| |
| |
| |
Culturele kroniek
Beschouwingen bij een congres
door F. De Raedemaeker S.J.
In het 'Gemeenschapsoord' Drakenburgh, te Baarn, op enkele kilometer van Hilversum, vergaderden op 26-27 October 11. een veertigtal katholieke Nederlanders en ongeveer evenveel katholieke Vlamingen om de mogelijkheden te onderzoeken tot culturele toenadering en wisselwerking. De vergaderingen werden voorgezeten door E.H. Prof. Bellon, van de Universiteit van Nijmegen. Van Nederlandse zijde troffen we daar aan, naast enkele universiteitsprofessoren, de leiders van de meeste belangrijke culturele instellingen en publicaties en van de Katholieke Studentenvereniging. Van Vlaamse zijde was de Leuvense Alma Mater vertegenwoordigd door E.P. Prof. Van Breda, E.P. Van Gestel en een delegatie van studenten en studentinnen, voornamelijk diegene welke de redactie waarnemen van de studententijdschriften, als Universitas, pas opnieuw verschenen, Hernieuwen enz... Verder woonden ook de leiders van vele Vlaamse culturele groeperingen, tijdschriften en dagbladen deze samenkomst bij.
De meeste onder de deelnemers hadden sedert lang hun sporen verdiend in den strijd voor een hogere culturele, katholieke ontwikkeling, zo boven als beneden de grens, en spraken met kennis van zaken over de verschillende aspecten van het belangrijke probleem dat ter bespreking werd voorgelegd: de culturele toenadering tussen de katholieken van Noord en Zuid.
Deze studiedagen gingen ongetwijfeld door in zeer gunstige omstandigheden. Sedert de bevrijding valt er zowel van Nederlandse als van Belgische zijde een wil tot toenadering waar te nemen. De economische moeilijkheden die als een nalatenschap van den oorlog op beide landen wegeri zullen wel niet vreemd zijn aan die plotse drang naar verstandhouding. De geruchten die de ronde doen over de tolunie en zelfs over militaire samenwerking hebben gelukkig een eind gemaakt aan de achterdocht waarmee hier te lande eertijds elke poging tot toenadering met het Noorden werd gade geslagen.
Indien Nederland, diep door den oorlog gewond, zijn vroegere stijfheid tegenover den zuidelijken nabuur prijs geeft, en indien België, zowel oui economische als om politieke redenen, zich geneigd toont met het Noorden
| |
| |
samen te werken, dan wordt het vanzelfsprekend dat de Vlamingen het bindend element zullen vormen tussen de twee elkaar zoekende staten. In deze nieuwe geschapen sfeer kon er rustig heen en weer gepraat worden over culturele toenadering, zonder dat het spookbeeld van een politieke samenzwering de discussies kwam hinderen, de geesten ophitsen en verdeeldheid zaaien.
Dr Gerard Knuvelder, hoofdopsteller van De Nieuwe Eeuw, in zijn referaat over de Groot-Nederlandse gedachte, wees er op hoe deze in de vorige eeuw ontstond, hoe ze aan de ene zijde vaak met onbegrip en wantrouwen bejegend, en aan de andere zijde soms misbruikt werd. Wat er in die op zichzelf gezonde en in de historische werkelijkheid wortelende idee bevat lag, komt in de huidige omstandigheden tot zijn recht. Onder de Europese landen, die de donkere dagen der bezetting kenden, zijn België en Nederiand wel de enige die zich onmiddellijk met energie aan den materiëlen en zedelijken heropbouw hebben gewijd. Hierdoor zijn ze als vanzelf op elkaar aangewezen om hun harde taak tot een goed einde te brengen, en tevens om als voorbeeld te dienen voor andere volkeren die niet meer over de nodige morele energie schijnen te beschikken om de noodlottige gevolgen van den oorlog te boven te komen. Men spreekt veel in de buitenlandse publicaties over het geruïneerd en stervend Europa. Het is een hoopvol teken dat er in dezen westelijken hoek van het nog lillend vasteland toch nog volkeren gevonden worden die niet sterven willen, en alle veten uit het verleden vergeten om samen een betere toekomst op te bouwen.
Uren lang werd er gedebatteerd in een geest gekarakteriseerd door de dubbele verantwoordelijkheid die we hebben, als Vlamingen en als katholieken, om de verheugende toenadering tussen Noord en Zuid langs goede banen te leiden, en dit niet alleen ten bate van de Nederlanden, maar van geheel Westelijk Europa. Want de overtuiging kwam meer en meer naar voren dat we samen, als katholieke Nederlanders, een hernieuwing kunnen en moeten brengen in het zedelijk en geestelijk ontredderd Europa, hetgeen alleen mogelijk wordt wanneer we al onze krachten samenspannen tot het volbrengen van deze Europese taak. Soms, waar het paste, duidelijk uitgesproken, trilde deze overtuiging mee als een grondtoon die aan alle discussies een positief, opbouwend rhythme gaf.
Van af het begin werd er door den Heer Bernhard Verhoeven op gewezen dat, indien we als katholieken samenkwamen, dit niet betekende dat we ons wensten te isoleren buiten het grote volks- en staatsverband, maar dat we er ons over wilden bezinnen hoe we, als katholieken, tot de toenadering tussen beide landen kunnen bijdragen. De toenadering door de officiële instanties gewenst en bepland kan maar hecht en duurzaam zijn wanneer ze wordt voorbereid en verwezenlijkt door de grote levende volksgroepen, vooral door hun intense culturele samenwerking.
Wie over toenadering spreekt veronderstelt vanzelf een bestaande afstand die in de mate van het mogelijke moet worden overbrugd. Die afstand moet eerst nauwkeurig gemeten worden, de verschillen onderzocht, alvorens de methoden van toenadering kunnen worden vastgesteld.
| |
| |
Dat Noord en Zuid op velerlei gebied verschillen hebben we niet alleen in de discussie van de verschillende referaten kunnen vaststellen, maar ook door persoonlijk contact en in private gesprekken.
Er is natuurlijk geen sprake van de samenwerking te vestigen op een gelijkschakeling van al de verschillen tussen de twee volksdelen: zo zouden nuttige karakteristieken verloren gaan, en in plaats van de synthetische eenheid en de vruchtbare spanning tussen vele verscheidenheden zou een dode eenvormigheid en tenslotte cultuurloosheid ontstaan. Anton van Duinkerken, bij het begin van zijn schitterende rede op Zaterdag avond, wees er op hoe in alle landen er karakteristieke verschillen bestaan tussen de bewoners van de noordelijke en die van de zuidelijke gewesten. Het Noorden is steeds geslotener, meer afstand-houdend, of, zoals een modern psycholoog dat zou noemen, meer secundair of introvert. De zuiderling is opener van gemoed, luchthartiger, meer primair of extrovert. Dit verschil bestaat en heeft altijd bestaan in alle landen, en het zou een even schadelijke als hopeloze onderneming zijn een Hollander te willen omvormen tot een Vlaming of omgekeerd. Zelfs in Nederland worden dergelijke verschillen zeer scherp aangevoeld: een Brabander of een Limburger hebben een veel mildere en hartelijkere levenshouding dan een Hollander van boven de grote rivieren. In België zijn ook de Walen luchtiger dan de Vlamingen, en nochtans voor een inwoner van Marseille zullen diezelfde Walen bedenkelijke neigingen tot zwartgalligheid vertonen. Den fabulist parodiërend zou men kunnen zeggen: 'On trouve toujours un plus sombre ou un plus épanoui que soi', naargelang men zich op ons halfrond naar het Noorden of naar het Zuiden beweegt.
Nederland, in den breden zin van dit woord, bestaat dus uit een grote verscheidenheid van mensengroepen die elk een bepaald karakterbeeld vertonen en er is geen sprake van alle Nederlanders tot een en hetzelfde type te herleiden. Elk volksdeel daarentegen moet zijn eigen aard bewaren om samen met de andere een levende, veelvormige eenheid tot stand te brengen. Wat moet voorkomen worden, is dat elk deel zich in zijn verbijzondering zou opsluiten, het andere als het siechtere of het minderwaardige zou gaan beschouwen en het op een onrechtvaardige wijze zou bejegenen en van zich afstoten. Het is daarentegen gezond zich van de verschillen bewust te worden en ze in de eenheid van eenzelfde hoger ideaal te harmoniëren. Dit werd met succes beproefd in dit Congres door de openhartige discussies tussen de vertegenwoordigers van Noord en Zuid.
Op twee punten vooral werd het onderscheid tussen beide volksdelen grondig onderzocht: op het gebied van het onderwijs en van de publicaties.
Professor Van Breda had op zich genomen de gedachtenwisseling over het onderwijs in te leiden. Er liggen op dit ogenblik bij speciale commissies in Den Haag en te Brussel, maatregelen ter studie die het zouden mogelijk maken dat de studenten uit het Zuiden zonder verdere plichtplegin hun studiën zouden kunnen voortzetten in het Noorden en omgekeerd, en dat de universiteitsdiplomas in beide landen als gelijkwaardig zouden gelden. De verwezenlijking van die gelijkschakeling, waarvan de betekenis
| |
| |
voor de culturele samenwerking wel aan niemand zal ontgaan, stuit echter op grote moeilijkheden door het feit dat de onderwijssystemen in het Noorden en in het Zuiden sedert de scheiding zich in zeer uiteenlopende richting hebben ontwikkeld. In het Noorden is namelijk zowel het hoger als het middelbaar onderwijs ten zeerste gespecialiseerd, terwijl in het Zuiden er nog steeds groot belang wordt gehecht aan de algemene vorming. Een doctor in de germaanse philologie is bij ons b.v. gehabiliteerd om de engelse en de duitse talen te doceren; in Rijksnederland is men doctor in de anglistiek of de germanistiek. In het middelbaar onderwijs wordt in Rijksnederland elk vak door een specialist gedoceerd, terwijl in België, ten minste in het vrij onderwijs, wordt vastgehouden aan het systeem van den klasleraar die verschillende en wel de voornaamste vakken voor zijn rekening neemt. Daarbij bestaat in het Noorden de Hogere Burgerschool (H.B.S.), een type van onderwijs door Thorbecke geschapen, en dat in het Zuiden ontbreekt. Dit verschil tussen de twee systemen van onderwijs, het eerste meer gericht naar een algemene cultuur, het andere meer naar een gespecialiseerde en encyclopedische kennis, gaf aanleiding tot een interessante gedachtenwisseling, waarbij bleek dat het Belgisch systeem, alhoewel vatbaar voor verbeteringen, meer het ideaal van de 'teste bien faicte' van Montaigne benadert. De Noord-Nederlanders klagen sinds lang over de te ver gedreven specialisatie. In het hoger onderwijs hebben ze getracht aan de euvelen hiervan te verhelpen door het inrichten van wat ze noemen het Studium generale. Te Utrecht b.v. worden op Donderdag namiddag alle gewone colleges geschorst om de studenten toe te laten aanwezig te zijn op speciale cursussen over philosophie, cultuurgeschiedenis, kunstgeschiedenis en dergelijke. Deze cursussen voor algemene ontwikkeling vormen het Studium generate.
Wat echter de doelmatigheid van deze instelling, ten minste naar onze opvattingen, twijfelachtig maakt, is dat deze leergangen vrij zijn, en dat er geen eindexamen voorzien wordt.
Dit is overigens een tweede kenmerk waardoor het hoger onderwijs in het Noorden zich grondig onderscheidt van dit in het Zuiden, nl. de vrijheid. Vrijheid zowel voor de Professoren in de opvatting en de uitwerking van de leerstof als vrijheid voor den student in de keuze van de leervakken en het volgen van de cursussen. Elke student maakt a.h.w. zijn eigen werkplan op, rekening houdend met de vakken die de professoren doceren waardoor hij zal ondervraagd worden. Van enig controol op het regelmatig collegelopen is er daar geen spraak.
Volgens de besluiten van Prof. Van Breda is 'de wederzijdse rechtsgeldigheid van de diploma's van middelbaar onderwijs onmiddellijk mogelijk, niettegenstaande het aanmerkelijk verschil in de structuur en in den geest van dit onderwijs in beide landen'. Te Nijmegen, verklaarde een Professor dier Universiteit, kunnen leerlingen uit het Belgisch middelbaar onderwijs, zich onmiddellijk aan de Universiteit laten inschrijven. Voor het hoger onderwijs ligt de zaak niet zo eenvoudig. De gelijkstelling van de academische graden kan maar doorgevoerd worden - behalve in uitzonderlijke gevallen - mits bepaalde structuurhervormingen van het
| |
| |
hoger onderwijs in beide landen. Deze hervormingen worden overigens op dit ogenblik door bijzondere commissies voorbereid.
Van katholiek standpunt uit is het duidelijk dat deze toenadering een uitstekenden invloed zou uitoefenen op de ontwikkeling van de katholieke Universiteiten van Leuven en Nijmegen. Door uitwisseling van Professoren en studenten zou de culturele activiteit van beide instellingen bevorderd worden, ten bate van de algemene belangen van de katholieken in Noord en Zuid. Er werd zelfs gesproken van de katholieke culturele as Leuven-Nijmegen. Door deze wisselwerking zou Nijmegen gesteund worden door net zoveel machtigere Leuven, terwijl de Vlaamse leergangen te Leuven, vooral op het gebied van de taal, zowel de gewone als de wetenschappelijke, er niet weinig baat zouden bij vinden.
We hebben getracht, in particuliere gesprekken, ons een gedacht te vormen over den toestand van de katholieken in het hoger onderwijs bij onze Noorderburen. De voorzitter van de Unie van de R.K. Studentenverenigingen in Nederland vertelde ons dat er ongeveer 5.000 katholieken studeren aan de verschillende hogescholen van het land. Te Leiden alleen zijn er 1.200. Aan elke Universiteit bestaat er een sterk georganiseerde en bloeiende vereniging van R.K.-studenten. Deze verenigingen zijn enerzijds aangesloten bij het 'Corps' of algemene studentenvereniging van elke Universiteit en anderzijds gefedereerd in de R.K.-Unie.
De Universiteit van Nijmegen is nog steeds onvolledig. Zij heeft alleen de faculteiten van de letteren, van de rechten en van de theologie. Zij heeft veel geleden onder den oorlog. Het hoofdgebouw, de bibliotheek, verschillende harer instellingen werden verwoest door het luchtbombardement van de stad. Verschillende professoren stierven in de Duitse concentratiekampen. Dit alles belet niet dat zij na den oorlog haar bezigheden heeft hervat. Zij telt op dit ogenblik 700 studenten, ongeveer evenveel als voor den oorlog. Voor zover we konden waarnemen hebben bepaalde katholieke studentenkringen zich nog niet geheel verzoend met de idee van een 'katholieke' Universiteit. Sinds een eeuw vertrouwd met de staatsuniversiteiten waarin zij zich door harden strijd een plaats hebben veroverd zouden ze wensen dat alle katholieke studenten hen daar kwamen vervoegen om de verworven positie te handhaven en te versterken. Dat is begrijpelijk. Anderzijds is het toch duidelijk dat een centrum van uitgesproken katholieke cultuur in een land waar het katholicisme zich meer en meer affirmeert, een noodzaak is. Hetgeen dan ook meestal wordt toegegeven.
Na deze uitweiding over het hoger onderwijs kunnen we overgaan tot het tweede punt waarop de aandacht van het Congres voornamelijk gevestigd werd: de toenadering door de publicaties. Onze dichter-criticus Albert Westerlinck leidde deze vraag in door een betoog dat aan overtuigende kracht niets te wensen overliet. In zeer gematigde, maar toch zeer duidelijke bewoordingen vertelde hij aan onze breeders uit het Noorden dat de toenadering tussen Noord en Zuid ten zeerste belemmerd wordt door het feit dat de leesboeken en bloemlezingen voor de studie van het Nederlands, de geschiedenissen van de Nederlandse literatuur,
| |
| |
de critische opstellen en over het algemeen al de publicaties die in Noord-Nederland verschijnen het bestaan van de Vlaamse literatuur wel niet negeren, maar aan haar reëel belang voor de hele Nederlandse cultuur op verre na geen voldoende aandacht schenken. Westerlinck illustreerde deze thesis met sprekende voorbeelden uit de jongste Noord-Nederlandse literatuur-historische productie. In dit tijdschrift zelf heeft onze literaire medewerker meermalen gewezen op dit onbegrip van de Noord-Nederlanders t.a.v. de Vlaamse letteren. Het feit valt niet te betwisten en werd dan ook niet betwist door de Noord-Nederlanders die het Congres bijwoonden. Alleen had Westerlinck betoogd dat die stiefmoederlijke behandeling van de Vlaamse literatuur te wijten zou zijn aan het 'superioriteitsgevoel' van het Noorden. Hiertegen kwam hoffelijk verzet: niet aan enig superioriteitsgevoel moest de onmiskenbare miskenning toegeschreven, zo pleitten onze noorderburen, maar eerder aan een zekere traditie, een zekere geestelijke luiheid of slenter. Het Noorden was nu eenmaal tevreden met zichzelf en voelde eenvoudig de behoefte niet om zich in te werken en in te denken in de Vlaamse letteren. Daarbij, zo zei men verder in zeer delicate termen, er zijn verzachtende omstandigheden. In leesboeken bestemd voor het onderwijs b.v. wensen we alleen een zuiver Nederlands aan onze leerlingen als voorbeeld voor te leggen. En het Vlaams... ja! hoe zal men dat zeggen? Het is niet slechter, beslist niet, maar het is toch een ietsje anders dan ons Nederlands... Voor deze wijze om de zaken te beschouwen toonden de Vlamingen ook begrip. Op taalgebied hebben we zeker nog heel veel te leren van onze Noorderburen. Op dat punt zal een goed eind weegs naar de toenadering door ons moeten worden afgelegd. Voor zover ik uit de vele discussies en gesprekken over dit probleem kon opmaken, moeten we hier onderscheiden tussen de taalstructuur, den woordenschat en den tongval
(over de nieuwe spelling ging men vrijwel accoord). De taalstructuur moet één worden en dit vooral door het meedogenloos verwijderen van elke verbastering van de taal door vreemde taalvormen. In Noord-Nederland wordt de taalstructuur bedreigd voornamelijk door germanismen, bij ons door gallicismen en zgn. 'belgicismen'. Hier werd door den H.B. Verhoeven terecht gewezen op de taak van de philologische Instituten aan onze Universiteiten. Zij zouden op wetenschappelijke basis een grondig onderzoek moeten instellen over den eigen aard van de structuur van het Nederlands ten einde haar volmaakte zuiverheid te handhaven over heel het taalgebied. Bij ons werd er overigens in dien zin reeds zeer verdienstelijk werk geleverd door verschillende taalkundigen en door de taalkundige rubrieken in tijdschriften en weekbladen. Wat den taalschat betreft, deze kan niet absoluut worden vastgelegd. Hij moet in een zekere mate evolueren. Men moet de mogelijkheid openlaten langs de dialecten den woordenschat steeds te vernieuwen en aan te vullen. Alle Nederlandse dialecten kunnen daar toe bijdragen. Men citeerde als voorbeeld het woord 'zinderen' dat door Gezelle in het algemeen Nederlands werd ingevoerd. Het Nederlands moet groeien uit de veredelde dialectale woorden en zegswijzen. De tongval itenslotte moet niet over heel het taalgebied absoluut dezelfde zijn. Allen,
| |
| |
ook de Viamingen, spraken natuurlijk 'algemeen beschaafd Nederlands', maar bij elkeen klonk toch de eigenaardige tongval door, eigen aan het gewest. Men moest geen fijn akoustisch onderscheidingsvermogen bezitten om een Hollander, een Brabander en een Limburger uit elkaar te houden. A.B.N. betekent dan ook geen dode, gemaakte uitspraak, maar als een veredeling waardoor de verschillende gewestelijke tongvallen tot elkaar naderen, gedragen door een correcte taalstructuur en een gemeenschappelijken woordenschat. Hier ook geldt de leuze: toenadering, geen nivellering.
Hetzelfde kan gezegd worden over de zgn. 'deftigheid' die niet alleen op de taal, maar op heel den levensstijl haar stempel drukt. Deze deftigheid zal andere schakeringen vertonen in het gezelschapsleven in het Noorden en in het Zuiden, maar deze verschillen zullen de uitersten van stijfheid en van 'dorperheid' vermijden, zoals dit werkelijk het geval was op dit Congres. Elkaars eigenaardigheden leren kennen en waarderen, ze laten dienen tot den rijkdom en de verscheidenheid van het geheel dat steeds voor ogen gehouden wordt: dit moet de gedragslijn zijn van alle Nederlanders.
Als practische verwezenlijkingen om een regelmatig contact tussen Noord en Zuid tot stand te brengen werden o.m. onder ogen genomen een uitwisseling van studenten, professoren en voordrachtgevers; een voortdurend overleg tussen journalisten en publicisten, het vormen van een Nederlands reizend toneelgezelschap en van een Nederlands orkest, een Groot-Nederlandse historiographie, een organisch verband tussen de jeugdleiders en de sociale voormannen. Aan de organisatoren van het Congres werd de opdracht gegeven een permanent comité samen te stellen dat het contact tussen Noord en Zuid organisch zal opbouwen en regelmatig congressen zal bijeenroepen. Onder de aanwezigen werden enkele personaliteiten uit het Noorden en het Zuiden aangeduid om deel uit te maken van het voorlopig comité. Zo werd reeds een nauw verband gelegd tussen beide volksdelen en we hopen dat de activiteit van dit comité de eerste resultaten van dit Congres zal bestendigen en het vertrekpunt zal wezen van een hartelijke samenwerking, de katholieke Nederlanden ten bate.
Daar dit eerste Congres in het Noorden plaats vond werd het ons gegund een blik te werpen op het katholiek leven in Nederland. Men ontsnapt niet aan den indruk van een krachtig en groeiend leven van het katholicisme in het Noorden. De weg die daar werd afgelegd sedert de emancipatiebeweging door Schaepman en Alberdingk Thijm ingeluid, is werkelijk enorm. Het katholicisme in Nederland wordt op dit ogenblik beheerst door de figuur van Kardinaal De Jongh, wiens invloed zich uitstrekt verre buiten de katholieke gemeenschap. Hij wordt door iedereen erkend als een der krachtigste persoonlijkheden die het verzet tegen het nazisme leidde en het nationaal geweten verpersoonlijkt. Zijn naam wordt steeds met eerbied en met fierheid genoemd. De godsdienstige en sociale instellingen kennen een steeds hogeren bloei; ook in de politiek staan de katholieken aan de leiding. Ze geven overigens het voorbeeld van een nationaal bewustzijn dat we kunnen bewonderen en benijden. De Noord- | |
| |
Nederlanders hebben een harder leven dan wij. Ze leggen zich, wat voeding, kleding, huisvesting betreft grotere beperkingen op dan wij. En ze doen dit plichtbewust, in de wetenschap dat een sober leven in het binnenland den uitvoer naar het buitenland mogelijk maakt en zo hun economischen toestand kan saneren. Vrijwillig onderwerpt zich de overgrote meerderheid aan de nationale tucht, gedragen door de overtuiging: Nederland zal herrijzen! Zelfs de grote onzekerheid over de toekomst van hun rijke kolonie kan hen niet ontmoedigen. In de vele gesprekken die we voerden met vooraanstaande personen vernamen we niet één klacht, niet één bitter woord. Het betrekkelijk succes van de communisten in de laatste verkiezingen - zij behaalden een tiende der stemmen - heeft velen verrast, maar ook velen tot bezinning gebracht. Aan een vooraanstaand lid van de Katholieke Volkspartij vroegen we welke de houding was van de katholieken t.a.v. het communisme. 'Het
communisme, antwoordde hij, dat is onze schuld'. Hij zette ons dan zijn plan uiteen van een katholieke sociale hernieuwing die het communisme overbodig zou maken. De woorden van dezen jongen man brachten me die van Mgr von Ketteler te binnen: 'Een katholiek mag geen gerust geweten hebben zolang er een greintje waarheid overblijft in de aanklachten van het socialisme'.
Des Zondags 's morgens lazen we de H. Mis in de Sint-Vitus-kerk te Hilversum. Het is een wijds gebouw, een kathedraal bijna. Ze was overvol en er heerste over deze menigte een indrukwekkende ingetogenheid. Na het Evangelie weerklonk door de luidsprekers een korte maar kernachtige toespraak over Christus Koning. In deze grote ruimte kon iedereen het H. Misoffer volgen en mede-opdragen en iedereen kon Gods woord verstaan. In een protestantse stad die slechts één vierde katholieken telt is zulke liturgie een getuigenis voor Christus en Zijn Kerk. We hebben dan gebeden voor alle Nederlandse katholieken opdat ze door innige samenwerking hetzelfde christelijk getuigenis zouden mogen afleggen in dezen bedreigden hoek van het oude, geschonden Europa, maar dat nog steeds de roeping heeft de christelijke cultuur over de wereld uit te stralen.
|
|