Streven. Jaargang 14
(1946-1947)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |||||||||
De sociale en godsdienstige toestand in SpanjeGa naar voetnoot1.
| |||||||||
[pagina 115]
| |||||||||
opgericht met bizondere voorrechten voor de moeders, en voor de talrijke gezinnen. Tenslotte, opdat alle zonen van het volk van de kultuur ook in zijn hoogste manifestaties zouden kunnen genieten, sticht men in alle centra van officieel en vrij onderwijs een regime van beurzen en kostschoolgelden voor onbemiddelde volkskinderen. Dit is de samenvatting van de wetgeving. Maar wat heeft men practisch bereikt? Om te beginnen met het loon van den werkman, moeten wij toegeven, dat de regering haar Verlangens niet volledig in de practijk heeft kunnen omzetten. Meer nog, in verscheidene streken betaalt men Ionen die beneden het minimumloon staan. Wie draagt er de schuld van? Er zijn vooral twee redenen. Vooreerst heeft de burgeroorlog het land zeer verarmd, en men heeft grote kapitalen moeten besteden om de vermeide fabrieken weer uit te rusten en de verwoeste en braakliggende velden weer te bebouwen. Onder die omstandigheden konden vele ondernemingen de beginkosten van installatie en rendement niet opbrengen, en de Staat kon niet genoeg subsidies verlenen om hun toe te laten hun sociale plichten na te komen. Daarbij komt nog, dat men zich de grondstoffen van allereerste belang slechts kon aanschaffen tegen zeer hoge prijzen terwijl de wereldoorlog belette dat de markt voldoende voorzien werd. De tweede oorzaak was, dat in Spanje zoals in andere landen, oorlogswoekeraars in de abnormale omstandigheden ongehoorde winsten maakten ten koste van den eenvoudigen man. Op dit gebied heeft de regering herhaaldelijk ingegrepen en den georganiseerden weerstand van de speculanten der zwarte markt gebroken. Als men alles wel in aanmerking neemt, is men toch reeds op menige plaats, dank zij de voortdurende werking van de regering, dank zij den invloed ook van den godsdienst en den geest van rechtvaardigheid en liefde van niet weinige werkgevers, tot bevredigende resultaten gekomen. Wij hebben een artikel van P. Brugarola, verschenen in 'Razon y Fé'Ga naar voetnoot1. voor ons liggen, waaruit wij enkele gegevens overnemen. Om het belang van de kwestie beginnen wij met het strafprobleem. | |||||||||
1. Strafprobleem.De Spaanse burgeroorlog had in één groep, mensen samengebracht, die door de omstandigheden meegesleept meestreden met de Roden, en anderzijds ook verlopen kerels, die door iedereen gekende misdaden bedreven. Terwijl de oorlog traag evolueerde was het niet | |||||||||
[pagina 116]
| |||||||||
moeilijk hun graad van schuldigheid vast te stellen. Toen het Rode front plots ineenstortte, kwamen tienduizenden mensen, waaronder zich de echte schuldigen verborgen, in handen van het gerecht. Aldus waren er vlak na den burgeroorlog, in 1939, 250.719 gevangenen, die niet in vrijheid konden worden gesteld, zonder voorafgaand onderzoek; zoveel gerechtszaken kon het gerecht echter niet in een handomdraai afhandelen. Dat zal men nu beter begrijpen, wanneer men ziet hoe traag de krijgsgevangenen worden vrijgelaten, of de medewerkers met den vijand worden geoordeeld. In 1940 stelde de Spaanse Staat door decreet het 'Werk van den vrijkoop van straffen door den arbeid' in. De beroemde wetenschapsmens P. Perez del Pulgar S.J., was er de bezieler van. Het Werk richtte in de gevangenissen scholen, bibliotheken en werkplaatsen op. In 1941 had men reeds volgende uitslagen bereikt:
In de drukkerij van Alcala de Henares geven de opgeslotenen hun eigen tijdschrift uit. Het verrichte werk wordt hun terugbetaald volgens de lopende tarieven. Het loon wordt gebruikt voor het verbeteren van de voeding, voor het onderhoud van hun familie, en ook voor persoonlijke vrije uitgaven.
In Aug. 1945 verbleven in de Spaanse gevangenissen nog slechts ongeveer 20.000 opgeslotenen, terwijl de vlottende bevolking van de gevangenissen wegens gewone misdrijven schommelt tussen 20.000 en 25.000. Het typisch kenmerk van het Werk is echter, dat de gevangene door den arbeid en ook door zijn zedelijk gedrag de straf kan afkopen. Volgens een schaal in evenredigheid met het bedreven misdrijf kan men in 5 jaar de rest van de straf doen kwijtschelden. Met heeft eveneens gedacht aan de kinderen van de gevangenen. 400 colleges werden gesticht, waaraan het werk 'Bescherming van de gezinnen der opgeslotenen' in de periode 1944-1945, 53.000.000 pesetas heeft besteed ten gunste van 36.512 kinderen. | |||||||||
2. Gezinssteun.De 'Nationale Subsidiekas', in 1938 nog voor het einde van den burgeroorlog opgericht, met de bijdragen van den werknemer, den | |||||||||
[pagina 117]
| |||||||||
werkgever en den Staat, kent een progressieven steun toe voor elk kind tot den ouderdom van 14 of 18 jaar volgens de gevallen. De kas betaalde als gezinssteun:
als huwelijkslening:
| |||||||||
3. Sociale steun.Deze installing ontstond in het eerste begin van de Beweging, om te zorgen voor de kinderen-oorlogsslachtoffers. Sindsdien heeft zich deze inrichting ontwikkeld tot een uitgebreide organisatie van caritatief hulpbetoon aan kinderen en jongelui. In 1944 telde zij 16 moederhuizen, 117 centra voor kindervoeding met 52.000 kinderen beneden de drie jaar en 2.400 tussen de drie en de zes jaar; 200 kinderscholen en tuinen met meer dan 3.500 kinderen. Daarenboven heeft zij over heel Spanje een net van spijshuizen. Aan het Werk zijn 160 priesters verbunden, met meer dan 1200 catechistencentra, die tot 1944, 49.341 doopsels en 273.800 eerste Communies konden boeken. | |||||||||
4. Sociale verzekering.Sedert lang bestaat in Spanje het 'Nationaal Instituut van Vooruitzicht', dat premies uitkeert aan alle standen, maar vooral aan de werklui. De verzekeringen, die den bizonderen steun van de regering kregen waren de volgende: Werkongevallen: De premie bedroeg van 40 tot 75% van het normale loon; Ziekteverzekering: Zij keerde 50% van het loon uit, zo nodig gedurende 26 weken. Moederschap: Terwijl men tracht de moeder te verwijderen van alien arbeid buitenshuis, verhoogt men de premies voor de moederswerksters, en de voordelen zijn uitgebreid tot alle echtgenoten van werklui, die bij den gezinssteun zijn aangesloten; alle moeders ontvangen tevens een bizonderen steun in de periode van zwangerschap en kindervoeding. Ouderdomspensioenen: Deze hebben het meest van alle toegenomen. Tegen een steun van 4.913.716 pesetas in 1935 onder de republiek, betaalde men in 1943, 178.630.260 pesetas. Werkloosheid: In 1933 waren er in Spanje 100.000 werklozen. In 1936 met de sociale onzekerheid was dit aantal gestegen tot | |||||||||
[pagina 118]
| |||||||||
829.387! Dat was een zware erfenis voor de Nationale Beweging. Zij is er in geslaagd, dit aantal elk jaar met 100.000 te verminderen, zodat er in 1944 nog 153.520 werklozen waren. Op verscheidene wijzen heeft men de werklozen geholpen. In Aug. 1945 werd een speciale steunkas opgericht. | |||||||||
5. Goedkope woningen.In 1939 ontstond het 'Nationaal Instituut van de Woning', gehecht aan het Ministerie van Arbeid, met het doel goedkope woningen te bouwen. Wie dergelijke huizen wil bouwen, krijgt van het Instituut 40% van het bedrag zonder intrest, terugbetaalbaar met vaste jaarlijkse aflossingen, en 50% tegen geringen intrest. Het Instituut zelf, publieke of private organisaties, of particuliere personen bouwen goedkope woningen. Tot 1943 werden 122.448.502 pesetas geleend tegen een kleinen intrest, en de voorschotten zonder intrest beliepen 108.665.189 pesetas; het aantal opgetrokken woningen bedroeg 10.311; in 1944 waren er 34.127 in aanbouw;. en de projecten voor 80.260 andere lagen klaar. | |||||||||
6. Kolonisatie.De landbouwbevolking bedraagt in Spanje 63% der totale bevolking. De vorige republiek had door de 'Wet der landbouwhervorming' kolonisatiepogingen gedaan, en getracht de grote grondbezittingen te verdelen; bij gebrek aan begrip van den waren toestand was men echter op een fiasco uitgelopen. Nu beijvert het 'Instituut voor kolonisatie' den levensstandaard van de landbouwers te verhogen en hun werkmethode te moderniseren. Daartoe verleent hun het Instituut voorschotten zonder intrest tot een waarde van 40% der kosten. Het Instituut koopt of krijgt eigendommen die in aanmerking komen voor verdeling. Op deze gronden installeert het landbouwers, voorziet deze van werktuigen, en bezorgt zelfs technische hulp als het nodig is. De voorwaarden zijn: het Instituut leent 80% van de kosten der hoeve; de landbouwer kan met de resterende 20% en met den jaarlijksen intrest van 3% na twintig jaar volledig eigenaar worden. Einde 1944 had het Instituut 100 grote grondeigendommen aangeworven met een totale oppervlakte van 79.651 hectaren, en had er 11.963 kolonisten op geinstalleerd. Deze getallen zijn zeker nog bescheiden in vergelijking met de oppervlakte van Spanje, maar gezien de vele moeilijkheden mag men over dit begin tevreden zijn. | |||||||||
[pagina 119]
| |||||||||
7. Beroepsvorming.In Spanje hebben religieuze Instituten sinds lang vakscholen opgericht. Aldus besturen de Jezuïeten in Madrid een 'Katholiek Instituut van Kunsten en Nijverheid', waar tegelijk ingenieurs en gespecialiseerde vaklui worden gevormd, vooral voor de electriciteitsindustrie; de Salesianen hebben verscheidene vakscholen; en de laatste vijf jaar zijn er meer dan 30 bijgekomen. De nieuwe Staat heeft deze scholen van voldoende subsidies voorzien, om de schade onder den burgeroorlog geleden, te herstellen en zich technisch up to date uit te rusten. Ook andere nieuwe scholen zijn ontstaan. Zo heeft P. Ciganda op het strand van el Palo de Malaga het 'Katholiek Instituut voor vakstudies' voor visserskinderen opgericht. Deze en andere dergelijke vakscholen hebben den vollen steun van de regering. Voor die werkjongens is ook speciaal het 'Syndikaal Werk der Beroepsvorming' met haar meer dan 47 centra bestemd. 'Maar het belangrijkste is', zo schrijft P. Brugarola, 'dat men in die scholen den helen mens vormt, zowel wat zijn beroep aangaat, als moreel, religieus, hygienisch, artistiek en kultureel. De 'lentekampen' zijn een doeltreffende aanvulling van die vorming. Tienduizenden stadskinderen gaan elk jaar een periode van minstens twee weken in open lucht doorbrengen. In die kampen wisselen uitstapjes, turnoefeningen, korte godsdienstige en kulturele voordrachten elkaar af, rusten lichaam en geest uit, en openen de ziel voor de liefde tot de natuur, het vaderland en God. Goed uitgekozen priesters wonen alle kampen bij'. In de Lente van 1945 genoten alleen uit de stad Barcelona 5.000 leerjongens van een dergelijk kamp. Bij het geven van deze details hebben wijer niet naar gestreefd een volledig overzicht te geven van de sociale bedrijvigheid van den nieuwen Staat. Het hier aangeduide moge volstaan om een inzicht te geven in de strekking. Wel zijn er die klagen over de traagheid waarmee de Staat al de politieke en sociale vraagstukken tracht op te lossen. De diepe reden hiervan is eigenlijk, dat de regering de twee grote problemen van Spanje, het sociale en het religieuze, definitief wil oplossen, zodat geen enkele kornende regering den maatschappelijken en godsdienstigen opbloei kan beletten of den vrede verstoren. | |||||||||
II. - Godsdienstige toestandDe Spanjaarden, die zoals wij, in contact met de internationale wereld leven, geven er zich rekenschap van, dat vele buitenlanders een als het ware onoverkomelijke moeilijkheid hebben om de ver- | |||||||||
[pagina 120]
| |||||||||
houding tussen de politiek en den godsdienst in Spanje juist te begrijpen. Geboren en opgevoed in een midden van volledige scheiding van Kerk en Staat, in naties van verscheidene godsdienstige belijdenissen, kunnen ze er maar niet toe komen de wederzijdse afhankelijkheid van de politieke en religieuze phenomenen in Spanje naar waarde te schatten. Zij beschuldigen dan ook de Spaanse Kerk van politiek klerikalisme en de katholieke regeerders van Caesaropapisme. Dit uiterst complexe probleem kunnen wij, binnen het kleine bestek van dit artikel, slechts even aansnijden. De sleutel van de objectieve interpretatie is te vinden in de geschiedenis. Spanje werd als juridisch georganiseerde natie geboren uit de deels kerkelijke, deels politieke Concilies van Toledo, en uit den kruistocht van zeven eeuwen waardoor het onder leiding van kardinaal Mendoza zijn nationale eenheid te Granada bevocht. Men moet eveneens bedenken, dat de conquistadores en missionarissen steeds verenigd waren in de verovering en organisatie van Amerika, waar de laatste als rem van de eerste optraden, en de christelijke kultuur, die nog steeds de cyclopeïsche basis vormt van de Amerikaanse naties, ten zeerste bevorderden. En aldus behoren tot op den dag van heden al de Spaanse grote daden en al de rampen van Spanje onafscheidbaar tot de geschiedenis van de Kerk en tot die van het vaderland. In Spanje is de politiek nooit van den godsdienst gescheiden geweest, zonder er nochtans mee te versmelten; integendeel, onze grote theologen hebben sinds eeuwen het gebied van beide duidelijk afgelijnd. Krachtens deze innige doordringing, een trouwens natuurlijk gevolg van de substantiële eenheid van den menselijken persoon, heeft elk politiek probleem in Spanje steeds een religieus probleem verwekt, en heeft de oplossing van een godsdienstig vraagstuk altijd een terugslag op de politiek gehad. Met dit verschil nochtans voor de laatste eeuw van onze geschiedenis, dat telkens als niet-katholieken den Staat bestuurden, zij zich niet konden beperken tot de officieel uitgeroepen neutrale en aconfessionele staatsopvatting, maar altijd, als het ware noodzakelijk, overgingen tot de meest radikale godsdienstvervolging. Dit was b.v. het geval met de republiek van 1931 die op een vreedzame wijze, zonder de oppositie van de Kerk, was tot stand gekomen, en die vóór een maand verlopen was, werd gevierd door brandstichting van kerken en religieuze gebouwen over bijna gans het land. Wanneer echter katholieken het staatsroer in handen namen, hebben zij altijd in overeenstemming met de richtlijnen van de Kerk, de vrijheid van geweten van andersdenkenden geëerbiedigd en de Kerk in staat gesteld haar kulturele zending en haar werking ten bate van kinderen en behoeftigen te vervullen. Een bewijs van deze tolerantie van den Nieuwen Staat, die trouwens in het Charter der Spanjaarden | |||||||||
[pagina 121]
| |||||||||
staat geboekstaafd, is, dat mensen als Ortega y Gasset en Marañón, actieve ijveraars voor de republiek en in de internationale wetenschappelijke wereld om hun acatholicisme bekend, zonder de minste verbintenis op godsdienstig gebied, in Spanje zijn teruggekeerd, waaruit zij gevlucht waren om zich te onttrekken aan de ondragelijke atmosfeer van de regering Giral in de Lente van 1936. In Spanje zijn de godsdienst en het vaderland, zoals Maeztu laat opmerken, twee onscheidbare waarden. Welke is nu onder het huidige regime de toestand van de Kerk? Wij kunnen hem samenvatten in deze drie punten: vrijheid, heropbouw, herovering. | |||||||||
1. Vrijheid.Wij hebben reeds de woorden van den Kardinaal-Primaat aangehaald: 'Sedert vele eeuwen is de Kerk zo theoretisch als practisch nooit zo onafhankelijk geweest als onder de huidige regering'. In de Voorrede van alle wetten worden de rechten van God en van de Kerk plechtig geaffirmeerd. De Spaanse prelaten en de ganse clerus genieten een volledige vrijheid om het Evangelie te verkondigen, en dikwijls principes te leren die niet zacht klinken in de oren van de heersers. Aldus drong de prelaat van de Kanarische Eilanden ten zeerste aan op de integrale toepassing van de sociale doctrine van de Kerk als het enig geneesmiddel tegen het communisme; hij aarzelde niet de autoritaristische gezaghebbers, die in hun manier van besturen de oorzaken van ontevredenheid der werklui niet wegnemen, bevorderaars van het communisme te noemenGa naar voetnoot1.. De betreurde Kardinaal Goma wees op het gevaar van de kulturele betrekkingen tussen Spanje en het Hitleriaans Duitsland en wist een kultureel verdrag tussen de twee landen te verhinderen, en dit toen het nazisme zijn grootste successen boekteGa naar voetnoot2.. Wij kunnen nog de twee volgende bewijzen van de vrijheid der Kerk aanhalen. Ten eerste. Tussen den H. Stoel en Spanje was een konkordaat tot stand gekomen ten tijde van de monarchie, waardoor de Koning een zeker patronaatsrecht behield voor de meerderheid der kerkelijke beneficies, waaronder de parochies. En aangezien het stichten van nieuwe parochies de lasten van den Staat verzwaarde, kon men moeilijk hiertoe overgaan, iets wat het apostolaat niet weinig nadeel berokkende. Op 7 Juni 1941 heeft de H. Stoel met de huidige Spaanse regering een akkoord kunnen sluitenGa naar voetnoot3., waardoor wel het recht van | |||||||||
[pagina 122]
| |||||||||
voordracht door den Staat blijft bestaan voor de bisdommen, maar voor de parochies vervalt. Daarenboven aanvaardt de Staat de oprichting van nieuwe parochies zonder de minste inmenging en verzekert de dotatie welke de Spaanse natie door het konkordaat van 1851 op zich heeft genomen, als schadeloosstelling voor de beslaglegging op de kerkelijke goederen in dien tijd. Op die manier zijn op zes jaar honderden nieuwe parochies opgericht, d.w.z. meer dan in de dertig voorafgaande jaren. Dit vertegenwoordigt voor den Staat een jaarlijkse uitgave van ongeveer één millioen pesetas. Aldus hebben de twee grootsteden Madrid en Barcelona en andere centra met sterk toegenomen bevolking verscheidene nieuwe parochies gekregen, en is het apostolaat in de voorsteden veel vergemakkelijkt. De Staat heeft niet alleen de parochies gedoteerd, maar den bouw van de parochiekerken gesteund, en ook subsidies geschonken aan de parochiescholen als waren het staatsscholen. Ten tweede. Vrijheid van onderwijs. Dit was een oud probleem. Het konkordaat van 1851 had aan de Kerk de vrijheid van onderwijs toegestaan in principe, maar practisch bestond deze niet, daar het vrij onderwijs nagenoeg volledig onderworpen was aan het officiële. Het onderwijs van de kerkelijke centra werd als privaat beschouwd. Onder de republiek van 1931 echter verviel deze betrekkelijke vrijheid. Men ontkende aan de Kerk de juridische persoonlijkheid en bijgevolg ook haar rechten. Daarenboven werd het lekenonderricht in de unieke (staats)school verplichtend. Toen de revolutie in 1936 begon, was reeds de wet uitgevaardigd waardoor aan alle religieuzen het recht van onderwijs was ontzegd. Een der voornaamste bekommernissen van den Nieuwen Staat was dan ook het herstel van het onderwijs in Spanje. Vijf jaar laïcistisch onderricht hadden op de kinderen en de jeugd verderfelijk ingewerkt. De Beweging erkende dadelijk het recht van de Kerk en van den waren godsdienst op de opvoeding van de jeugd. De wet van 20 Sept. 1938, die het middelbaar onderwijs organiseert, zegt letterlijk: 'Art. 15. Elke individuele of collectieve persoonlijkheid van-Spaanse nationaliteit kan in Spanje private Instituten van middelbaar onderwijs oprichten'. Om als officieel te worden erkend, moeten zij aan bepaalde voorwaarden voldoen, die ook andere naties eisen als garantie van degelijkheid en veiligheidGa naar voetnoot1.. Krachtens deze wet zijn de oyergrote meerderheid der colleges van de religieuze gemeenschappen door den Staat erkend, en genieten volledige vrijheid ten overstaan van de staatscentra, totdat de leerlingen het Staatsexamen afleggen, dat hun de poorten van de universiteit opent. | |||||||||
[pagina 123]
| |||||||||
Nopens het lager en normaal onderwijs zegt artikel 3 van de wet: 'De Staat kent de Kerk het recht toe, scholen van lager en normaal onderwijs op te richten en de overeenstemmende diploma's toe te kennen. De Kerk krijgt eveneens het recht van toezicht op alle onderwijs in de publieke of private scholen van dien graad, voor zover het betrekking heeft op het geloof of de goede zeden'. De scholen der Kerk genieten dezelfde subsidies als de staatsscholen. Wat echter het universitair onderwijs aangaat, moeten wij erkennen, dat een eeuw etatisme resten heeft nagelaten in de ordening van dit onderwijs. De Staat heeft het recht der Kerk op dit domein niet uitdrukkelijk erkend, en de vrijheid om vrije universiteiten op te richten niet uitgeroepen, wat tenslotte in tegenspraak is met de principes die hij bij de twee andere schoolwetten openlijk huldigt. De oorzaak moet echter eer gezocht worden in de traditie van een eeuw officieel universiteitsonderwijs, in de ingekankerde vooroordelen en in het bestaan van bepaalde belangen, die men moeilijk over het hoofd kan zien. Men moet hier echter onmiddellijk aan toevoegen, dat de Staat niet zoals de totalitaristische staten misbruik heeft gemaakt van zijn macht, om aan het geweten van de Studenten opvattingen op te dringen, die in strijd zijn met de doctrine van de Kerk nopens den menselijken persoon en zijn betrekkingen tot den Staat; en dat de Kerk geroepen is om de herderlijke bedieningen uit te oefenen in alle onderwijsinrichtingen van den Staat en er een volledige onafhankelijkheid geniet in het volbrengen van haar zending. Wij zouden verscheidene statistieken kunnen aanhalen om de vruchten van het apostolisch werk aan de staatsscholen aan te tonen. Wij citeren enkel deze: er werden 24.513 doopsels toegediend, 64.746 eerste Communies uitgereikt, en 2.676 huwelijken geregulariseerd. | |||||||||
2. Heropbouw.De hecatomben van de Rode periode in Spanje verraste onaangenaam vele geloofsgenoten van andere naties: een bewijs, dat zij een verkeerde voorstelling hadden van den religieuzen toestand in Spanje. Het is wel waar, dat 99% der Spanjaarden in de katholieke Kerk gedoopt werden, maar sinds het midden der vorige eeuw werd de Kerk herhaaldelijk lastig gevallen, zodat haar apostolaat en haar opvoedingswerk ten zeerste werden belemmerd. Feitelijk waren er grote groepen die verstoken bleven van alle godsdienstonderricht, terwijl anderzijds de flink georganiseerde antiklerikale propaganda handig werd geleid. Uit die middens kwamen de uitvoerders van de kerkvervolging, die in 1931 aanving, en in 1934 in Astur [...] en in 1936 in gans Spanje woedde. De leiders echter van de vervolging moet men in internationale orga- | |||||||||
[pagina 124]
| |||||||||
nismen zoeken, zoals nu uit de dokumenten met alle zekerheid bewezen is. De grote openbaring van den burgerooilog voor vele Spanjaarden zelf was, te zien, welke diepe worteis de antigodsdienstige propaganda in zovele zielen geslagen had, zodat vele volksgenoten, met het ons eigen radikalisme, nu het integraal communisme omhelsden, als het enig mogelijk systeem, wanneer het Christendom was verdwenen. Na de overwinning der wapens, voelden allen hoe nodig het was ook de overwinning van het geloof te behalen. En daar deze een 'rationabile obsequium mentis', 'een eredienst van den geest' is, moet men de geesten voor de waarheid winnen. Dit was een uiterst lastige taak, daar zoveel van de allerbeste priesters waren gedood, en daar ook vele priesters door hun gebrekkige vorming niet bekwaam waren tot het moderne apostolaat. In verscheidene bisdommen heeft men soms maar één priester voor vier, of zelfs voor zes parochies. Toch is een grote bloei van het godsdienstig leven ingezet. Hoopvolle verwachtingen bezielen de talrijke jongelingen die van het leger naar het seminarie zijn gegaan. Met de overtuiging van kruisvaarders hebben zij in het leger gestreden, nu hebben zij verzaakt aan de schitterende toekomst welke hun positie hun bood, om zich te wijden aan de geestelijke kruisvaart. Die late roepingen, vroeger zo zeldzaam, hebben uitstekende nieuwe priesters gegeven, die met buitengewone vrucht werken in het milieu waaruit zij voortkwamen. Men heeft zelfs een nieuw seminarie geopend, gehecht aan de universiteit van Salamanca en bestemd voor deze late roepingen. Een andere reden tot hoopvolle verwachtingen is de hervorming van de seminaries, door den H. Stoel goedgekeurd. Dank zij den nieuwen geest, en ook de materiële verbetering komen er heden ten dage vele jongens uit de burgerij naar de seminaries, terwijl men vroeger met moeite de nodige roepingen vond in de laagste standen. Ook de roepingen tot het kloosterleven hebben toegenomen, en zelfs zijn enkele oude kloosterorden opnieuw opgericht, zoals die van den H. Hieronymus in de beroemde abdij van El Parral. Terwijl men dus momenteel een tekort aan priesters betreurt, voorziet men in de toekomst een groot aantal enthousiaste apostolische werkers, die, na den nood van het vaderland gelenigd te hebben, zullen uittrekken om de ongelovigen te bekeren in de missies. | |||||||||
3. Herovering van den werkman.Wij hebben boven reeds gezegd, dat de reden van de kerkvervolging meer dan sociaal (door economische wantoestanden), politiek en religieus was: onwetendheid en verlies van het geloof, verlangen om tot elken prijs het communistisch regime in te voeren. Het bewijs vinden wij | |||||||||
[pagina 125]
| |||||||||
bij de mijnwerkers van Asturië. Dezen hadden een even groot of nog hoger loon dan elders in Europa, zodat zij economisch een hogeren levensstandaard hadden dan vele ambachtslui en bedienden uit de burgerij. Toch verwekten zij reeds in 1934 een kerkvervolging om de enige reden, dat de vrije verkiezingen een grote meerderheid aan de rechtse partijen hadden bezorgd, zodat men wel gedwongen was verscheidene rechtsen een ministerzetel aan te bieden. Anderzijds kwamen de mannen, die in de rangen van de Beweging als vrijwilligers streden ter verdediging van 'outer en heerd' merendeels uit de arme streken van Castilië en Galicië, waar sociale hervormingen zo dringend noodzakelijk zijn. Dit feit toont aan, dat men een grondige studie moet maken van het probleem der werklui die in enige streken zoals Asturië ontgoocheld uit den burgeroorlog zijn gekomen en wel het communisme hebben laten varen, maar hun antisociale en antigodsdienstige mentaliteit hebben behouden. P.V. Feliz S.J. van de 'Sociale Hulp', bestudeerde grondig het milieu, en besloot in 1939 de religieuze zijde van het vraagstuk bij de Asturische werklui op te lossen door het geven van retraites. Zijn bedoeling was, ze in contact te brengen met den integraal beleefden katholieken godsdienst. Het was voorzeker geen lichte taak, deze werklieden vijf dagen aan hun werk en hun loon te onttrekken, en nog moeilijker leek het, hen in afzondering te doen leven. Met den steun van verscheidene nijveraars richtte men naast het schilderachtig gelegen en vereerde heiligdom van O.L. Vrouw van Covadenga een retraitehuis op. Slechts met grote moeite kon men de eersten tot een retraite bewegen, daar zij zo weerhouden waren door vooroordelen, menselijk opzicht en godsdienstige onverschilligheid. Maar toch kwamen er 40 werklui opdagen, van wie verscheidene nooit met een priester. hadden omgegaan. Ruwe, maar niet onwetende mannen, in staat te redeneren en te redetwisten woonden de eerste onderrichtingen vol voorbehoud bij. Het licht nochtans schitterde stilaan voor hun ogen en het was als een nieuwe openbaring. Rechtzinnige levensbiechten volgden, en deze eersten werden actieve Propagandisten van de retraite. Het succes werd zo groot, dat de retraitehuizen aan al de aanvragen niet konden voldoen. Sinds 1939 hebben zo, alleen in Asturië, meer dan 8.000 werklui een retraite gedaan. Na aldus het terrein te hebben voorbereid heeft men volksmissies gegeven in de industriecentra, en telkens voor een groten toeloop van volk en met de beste uitslagen. Het voorbeeld van Asturië heeft aanstekelijk gewerkt: nu zijn er retraitehuizen, waar er voortdurend retraites gegeven worden, in Valladolid, Madrid, Murcia, Jaén, Barcelona, Vitoria, San Sebastian, Bilbao, Loyola, enz. De vurigheid voor de Geestelijke Oefeningen | |||||||||
[pagina 126]
| |||||||||
is een bewijs voor de oprechtheid en de diepte van de godsdienstige wedergeboorte van Spanje, en Staat borg voor zijn duurzaamheid in de toekomst. Sinds 1940 hebben ook vele vooraanstaanden in het sociale leven, mannen uit alle beroepen, gedurende een week de Geestelijke Oefeningen in volledige afzondering gedaan. Priesters worden door studiedagen en cursussen over het Exercitieboekje van St. Ignatius, door Pius XI 'een zeer kostbaar middel van individuele en sociale geestelijke vernieuwing' genoemd, speciaal voor het lastig retraitewerk opgeleid. Vele bisdommen hebben reeds hun eigen retraitehuis, waar gedurende het hele jaar, bijna zonder onderbreking, de Geestelijke Oefeningen worden gegeven. Een bizondere vermelding verdienen de retraites voor patroons en werkgevers, waarop dan een studiedag volgt, om als practische vrucht van de Oefeningen te zoeken, hoe men de sociale leer der pausen in practijk kan brengen. Zo hebben reeds verscheidene nijverheden het besluit genomen, het excedent van 7% van de winst, voor de helft, aan de, werklui uit te keren. Karakteristiek is ook, dat de patroons er toe bijdragen om aan de werklui een hogere kulturele, morele en xeligieuze vorrning te geven. Dit is in zijn grote trekken een beeld van den socialen en godsdienstigen toestand in Spanje. Van het Staatshoofd tot den eenvoudigsten werkman voelt men, dat een terugkeer tot het volwaardige en beleefde Christendom de redding van het Spaanse volk betekent, niet enkel geestelijk, maar ook sociaal en politiek. |
|