| |
| |
| |
[Nummer 3]
Newman
Een licht voor onzen tijd
door Prof. Dr J.G.M. Willebrands
Het geestelijk ideaal
'Een ziener, die een werk te doen had' zo heeft P. Al. Janssens Newman gekarakteriseerd. Het is een merkwaardige samenkoppeling van woorden en gedachten: een ziener, hetgeen doet denken aan een stillen beschouwer, een peinzend geleerde, die zich bezig houdt met abstracte problemen, liever dan met de concrete levensvragen; of men denkt aan een platoonsen dichterlijken geest, die in zijn visioenen zich een ideële wereld schept, welke méér beantwoordt aan het ideaal van werkelijkheid en schoonheid, dan de schaduwen en duisternissen dezer aarde; of eindelijk, men denkt aan een vergeestelijkten monnik, een Sint Augustinus, die rust vindt in de beschouwing van God, waar hij is uitgestegen boven het rumoer en de verwarring der menselijke samenleving...
Welnu, Newman was een ziener, hij was een geleerde, een dichter en een priester, maar één, die nooit zijn blik heeft afgewend van de mensen, van hun levensvragen, van hun samenleving. Zo langdurig en zo ernstig heeft hij zich met de mensen bezig gehouden, dat niemand als hij heeft gezien en aangevoeld de bewegingen van elk gemoed, dat niemand als hij de geheimnisvolle wegen kende van den individuelen geest. Newman kende de geestelijke noden van zijn tijd en had een scherpen kijk op de diepere oorzaken, die de menselijke maatschappij vorm en gestalte geven.
In de Belijdenissen van Sint Augustinus zien wij de wording en groei van een mens, die opstaat uit de duisternissen, waarin de geest verzinken kan, en stijgt naar het licht, het licht dat straalt in zijn schitterende wetenschap, het licht dat hem omgeeft als een aureool van heiligheid, - en toch blijft Augustinus zo nauw met de mensen verbonden, dat hij door de kracht van zijn geest geheel het culturele en godsdienstige leven van zijn tijd heeft gevormd, dat hij in zijn beroemde werk De Stad Gods de historische lijnen en de normen kon aangeven, langs welke de ontwikkeling der mensheid voortschrijdt. Hoe vaak doet Newman ons denken aan Augustinus!
| |
| |
Newman was een ziener, die een werk te doen had. Niet slechts dit werk wilde ik laten zien, maar ook den geest, de visie op wereld en mensheid, waaruit dit werk voortkwam. Misschien zal deze geest, die bij zijn leven, zovelen heeft genspireerd, ook ons opnieuw bezielen.
De gedachte aan zijn werk heeft hem vervuld van zijn jeugd tot zijn hogen ouderdom, hij heeft zich aan dit werk gegeven met de prille liefde, die aan de jeugd eigen is, met het gewijde enthousiasme, eigen aan het eerste ontwaken van een godsdienstige overtuiging en later met de bedachtzaamheid en ernst, gewonnen in de ervaringen van een lang leven.
In zijn twee en dertigste jaar maakte hij een bootreis naar de Middellandse Zee met zijn vriend Hurrel Froude, tot herstel van diens geknakte gezondheid. Newman was fellow en tutor van het Oriel-College, hij kon in enkele groten van Oxford, zoals Keble, en de ouderen Whately en Pusey zijn gelijken zien; hoezeer de toekomst ook nog in mysteriën gehuld was, de opgave van zijn leven, zijn ideaal, dat in zijn studententijd min of meer vaag, als een poëtisch visioen voor hem had gestaan, had scherper contouren gekregen. De verzen, die hij schreef in de rustige uren van deze reis, geven het 'visioen' weer, dat zijn toekomst bevatte, want, hoezeer ook zijn fijne geest de schoonheid genoot van Italië, Sicilië, Griekenland, één Object bleef meer dan al wat hij aanschouwde zijn denken in beslag nemen, het Object, waarvan deze wereld maar een symbool is; de wereld van den geest. God is de Vader van een zichtbare èn een onzichtbare wereld. Wij zien de zon en de maan en de sterren, de aarde en het firmament, bergen en dalen, de bossen en het open veld, zeeën en rivieren. Verder zien wij de mensen en de werken der mensen. Wij zien steden en statige gebouwen en hun bewoners. Het is een immense wereld, zij reikt tot de sterren, zij is zo hoog en wijd en diep, zij komt ons ook nabij en raakt ons aan. En toch, ondanks dit heelal dat wij zien is er een andere wereld, die zich even wijd ontplooit en ons even nabij is en nog meer wonderbaar is. Om ons heen zijn ontelbare wezens, die komen en gaan, die altijd waken, die werken of wachten en wij zien hen niet: het is die andere wereld, die ons oog niet bereikt, maar alleen ons geloof. De wereld van ons geweten en van ons geloof. Deze wereld is volmaakter en verhevener dan al wat wij zien. Daar is God, de meest reële en absolute Werkelijkheid, daar zijn de engelen en de zielen. Dit alles bestaat nú, is midden onder ons en rondom ons. Wij leven in
een geestelijke wereld, evenzeer als in een zinnelijke wereld. Langen tijd was Newman er van overtuigd, dat al wat zich in de zichtbare wereld voordoet als oorzaak en gevolg, als physieke wetten, in werkelijkheid niet in de stoffelijke dingen bestaat: de geesten, de engelen zijn de werkelijke oorzaken die de wereld bewegen. Alles wat ons in de
| |
| |
stof oorzaak en gevolg toeschijnt, stelt ons in de tegenwoordigheid van een machtig wezen, dat verborgen is achter de zichtbare dingen. (Vgl. Parochial and Plain Sermons, II, p. 364 vv., Apologia, p. 28.)
Genietend van het natuurschoon bij Oxford schreef hij reeds in 1828: 'Nooit gevoelde ik zo intens, dat deze wereld voorbijgaat als toen ik het meest genoot van het landschap' (Letters and Correspondence, I, p. 161).
In het paradijselijk schone Taormina op Sicilië zoekt zijn geest boven de rijke aarde uit den derden hemel, waarheen Sint Paulus in visioenen werd opgevoerd, op Corfu is hij zozeer aangegrepen door de schoonheid der aarde, dat hij met huiver denkt aan Melchisedech, die leefde als was hij niet van de aarde, zonder vader, zonder moeder, zonder begin van dagen of einde des levens. Zo zijn de helden van den geest: Melchisedech, Sint Paulus, Newman. Hij kent het woord van Isaïas: 'Alle vlees is als gras, heel zijn glorie als de bloem op het veld. Het gras verdort, de bloem verwelkt, als de Geest van God er op blaast: ja de mens is als gras. Het gras verdort, de bloem verwelkt: maar het Woord van onzen God houdt stand in eeuwigheid' (Is. XL, 6-8).
Maar niet anders dan Sint Paulus verlangt Newman zijn visioenen te brengen tot de mensen, hij wil hun ogen openen voor de ongeziene wereld van geweten en geloof. Ver van zijn vaderland denkt hij aan Engeland, daar ligt zijn werk, daar wacht hem een taak en een strijd. Alles wat hij in zich opnam, verwerkt hij, denkend aan één doel: niet Italië 'alléén Engeland was in mijn gedachten'. 'Ik werd nog meer tot mij zelf teruggebracht, ik voelde hoezeer ik er buiten stond, alléén Engeland was in mijn gedachten'.
Hij herhaalde in zichzelf de woorden: Exoriare aliquis, laat toch iemand beginnen! de overtuiging groeide in hem, dat hij een zending te vervullen had. Bij zijn afscheid van Mgr Wiseman in Rome zeide hij met diepen ernst: 'Wij hebben een werk te volbrengen in Engeland'. Vanuit Rome begonnen Froude en Newman de Lyra Apostolica, een reeks verzen, te publiceren in The British Magazine, onder het motto: 'Gij zult het verschil bespeuren nu ik terug ben', woorden waarmede Achilles zijn terugkeer in den strijd voor Troje aankondigt. Op Sicilië bracht een ziekte hem aan den rand van het graf. Op aandringen van zijn omgeving gaf hij zijn laatste beschikkingen, maar tegelijkertijd zeide hij: 'Ik zal niet sterven, want ik heb niet gezondigd tegen het licht, ik heb niet gezondigd tegen het licht'; hij schreef later: 'Ik dacht dat God werk voor mij had' (vgl. Apologia, p. 34; Letters and Correspondence, I, 363).
Niet altijd gaat de hunkering van een jong leven in vervulling. Aan Newman heeft God gegeven, na veel omzwervingen, anders dan
| |
| |
hij verwachten kon, zijn levenswerk te volbrengen. Op thuisreis werd zijn boot opgehouden door windstilte in de straat van Sint-Bonifacio; in het duister van den nacht dicht hij dan het beroemde vers Light in Darkness, later genoemd The Pillar of the Cloud, de Wolkkolom. In één ogenblik heeft hij alle moeilijkheden, die de toekomst verborgen hield, aangevoeld, met moeite zal hij vooruitkomen, stap voor stap, en de kracht die hem leiden zal is de Kracht Gods.
| |
The Pillar of the Cloud
Lead Kindly Light, amid the encircling
The night is dark, and I am far from
Keep Thou my feet; I do not ask to see
The distance scene - one step enough
I was not ever thus, nor pray'd that Thou
I loved to choose and see my path, but
I loved the garish day, and, spite of fears.
Pride ruled my will: remember not past
So long Thy power hath blest me, sure
O'er moor and fen, o'er crag and torrent,
And with the morn those angel faces smile
Which I have loved long since, and lost
| |
De wolkkolom
(vert. Jacqueline van der Waals).
Leid door den zwarten nacht, die om mij is
Ver is mijn huis, en diep de duisternis
Schoon ook de toekomst mij verborgen zij,
Licht stap voor stap mij met uw schijnsel
Niet immer sprak mijn ziel zoo stil tot u:
Ik liep mijn weg bij eigen licht, maar nu:
Mijn zonlicht zonk, maar ach, mijn hoog-
Mijn hart geen rust en 'k vond uw vrede
Uw trouw was mij nabij ook verder, God!
Langs rots en stroom, door poel en afgrond
Tot ik hen weervind in der zaalgen koor,
Die ik beminde en voor een wijl verloor.
(Vgl. over dit vers Prof. P. Sobry in de Dietsche Warande en Belfort, 1945).
| |
De Oxford-ervaring
Welk is het werk van Newman geweest? Als hij in 1832-33 met zoveel kracht daarover spreekt, met hartstochtelijk verlangen om de hand aan de ploeg te slaan, dan moet het terrein van zijn arbeid en zijn werk zelf hem scherp voor den geest hebben gestaan.
De overtuiging over de opgave van zijn leven is in hem gegroeid in de jaren 1822-1832,. waarin Newman fellow en tutor was van Oriel. Oriel was het meest in aanzien onder alle colleges van Oxford, het bezat de geestelijke en wetenschappelijke elite der Universiteit in
| |
| |
zijn Common-Room. Newman was in 1822 tot fellow van Oriel gekozen, meer om hetgeen men van hem verwachtte, dan om wat hij reeds gepresteerd had. Hij kwam er in aanraking met persoonlijkheden en gedachtenstromingen, die hem ten volle konden ontwikkelen. Allereerst was er John Keble, een man van fijne intellectuele beschaving, dichterlijke begaafdheid en van een diep kerkelijken geest. Over Keble schrijft Newman: 'Keble was een man, die zich liet leiden, en zijn oordeel vormde, niet door redeneringen van het verstand, door onderzoekingen of bewijsvoeringen, maar, wanneer men dit woord in ruimen zin verstaat, op gezag. Het geweten is een gezag, de Bijbel is een gezag, de Kerk is een gezag, de Oudheid, de woorden van grote mannen, de overleveringen, de ethische normen, geschiedkundige feiten, de uitspraken der wet en de beginselen van den Staat, spreekwoorden, gevoelens, voorspellingen en vooroordelen, al deze dingen zijn een gezag. Het scheen mij toe, dat hij zich altijd gelukkiger voelde, wanneer hij kon spreken of handelen krachtens zulk een beginsel of gezag buiten zich, en wanneer hij bewijsvoeringen slechts behoefde aan te wenden als een middel om iets aan te bevelen of te verklaren, dat reeds vóór enig bewijs zijn instemming kon eisen... Dit was het voornaamste beginsel van de school, die in de loop der jaren zich rond hem vormde, en het is niet gemakkelijk, zijn invloed in die dagen te omschrijven' (Apologia, p. 290). Keble was de eerste naam, dien Newman in Oxford met eerbied en bewondering had horen noemen, en toen Keble hem begroette als fellow van Oriel, gevoelde Newman zich zo beschaamd en onwaardig, dat hij op den grond had willen neerzinken (Apologia, p. 17).
Maar in 1822 voelde Keble zich in Oriel niet meer op zijn plaats en kort daarna vertrok hij uit Oxford, om zich te wijden aan de zielzorg op het land. Aanvankelijk ging Newman aan Keble voorbij. Eerst na 1826, toen Hurrel Froude, een pupil van Keble, fellow werd van Oriel, met wien Newman een hartelijke vriendschap sloot voor het leven, kwam Newman door Froude dichter bij Keble. 'Indien men mij ooit zou vragen, welke goede daad ik in mijn leven verricht had, schrijft Froude, dan zou ik antwoorden, dat ik Keble en Newman tot elkaar gebracht heb' (Apologia, p. 18).
De meest brilliante figuur in Oriel was Whately, de leider der Noetics, een groep die op gematigde wijze het Rationalisme in Oxford vertegenwoordigde. De geest van Whately stond tegenover Keble. Toen Newman op Oriel kwam, meer verlegen en vreesachtig tegenover de beroemde professoren, dan bewust van een eigen standpunt, werd hij geheel overwonnen door het brilliante en scherpe vernuft van Whately. De school, door Whately gevormd, wordt wel genoemd de Evidential School, die onbeperkte rechten toekende aan het mense- | |
| |
lijk verstand. Ieder moet zijn eigen verstand gebruiken en op eigen! inzicht alleen vertrouwen. Geloof kan alleen aan God behagen, wanneer het een gevolg is van verstandelijk verklaarde evidentie. De evidenties voor het Christendom beperkten zij tot de historische feiten, welke expliciet door het verstand ontleed en gekend zijn. Hier lag voor Newman het grootste gevaar, dat hij in zijn leven heeft doorstaan. Met zijn fijn gevoel voor de ontwikkeling der moderne weten-, schap, voor de ontdekking van nieuwe feitelijke gegevens erkende Newman de eisen, welke aan de theologie gesteld werden door de nieuw verworven kennis. De theologie der Anglikaanse Kerk was onvoldoende ontwikkeld, en een ogenblik meende hij, dat de rationalistische methode van Whately de juiste was voor zijn tijd. Wat het verstand niet kon verklaren of ontleden, moest verworpen worden. De relatie tussen Whately en Newman werd zeer intiem, zo, dat het Keble van Newman vervreemd hield. Niet alleen gingen zij samen wandelen en paard rijden, maar Newman werkte mee aan Whately's grote werk over Logica.
Toch was Newman van nature, van binnen-uit verwant met Keble,; niet met Whately. Newman is vóór alles een diep religieuze natuur. Reeds op zijn vijftiende jaar heeft hji een sterke godsdienstige ervaring, waardoor hij kwam 'onder den invloed van een bepaald Credo en in zijn verstand de indrukken ontving van het dogma, welke door Gods genade nooit zijn uitgewist of verduisterd' (Apologia p. 4). Het Christendom als geopenbaarde godsdienst is dogmatisch, men kan het niet afhankelijk maken van menselijk inzicht. Wat kunnen wij veranderen aan de Openbaring Gods? Het komt er slechts op aan haar te leren kennen en aanvaarden. Plotseling wordt Newman er zich van bewust, dat hij bij Whately op den verkeerden weg is, dat bij Whately in beginsel 'the Pride of Reason' werd gekozen boven de onderwerping aan het Woord Gods. Hij bezint zich op de mysteries van het geloof en weerstaat Whately, wanneer hij meent, dat het dogma in gevaar komt (Letters and Correspondence I, 47-48). Twee uitwendige omstandigheden brachten Newman geheel tot zichzelf terug: een ziekte, en een zwaar verlies: de dood van zijn zuster Mary. Zij brachten hem terug tot de wereld van den geest: God en de ziel. De ziel van Mary was bij God. Helder stond deze zekerheid hem opnieuw voor ogen. Het was alsof de nevels der stoffelijke wereld werden uiteengescheurd door een verhevener licht: 'Mijn dierbare Mary schijnt belichaamd in elken boom, en verborgen achter elken heuvel' (Letters and Correspondence I, 161).
Newman begreep, dat de rationalistische stellingen hem in botsing brachten met zijn geweten, en de geesteshouding voortbrachten van het agnosticisme. Zó ver gingen weliswaar de liberale vrienden van
| |
| |
Newman nog niet. 'Zij zouden geprotesteerd hebben, wanneer men meende, dat zij de rede hoger stelden dan het geloof, of de kennis boven godsvrucht; toch geloof ik, dat zij onbewust in Oxford een vrijheid van mening aanmoedigden, en met succes introduceerden, die veel verder ging dan zij zelf' (Apologia, p. 288). Newman, de ziener, zag de consequenties scherper dan de logicus Whately ze berekenen kon, Newman, de godsdienstige theoloog voelde de gevaren voor het orthodoxe geloof fijner, dan de rationalistische geleerde. Hij blijft Whately dankbaar, omdat deze hem heeft leren zien tut eigen ogen, heeft leren staan op eigen benen, maar de tegenstelling tot Whately wordt bewust en fel. 'Had niet iets in mijn binnenste weerstaan, dan zou ik zeker opvattingen hebben aangenomen over religieuze en maatschappelijke plichten, die naar mijn tegenwoordig oordeel steunen op een trots verstand en afglijden naar ongeloof' schrijft hij in 1834 (Apologia, p. 382). Hij kan de sfeer der rationalistische discussies niet meer verdragen: 'de Common-Room van Oriel stinkt van de logica'.
De ervaringen van Newman in Oriel heb ik uitvoeriger besproken, omdat ze beslissend geweest zijn voor zijn verder leven. Als hij in Lead kindly light zegt: 'Pride ruled my will', dan ziet dit op de Pride of Reason uit dezen tijd, als hij zegt: 'those angel faces, which I have lost awhile', dan ziet dit op de religieuze verslapping van die jaren. Newman heeft gekozen tegen het Liberalisme, gekozen met de overtuiging en de felheid van iemand, die in het gevaar heeft verkeerd. Dit gevaar was des te groter, omdat het in menig opzicht zo aanlokkelijk was, omdat het verblindend was. Het type van den Oxford-gentleman, zo als deze door Whately en Hawkins werd gevormd, was van een niet te onderschatten waarde. Was hij niet het standaardtype van een zekere natuurlijke beschaving, een fijn-gevormd intellectueel? Maar het geweten werd niet ontwikkeld, dogmatisch-godsdienstige overtuiging ontbrak, godsdienstig leven, devotie, steunend op dogma en vast Credo, was er niet. Newman heeft gekozen tegen het godsdienstig Liberalisme, dat den godsdienst afhankelijk maakt van sentiment en eigen oordeel.
| |
Dogma tegen vrijgeesterij
1. In Oxford
Men kan het leven van een mens, dat als één voltooid geheel voor ons ligt samenvatten in enkele centrale ideeën, die aanvankelijk slechts
| |
| |
vaag zich aftekenen, een tijd lang als concentrisch samengroeien, tot zij in het bewustzijn staan als een idea clara et distincta. Tijd is nodig, ontwikkeling is nodig voordat zelfs een groot genie zich klaar bewust is van de leidende idee, waardoor zijn geest gevormd, zijn leven gedragen wordt. Deze idee zal soms zeer gecompliceerd zijn, vele vertakkingen bezitten, die alle uitgaan van dezelfde kerngedachte, welke in verschilfenden samenhang wordt gesteld, welke uitstraalt in alle activiteiten, in alle doelstellingen verwerkelijking zoekt. Wil men de gecompliceerde werkelijkheid van het leven in enkele woorden weergeven, zal men dan niet noodzakelijkerwijzë simplificeren? Het schijnt niet anders mogelijk.
Zulk een centrale gedachte is bij Newman zijn strijd tegen het Liberalisme in den godsdienst, of meer positief: zijn dogmatische instelling. Hij schrijft in 1864: 'Op de eerste plaats staat het dogmatisch beginsel: mijn strijd gold het Liberalisme; onder Liberalisme versta ik het anti-dogmatisch beginsel en zijn vertakkingen. - Het eerste beginsel van de Oxford-beweging is mij nu even dierbaar, als het altijd geweest is. In vele zaken ben ik veranderd: in dit punt niet. Van mijn vijftiende jaar af is het dogma geweest het grondbeginsel van mijn godsdienst: ik ken geen anderen godsdienst; ik kan in de gedachte van een anderen godsdienst niet inkomen, godsdienst als een kwestie van sentiment is voor mij een droombeeld en een spotternij. - Wat ik hield in 1816, hield ik in 1833 en houd ik in 1864. God geve, dat ik het zal houden tot het einde toe' (Apologia, p. 49).
Hij hield dit tot het einde toe: in 1879 sprak de Kardinaal te Rome: 'Gedurende dertig, veertig, vijftig jaren heb ik naar best vermogen den geest van het Liberalisme in den godsdienst weerstaan' (w. ward, The life of Card. J.H. Newman, II, p. 460).
Dit is bij Newman geen beperkt, geen bekrompen standpunt. In een zeer wijden en diepschouwenden blik heeft hij dit Liberalisme gepeild. Het was de macht die den geest der mensen afleidde van de beschouwing der onzichtbare geestelijke wereld en terugvoerde binnen de grenzen van ruimte en tijd: de geest gebonden aan een stoffelijk object betekent het lijden van Prometheus geboeid.
Vanuit de geestelijke wereld dringt de echo krachtiger door in de stem van ons geweten, maar het Liberalisme heeft het geweten van zijn hoge waardigheid ontdaan en ontluisterd tot een oordeel van den goeden smaak, van mode en goeden toon. Toch brengt het een ideaal voort, dat in menig opzicht aantrekkelijk en schoon en verblindend is, het ideaal van den frjn-gevormden intellectueel, den natuurlijken beschavingsvorm, den gentleman der wereld. Zijn schoonheid is ontleend aan den luister dezer aarde, zijn beschaving is een product van het verstand. De ongeziene wereld, waar de mensheid
| |
| |
eeuwen om gestreden heeft, hebben zij yervangen door de zichtbare, materiële wereld, tastbaar en nabij als onze persoonlijke existentie. Langs dezen weg kon de empirisch ingestelde Engelsman het contact met het onzichtbare geheel verliezen. De stoffelijke natuur ligt open voor ons oog, voelbaar voor onze handen, zij roept in al onze zintuigen. Maar de verschijnselen, die den grondslag vormen van godsdienst en zedelijkheid hebben deze zintuigelijke evidentie niet. Wie kan het bestaan ontkennen van een geweten? Hoe duister is echter het licht des gewetens, vergeleken met de evidentie der zintuigelijke waarnemingen in de natuurwetenschappen? Hoe licht denken wij over verplichtingen en stellen wij het geweten gerust, wij verbrijzelen het in onze handen, als wij er niet voorzichtig mee omgaan. Gemakkelijk verdrijven wij iedere ingeving van het geweten met de woorden: 'dit is onzeker en bijgelovig'. Zij hebben dan ook niet geprotesteerd tegen de onzichtbare wereld, zij treden niet met haar in discussie, zij gaan haar voorbij, zij laten haar in onzichtbaarheid, nadat zij het licht des gewetens hebben gedoofd. Zij hebben den geest geleerd, slechts te zien door de lens van de mikroskoop en teleskoop, ze hebben de stof overweldigd van de verste palen van het heelal tot de kleinste waarneembare werkelijkheden verborgen binnen de schalen van het atoom, en in- formule neergelegd, maar de reflex van den Schepper hebben zij nergens bespeurd. Zij hebben een moraliteit voortgebracht, die alleen geleid wordt door fijnen smaak, die haar hoogste volmaaktheid vindt, in niemand te kwetsen en haar diepsten grond in de menselijke natuur, maar het geweten als de vertolker van Gods gebod en de zonde als belediging van God hebben zij verloochend. Het is in wezen een apostasie van den God der Openbaring en tenslotte van God, hoe dan ook aan ons bekend geworden. In elk volk nam deze apostasie eigen vormen aan, op het continent was het ongeloof sneller en
meer openlijk aan den dag getreden dan in Engeland; men predikt er een visie op de stoffelijke wereld, waarin de gedachte aan een Schepper ontkend wordt en van verre horen wij den valsen profeet die sprak: 'Eens zeide men: God, als men de wijde zee aanschouwde, maar ik zeg U: Uebermensch'. In Engeland behoudt men den godsdienst als een particuliere luxe, men verantwoordt den godsdienst als een godsdienst van de Rede, een godsdienst van beschaving. Komen uit de menselijke natuur niet voort de geboden van rechtvaardigheid, waarachtigheid, soberheid, zelfbeheersing, welwillendheid, genoeg om de persoonlijkheid te cultiveren, en de maatschappij te doen bestaan? De fout is deze, dat men de natuur stelt in plaats van den godsdienst, het gevaar is, dat de Vijand hier zoveel goeds bijeenbrengt, dat hij ons God zou kunnen doen vergeten.
| |
| |
Voor Newman is de ongeziene wereld meer nabij dan de zichtbare, hij leeft in den geest en uit den geest. Newman heeft aandacht voor de tederste reacties van het geweten en hij aanbidt elk Woord, dat God aan de mensheid openbaarde; geheel deze bovenzinnelijke Werke-lijkheid kan alleen behouden worden in een godsdienst steunend op het dogmatisch beginsel, door een Kerk, welke dit dogma belichaamt. Daarom de strijd voor het dogma, voor de hervorming der Anglikaanse Kerk, daarom de Oxford-Beweging. Newman kwam in conflict met de overheid der Universiteit, omdat hij er zich niet mee tevreden wilde stellen, aan zijn studenten een louter intellectuele vorming te geven. Als de Kerk werd ondermijnd, als de godsdienst werd uitgehold, tot een louteren vormendienst, dan wilde hij ieder, die zich onder zijn leiding stelde, maken tot een godsdienstige persoonlijkheid. Het werd aan de Studenten verboden zich aan te sluiten bij Newman. Newman was onwrikbaar en nam liever in 1832 ontslag als tutor van Oriel. Zijn ontslag was een overwinning voor de Liberalen, zij zouden niet rusten voor zij hem uit Oxford verdreven hadden (Apologia, p. 203). Fel en verbeten was Newman: bij een gedwongen oponthoud in Parijs weigerde hij de stad in te gaan, waar tijdens de Franse Revolutie de eredienst was gevestigd van de Déesse Raison; in Algiers wilde hij zelfs niet opzien naar de Franse tricolore. In 1835 schrijft hij: 'Ik meen te geloven, dat God deze tak van Zijn Kerk, die Hij gevestigd heeft in Engeland, niet heeft verlaten (daarop vertrouw ik), en ofschoon Hij omwille van onze vele zonden ons in gevangenschap heeft uitgeleverd aan een boze wereld en de zonen van Belial over ons heersen, toch geloof ik, dat Hij van tijd tot tijd tot ons zendt rechters en bevrijders als in de dagen van Gideon en Barak. Ik geloof in waarheid dat zulk een beweging nu gaande is, en dat de Philiistijnen moeten verslagen worden, en met dit geloof verheug ik mij mijzelf aan te
sluiten bij het bevrijdingsleger als een van hen, die het water met de tong opslurpten, terwijl de rest neerknielde om te drinken' (Letters and Correspondence, I, p. 116).
| |
2. In Dublin
In 1845 is Newman tot de Katholieke Kerk overgegaan.
Met rustiger sentiment, maar ook met rijker ontwikkeling van gedachte heeft hij den strijd tegen deze vrijgeesten voortgezet als eerste Rector der Katholieke Universiteit van Dublin. Newman, eens verdreven uit Oxford, nu gesteld voor den opbouw ener Katholieke Universiteit! Wij zullen de lotgevallen en het tragisch verloop van Newmans rectoraat niet volgen. Met W. Ward mogen wij zeggen:
| |
| |
'Als de rector ook faalde, de christelijke denker slaagde'. Om de idee gaat het ons. Dit denkwerk van Newman is neergelegd in zijn meesterlijke Idea of a University. Laat iedere hogeschool-student dit werk dat de schoonste, tegelijk de meest subtiele en meest verhevene visie bevat, die ooit over het universitaire onderwijs gegeven werd, lezen en in zich opnemen, opdat hij zich meer bewust worde van de roeping zijner Universiteit, van de betekenis van zijn studententijd, van de zending, die hij in dienst van godsdienst en wetenschap te vervullen heeft. Elk dezer voordrachten is een Idea op zichzelf. En zoals men bij het aanschouwen ener Griekse trilogie de gedachte eerst geheel voltooid ziet, wanneer men drie tragedies heeft gevolgd, of zoals men het muzikaal genie van Beethoven eerst ten volle vermag te bewonderen, wanneer men den gehelen krans zijner symphonieën heeft aanhoord, zo zal men deze Idea eerst zien, eerst kennen en bewonderen, als men haar geheel gelezen heeft. Laat mij echter, uitgaande van en aansluitend bij de centrale gedachte waaronder ik Newman stelde: zijn aandacht voor de ongeziene wereld en zijn bescherming van het dogma, één gedachte uit deze Idea abstraheren.
Newman had een grote liefde voor de klassieke Oudheid, hij vormde met zorg zijn taal naar het model van Cicero en gaf Terentius uit voor zijn school te Edgbaston. Hij is er de man niet naar om de betekenis der profane cultuur te onderschatten, veel minder haar te verachten. Hij is er zich van bewust, dat Aristoteles en Cicero een opvatting hebben gehuldigd over wetenschap en wijsbegeerte, overeenkomend met 'liberal knowledge', wetenschap die geen hoger doel dient, maar om haarzelf beoefend wordt. 'En meen nu niet, dat ik met dit beroep op de ouden de klok tweeduizend jaar terugzet en de wijsbegeerte sla in boeien van heidense opvattingen. Zolang de wereld blijft, blijft de leer van Aristoteles in deze materie, want hij is het orakel der natuurlijke waarheid. Daar wij mensen zijn, kunnen wij niet anders dan in grote mate Aristotelisten zijn, want deze grootmeester ontleedt slechts de gedachten, gevoelens, ideeën en meningen van het menselijk geslacht' (Idea, p. 109). Wetenschappelijke vorming heeft in zichzelf hoge waarde. Zij opent den geest en leert hem denken, zij verfijnt den geest en stelt hem in staat kennis te verwerven, te verwerken, er heer en meester van te zijn, ze te gebruiken, ze geeft den geest macht over zijn vermogens, zij regelt de toepassing, aanpassing, methode en critische juistheid van den geest, zij is schrander, behendig en welsprekend - geestescultuur is in zichzelf een groot goed. Is dit alles niet: zich afwenden van de materie en verblijven in de ongeziene wereld? Is dit niet een geestelijken kijk verwerven op mensen en dingen? Wat betekent dit niet voor den zielzorger! Iemand die liefde heeft voor de wetenschappen van den geest maakt
| |
| |
zichzelf los van de slavernij der zinnen, van hartstochten, zelfzucht en trots. Is het niet schoner, den wetensdrang te verzadigen van den geest dan de verzadiging na te streven der zinnen? Het louter weten zal den geest verfijnen en beschaven en hem een natuurlijke afkeer geven van al wat grof en laag en boosaardig is. Dit ervaren wij bij vele intellectuelen, die ongodsdienstig zijn, en toch onze waardering hebben. Kennis brengt den geest halverwege naar den hemel zegt Newman, zij vormt een bodem, die van nature geschikt is om de deugd voort te brengen. Maar zij heeft op zichzelf genomen nog niets godsdienstigs aan zich, niets bovennatuurlijks, er is nog een diepe klove tussen deze geestelijke verfijning en een godsdienstig leven. Deze natuurlijke cultuur erkent weliswaar een geweten in den mens, inzover immers in het binnenste van den mens een stem hem zegt, dat al wat ingaat tegen den goeden smaak, tegen fatsoen, tegen de normen der schoonheid siecht is, en het geweten wekt schaamte in ons op, omdat deze normen doorbroken zijn, een intellectueel zelfrespect beschuldigt ons. Maar dit geweten boezemt geen vrees in, het doet ons niet sidderen voor een hogeren Wetgever, die zijn wet tegen ons zal handhaven - de zonde was tegen de menselijke natuur, niet tegen God, dit geweten wekt schaamte omdat men zich verlaagd heeft, niet berouw, omdat men God beledigd heeft. Dit alles blijft binnen de perken der liberale opvatting. Venustum, honestum, decorum zijn de hoogste normen welke Lord Shaftesbury aangeeft: de hoogste schoonheid der wereld is de zedelijke waarheid, en alle schoonheid is waarheid. Deugd is schoonheid, deugd wordt bepaald door goeden smaak. Maar vreze Gods, 'panische schrik' zoals Shaftesbury dit noemt is uit den boze, is niet elegant, is niet schoon. Ziet toe zegt Newman, hoe hier geweten in den waren zin des woords, als de stem van een hoogsten Wetgever, is vervangen door menselijk oordeel
en smaak. Dit is de godsdienst der Rede, de godsdienst der Wijsbegeerte, de godsdienst van smaak en sentiment.
Maar als men de zonde begaat op elegante of dichterlijke wijze, als men siecht is met phantasie, gemeen met een zekere heldhaftigheid en macht, als men zijn prestige weet te bewaren bij moreel bederf, of den goeden vorm en zijn charme niet verliest in gezelschap, dan is de misdaad niet misdadig meer en de overtreding wordt beminnelijk. Zo keert dit verfijnde intellectualisme, dat den geest bevrijdde van de slavernij der zinnen terug tot deze boeien, al zijn ze verguld. Het is als in de waarschuwing van het Evangelie: de boze geest keert terug met zeven anderen, bozer dan hijzelf. Doet Newman in deze analyse iets te kort aan de liberale geestescultuur? De wereld is tevreden als de oppervlakte gladgestreken is, de Kerk wekt een wedergeboorte in de diepte des harten. Homo videt in facie,
| |
| |
Deus autem in corde. De gentleman is een schepping niet van net Christendom, maar van de natuurlijke beschaving.
Toch zou men hier een protest kunnen heffen: de Rede zelf ziet dieper en zuiverder dan hier is voorgesteld. Newman heeft het vaker verkondigd: Right Reason, Reason rightly exercised (Idea, p. 181; Apologia, p. 243), ziet dieper en brengt zelfs den mens tot het Katholiek Geloof, zij laat niet halverwege staan, maar voert tot het einde, waar Openbaring en Kerk ons wachten. Dit is abstract - maar de rede gezien in concreto, zoals ze werkt in de mensen, in de wereld, de rede bepaald naar de resultaten welke zij in de geschiedenis bereikte geeft een ander beeld. Men zag de schoonheid bewunderen van het neoplatonisme of de bekoring ondergaan van het leven overeenkomstig de natuur volgens J.J. Rousseau, men mag het monistisch idealisme van den geest prijzen of de meer materiële instelling volgen van het Franse positivisme, overal waar de rede op zichzelf staat, geen hoger gezag aanvaardt, waar zij haar eigen religie schept, zijn de goden der Rede de vijand van God. De rede zichzelf beheersend brengt tot den waren God, maar wanneer heeft de rede zich beheerst tenzij als zij zich liet beheersen door Openbaring en Kerk? Historisch en in concreto gezien heeft de rede, geheel op zichzelf bouwend, een tendenz tot ongeloof. Newman heeft erop gewezen, dat deze tendenz, als zij doorzet, niet rusten zal, voor zij den mens tot volslagen atheïsme gebracht heeft. Op een krasse wijze zegt hij: 'Er is maar keus uit twee mogelijkheden: den weg naar Rome en den weg naar het atheïisme; het Anglikanisme is een halte halverwege aan den enen kant, het Liberalisme is een halte halverwege aan den anderen kant' (Apologia, p. 204). Neen, Newman is niet van mening, dat iedere niet-katholiek in wezen een atheist is - geenszins! Er zijn vele halten langs den weg en bovendien: de eigenlijke weg is de weg opwaarts. Maar zij, die zich laten leiden door de beginselen der vrijgeesterij,
die op den weg afwaarts zijn: die sceptisch staan tegenover de ongeziene wereld, die geen mysterie aanvaarden, zij kunnen vele halten vinden, maar de tendenz is afwaarts tot het einde. Er is immers een zekere analogie tussen Natuur en Bovennatuur, ook in de natuurlijke orde is de waarheid van het Godsbestaan door yele mysteries omgeven; de rede, die geen mysterie aanvaardt, zal zich afwenden van den verborgen God, en komen tot het pure athïisme. Newman is er eveneens van overtuigd, dat de ontwikkeling der rede snel in deze richting gaat: 'Buiten de Katholieke Kerk bewegen zich de dingen - en tengevolge van de omstandigheden van onzen tijd in veel sneller tempo dan in vroeger eeuwen - naar het athéisme in een of anderen vorm. Welk een toneel, welk een aanblik biedt Europa in onze dagen! en niet alleen Europa, maar elke regering, elke be- | |
| |
schaving die onder invloed staat van den Europesen geest! Meer in het bijzonder, dit gaat immers ons het meeste aan, hoe bedroevend is het schouwspel, bezien vanuit het standpunt van den godsdienst, zij het ook vanuit den meest elementairen godsdienst en in den zwaksten vorm, het schouwspel dat ons geboden wordt door de intellectueel gevormden van Engeland, Frankrijk en Duitsland! '(Apologia, p. 244). Verder schouwend over onze generatie spreekt Newman als een profeet, met de vastheid en zekerheid, die zijn eerste beginselen hem geven: 'Ik heb gemeend, dat een tijd van wijd-verspreid ongeloof op komst was, en gedurende al deze jaren zijn de wateren inderdaad gestegen als een zondvloed. Ik zie uit naar den tijd, na mijn leven, waarin alleen de toppen der bergen zichtbaar zullen zijn, als eilanden in de woestenij der wateren' (Brief aan Mrs. Maskell, 6 Jan. 1877, w. ward, I, p. 416). 'Ik zie naar de volgende generatie met diep medelijden, ja ik mag zeggen met huiver' (Brief aan
Miss Bowles, 15 Juni 1882, w. ward/, I, p. 478).
Heden zien wij den vloed wassen overal om ons heen. Was het atheïsme ooit zo machtig, zo georganiseerd als thans? Wanneer zal deze vloed beginnen te vallen, wanneer zal de duif des vredes uitvliegen over een nieuwe wereld? O God, zend Uw Geest uit en alles zal herschapen worden en Gij zult het aanschijn der aarde vernieuwen! Wij vrezen echter den stormvloed niet, die slechts gevaarlijk is, zolang God toelaat, dat de adem van den bozen geest hem aandrijft. Uit zichzelf is het atheïsme krachteloos en vloeit als water uiteen, de Godsontkenning heeft geen steun, maar valt in den bodemlozen afgrond van het niet-zijn. Wij vrezen dezen vloed niet, indien wij sterk staan door het geloof, door het geloof zullen wij den bozen geest verdrijven. 'De leerlingen kwamen afzonderlijk bij Jezus en zeiden: Waarom konden wij hem niet uitwerpen? Jezus sprak tot hen: Om uw gebrek aan geloof. Voorwaar, Ik zeg u: Zo gij een geloof hebt als een mosterdzaadje, dan zult ge zeggen tot dezen berg: Ga van hier dààr heen, en hij zal gaan, en niets zal u onmogelijk zijn' (Mattheus 17, 19-21). Als ons geloof hecht is als een berg, dan zijn wij 'als een man, die zijn huis bouwde op een rots. En de regen viel neer en de waterstromen kwamen af, en de winden gierden en stortten zich op dat huis; doch het zakte niet in, want het was gegrond op de rots' (Mattheus 7, 24-25).
De gedachten van Newman hebben haar waarde voor ons behouden, omdat Newman dezen strijd heeft gezien, niet slechts als een actualiteit, die voorbijgaat, niet slechts op het niveau der negentiende eeuw, maar in zijn diepste beginselen, als het mysterie van God tegenover het mysterie van het kwaad; hij heeft huiver gevoeld, zowel om de onpeilbare kracht van God in hen die geloven, als om
| |
| |
de kracht van den storm die slaat tegen dezen berg. Behouden wij zijn beginselen: dogma tegen ongeloof, trouw aan de Kerk van Christus, waarin net dogma gestalte kreeg.
| |
De methode van Newman
Newman, de ziener, die een werk te doen had. Het gezicht dat hij zag, dat hem altijd nabij was, was de wereld van God en de ziel, de twee enige verblindend evidente wezens die hij kende. Het werk dat hij volbracht is de strijd voor Kerk en dogma tegen Pride of Reason en Liberalisme. Newman richt de ziel tot God.
Een godsdienstige beweging heeft Newman ontketend in de Engelse Kerk, een beweging, die geheel deze Kerk als een zuurdesem doortrok en ophief, en nog altijd beweegt hij den geest van tallozen, die zijn woord lezen, tot God. Was hij de Organisator en leider van een partij? Nooit was hij Organisator of leider van een partij, hij was er zich van bewust dat niet een partij van mensen, maar elke mens tot God gericht moest worden, hij was er zich ook van bewust, dat iedere mens de vrije beschikking heeft over zijn eigen levensvorm, over zijn verhouding tot God. ledere mens moet dus persoonlijk gericht, georiënteerd worden naar God, of liever zó beïnvloed worden, dat hij zichzelf richt, want alleen de vrije wilsbepaling kan hier beslissen. Is dit niet eerder een goddelijk dan een menselijk werk? Deze op de persoonlijkheid des mensen gerichte methode is de methode van Newman. Men oriënteert een persoon overeenkomstig diens eigen wezen, vandaar het variërende in Newmans methode, het schijnbaar ontbreken van een vaste methode, vandaar het moeilijke en gecompliceerde karakter van zijn Grammar of Assent, waar hij de wegen beschrijft langs welke hij de mensen voert tot het éne middenpunt van al wat is: God.
Newman ziet de onzichtbare wereld, ook in den mens. Hij kent de ziel des mensen beter dan enig ander auteur haar gekend heeft, hij weet hoe afgesloten, hoe eigen en incommunicabel elke persoonlijkheid is. In zijn preek The individuality of the soul lezen wij: 'Niets is moeilijker, dan zich te realiseren, dat iedere mens een eigen ziel heeft, dat ieder van al de millioenen die leven of geleefd hebben, een voltooid geheel is en onafhankelijk in zichzelf, alsof er niemand anders op de wereld bestond dan hij alleen. - Wij kennen de leer niet van de individualiteit der menselijke ziel, wij classificeren de mensen in massa's, zoals we stenen metselen tot een gebouw; - wij generaliseren en maken wetten en beschouwen dan deze creaties van ons eigen verstand, en handelen ernaar, alsof dat de enigste
| |
| |
werkelijkheid was die bestaat, maar we laten de ware werkelijkheid los. - Want het geheel dat wij zien is een schijn en de samenstellende delen zijn de werkelijkheid. - Ieder mens in de wereld is zijn eigen middenpunt, en al het andere rond hem is niet meer dan een schaduw' (Parochial and plain Sermons, IV, 80-93).
Hier raken we de leer van Newman over de eerste beginselen. 'First principles' zijn voor Newman tot in het oneindige gedifferentieerd en gevarieerd, alle psychologische verscheidenheden zijn hiertoe te herleiden. Zij zijn het irreductibile dat in iederen mens aanwezig is, waarover hij niet redeneert, dat hij niet bewijst, dat hij heeft en aanvaardt. Omdat ze de irreductibilia van onze persoonlijkheid zijn, beheersen ze ons, verantwoorden wij alles naar deze beginselen, maar roepen hen zelf niet ter verantwoording. Iets aanvaarden dat tegen onze eerste beginselen is, staat gelijk met het verliezen van onze 'moral identity' (Present Position of Catholics in England, 261). Wij blijven echter verantwoordelijk, en dragen deze verantwoordelijkheid tegenover God, de Eeuwige Waarheid, die onze Rechter zal zijn (Grammar of Assent, 394, 405). Daarom stelt Newman iederen mens voor God, voor de Eeuwige Waarheid. In elk betoog, in elk verhaal voelt men de tegenwoordigheid van Zijn onzichtbaar Wezen, en gelijk het werk van Sint Augustinus telkens het karakter van een belijdenis aanneemt, zo is bij Newman overal de bekommernis om ons te voeren tot God. Hij is het Midden, zelf in rust, dat alle beweging bindt en draagt, zonder welke alle orde chaos, alle leven dood zou zijn. De mens zal zijn oog niet openen tenzij in dit Licht, zijn geest zal niet spreken tenzij in dezen Geest.
Newman denkt niet in abstracto, hij is bezig met den existerenden mens. Het individu, de persoonlijkheid is en denkt en handelt, dit persoonlijke leven moet Newman voeren tot zijn Oorsprong: God. Daarom waardeert hij nauwelijks het abstracte denken, daarom kent hij niet altijd de ware betekenis van het abstracte, universele begrip. Wij moeten echter Newman niet zien, in wat hij niet was, maar in het grote en schone dat hij gebracht heeft.
Als we willen weten, hoe Newman werkte, dan moeten wij zijn preken lezen, die hij als Vicar of Sint-Mary hield in Sint-Mary the Virgin te Oxford. Daar won Newman de leidende positie over alle studenten. Vrij zelden spreekt hij daarin over omstreden onderwerpen als de apostolische opvolging in de Kerk van Engeland, de rechten van de Kerk tegenover den Staat, de leer der eerste Vaders over de Sacramenten. Hij verklaart de H. Schrift over verschillende onderwerpen dogmatisch en zedekundig, maar de kracht die er vanuit gaat rust op zijn diep godsdienstige overtuiging, op die onuitsprekelijke aanwezigheid der onzichtbare wereld, waar hij zijn hoorder
| |
| |
in verplaatst. Nog heden zal hij zijn lezer God doen vinden op verdiepte wijze en daardoor een groter verlangen wekken naar heiliging. Dit juist verlangt hij: den mens als denkend, handelend wezen beinvloeden, oriënteren naar God. Voor de omstreden kwesties zet Newman op de série Tracts for the times, waarin iedere auteur schreef naar zijn eigen aard met persoonlijke opvattingen en verantwoordelijkheid. Bij zijn werk voor de vernieuwing der Engelse Kerk had hij contact gevonden met een aantal vooraanstaande professoren, die echter tegen deze individuele wijze van optreden waren. Hun ideaal was een commissie van betrouwbare intelligente mannen, en dan vergaderingen, besprekingen, metings enz. Newman houdt vast aan 'the principle of personality': 'Individuen, die een scherp inzicht hebben, kunnen zich in bepaalde gevallen vergissen in toon of taal, maar zij werken sterk in. - Zelfs de fouten van een individu trekken de aandacht; hij gaat ten onder, maar zijn zaak, als zij goed is in zich en door een groten geest bezield, overwint - wij bevorderen de waarheid door onszelf op te ofteren' (Apologia, p. 42). Daarom was het verwijt van Whately, toen Newman hem verliet, dat hij zelf leider van een partij wenste te zijn, even klein als onwerkelijk (Apologia, p. 15).
Nooit heeft Newman de Oxford-beweging gezien als een partij in den eigenlijken zin, evenmin als een coalitie van partijen, die zich op enkele programmapunten verbinden, omdat een grotere eenheid niet mogelijk is; het was een eenheid van geest, des te sterker, naarmate deze geest meer één was en tegelijk onderscheiden aspecten in iedere persoonlijkheid toeliet. Newman geloofde in den geest van een beweging, deze geest was voor hem een realiteit, een realiteit die bestond in hem, in zijn geest, en buiten hem, in den geest der leden. Deze geest is méér dan de leden, gelijk het geheel méér is dan de loutere som der samenstellende delen; de leden worden er in opgenomen, er door geleid en geïnspireerd. Niemand heeft dezen geest geheel in zichzelf verwerkelijkt, maar hij heeft er deel aan, verhoogt de werking daarvan en geeft hem groter invloed en gebied. Newman wilde, dat ieder dezen geest in zich bezat naar eigen aard en aanleg, er gestalte aan gaf in zijn leven, zodat de samenleving der mensen zou zijn als de gevarieerde tooi, waarin één gedachte leeft. De sterkste persoonlijkheid was Newman zelf. Principal Shairp schrijft over hem: 'Waar was ml het middenpunt en de ziel van welke een zo machtige invloed uitging? Die lag - en had reeds jaren lang gelegen - alleen in énen man, een man die in menig opzicht de merkwaardigste mens is, dien Engeland in deze eeuw aanschouwd heeft, misschien wel den allermerkwaardigsten dien de Engelse Kerk in enige eeuw heeft voortgebracht - John Henry Newman'.
|
|