandsch uitgegeven en ingeleid door Kan. A. Decoene en Prof. Fr. De Hovre. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1946, 829 blz., gen. Fr. 125, gekart. Fr. 150, vollinnenband Fr. 180, leder verguld Fr. 300.
Bloemlezing uit de Heilige Schrift, Oud en Nieuw Testament, volgens het bekend boek van Mgr Knox, The Holy Bible, An abridgement and Rearrangement. De vertaling der stukken is genomen uit De katholieke Bijbel van P.P.L. Himmelreich en C. Smits. De nota's hadden o.i. wat talrijker en uitvoeriger mogen zijn. Zeer aanbevolen.
E.D.
J. Ollé-Laprune, Sterker dan de dood! - Beyaert, Brugge, 1946, 196 blz., Fr. 40.
Als eerste nummer in een reeks die 'Gezins-spiritualiteit voor onzen tijd' heet, verschijnt de vertaling van 'Liens immortels', het bekende dagboek van Alice Ollé-Laprune. Het is de geschiedenis van een jonge huwelijksliefde, onvolledig weliswaar, omdat de dood haar op een stadium van onvolgroeidheid fixeerde - zodat noch het leven der zinnen, noch de werkelijkheid van het kind er hun plaats in gevonden hebben - maar die het vriendschaps-element in de echtelijke liefde met zeldzame zuiverheid en ontroerende echtheid weergeeft.
De vertaling is jammer genoeg erg slordig, en de langdradige inleiding werd onverkort overgedrukt. Om den inhoud nochtans warm aanbevolen aan wie den oorspronkelijken tekst niet aankan. Laten we hopen dat volgende nummers beter verzorgd zullen zijn, en dat men zich niet bij vertaalwerk zal beperken.
L.M.
Albert DE SWAEF, Catherine Labouré. Een rijk hart in een arnie wereld. - Vanmelle, Gent, 1946, 221 blz., Fr. 50.
De Swaef noemde zijn taak 'een vreugdevol werk', doch ook voor den lezer is het een zeer fris en aangenaam boek geworden. Oorspronkelijk Vlaamse heiligenlevens, die zo prettig en toch volmenselijkwarme diepte geschreven werden, bezitten wij niet veel. Het uiterlijk onopvallende, innerlijk wonderbare en tenslotte voor het grootste deel mysterieus gebleven leven van deze vrouw is dat van een modern mens; en wij wensen, dat het voor vele lezers brenge, wat S. zelf hun wenst in een citaat van Jane Erskine: 'Edele vriendschappelijkheid met de verheerlijkte heiligen behoort tot de doelmatigste middelen om hemelsgezindheid te leren.' Een boek, dat een gunstiger onthaal verdient, dan menig moderne roman.
A. Deblaere.
Jacques BIEBUYCK, Journal d'un Chrétien. - Derde uitgave, Le Vidame, Brussel, z.j., 207 blz.
Veel plaatsen in dit dagboek zullen den lezer verrassende uitzichten openen op het eigen leven. Zeggen dat alles hier even origineel is en diep ware wel wat overdreven, Een dagboek waarin niet onverbiddelijk werd geschrapt blijft altijd zeer ongelijk. Hier en daar klinkt de toon dan ook wat hol, en doet de zegging tragischer aan dan de uitgedrukte idee verlangt, euvelen waarin dit genre zo gemakkelijk vervalt.
J. Vandermeersch.
Robert d'HARCOURT, Le nazisme peint par lui-mlême. - 'Initiations' 11, Editions de la Revue des Jeunes, Parijs, (Éditions Universitaires, Brussel), 1946, 138 blz.
Brede uittreksels uit lessen van Dr Bergmann over de nationaal-socialistische wereldbeschouwing. Beter dan welke critische studie ook, laten deze oorspronkelijke teksten ons inzien hoe al het onmenselijke in het nazibewind slechts uiterste consequentie was en systematisch doorvoeren van de meest bewuste verheerlijking der 'superbia vitae' die de wereldgeschiedenis ooit kende. Den toon van inleiding en commentaar hadden we serener gewenst. Katholiek inzicht is nu eenmaal een veiliger basis voor beoordeling dan Frans chauvinisme.
L.M.
G.C.J. DANIELS, Religieus-historische studie over Herodotus. - 'Historische bibliotheek van godsdienstwetenschappen', Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946, 202 blz., Fr. 180.
Overmoed leidt tot zonde, en op zonde volgt de straf der goden. Op dit grondmotief bouwde H. zijn geschiedenis, en
| |
| |
de verdienste van de auteur dat hij door fijne analyse dit schema uit het geheel van H's werk en uit een aantal episoden naar voren haalde. Ook het rotsvast geloof van H. aan de orakels en de gevolgen daarvan voor zijn keuze en interpretatie der overgeleverde feiten worden hel belicht. Als studie over den invloed der religieuze wereldvisie op de methode van den historicus is dit boek een werkelijk interessante poging tot synthese en zeer leerzaam voor alwie dien wonderbaren auteur beter vatten wil, dien men naïef noemt en empirist, monotheïst en polytheïst. Vele tegenstellingen worden in deze aantrekkelijke synthese overbrugd.
Enkele details ter zijde gelaten die stof konden bieden voor discussie - in welke philologische studie ontmoet men die niet? - wil het ons toeschijnen dat de auteur al te snel een antwoord klaar heeft op de vraag naar de opvatting van H. omtrent de goden. Was het godengeloof van H. zo zuiver en zeker als de auteur het voorstelt? Was zijn polytheïsme slechts een manier van spreken of diepe overtuiging? Maar blijkbaar en terecht haastte zich de auteur naar het eigenlijke onderwerp, dat hij zorgvuldig behandelt. In het besluit trof ons deze zin: 'H. beschouwde deze nivellering (aitia-tisis) als onontwijkbaar, maar tegelijk als strikt: rechtvaardig'. Opvallend is nochtans dat de goden den schuldigen mens in velel gevallen tot groter kwaad brengen om hem dan terdege te straffen, een thema dat in de Griekse literatuur van dien tijd gemeengoed was en een bewijs leverde voor de harde wet der goden - of der 'godheid', om niet van het fatum te spreken - niet voor hun rechtvaardigheid. Integendeel, de goden speien met de mensen. Dat deze opvatting aan H. volkomen vreemd is, vinden wij niet overtuigend bewezen in de studie van G.C.J. Daniëls. Doch deze punten rakeni slechts zijdelings het eigenlijke betoog dat én als verklaring, én als illustratie van H. werkwijze werkelijk interessant is.
J. Vandermeersch.
| |
Taal- en letterkunde
Richard DE WACHTER, Het Huis bij de schorren. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946, 224 blz., gen. Fr. 85, geb. Fr. 108.
Met recht noemt de auteur zijn werk 'Visscherskroniek': hij verhaalt van een talrijk gezin aan de Schelde, schamele vissers met buulieden en omgeving. Zoveel personen, dat achteraan een geslachtslijst had kunnen geplaatst worden, - en even gewenst ware een kaart van den Schelde-oever geweest! Nu houden we de vele namen van personen en plaatsen te weinig uiteen.
Het verhaal bestrijkt ongeveer de laatste halve eeuw. Een bonte wemeling van episoden: gevaren, dreiging, ongelukken, vreugde, tegenspoed, tenslotte berusting. Een verzorgde groepering van personen: de pastoor, het profetischverdwaasde Franske, de moeder, de ouders, de kinderen. Alles zo maar uit het leven gegrepen: een veelvuldig materiaal, ontzettend, verbazend, vertederend; alles omgeven van een weemoedige bewondering voor den ruwen, gevaarvollen maar eerlijken vissersstiel, en voor die norse arbeiders in wie de kristelijke naastenliefde en rechtvaardigheid, de natuurlijke en bovennatuurlijke deugden diep leven.
We missen echter scheppende fantasie en architektonische vaardigheid. De auteur verzamelt en copiëert, tot overladenheid toe; nergens bereikt hij het rhythme, de vaart, de verrassingen, de organische verscheidenheid-en-eenheid, die den werkelijken kunstenaar kenmerken. Zijn boek moet dan eerder een document dan een kunstwerk heten. Aanbevolen.
Em. Janssen.
Minus VAN LOOI, Koolputtersvolk. - Pro Arte, Diest, 1946, 197 blz.
Minus van Looi houdt van tegenstellingen en geweld: de held van dit boek, een even avontuurlijk als gevaarlijk koolputter, door temperament en bloed aanhoudend baldadig en bijna onverantwoordelijk, komt eindelijk in de vakbeweging terecht en sterft zo goed als martelaar. En van het begin af, door de ergerlijkste gewelddaden heen, zou de gehele familie Schuppenzot niets dan waardering verdienen.
Wij bewonderen, jawel, de inspiratie: 'God alleen kent de harten'. Niet minderhouden we van het onvergetelijk getekend en sprankelend volgehouden Schupenzottemperament, en ook de nerveuze stijl kan ons bekoren. Toch hadden we meer schakering gewenst; want dit ononderbroken geweld doet simplistisch en licht onbeheerst aan.
Eens te meer komt de auteur voor als een heel begaafd volksschrijver. Mensenkennis, velerhande waarneming, diepte zelfs, een soepele voorstelling met rake gevatheid: niets blijft in gebreke, behalve stilte en evenwicht. Iets méér bezinning had de tijdrekening juister gehouden (van 1919 tot 1921 gebeurt té
| |
| |
veel) en enkele gewilde 'toevalligheden' doen verdwijnen; zij had vooral de karakters beter geschakeerd; zij had stijl en inhoud zachter en rustiger gemaakt, meer gedempt en beschroomd.
Voor gevormde lezers verdient dit boek een warme aanbeveling. Toch verwachten we dat Minus van Looi, een volgende maal, voor àllen zal schrijven: soms met een blad voor den mond en altijd in een rustiger tempo.
Em. Janssen.
René J. SEGHERS, Sonate voor Louise. Roman. Illustraties en bandontwerp (van) Jean-Jacques Galliard. - De Kinkhoren, Desclée, De Brouwer, 1946, 234 blz., geb. Fr. 100, gen. Fr. 70.
Deze roman, die de psychologie van den kunstenaar en van het aesthetisch beleven wil benaderen, rust als verhaal op een eenvoudig stramien. Dit vertoont zelfs een zeker gebrek aan gebondenheid; doch men vergeet het ietwat gebroken rhythme voor de symphonie die er uit opklinkt. Deze is een geloofsbelijdenis in het kunstenaarsschap, gedragen door de zuivere liefde en de primauteit van het geestesleven en overkoepeld door het vertrouwen in een schikkende Voorzienigheid. De fijne, verzorgde taal doet sympathiek aan, maar nog meer smaken we de momenten waar de schrijver ons door het scheppen van een sfeer iets van zijn gemoed meedeelt, al konden verhaal en stemming technisch beter ineengewerkt worden en al hoeft men zich de wijze van werken der Voorzienigheid niet noodzakelijk juist op dezelfde manier voor te stellen. Een weldoend boek. Voor gevormde lezers.
K. Heireman.
Evelyn WAUGH, Conduite scandaleuse. Traduction de Franz Weyergans. - Les Presses de Belgique, Brussel, 1946, 228 blz.
Ev. Waugh, katholiek bekeerling, en één van Engeland's veel gelezen auteurs, legt in deze zedenroman dezelfde flegmatische humor aan den dag, die hij onder den oorlog toonde als schrijver-parachutist. De held, Paul Pennyfeather, bereidt zich in Scone-college op een cléricale loopbaan voor, wordt totaal onschuldig doorgestuurd voor onzedelijk gedrag, en geraakt verzeild in een Engelse privaatschool van bedenkelijke allures, waarvan de beschrijving, hopen wij, enigszins aangedikt is. In een romantisch-vlugge liefdegeschiedenis verwikkeld met de moeder van één zijner leerlingen, de schatrijke Mevr. Beste-Chetwynde, wordt hij door haar, enkele dagen vóór de bruiloft, naar Marseille gestuurd, om er de doorvaart naar Rio de Janeiro te regelen van enkele 'variété-meisjes', tegen wier reis de 'Volkenbond' bezwaren heeft. Bij zijn terugkeer wordt hij aangehouden en veroordeeld; Mevr. Beste-Chetwynde blijft de even schitterende society-ster. Wel ziet zij zich verplicht, om haar 'zaken' te kunnen vlot houden, met een ander, invloedrijk persoon te huwen. Maar zij vergeet Paul niet; deze wordt uit de gevangenis weggehaald voor een z.g. appendicitis-operatie, waaraan hij officieel overlijdt. Opnieuw verrezen na enkele maanden, als Paul Pennyfeather, verre neef van het verlopen sujet, zet hij zijn studies op Scone-college voort. - Deze bonte geschiedenis biedt gelegenheid, om verschillende Engelse milieus, in al hun schijnheiligheid, op onbarmhartige wijze vóór het voetlicht te brengen. Bijna de énige zedelijk-gave is tenslotte Paul Pennyfeather zelf, de doorgestuurde en veroordeelde.
A. Deblaere.
Dr J. Ph. DUPONT, De tweede Faust. Goethe's boodschap. - 'Basis-reeks', nr 27, A Manteau N.V., Brussel, 1946, 63 blz., Fr. 30.
Aan deze korte exegese van Goethe's tweeden Faust werden veel eruditie en zorg besteed; we zijn Dr Dupont dankbaar om de belangwekkende resultaten van zijn jarenlang onderzoek. Doch daarmee is onder de altijd zich vernieuwende Faust-interpretatie, de eindstreep wel niet getrokken!
De auteur mist, naar ons oordeel, wijsgerige scholing en cultuurhistorische kennis. Goethe's gestalte, in zijn zo bewogen tijd, wordt nergens getekend, en 'Goethe's boodschap' klinkt allesbehalve vol en helder tot ons door.
Em. Janssen.
Jan SCHEPENS, Johan Daisne. - 'Hedendaagsche dichters', Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946, 98 blz., gen. Fr. 38.
De auteur heeft het reeds aanzienlijk dichtwerk van Daisne aandachtig doorgewerkt, zoveel mogelijk doorproefd. Hij hoedt zich voor elke overschatting, zodat we zijn laatste oordeel over den dichter en diens dichterlijke begaafdheid niet vernemen.
De grote fout ligt in het agnosticisme, dat hij met Daisne zelf gemeen heeft. Beiden lijken de literatuur voor het hoogste te houden; er bestaat geen beter middel om ze neer te halen en in decadentie haar eenheid en zuiverheid te doen teloorgaan.
Daisne lijkt wel een 'fenomeen'. Doch waarom kon hij, met zijn groten aanleg, slechts decadent paraderen; waarorn,
| |
| |
kritiekloos, zo maar schrijven zonder zich ooit te bezinnen? Gaat, aan actueel succes, het allerbeste niet verloren?
Em. Janssen.
Jane AUSTEN, Trots en Vooroordeel. Vertaling door Dr Fr. Verachtert. - Pro Arte, Diest 1946, 396 blz., geb. Fr. 135.
De uitgave van een boek dat anderhalve eeuw geleden werd geschreven, doet daarom niet noodzakelijk minder actueel aan; doch altijd heeft ze een cultuurhistorisch belang. De belangstelling nu voor de Engelse schrijfster Jane Austen (1775-1817) is verre van geluwd; haar meesterwerk Pride and Prejudice (geschreven in 1796-1797) mag en moet ons in handen worden gegeven, zo echter dat wij het in zijn tijd en geest vanzelf terugplaatsen.
Het verhaal, al verscheen het pas in 1813, ademt nog in de achttiende eeuw. Het burgerlijk leven, beheerst en redelijk; de brave, bijna kinderlijke zucht naar avonturen-zonder-tragiek; de buitenchristelijke moralisering, samen met het luchthartig-ironisch tekenen van personages en weven van intrigues; de doorlopende gesprekken en het 'happy end': àlles duidt op een licht rationaliserend en laïciserend optimisme, bij iemand die, tijdgenote der eerste grote romantici, van de romantiek. nog niets in zich had opgenomen.
De vertaling had beter kunnen afgewerkt en voorgesteld worden. Afgezien van enkele taalfouten (vallen in, blz. 12; verrechtvaardigen, blz. 269; peinzerig, blz. 343), werd, in de gesprekken vooral, de stijve boekentaal niet vermeden (waarom niet, vooraf, het naar den geest verwante Sara Burgerhart herlezen?). En de inleiding licht ons, half onwetenden die zulk werk willen aanvatten, te weinig voor. Toch verdienen bewerking en uitgave een warme aanbeveling.
Em. Janssen.
Louise LABÉ, Het geschil tusschen Dwaasheid en Liefde. Vertaling Luc Indestege. - De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1946, 162 blz., gen. Fr. 65.
De liefde is blind; zij maakt de dwaasheid die haar vergezelt verrassend en beminnelijk, en samen met haar slechts kan ze groot zijn... Kleed deze waarheid, aangevoeld en doorleefd volgens het Petrarquisme van de zestiende eeuw, mythisch in; werk de mythe uit met al de stijlprocédé's en -vaardigheid van de Renaissance; bezaai en verrijk uw stramien met aphorismen, opmerkingen, gevoeligheid, psychologisch inzicht en door-zicht: dan bekomt u een werk, sierlijk en bevallig, harmonisch en evenwichtig verrassend en verrijkend, gekunsteld in toch spontaan, allegorisch en toch diep gelijk dit meesterwerk-in-proza van de Lyonnese 'belle cordière' der zestieade eeuw.
Luc Indestege heeft het uitstekend vertaald, in een licht precieus proza, voornaam en soepel, dat aanhoudend den glans vertoont van de oorspronkelijke woordkeuze en uitdrukking. De 'inleiding' is misschien wat mager en vaag; maar elke belangstellende in de literatuur zal, met dit boekje, de Renaissance zoveel beter smaken en begrijpen.
Em. Janssen.
J.A. DAMAN, Het algemeen beschaafd in Vlaanderen. - Daphné-uitgavlen, Gent, 1946, 205 blz., gen. Fr. 54, geb. Fr. 72.
Met deze studie bedoelde J.A. Daman 'op het verschil te wijzen dat thans nog bestaat tussen het A.B. in Nederland en het zich nog steeds vormende in Vlaanderen'. Maar het zou weinig of geen nut hebben zich bij dergelijk vrij nuttelooos doel te beperken: men moet al zeer weinig op de hoogte zijn van het A.B.N. om dat verschil niet enigermate te kennen Uit de laatste bladzijden van het boek blijkt echter - maar niet duidelijk genoeg - waar de schrijver heen wil, in de veronderstelling althans dat hij de aldaar aangehaalde uitspraken (o.a. dat de taal van het Vlaamse volk in haar beschaafden vorm dezelfde is als die van Holland) ten volle voor eigen rekening neemt. Maar we vinden het zeer jammer dat de schrijver het normatieve standpunt, dat hij in het algemeen wel schijnt te aanvaarden, in het bijzonder, d.i. in de aangehaalde woorden en uitdrukkingen, niet heeft toegepast. Niet dat we al de opgegeven Zuidnederl. formules met; 'slecht' of 'goed' wilden gebrandmerkt of verheerlijkt zien - in een levende taal blijft altijd onzekerheid hangen over een respectabel aantal taalfeiten -, doch nu ontbreekt het normatief standpunt geheel. Aldus is 'briefdrager' ongetwij feld nogal typisch Zuidnederlands, doch het blijft bij die constatering! Toch is het werk uitdrukkelijk bestemd voor niet-vaklui ... 'Labeur', 'plichtig', 'bij hebben', 'betrouwen', en menig ander woord zal de Noordnederlander ons, gemakkelijk door de vingers zien en wellicht ook al eens gebruiken, maar 'voorgeborchte' (voorstad!), 'goedge staat' (bemiddeld), 'weiger' (behoed zaam)... hebben geen schijn van kans ooit als A.B. te gelden. Voor de niet des, kundige Zuidnederl. lezer moest aldus
| |
| |
meer onderscheid gemaakt worden tussen kaf en koren. Waarom ook het verschil niet aangeven tussen het gebruik van 'hoeven' en 'moeten', 'moeten' en 'mogen'; 'nagel' en 'spijker', enz.? In andere gevallen immers weet de schrijver het nodige onderscheid zeer juist te raaken. Jammer dat dit geheel van Zuidnederl. eigenaardigheden, natuurlijk verre van volledig, vanaf de zeer verouderde woorden als 'allenthenen', 'allengerhand'... tot de meer gangbare formules en zelfs tot authentiek A.B.N., zonder veel orde werd samengebracht. De verzameling van het materiaal is overigens niet kwaad, en vanuit dit standpunt kan het werk zijn nut hebben.
J. Noë.
| |
Kunst
Louis LEBEER, De geest van de graveerkunst in de XVe eeuw. - Pro Arte, Diest, (1945), 79 blz., Fr. 150.
Om de geestelijke atmosfeer te bepalen, waarin de XVe eeuwse graveerkunst gebloeid heeft, maakt Dr Lebeer een geslaagde synthese tussen de cultuurhistorische voorstellingen van Huizinga en deze van Nordström. Hij ziet in deze tijd evenzeer een Herfsttij van de Middeleeuwen als een aanvang van de Renaissance. De oudste gravures moeten begrepen worden in den geest van hun tijd, doch tevens zijn zij een belangrijke factor, meer dan ambtelijke documenten en vaak meer ook dan andere kunstwerken, om de volksmentaliteit van deze eeuw te belichten.
Terwijl men tot het midden van de XIVe eeuw voor de versiering van stoffen uitsluitend gestyleerde motieven gebruikt, ontwikkelt zich tegen het einde van deze eeuw een veelvuldiger gebruik van figuren in lijntekening. Weldra verschijnt in de doek-druk beeld en compositie, geïnspireerd naar tekeningen, waarmede men soms de verwantschap kan vaststellen. Zij brengt kunstwerken voort, als het Wandtapijt van Sitten, een in de kunstgeschiedenis uitvoerig beschreven en omstreden document. Hoewel wij in het profaan-antieke onderwerp met de S. geen uiting van opkomende Renaissance-geest kunnen zien, daar de studie en kennis van de Ouden, in tegenstelling met het algemeen verspreide vooroordeel, de hele Middeleeuwen door heeft voortgebloeid, krijgt het hier toch met recht een voorname plaats bij de aanvang van een nieuwe kunstevolutie. Zeer vlug immers bereikt deze graveerkunst in hoogdruk een merkwaardige expressionistische kracht, evenzeer door de geestesinstelling van de kunstenaar als door de aard zelf van de gravure, wier 'specifieke waarde gelegen is in de onmiddellijke uitdrukking van een bewuste ontroering en een naakte, klare visie, in sobere en suggestieve vormen, welke op een effen vlak geschreven worden zonder overbodige bijkomstigheden'. Deze gravures hebben een didactische bestemming, de toepassing van de door Gregorius de Grote voor de ganse Middeleeuwen vooropgestelde regel der Kerkversiering: ut hi qui litteras nesciunt saltern in parietibus videndo legant, of naar de formule van Filips de Goede's secretaris Jean Miélot: De kennis que puent avoir les clercs par escriptures, les rudes ignorans l'ont par les livres des lays, c'est à savoir par la peinture. Vandaar dat de kunstenaar zich minder bekommert om natuurlijke lichamelijke schoonheid of ideale vormen, maar zich uitdrukt naar gemeenschappelijke intellectuele- of gevoelsprincipes, die vaak weinig met
vormcultus of natuurweergave te maken hebben. Geleidelijk breekt in de gravures een dramatisch gevoel door, steeds persoonlijker, totdat de Renaissance-artist zich aan geen traditionele voorstellingen meer gebonden acht, en de 'dogmatische' iconografie voor eigen vinding verlaat.
Weldra bestreek de houtsnede een zo uitgestrekt gebied, dat één bepaalde overlevering onmogelijk werd, en zich de invloed van grote persoonlijkheden deed gelden: in de bibliotheken die, naar S. laat opmerken, voor de pauperes praedicatores en niet voor het 'arme volk' bestemd waren, kan men duidelijk de invloedsstraling van bekende meesters en kunstateliers waarnemen, vooral die van Rogier en Van Eyck. Terecht wijst S. op de hoge waarde van veel dezer gravures, vooral van die uit de Servatius-legende. Het ware tevens een verdienstelijke taak voor de kunsthistorie, de studie van dit essay verder uit te werken, en langs de ontleding der gravures om, de invloedssfeer van bepaalde grootmeesters en centra na te gaan.
Pro Arte zorgde voor een keurige uitgave, waarin de smaakvolle en interessante illustratie, - 22 grote buitentekstplaten, waarvan 7 in kleur -, terdege tot haar recht komt.
A. Deblaere.
J. DUVERGER, Het grafschrift van Hubrecht van Eyck en het quatrain van het Gentsche Lam Gods-retabel. Met een aanhangsel: Natuurwetenschappelijk onderzoek van de opschriften en de lijst van het Lam Gods-retabel, door E. Bontinck. - Verhandelingen van de Koninkl. Vl.
| |
| |
Akad., Klasse der Schoone Kunsten, Jrg. VII, nr 4, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1945, 99 blz., Fr. 75.
Sedert een halve eeuw vormt het Hubrecht van Eyck-vraagstuk één van de grootste puzzles uit de kunsthistorie. Weinige geleerden hebben, zoals Friedländer het zelf bekende, aan de bekoring weerstaan, naar de oplossing van dit fascinerende raadsel te zoeken. Hoeveel grote namen zijn aan deze studie niet verbonden, om maar deze van Hilton, Maclagan, Weale, Hulin de Loo, Lyna, Renders, Lavalleye, Scheewe, Voll, Konrad en Faider te noemen! Duverger beperkt zich in zijn verhandeling tot een strikt-historische en wetenschappelijke studie van grafschrift en quatrain. Hierbij kunnen wij enkel de scherpzinnige consequentie bewonderen, waarmede hij in de argumenten van zijn tegenstanders, in casu hoofdzakelijk Lyna en Renders, de zwakke plekken ontdekt, en ze op onwetenschappelijke of puur hypothetische gevolgtrekkingen betrapt. Doch in de positieve zijde van het eerste deel dezer dezelfde studie, dat eigenlijk tot het domein van de zeer ver doorgevoerde tekstcritiek behoort, vinden wij niet altijd dezelfde acribie terug, waarmee de andere hypothesen weerlegd werden. Hoewel het betoog rhetorisch zeer overtuigend klinkt, leidt het, bij reductie tot zijn essentiële elementen, tot een nieuwe hypothese, die evenwel geen groter zekerheid brengt. Wij vrezen, dat men aan het verkrijgen van een oplossing langs tekstcritische weg zal moeten verzaken, zolang geen nieuwe gegevens worden gevonden, vooral over de innerlijke bouw en evolutie van het beruchte Van Huerne-manuscript, - iets waartoe vooralsnog helaas weinig kans bestaat.
Tot positiever conclusies komt S. door het onderzoek van de lijsten van het Lam Gods-retabel. Dit werd mogelijk, toen in Mei 1940 de panelen uit de omlijsting werden gehaald, om naar Pau vervoerd te worden. Niet alleen kon men de lijsten toen rustig en bij gunstig licht bestuderen, maar Dr Bontinck maakte er tevens gebruik van om ze aan een wetenschappelijk onderzoek in ultra-violet en infrarood licht, benevens aan een microchemische analyse te onderwerpen. En dit onderzoek heeft alleszins zeer positieve en interessante uitslagen opgeleverd voor de oudheid en authenticiteit van het quatrain. Een reeks merkwaardige foto's toont aan, van hoeveel hulp de wetenschap de historie hierbij kan zijn.
Laten wij opmerken, dat door deze historische studie, het probleem van Hubrecht's schilderwerk of -kunst nog niet werd aangeraakt. Dit behoort tot een andergebied, en de Lam Gods-retabel blijft een even groot mysterie, de vraag naar Hubrecht's werk, stijl, of invloed, een even onopgeloste vraag.
A. Deblaere.
Émile DAMAIS, Les grandes étapes de la pensée musicale. - Reeks 'Initiations', 2e druk, Éditions de la Revue des Jeunes, Parijs, 1946, 415 blz.
De reeks Initiations wil aan jongeren een eerste kennismaking verschaffen met de vele gebieden van de cultuur waarin we thans wegwijs verlangen te zijn. Deze twee handige deeltjes beantwoorden op uitstekende wijze aan dit opzet. In zeer beperkte omvang schenken ze een betrouwbare en onderhoudend geschreven inleiding tot het beseffen van de ontwikkelingsgang der muziek doorheen de geschiedenis. Voor een meer diepgaande studie der afzonderlijke componisten moest men onvermijdelijk bij de allervoornaamste blijven, doch daarnaast worden alle namen van enig belang vermeld met een korte karakterisering ofwel zo geschikt dat hun groepering zelf hun plaats in de ontwikkelingsgang der muziek duidelijk maakt. Belangrijker dan nomenclaturen zijn echter de inleidende beschouwingen bij elk tijdperk of genre. Hier is een man aan het woord die zijn vak beheerst en zijn wetenschap voortreffelijk weet mee te delen. Twee tabellen, een met de namen der vermelde componisten en een met de titels der vernoemde composities verhogen de bruikbaarheid van dit handboekje en hun omvang laat zien welke rijkdom hier in zo kort bestek geboden wordt.
G. De Wolf.
Johan VAN ACKERE, Schubert de Zwerver, de zanger. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946, 88 blz., gen. Fr. 45.
Wandelen gaan met een vriend was Schubert's geliefde verpozing. En dan trok hij niet naar onbekende oorden maar kuierde door de hem sedert jaren vertrouwde omgeving van Wenen.
Op zo'n Schubertiaanse wandeling neemt J. Van Ackere zijn lezer mee. De muziekliefhebber die van Schubert niets zou afweten - horresco referens! - zou er nog heel wat van zijn gading vinden. Maar wie heeft nooit in gezellige vriendenkring een Schubert-lied gezongen? Voor dezen werd dit werkje op de eerste plaats geschreven. Het is een gemoedelijk ophalen van gemeenschappelijke herinneringen, een vertrouwd kouten over een afwezige maar steeds nabije vriend. En is dit tenslotte niet de beste manier om te spreken over een kunstenaar wiens uiterlijk leven zo egaal verliep en bij wie de muziek zo spontaan uit de dagelijkse belevenissen vloeide en er zo innig mee was vergroeid?
G. De Wolf.
| |
| |
| |
Opvoedkunde
Albert LAMY, Une méthode moderne d'éducation. L'internat en plein air. - 'Chrétienté nouvelle', Éditions Universitaires, Les Presses de Belgique, Brussel, 1946, 166 blz.
Nu overal de nationale en sociale opvoeding in het midden der belangstelling staat, komt dit werk te gepaster tijd. De schrijver gaat uit van de erkende tekorten onzer traditionele internaatsopvoeding en wenst dat een gezonde familiale gemeenschapsgeest de massasfeer moge vervangen. Steunend op eigen ervaringen en op verwezenlijkingen te lande en in den vreemde, pleit hij voor de splitsing in afzonderlijke groepen met 'familialen geest'. Een internaat volgens dit type opgevat, zou gebouwd zijn in de volle natuur en bestaan uit een reeks afzonderlijke huizen, geschaard rond één centraal klasgebouw. De schrijver stelt ook voor de groep der kleinen (tot 9 jaar) samen te stellen uit kinderen van denzelfden leeftijd, eveneens die der middelbaren (tot 13 jaar), van dan af echter in de plpegen verschillende leeftijden te verenigen. De schrijver is voorstander van het handwerk, van natuurstudie, georganiseerde speien, ploegstelsel en schoolraden. Dit boek bevat vele goede gedachten en concrete voorstellen, die alle internaatsopvoeders zullen interesseren.
W. Smet.
Jaime CASTIELLO S.J., Une psychologie humaine de l'éducation. Traduit de l'anglais par Agnès Derbaix. • - Casterman, Doornik, 1946, 299 blz., Fr. 66.
De auteur was in Duitsland, waar hij psychologie studeerde, en in de Verenigde Staten, waar hij doceerde in de Fordhamuniversiteit, een zeer gewaardeerde persoonlijkheid. Een vroegtijdige dood echter liet hem niet toe de volle kracht van zijn rijk en oorspronkelijk genie te tonen. Dit is zijn laatste werk en was bestemd voor zijn studenten.
De auteur komt er krachtig en zwierig op tegen de eenzijdig materialistische psychologie van een Dewey, een Thorn-dike en een Watson. Een 'menselijke psychologie' is derhalve degene die met den helen mens, dier en geest, rekening houdt. Drie vermogens of neigingen beschouwt de schrijver als typisch voor de menselijke persoonlijkheid: de gedachte, het scheppend vermogen, de neiging tot het zedelijke. Door de vergelijking met parallele dierlijke instincten, ontleedt hij hun specifiek object en toont aan dat dit niet tot het instinct kan herleid worden. Ook is het ijdel te verwachten dat deze vermogens kunnen gemeten worden, zoals sommige psychologen schijnen te menen.
Met evenveel scherpte verdedigt hij op grond van psychologische onderzoeken de waarde van de formele verstandsvorming en toont aan welke functie sommige vakken, zoals taalonderricht (vooral de oude talen), geschiedenis en wetenschappen, in het onderwijs te vervullen hebben. In een laatste deel ontleedt de auteur in machtige trekken de heerlijke persoonlijkheid van Christus, als het concrete ideaal van elke persoonlijkheidsvorming. Dit is een katholiek werk over psychologie en opvoeding.
W. Smet.
Dr M. VANHAEGENDOREN, Het Verkennersleven, Handboek voor leiding in de verkennersbeweging. - Vlaamse Scoutspers Comité, Brussel, 1946, 520 blz., Fr. 200.
Het Verkennersleven is inderdaad een nieuw boek geworden. Dat er veel van verwacht werd, moet niet bewezen worden, daar het bij zijn verschijnen reeds totaal uitverkocht was. Niet veel boeken in Vlaanderen, ook niet in het buitenland, kunnen op een dergelijk enthousiast onthaal roemen. En na bedachtzame lezing van het werk kunnen wij oprecht getuigen, dat de faam van het ongelezen boek nog stijgen zal bij de lezing zelf. Het boek is een standaardwerk voor jeugdvorming in ons land, zoals wij er geen tweede bezitten. Het is geen 'proeve' meer ook geen 'essay', maar een gelukkig en een geslaagd resultaat. Hiermee is het verkennen zijn periode van zoeken en tasten voorbij. In de diverse domeinen waar het jeugdwerk zolang aarzelend heeft gestaan, geeft het een oplossing die weldra klassiek zal genoemd worden, omdat zij technisch en theoretisch verantwoord is door de eminente vakkennis van den schrijver en door de meer dan vijf en twintig jaar lange ondervinding van de Beweging. Daarom zal dit boek, dat zich in eerste instantie richt tot de verkennersleiders toch ook een onmisbare gids en raadsman zijn voor alle jeugdleiders, die de grote verantwoordelijkheid van hun taak begrijpen. Hoofdstukken over Patrouille en Troep, Kampleven, Lichamelijk Welzijn, Opmerkzaamheid en gehechtheid aan eigen bodem, Arbeid en vaardigheid, Cultuuren schoonheid, Gemeenschapsdienst, zouden door alle leiders van jongens aandachtig moeten overwogen worden. Het zou meer dan onverantwoordelijk zijn onze jongens langer tot proefkonijnen te maken in experimenten die gevaarlijk kunnen zijn voor ziel en lichaam.
| |
| |
Door zijn geslaagde methode is het verkennen de facto uitgegroeid tot het centrale jeugdwerk in Vlaanderen. Daarom heeft Dr Vanhaegendoren door zijn prachtige synthese medegewerkt aan de versteviging van het katholieke jeugdwerk in heel het land. Dat zijn boek, niettegenstaande het speciaal voor Vlaanderen bedoeld werd, ook over de grens gretig zal gelezen worden, lijdt geen twijfel.
Afwerking en presentatie zijn keurig, drukker en uitgever halen eer van hun werk.
L. Sterkens.
A. VANDEVELDE, Jeugdbeweging, noodzakelijke aanvulling van school en E.K. - Hernieuwen-uitgaven, Roeselare, 1945, 127 blz.
Een goede en overzichtelijke uiteenzetting van de noodzakelijkheid en de taak der jeugdbeweging. Toch wordt o.i. wellicht te weinig nadruk gelegd op de deficiënties van de familiale opvoeding als beslissende factor die de huidige vorm van jeugdbeweging bepaalt.
De toepassing van de uiteengezette principes op de Kroonwacht, of jeugdbeweging voor schoolmeisjes, kan ons minder bekoren. De te grote opzettelijkheid bij het benadrukken van het religieuze lijkt ons niet bevorderlijk voor de beoogde harmonische synthese tussen natuur en bovennatuur, terwijl het dwangbuis van een tot in de laatste details gereglementeerde werking de ontplooiing van het echte jeugdleven te zeer in den weg moet staan.
L.M.
W. SMET S.J., Op het kruispunt van natuur en genade. Is het verkennen naturalistisch? - De Pijl, Brussel, 1946, 143 blz., Fr. 50.
Leer, documentatie en eruditie verheffen dit verweerschrift boven de gewone polemiek. Alle verwijten van religieus standpunt uit tegen scouting ingebracht moeten zwichten voor de gezagsargumenten en de rationele uiteenzetting die ons hier worden geboden. Althans op theoretisch gebied is dat zo; want één ding mag men niet vergeten: de methode kan uitstekend zijn, maar den geest moeten de leiders er in brengen. Elke realisatie in een troep zal afhangen van de geestelijke waarde der leiders. Dit zegt schrijver zeer gepast. En daarom is dit werk niet alleen een verdediging, maar een bijdrage tot de geestelijke verrijking der beweging zelf.
J.V.
| |
Geschiedenis
È. de MOREAU, S.J., Histoire de l'Église en Belgigue. Tome III, l'Église féodale 1122-1378. - L'Édition Universelle, Brussel, X-745 blz., LII pl. Fr. 300.
Statig vervolgt P. de Moreau's Histoire de l'Église en Belgique den koninklijken weg, dien zij zich met haar eerste twee delen in 1941 heeft gebaand, en waarop eventuele mededingsters haar niet gauw zullen voorbijstreven of ook maar bijhouden. Het is een geschiedenis der Kerk en Belgique en niet de Belgique. Geschiedenis immers der Kerk van België kan zij pas worden, wanneer ze de jaren zal bereiken waarin België een zowelkerkelijke als politieke eenheid is geworden, nl. in den tijd der Aartshertogen Albert en Isabella. Er vóór is het wel mogelijk, voor de korte periode van Fhilips den Goede tot Karel V, te gewagen van een Kerk der Nederlanden, maar voor al de vroegere tijden kan er slechts sprake zijn van een geschiedenis der Kerk in die gebieden, waaruit later België ontstaan is, en dan nog met de beperking, dat die gewesten deel uitmaakten van vorstendommen, wier grenzen zich soms ver buiten die van het huidige België uitstrekten.
Met de politieke grenzen van die staatjes kwamen de kerkelijke der bisdommen daarenboven volstrekt niet overeen: van het Westen naar het Oosten, en afgezien van enkele streken aan den buitenrand, behoorde het Belgisch grondgebied grosso modo tot de bisdommen Terwaan (ten W. van de lijn IJzer-Yperlee), Doornik (Vlaanderen ten W. van de Schelde en van ongeveer een lijn Gent-Terneuzen), Kamerrijk (Vl. ten O. van de Schelde met het Land van Waas, het Antwerpse, Brabant tot aan de Dijle en Henegouw), en Luik (al het overige). Deze bisdommen vormen daarbij ook nog geen kerkelijke eenheid, geen kerkprovincie: Terwaan, Doornik en het in politiek opzicht Duitse Kamerrijk behoren immers tot het Franse aartsbisdom Reims, terwijl Luik veeleer in betrekking staat tot het Duitse van Keulen. Het zou dan ook onrechtvaardig zijn, den auteur een gebrek aan eenheid te willen verwijten; dat gebrek ligt aan de behandeling der stof zelve.
In dezen derden band zou men gevoeglijk twee hoofddelen kunnen onderscheiden: de eerste drie boeken behandelen wat men de uitwendige geschiedenis zou kunnen noemen, nl. die der bisdommen
| |
| |
en van hum voornaamste hoofden. De volgende vijf hebben dan de inwendige geschiedenis tot onderwerp, nl. de ontwikkeling der kerkelijke instellingen, de religieuze orden, net christelijk leven, de letterkunde en de wijsbegeerte, de christelijke kunst.
In het eerste hoofddeel behandelt boek I (XIe eeuw) in hoofdzaak de gevolgen van den Investituurstrijd in de keizerlijke bisdommen Luik en Kamerijk, en die van de hervorming der Kerk door Gregorius VII in de bisdommen Doornik en Terwaan, waar de Investituurstrijd zich nauwelijks heeft doen gevoelen. Ook worden de veranderingen geschilderd, welke de opkomst der gemeenten heeft teweeggebracht in de betrekkingen tussen burgerlijke en kerkelijke overheden. - In de XIe eeuw (boek II) gekenmerkt door de Brabantse expansie naar het Oosten, den Avesnes-Dampierre-strijd in Vlaanderen-Henegouwen, en de ontwikkeling der steden, is de politieke bedrijvigheid der bisschoppen, vooral in hun betrekkingen met de machtige gemeenten en met hun eigen op groteren invloed beluste kapittels, beter bekend dan hun herderlijke of geestelijke werkzaamheid. Duidelijk merkbaar wordt in deze eeuw de vermindering der macht van het Duitse Rijk en, vooral na den slag bij Bouvines (1214), de uitbreiding van den Fransen invloed naar het Noorden en het Oosten. - Van veel groter belang is het derde boek (XIVe eeuw tot aan het begin van het Grote Schisma), waarin de Franse uitbreidingszucht ook op kerkelijk gebied zo sterk aan den dag komt, dat zij, in den dramatischen strijd tussen de Franse kroon en Vlaanderen, van 1305 tot 1340 tegen onze voorzaten heeft kunnen beschikken over het geestelijk wapen van het interdict, en in het Duitse rijksleen Luik den bisschop Adolf van de Mark tegen zijn eigen suzerein tot een eed van trouw aan den Fransen koning kon verplichten. Dat in gans dit eerste hoofddeel de rol der politiek zeer groot is, zal niemand verwonderen, als hij bedenkt hoe diep het politieke stelsel der feudaliteit ook op de Kerk zijn Stempel gedrukt heeft.
In de boeken IV tot VIII, die wij boven 'inwendige geschiedenis' hebben genoemd, staat het louter kerkelijke uitsluitend op den voorgrond. Het zou ons te ver voeren, ook maar kort te wijzen op al wat in deze welgevulde noofdstukken onze belangstelling gaande maakt. De XIIe en de xiiie eeuw zijn immers de gulden eeuwen der religieuze orden: de witte monniken (Cisterciënsers), reguliere kanunniken (Norbertijnen, Kruisheren, militaire orden), bedelorden (Franciscanen, Dominicanen), vrouwelijke orden (Cisterciënserinnen, Begijnen) ontstaan en verspreiden zich alom; alleen voor de zwarte monniken (Benedictijnen) begint nu een tijd van verval. Deze eeuwen zijn, met het begin der XIVe, ook de tijd van groten mystieken bloei (Maria van Oignies, Lutgardis, Hadewijch, Beatijs van Nazareth, Ruusbroec enz.) en helaas ook van ketterse stromingen als die der Katharen, en van buitensporigheden als die der penitenten-geselaars en -dansers.
Ten slotte zij het mij vergund, een paar kleine onnauwkeurigheden aan te stippen. Waarom onze Hadewijch altijd Hadewij ck genoemd wordt, ontgaat me. En met de etymologie van begijn (afkomst van Albigensis), die door den auteur overgenomen wordt van P. Van Mierlo, kan ik me evenmin verenigen. In zijn Supplement bij Franck-Van Wijks Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche taal maakt Dr C.B. van Haeringen daarop reeds voorbehoud, omdat het een ernstig bezwaar tegen die etymologie blijft, 'dat het woord in de Zuidelijke Nederlanden voorkomt eerder dan of op zijh minst gelijktijdig met het eerste verschij-nen van de naam Albigenses voor de bekende ketters'. Daarenboven is de Franse vorm Albeghin, dien men moet postuleren, zo men al- als lidwoord beschouwt, geheel onbekend. Als Franse benaming der Albigenzen is veeleer aan Aubigeois te denken, vermits deze (of een zeer gelijkende) vorm in ons Leven van Sinte Lutgardis verbasterd werd tot Aubeoozen, wat in onze streken zeer goed de volksnaam dier ketters geweest kan zijn. De gelijkstelling van beginus met Albigensis in oude Keulse bronnen, waarop Van Mierlo zich beroept, berust wel louter op overeenkomsten, welke de auteurs van die stukken hebben menen op te merken tussen hetgeen zij beschouwden als de mening hunner begini en de leer der Albigenzen. Over den oorsprong van het woord begijn valt er niets uit af te leiden.
J.B. Poukens.
| |
Varia
Joris VLAMYNCK, M.S.C., Viaanderen verovert voor Christus! - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1946, 234 blz. Fr. 75.
In deze goed geslaagde proef van een geschiedenis der Vlaamse wereld-missionering, met vaardige pen geschreven en getuigend van een alzijdig gedocumen- | |
| |
teerde voorstudie, toont Schr, aan hoe ons volk een missievolk is en hoe vanuit Vlaanderen ons Geloof zijn weg heeft gevonden naar vele landen om er licht en leven te brengen.
Na een korte beschouwing over het missionerend Vlaanderen en de Vlaamse missionaris, geeft Schr, een indrukwekkende lijst van de Vlaamse Martelaren en van de overleden en levende Vlaamse Missiebisschoppen. Dan volgt een overzicht van de geloofsverkondiging door Vlamingen in de Middeleeuwen en de eeuwen na de grote ontdekkingen. Voor de xixe eeuw wordt alleen het aandeel der Vlaamse missionarissen in de kerstening van Noord-Amerika uitvoerig behandeld.
Deze glorievolle missiegeschiedenis van Viaanderens beste zonen weet Schr, ons voor te stellen in een frisse verteltrant, die den lezer op vele plaatsen even geboeid houdt als de spannendste avonturen-roman.
Terecht schrijft Dr A. Verbist in zijn Voorwoord: Nooit las ik een schooner variante op het rijke thema: 'Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Christus!'
Het boek is verlucht met een reeks keurige platen en voorzien van een nuttige Bibliographie, Namenregister en drie landkaarten.
Moge door een ruime verspreiding van dit mooie boek Schrijvers stille hoop verwezenlijkt worden, dat voor de jeugd van Vlaanderen het schoonste ideaal steeds blijve: 'Vlaanderen verovert voor Christus'.
L. Dumoulin.
H. VAN STRAELEN, S.V.D., A missionary in the war net. - Hadzor Booklets nr 2, The World Press, Hadzor, 1945, 64 blz., s. 3.
H. VAN STRAELEN, S.V.D., New diplomacy in the Far East. A blueprint for the training of future diplomats. With an Introduction by Professor Dr J.A. Veraart. - Luzac, Londen, 1944, 40 blz.
H. VAN STRAELEN, S.V.D., The Far East must he understood. With a Preface by Professor Dr Djang Tsukung. - Luzac, Londen, 1945, 151 blz., s. 10, 6.
Drie keurige boekjes van een Hollands missionaris van het Goddelijk Woord, die jarenlang heeft doorgebracht in het Verre Oosten, dat hij door en door kent, met warme liefde bemint, en nader zoekt te brengen tot het Westen.
Het eerste vertelt, rustig en sober, over zijn internering in Tokyo, zijn repatriëringsreis naar Londen, zijn eerste indrukken in Engeland. In een Appendix van 14 bladzijden handelt Schr, over de toekomst van de Kerk in het Oosten. Men hoeft het niet in ailes eens te nijn met de zeer persoonlijke ideeën van dezen voorstander van het bijna exclusier inlands element in de kerstening van de Oosterse cultuurvolkeren, maar die appendix reeds alleen maakt het boekje onmis baar in een missiologische bibliotheek.
Het tweede traktaatje is bijna geheel opgenomen in het derde.
Dit laatste is een nauwkeurige bestudering overwaard. Dat het Westen zeer slecht over het Oosten is ingelicht door onverantwoordelijke perscorrespondenten, indrukkenschrijvende reizigers of onvoldoende voorbereide diplomatische en consulaire ambtenaren, toont Schr, overtuigend aan door typische voorbeelden. Om grotere toenadering tussen Oost en West te bewerkstelligen, geeft Schr, uitvoerige wenken omtrent de wijze, waarop de Westerling zich op zijn taak in het Oosten zou moeten voorbereiden. Alhoewel een tikje utopisch, kunnen deze toch zeer nuttig zijn ook voor aspirant-missionarissen. In het laatste hoofdstuk volgt dan een beredeneerde bibliografie-opgave, onontbeerlijk voor wie zoekt naar betrouwbare literatuur over China en Japan.
L. Dumoulin
Dom Anseimus DE MEIRSMAN O.S.B., M.A., Op trek in 't land der kopjes. - 'Volksreeks', nr 335, Davidsfonds, Leuven, 1945, 218 blz., gen. Fr. 30, geb. Fr. 42.
Een boek dat over Zuid-Afrika spreekt is altijd welkom. In dit boek schenkt wijlen Dom De Meirsman ons zijn indrukken over 't land der kopjes. Losse schetsen die ons de gevarieerde aspecten ervan even belichten en ons van dichterbij de tegesnstrijdigheden van beschaving en wildernis leren kennen. Nergens gaat het boek erg diep en voor den lezer zal menig onopgelost vraagteken oprijzen. Maar het is prettige en leerrijke lectuur.
J.B.
Julien VANHOVE, Doorheen onzen Kongo. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1946, 158 blz., Fr. 75.
Deze vrije Nederlandse vertaling van Regards sur notre Congo geeft de lezers de gelegenheid samen met den schrijver een reis te maken 'doorheen onzen Kongo'. De Heer Vanhove, die zijn drie jaar lange reis juist vóór den oorlog maakte, raakt terloops enkele koloniale problemen aan. In een laatste hoofdstuk laat hij ops terecht opmerken dat de oorlogsjaren op alle gebied veel verandering hebben aangebracht. Toch blijft het een geschikt boek voor een eerste kennismaking met onze prachtige kolonie.
A. Cauwe
|
|