Streven. Jaargang 14
(1946-1947)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 251]
| |
Letterkundige kroniek
| |
[pagina 252]
| |
Die jeugd-droom heeft Van Schendel heel zijn leven door met steeds; dieper, subtieler, bezonkener schoonheid gekristaliseerd in een poëtische uitbeelding van het verlangen naar de hoogste schoonheid, naar het mooiste dat men denken kan, het verlangen dat de aarde ontvlucht omdat het té subtiel is om zich door aardse gedaanten te laten insluiten. Zo gaat de dichter Tamalone (Een Zwerver verliefd) op zoek naar het 'allerschoonste' tot zijn aardse liefde voor een onbereikbare vrouw zich sublimeert tot een droom van onaards geluk. Van Schendel's mensen-ver-beeldingen zoeken soms een hele mensenleven lang naar wat zij het mooiste dachten, maar de werkelijkheid waar het heil gezocht werd, brengt doem en noodlot. Het besef van het broze van het verlangen, het kennen der aanwezigheid van de noodlottige realiteit die de droom der ziel elk ogenblik kan belagen, is nooit afwezig. In elk boek zien we de door verlangen gedreven mens achtervolgd door het noodlot dat onvermijdelijk is omdat het uit de onvoldoendheid der realiteit stamt. Dit dubbele gevoel, Verlangen en Noodlotsbesef, heeft Van Schendel in talrijke gestalten levend doen worden. Nu eens is het verlangen overheersend, dan weer wordt het tijdelijk verstomd door het noodlot dat de dromen tot onheil maakt. Uiteindelijk zullen ze samenvloeien in een edele berusting die niet bekomen wordt door een verzaken maar door een dieper beleven van eigen, schone innerlijkheid. De werken van Van Schendel's 'Italiaanse' periode, vertolken een liefde-verlangen, een schoonheids- en goedheidsdroom die heel het leven vervult en waarin de geliefde slechts een aardse verbeelding is van een bovenaards begeren. Merona's verlangen, (Merona, een Edelman -1927) is niet langer een ietwat ijle schoonheids-droom; zijn liefde voor een vrouw is tevens symbool van zijn edel streven naar waarachtig edeldom. Nauwer omschreven, duidelijker materieel belichaamd wordt het verlangen, het spitst zich toe op het meer nabije, het meer substantiële. Jacob Brouwer's liefde voor de Johanna-Maria (Het Fregatschip Johanna-Maria - 1930) blijft een droom-verlangen maar ditmaal gesymboliseerd in een materieel iets: een schip. Dit stuk realiteit is in werkelijkheid symbool van al het goede en schone dat Brouwer in zijn jeugd ontzegd was en dat hij zijn hele leven door bleef najagen. Deze toenadering tot het reële, omschrijf bare - materiële als men wil - betekent tevens een naderkomen van die onbegrijpelijke macht die de realiteit regeert: het bittere noodlot. Van Schendel's taal ondergaat ook de invloed van die innerlijke kentering: een duidelijke verstrakking en besnoeiing. Zoals de tere kleuren van het zuiders landschap en de eeuwige straling van Italië's hemel verdwijnen voor Holland's grauwe luchten en grijzë Noordzee-golven, verzwindt al het ijle, luchtige, wazige, dromerige uit Van Schendel's taal. Zijn stijl verstrakt en versobert en concentreert zich op evenwicht en harmonie, op subtiele, volmaakte gebalanceerdheid die men terecht 'klassiek' heeft genoemd. Deze eigenschappen krijgen hun volmaaktste vorm in de roman-trits die men de Noodlotromans zou kunnen noemenGa naar voetnoot1.. | |
[pagina 253]
| |
Het 'raadsel des ongeluks' dat het verlangen tot onheil maakte wortelt nu niet meer in de onvervulbaarheid van een liefde-droom maar in de botsing tussen een scherp-bewuste levenshouding van ethische aard - nauw verbonden met religieuze en morele vraagstukken van specifiek Hollandse aard - en de macht van een verpersoonlijkt onverbiddelijk toeslaand noodlot. Tussen de uitbeeldingen van deze aangrijpende worstelingen heen publiceerde Van Schendel een aantal bundels korte verhalen waarin onder meer een charmerend nieuw aspekt van zijn kunstenaarschap zijn bewonderaars kwam verblijden: zijn fijne, subtiele, half-verholen humor. Het probleem van het noodlot blijft onopgelost in zijn latere romansGa naar voetnoot1.. Maar het eng-Hollands milieu wordt gebroken en een hele mensenwereld, ja zelfs onze moderne samenleving, wordt betrokken in de tragedie van enkelen 'met wie het lot bijzondere dingen voorheeft'. Van Schendel's fijne, spottende observatie-geest en subtiele humor temperen hier de beklemming van de steeds dreigende onafwendbaarheid van het fatum dat de mens enkel berustend kan aanvaarden zonder te willen begrijpen. De bekroning en de synthese van Van Schendel's kunst, en tevens het meesterlijk bewijsstuk van zijn eeuwig-jongblijven, is 'Een Spel der Natuur' (1942). Aristus Elisan, de dichter, de wonderdoener, de kunstenaar, de hervormer, de minnaar, die de bitterheden der aarde door schoonheid en goedheid en liefde wilde doen vergeten, is de dichter zelf. Het woord dat zijn vriend Fabel over hem spreekt mag voor Van Schendel gelden: 'Wat... kan het geluk meer vergrooten dan de behoefte er van mede te deelen? Mijn vriend Aristus wist dat zooals gij het weet, en daarom was zijn stelregel: geven. Geven, alles wat genoegen meebrengt, behagen, verzadiging, geluk, alles wat gewenscht kan worden. Er is gevraagd, waarmee betaalde hij dit alles? Het antwoord is eenvoudig, hij betaalde alles met zichzelf.' In deze sprookjes-roman is de weemoedige ernst van de immer-jonge dromer, het schoonheidsverlangen dat bij Tamalone geboren werd en in Aristus gerijpt was tot een alles-omvattende, heel-het-leven doorstralende onstoffelijke rijkdom, verzoend met de tragiek der onvervuldheid, in een begrijpende berusting die alle smart overwint voor wie geleerd heeft de schoonheid in zijn eigen ziel te zoeken en te ontdekken.
Over Van Schendel's taal werd reeds heel wat geschreven. Het weze hier voldoende te zeggen dat hij schreef 'uit het hart', in een proza dat de zuivere, onvertroebelde weerspiegeling was van zijn ziel en tevens een hoogtepunt in het moderne taal-scheppen. Hij schreef on-romantisch evenwichtig, sober, harmonisch en vloeiend, en hij bereikte een heldere, klare taalschoonheid, die in haar volmaakte afgerondheid en harmonisch evenwicht, haar opvallende statigheid en rijkdom, haar indrukwekkende kracht en vlotte soepelheid, waarachtig klassiek mag genoemd worden. Men heeft Arthur Van Schendel verweten dat hij geen volmaakt roman- | |
[pagina 254]
| |
cier was. En inderdaad, er zijn romans geschreven (onder meer door de Tachtigers waarmee men Van Schendel vaak - ten zijnen gunste - vergelijkt) die als roman beter geslaagd zijn. Men wijst in zijn werk op gebrek aan handeling, beperktheid in menselijke uitbeelding, eentonigheid in de constructie, vaagheid en beperktheid binnen het enge kader van een vooropgesteld concept. Het is wel waar dat Van Schendel's vormkracht en taalschoonheid en de bekoorlijkheid van zijn edele gestalten niet voldoende zijn om een volledige uitbeelding van vol-menselijkheid, een herschepping van het avontuur des levens te geven. Wat hij ons geschonken heeft was een innerlijk avontuur, bepaald en beperkt weliswaar tot één mensensoort, maar met volmaakt meesterschap uitgebeeld. Het wonder van Van Schendel's scheppingen was dat hij onder steeds volmaakte, steeds verscheiden, steeds geniale, zuiver-volmaakte vorm, één-zelfde grond-idee vertolkte en daarbij immer nieuw, immer origineel, immer fris en bekoorlijk kon blijven. Maar het was ook zijn zwakheid, omdat zijn wereldvisie beperkt bleef tot één conceptie: die van het noodlot, dat dan nog, ook voor hem zelf, een vaag-omschreven raadsel bleef. Ontbraken hem epische grootheid, of diepte van volledig levens-inzicht, dan heeft hij ons toch werken van sublieme schoonheid en zuiver dichterschap geschonken in het edelste proza dat in onze taal bestaat. Opperste droom-schoonheid en aangrijpende, zwarte tragiek heeft hij in onvergetelijke meesterwerken verenigd, zoals hij de eeuwig-bloeiende verbeeldingskracht van zijn jeugd met de goedmoedige levenswijsheid van de ouderdom harmonieus wist te verbinden. De aristocratische, beminnelijke gestalte van de grootmeester van het moderne proza zal eeuwig blijven, omdat zijn jeugd eeuwig was. |
|