Streven. Jaargang 14
(1946-1947)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 138]
| |
Priester en onderwijzer
| |
[pagina 139]
| |
de nationale, zedelijke en godsdienstige grootheid van volk en land voorbereid en ingezet. Het wederkerig afzijdig staan van priester en onderwijzer heeft de laïcisering bij onze schooljeugd, en hierdoor in de brede lagen van het gewone volk, vooral sinds den eersten wereldoorlog, grotendeels mogelijk gemaakt. Op éénzelfde ziel moest er ingewerkt, ja, op éénzelfde familie, schoolbevolking of sociale groep, maar vervreemd van elkaar hebben parochiepriester en volksonderwijzer hun invloed uitgeoefend. Door gebrek aan psychologische en paedagogische coördinatie werd niet altijd in dezelfde en in de meest vruchtbare richting gewerkt aan de verstandelijke en zedelijke vorming van zovele jongens en meisjes. De mensen moeten elkaar terugvinden, op de eerste plaats alle opvoeders, want in de geschiedenis werden de opvoeders doorgaans verantwoordelijk gesteld voor de nationale en internationale katastrofen. Het loont de moeite zich vooraf een inzicht te verwerven in de genese van deze afzijdigheid, soms gelijkend op een miskenning. | |
II. De atmosfeer. Haar diagnoseZoals de meeste verschijnselen in het sociale leven, is deze 'status' geleidelijk gegroeid, en hierom juist door velen niet opgemerkt, tenminste wat zijn verborgen acuutheid betreft. Vóór de liberale ongelukswet van 1879 in de steden en grote gemeenten, en tot vóór 1914 op onze rustige en gaaf bewaarde plattelandsgemeenten en -parochies, waren pastoor en 'meester' de gezagdragers, vertrouwenslui en raadgevers van hun volk. De herinneringen van onze groot- en overgrootouders en tal van letterkundige werken uit die jaren getuigen daarvoor allerklaarst. Hun woord gold als wet, hun raad als aanwinst. Men vertrouwde op hun tussenkomst. Dit wederzijdse begrijpen en samenwerken-ten-goede duurt, goddank, nog voort op enkele onzer zedelijk onaangetast gebleven landelijke parochies. De vijandige anticlericale houding van vele ministeries en onderwijsambtenaars, de vermenigvuldiging der officiële scholen met hun ongewettigde en onwettelijke begunstiging boven de vrije onderwijsinrichtingen, de uitbreiding der scholen, die sneller geschiedde dan de uitbreiding der parochies (denken we aan de grootsteden), de eenzijdige belangstelling voor of de oriëntatie naar de K.A. onder de rijpende jeugd, naar de 'werken' voor de volwassenen, het uitgroeien der jeugdbewegingen buiten elk contact met de lagere school om, het tekort aan bijgehouden interesse voor paedagogische methoden en | |
[pagina 140]
| |
onderwijsproblemen bij onze parochialen clerus: dit waren zoveel factoren, wier interactie de toenadering tussen parochie-geestelijken en onderwijzers in den weg stonden. Onlangs verklaarde een jonge priester-leraar ener zesde Latijnse rechtzinnig, niets af te weten van de eisen en het programma der Lagere School. Wat hij niet uitsprak, maar bijgedacht moest, was zijn tekort aan contactneming met het onderwijzend personeel der L.S. zelf. Reeds mag er hier terloops op gewezen, dat de aansluiting van het Lager Onderwijs bij het Middelbare ongetwijfeld gebaat zou zijn bij een ruimere voeling tussen onderwijzers en collegeleraars. Het L.O. is de basis en het uitgangspunt voor het Middelbare en moet zulks blijven. Raakt men aan de fundamenten, dan is het ten nadele van den bovenbouw. De leke-onderwijzer leeft nog meestal voor zijn klas en zijn huisgezin (in niet weinig gevallen een kroostrijk gezin). Zijn opvoedende taak echter en zijn invloed schijnt feitelijk door meerdere parochiepriesters onderschat of onvoldoende erkend te worden. Het lidmaatschap van C.O.V.Ga naar voetnoot1. of E.K.O.Ga naar voetnoot2. verandert daar niets aan. Niet zelden krijgt hierdoor de beroepsverantwoordelijkheid van den onderwijzer een flinke deuk. Het enige contact dat priester en 'meester' als opvoeders met elkaar soms nog hebben bestaat in het regelmatige en vaak zeer korte klasbezoek elke week, besteed aan het opvragen der catechismusles: meestal gaat het niet verder. Immers, daarbuiten is er nog zoveel dringend werk en daarbinnen valt geen tijd te... verliezen. Sociale werken en K.A. vergaderingen lijken heel wat nuttiger. Het kwam reeds voqr vele van onze gemeenten zover, dat hier zou moeten aangehaald wat J. Ball zegt over, de wederzijdse verhouding in Frankrijk: 'Tant de traits dans leur mission devraient les rapprocher, en fait ils s'ignorent ou se combattent'Ga naar voetnoot3.. Heerst er althans geen gebrek aan vertrouwen, geen te stijve réserve? Enkel nog bij officiële gelegenheden, zoals een prijsuitdeling, zien onze kinderen priester en onderwijzer naast elkaar staan. Het lijkt wel enigszins paradoxaal, dat onze tijd, die zozeer in het teken staat van gemeenschapsidee en volksverbondenheid, de toenadering dezer twee opvoedersstanden heeft voorbij gezien. Zonder onderwijzer en parochie-priester is niet alleen de verstandelijke, maar vooral de zedelijke en godsdienstige groei van ons schoolvolkje (want dat is het werkelijk) onmogelijk. Onderzoeken we de diepliggende sociale en psychologische redenen van deze wederkerige afzijdigheid. | |
[pagina 141]
| |
A. Gezindheid van den parochiepriester tegenover den onderwijzerDikwijls is de onderwijzer voor de parochiepriester iemand die niet op zijn verstandelijk en godsdienstig niveau staat; de 'meester' is gewoonweg iemand die onontbeerlijk is om de kinderen te leren lezen, schrijven en rekenen, en speciaal om tucht en orde te houden onder dat rumoerig schoolvolkje. Kortom, een staatsfunctionaris zonder meer. De jonge priester - gesteld dat hij er tijd en moed toe vindt - moet veelal het lagere schoolmilieu nog leren ontdekken: het overlaste en meer gewichtige priesterlijk ministerie doet hiervoor dikwijls terugschrikken. Eén vraagje slechts in dit verband: kennen alle priesters van nabij en door gebruik de reeds zo verbreide methode van opvoedend catechismusonderricht, zoals deze door de Eerw. Zusters van Vorselaar ontworpen en in aantrekkelijke handboeken met succes wordt toegepast, zowel in vrije als in gemeentelijke scholenGa naar voetnoot1.? Hebben allen ontdekt bij het wekelijkse klasbezoek en bij de voorbereiding op de Plechtige Communie, dat het dringend nodig werd, hun vraag- en onderwijsmethode van de godsdienstleer te herzien? Gestereotypeerde en sterk naar theoretische theologie smakende grote-mensen-vragen laten toch het ontluikend verstand, het impressionabel gemoed en de edele goede wil van onze kinderen gans onberoerd. Bij die voorbereiding op de Plechtige Communie horen we vele priesters klagen, dat de kinderen toch zo siecht hun godsdienst 'kennen'. Is zulks allereerst de schuld van de onderwijzers? Zou het gebrek aan continuïteit tussen het onderricht in de school en in de kerk, wat de methode betreft, ook niet ingewerkt hebben? Zelden vraagt de pastoor of de onderpastoor den onderwijzer naar de gebruikte methode; een bescheiden vingerwijzing, goede raad of aanmoediging blijven achterwege, alsof ook volwassenen die niet gebruiken kunnen. Het doorlopen van tien, twaalf Massen op één uur b.v. kan onmogelijk vruchtbaar zijn voor de godsdienstige opvoeding onzer kinderen enerzijds, noch voor een opvoedende contactname tussen parochiegeestelijke en onderwijzer anderszijds. Een seminarieprofessor aarzelde niet vóór zijn Studenten te beweren, dat buiten het werk in de kerk, school- en ziekenbezoek de hoofdbekommernis van den priester moeten zijnGa naar voetnoot2.. | |
[pagina 142]
| |
Geen wonder, dat tegenover de in gebreke blijvende houding van menig priester wederkerig de koele teruggehoudenheid staat, soms de onverschilligheid en de slenter van den 'schoolmeester', nog bezwaard doof de ietwat | |
B. Eigenaardige psychologie en mentaliteit van den onderwijzer zelfZeer vaak afkomstig uit den stand der staatsbedienden, kleinhandelaars of arbeiders, voelt de onderwijzer zich niet gelijkwaardig met de andere vooraanstaande 'invloedrijke' personen van zijn gemeente. Wellicht trouwens heeft de clerus het meer op met de gestudeerden, (waartoe enkel gerekend worden zij die een universiteit bezochten) zonder veel onderscheid of deze al dan, niet zulke achting ten voile waardig zijnGa naar voetnoot1.. Vandaar bij onderwijzers de tamelijk bittere klacht: we teilen toch niet mee... Anderzijds bezielt een echte kastegeest het onderwijzerskorps, ook al groeiden zijn leden op in een christelijk tehuis. Veel werd van hen gevraagd en geeist, ze leden en doorstonden veel, wisten zich verongelijkt. Ze werden het wellicht moe, zodat ze geen blije gezelschapsmensen meer konden zijn. Bij niet weinigen kwam het zover dat, al worden de godsdienstige plichten nog vervuld, de grote vurigheid van hun godsdienstbeleving heeft afgenomen, en meteen, dat de jeugd in hen het onmisbare voorbeeld daarvan niet meer ziet. Was er hier maar voeling en wederzijdse steun geweest, vooral buiten de klasuren, er zou niet moeten gevreesd worden voor het ontstaan van een drukkend minderwaardigheidsgevoel bij den onderwijzer, nauwelijks enkele jaren na het verlaten der normaalschool. Een vijf-minutengesprek met hem kan ons hierover inlichten. Het schoolmeestersleventje vindt hij vrij monotoon. De eerste jaren practijk brengen ontgoochelingen. Dit is wel het aandeel van elke jonge man in het leven, maar gebrek aan aanmoediging en waardering vanwege burgerlijke en geestelijke oversten, aan medevoelen en begrip voor vernieuwing in zake onderwijsmethodiek e.d. wekken een soort verlatenheid. Om niet te reppen van een precairen financiëlen toestand: de lange oorlogsjaren vergden veel geduld en initiatief voor de onderwijzersgezinnen om niet beneden hun stand te geraken: daarvoor bezitten ze nog het eergevoel in hoge mate. Daarnaast moeten we toegeven, dat voor een groot deel onzer jonge leerkrachten de opvoederstaak geen heilige zaak meer is, maar een... | |
[pagina 143]
| |
zaak, een broodwinning. Doch hier moet tevens de vraag rijzen naar het peil van het vroegere pefsoonlijk ideaal van den normalist. Heeft hij die heilige taak der opvoeding gekozen, of hoopte hij zijn brood te verdienen zonder zogezegde 'lagere' bezigheid? En nog in dit laatste geval is het niet gans zeker, dat hijzelf veel schuld draagt. Deden zijn ouders niet precies hierom hem 'voor onderwijzer leren'? Stonden de parochiepriesters de ouders bij met goeden raad? Waren ze zich bewust van de waarde der getuigschriften gedurende de normaalschooljaren van hen gevraagdGa naar voetnoot1.? Zoals in alle gewichtige levensomstandigheden de voorbereiding het later succes in grote mate waarborgt, zo zal de voorbereiding en schifting van de kandidaten-onderwijzers de opvoeding der kinderen ten goede komen. Hier raken we een delikaat probleem aan: de huidige onderwijzersopleiding en de bizondere godsdienstige vorming der L.S.-leerkrachtenGa naar voetnoot2.. Er dient in verband hiermee vooropgesteld, dat de recrutering van onze kandidaten-onderwijzers een sociale taak is van het grootste belang, waaraan de leidende standen en de clerus moeten meehelpen. Ofschoon de bekommernis om de beroepsvervolmaking bij velen in het Vlaamse land met den dag levendiger wordt (Hoger Opvoedkundig Instituut te Antwerpen, Gent, Brugge en Hasselt, Instituten voor Opvoedkunde aan onze vier universiteiten) en het niet ontbreekt aan aangepaste tijdschriften, studiedagen, leergangen, retraites, enz., toch Staat het vast dat aan het programma onzer lagere normaalscholen iets dient veranderd, iets verbeterd. Katholieke kringen in Nederland aarzelen evenmin te verklaren, dat ook bij hen de kweekscholen nog lang niet voldoende ingesteld zijn op de praktijk van de volksschoolGa naar voetnoot3.. De geest van den negentienjarigen onderwijzer werd volgepropt met veel 'kennis', het tempo waarin dit gebeurt nog buiten beschouwing gelaten. Maar is zijn algemene vorming, zijn sociale opleiding niet zeer gebrekkig en zijn godsdienstige niet onvoltooid? 'Pauvre normalien, schrijft Ball, il ignore S. Paul, S. Augustin, S. Thomas, S. Thérèse, les universités médiévales, l'épopée des moines, l'oeuvre civilisatrice des papes, les grandioses encycliques sociales, l'essor missionnaire, les saints.Ga naar voetnoot4.' Hoe weinig heeft de pas gediplomeerde onderwijzer het belang der | |
[pagina 144]
| |
sociale omgangsvormen, de waarde van de geestelijke aristocratie, den invloed van een beschaafde omgangstaal aangevoeld? Hoeveel van onze jeugdige leerkrachten leven en werken, na het behalen van hun diploma, nog in de K.A. onder de jeugd of onder de volwassenen? Heel spoedig bekroop hen de bekoring, zich zoveel mogelijk uit het religieuze, publieke en maatschappelijke leven terug te trekken, al verlangden ze zulks allerminst in het diepste van hun ziel. Met het gebrek aan liefde voor het klaswerk, dreigt ook te verdwijnen de schoonste trek van den opvoeder: liefde voor de kinderen. | |
III. Middelen ter verbeteringWat wordt er niet gejeremiëerd achter deuren en in wachtzalen, aangeklaagd in tijdschriften en dagbladen, in plaats van met stille bescheidenheid te verhelpen daar waar het in elks macht ligt, of een gezonde, wel overdachte vernieuwingspoging te wagen, vol verantwoordelijkheidszin en geestdrift voor het ambt dat men vervult. De toestand die de voorgaande beschouwingen ons laten vermoeden mag in geen geval thema worden voor een nutteloos klaaglied. De algehele gaafheid van onze schooljeugd kwam deze laatste tijden te erg in het gedrang, dat onderwijzers en priesters hun gewetensplicht dienaangaande niet zouden volbrengen. De enkele hier volgende suggesties mogen wellicht nuttig zijn voor de morele herbouwers van ons landGa naar voetnoot1.. Eerste voorwaarde blijft, dat elke gezagdrager gebruik maakt van zijn gezag binnen de grenzen van zijn bevoegdheid: niets meer, en vooral niets minder. | |
A. Verstandelijke, maar vooral zedelijk-godsdienstige selectie van de kandidaten voor onze normaalscholenMen ziet in hoe de parochiale clerus hier een zeer te waarderen hulp kan bieden aan het bestuur der normaalscholen. De toekomstige onderwijzers van onze dorpsscholen zullen enkel hun roeping en beroep waardig zijn in het kader der Staats- en volksgemeenschap, wanneer ze zelf karaktermensen, katholieke persoonlijkheden zijn. Het ware hoogst wenselijk dat de idee van beroepskeuze en -selectie, welke thans ook bij ons volop ingang en waardering mocht vinden, niet | |
[pagina 145]
| |
enkel voor fabrieks- en bureelbelangen wordt uitgewerkt, maar evenzeer voor de vrije beroepen. Bij de juryleden moeten in feite de zedelijke prestaties den voorrang hebben op de verstandelijke, al zijn deze laatste dan ook onontbeerlijk en even nauwkeurig te onderzoeken. Men voedt op door wat men is, meer dan door wat men kent of zegt. 'De persoonlijkheid maakt den mens, schreef Diesterweg, háár doden is hém doden.' Hoe zou een onderwijzer, die geen persoonlijkheid is, noch eerbied heeft voor de persoonlijkheid van elk kind, persoonlijkheden kunnen vormen? Mensen zonder genoegzame zelfeerbied of eerbied voor anderen moet elke opvoedingstaak ontzegd worden, 'car l'oeuvre de l'éducation est essentiellement une oeuvre de respect' (Mgr Dupanloup). De samenleving verlangt terug voor de schooljeugd 'meesters' in den ruimsten en diepsten zin van het woord. | |
B. Hervorming, d.i. aanpassing en verbetering van het programma in de inrichting onzer normaalscholenZoals tegenwoordig de meeste Internaten ingericht zijn, menen we voorstaanders te mogen zijn van het inwonen der normalisten: iets van de zorg van een priesterseminarie mag wel worden gewijd aan de toekomstige opvoeders van ons volk. Wat den leeftijd aangaat: waarom b.v. niet wachten tot de meerderjarigheid der kandidaat-onderwijzers, vooraleer hen definitief in de practijk van het onderwijs binnen te leiden (desgevallend na volbrachten militairen dienstplicht)? Het voorbereidend jaar, overigens door den Staat niet erkend, heeft in 75% der gevallen niet het verhoopte nut, gezien zijn programma. Het kan o.i. zonder bezwaar wegvallen. Na voleinding van den 3e graad L.O., zou de kandidaat met veel vrucht drie jaar humaniora (bij voorkeur moderne of wetenschappelijke afdeling) volgen, om pas dan - op den ouderdom van 16 jaar - op de normaalschool aan te landen. Hier volgt hij vier jaar de eigenlijke beroepsopleiding. Gedurende dien tijd moeten, naast de algemene vakken, waarbij de talen, het tekenen en de zang, de lichamelijke opvoeding een ruimer aandeel verdienen, voornamelijk kinder-psychologie, schoolkundeGa naar voetnoot1. en methodiek, studie en uitwerking van het nieuwe leerplan de hoofdschotel vormen. Nadien kan één proefjaar of practijk onder controle (der inspectie of van het hoofd der school) de door de normaalschool gegeven opleiding afsluitenGa naar voetnoot2.. Het is maar | |
[pagina 146]
| |
al te bar, dat een onderwijzer zijn voorbereiding thans op vierjaar kan klaarspelen, ongeveer zoals een jongen die naar een middelbare ambachtsschool gaat. | |
C. Opleiding der priesterkandidatenZou ook hier niet iets meer positiefs kunnen bereikt? Wordt er in de pastoraaltheologie en de lessen der paedagogiek voldoende gewezen op de waardering en den eerbied, welke de jonge geestelijken moeten hebben voor de bescheiden maar lastige taak van den onderwijzer, die hun een eerste en onmisbare hulp moet zijn voor het apostolaat in en door de parochie? Bizonder wanneer de leerkrachten uit geen onderwijzersmidden afkomstig zijn kan dit de toekomstige priesters tegenvallen: ook dan moet er sympathie en gulhartige samenwerking tussen beiden bestaan. Zou het initiatief en de droom van priester E. Poppe, - dien groten paedagoog uit de school van den groten Kardinaal Mercier, - nl. conferenties voor priesters en onderwijzers van een zelfde parochie, niet meer aandacht verdienen? Wij herinneren ons hier dankbaar onzen professor in de Katechetiek, die ons, jaren terug, voor deze toenadering begeesterde, wijl hij daarvan veel goeds verwachtte voor de opvoeders zelf, en niet minder voor de jeugd. Waarom nu en dan geen gezamenlijke recollecties? Ja, en dit gedurende de respectievelijke seminarie- en normaalschooljaren? Later moeten de daar gevormde opvoeders-samen en tegelijk - instaan voor den bouw van Gods Kerk. Seminaristen zullen bij een bezoek aan een normaalschool (bij gelegenheid van modellessen in de godsdienstleer b.v.) hun soms onbewuste zelfverheffing doen plaats ruimen voor achting en sympathie. Normalisten van hun kant zullen bij een heilzame gedachtenwisseling leren inzien, dat ze voor den parochiepriester een onvervangbare steun zijn, maar ook zonder zijn medewerking niets duurzaams kunnen tot stand brengeh.Ga naar voetnoot1. Sociale opleiding ex professe voor toekomstige priesters is onontbeerlijk geworden. Meer tijd dient besteed aan practische paedagogie en katechetiek. Wat goed is er niet te verwachten voor het vraagstuk 'Lagere School en Jeugdbeweging' daar, waar onderwijzers en priesters-jeugdleiders samenspannen! Het zou een waarborg bieden voor een gunstige oplossing van het probleem der schoolopvoeding als verlengstuk der vaak in gebreke blijvende familiale opvoeding. Het is in dit verband een gelukkig feit, dat onze christelijke onderwijzersfamilies zelf nog | |
[pagina 147]
| |
een opvallend procent kandidaten leveren voor de seminaries en de kloosters. Op 11 December 1922, bij het aanvoelen der geestelijke ontreddering van Duitsland, zei Kard. Faulhaber in een voordracht aan de universiteit te München: 'Zwei Stände vor allem sind berufen, in aufrichtiger Arbeitsgemeinschaft an der Linderung der geistigen Kindernot und an der sittlichen religiösen Erzichung der Kinderseelen zu arbeiten: der Lehrerstand und der PriesterstandGa naar voetnoot1.'. Het wijd bekend en eeuwig ontroerend Volkslied uit den Kerstnacht blijft een heerlijk symbool en getuigenis van de opvoedende werkgemeenschap van priester en onderwijzer in dienst der schoolgaande jeugd en der parochie: 'Stille Nacht, Heilige Nacht' werd door Jozef Mohr, een pastoor, gedicht, en door een onderwijzer, Frans Xaveer Grüber getoonzet in het jaar 1818. De vrome innigheid ervan bleef tot op heden bewaard. Priesters en 'meesters' moeten elkaar de hand reiken en arbeiden aan de vorming van een vrome, zedelijk-sterke, arbeidslievende en offerbereide generatieGa naar voetnoot2.. Paus Pius XII, die bij menige gelegenheid zijn bekommernis voor de jeugd in alle landen liet blijken, smeekt in zijn Kerstboodschap van 1942, overal te zorgen dat tussen de openbare school en de familiën weer de band van vertronwen en wederzijdse hulp, tot stand zou komen, die in andere tijden zulke weldoende vruchten opleverde, en die heden heeft plaats gemaakt voor wantrouwen. Er is nu eenmaal geen echte noch hechte opvoeding denkbaar waar wantrouwen heerst. Vertrouwen is bij den opvoedeling de eerste voorwaarde voor een blijvend succes van het opvoedingswerk. Evenzeer is vertrouwen tussen de opvoeders onderling d.i. tussen ouders, priesters en onderwijzers, onmisbaar, wil men het verheven doeleinde der christelijke opvoeding bereiken,: de Christusgelijkvormigheid van de mensen.
October 1945. |
|