Streven. Jaargang 14
(1946-1947)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
[Nummer 2]De kerk in AzieGa naar voetnoot*
| |
[pagina 98]
| |
oorlog is de splitsing tussen beiden breder geworden dan ooit te voren in de geschiedenis. We mogen dus beweren dat VE en VJ-dag in méér dan één opzicht een keerpunt in de geschiedenis aanwijzen Een tijdperk loopt ten einde, een ander breekt aan, en het verschil tussen deze twee tijdperken zal aanzienlijker zijn dan dat tussen welke twee ook, die de wereld totnogtoe heeft doorgemaakt. We staan voor een volslagen nieuwe omvorming van de wereld, en elkeen, diplomaat, zakenman of missionaris, dient zich aan nieuwe komende gebeurtenissen aan te passen. De stof voor deze Zomer-Studiedagen vergt dat ik me uitsluitend beperk tot de aanpassingen, voor zoverre ze den missionaris - priester zowel als leek - aangaan. De honger en dorst van alle Aziatische volkeren naar zelfbestemming en volledige vrijheid zullen niet gestild worden vóór deze oogmerken verwezenlijkt zijn. Hieromtrent kan niet de minste twijfel bestaan. Wij Westerlingen zijn zo licht geneigd om te zeggen, zonder hun ontwikkelingspeil en hun huidige bekwaamheid voor zelfbestuur in aanmerking te nemen: 'nog niet rijp genoeg', 'voorlopig niet', 'o, beslist, maar in de toekomst'. Laat het zijn zoals het wil; ik verklaar U dat elk van de afhankelijke Aziatische volkeren in den loop der laatste jaren de Vier Vrijheden van het Atlantisch Handvest ernstig is gaan opvatten, en op zichzelf is gaan toepassen. De buitengemene bezwaren, die Groot-Brittannië, Frankrijk en Nederland ervan weerhouden om ogenblikkelijk en volledig de vier vrijheden te verlenen, en hun aarzeling om aan de verwachtingen der inlanders terstond gevolg te geven, worden ongeduldig opzij gezet. Het prachtig werk dat deze mogendheden, vooral Groot-Brittannië en Nederland, in de afgelopen vijfentwintig jaren op gebied van kolonisatie geleverd hebben, loochen ik hoegenaamd niet. Toch..., zoals een Indiër het, niet zonder bitterheid, zegt: 'Engelse geleerdheid moge goed zijn; Engelse beschaving moge goed zijn; hun wijsbegeerte moge goed zijn; hun bewind, hun wetgeving, alles moge goed zijn: maar elk van deze dingen draagt er slechts toe bij om de boeien van onze slavernij te smeden. Daarom zeg ik tot de Engelsen: 'Hoe goed deze dingen ook zijn, neem ze weg; neem ze weg, de zee over, ver weg naar uw Westers tehuis, zodat wij en ons geslacht er niets mee uit te staan hebben, en noch de vloek van uw goed, noch die van uw siecht op ons ruste'. Een gelijkaardige gezindheid komt eveneens tot uiting tegenover de Nederlanders en de Fransen. Over geheel Azië weerklinken vele tegenstrijdige uitroepen, maar één hiervan overstemt de overigen en wordt in alle talen van het Oosten gehoord: Geef ons ons geboorterecht, onze volledige onafhankelijkheid, en geef het nu. Het wordt gehoord op hun metingen, het maakt het gedurig onderwerp uit van hun gesprekken, hun talloze publicaties hameren dáárop, | |
[pagina 99]
| |
het is het oogmerk van hun vurigste strevingen. Het staat in grote Marathi-letters geschreven op den voet van het reuzenstandbeeld van Bal Gangadhar Tilak, de voortreffelijke Indische leider van. een voorbij geslacht, dat in Bombay aan het Choupatty strand oprijst: Swaraj is mijn geboorterecht. Terloops gezegd, gieten we maar olie op het vuur van wantrouwen, wanneer we b.v. uitweiden over de innerlijke verdeeldheid van bepaalde landen, hun groepsplitsingen, hun persoonlijke en politieke geschillen en hun maatschappelijk onderscheid, en benadrukken dat juist deze toestanden het inluiden van zelfbestuur tegenhouden. Hun steeds terugkerend antwoord hierop luidt: of wij bij uitsluiting aanspraak mogen maken op dergelijke toestanden. Mag alleen een Europees bestuur het voorrecht genieten om 'zich er doorheen te knoeien'? Verscheiden inlanders hebben me zelfs verklaard: 'Liever een siecht zelfbestuur dan een degelijk Europees bewind'. Dit verlangen, samen met een diep, onwankelbaar bewustzijn, beter gezegd een gevoelen, van de meerderwaardigheid van het eigen eultureel erfgoed is een der opvallende trekken van het huidige Aziatisch missieveld. Eer echter de grote vraagstukken in het missiewerk, die aanstonds ter bespreking komen, aangepakt kunnen worden, acht ik het nodig om een paar woorden te besteden aan een andere trek van het tafereel in Azië, nl. aan de bevolkingscijfers. Hoe langer iemand in het Oosten verblijft, hoe meer hij onder den indruk raakt van de onuitputbare levenskracht van de Aziatische rassen. Wanneer ik een uurtje ging wandelen in China of Japan werd ik telkens meer getroffen, onthutst haast, door het grote aantal kinderen. Overal kinderen. Ze zwermen over de rijstvelden, ze stromen uit trein en bus, ze huizen in de duizenden sampans op de rivieren. Ze trekken door de bossen, men ontmoet ze onderweg. Overal kinderen. Dit is insgelijks een van de opvallende indrukken die de Amerikanen thans in Japan opdoen. Zodra een 'jiipoe' (jeep) een ogenblik stilhoudt, zwermen de kinderen er als vliegen omheen. 'Haroe, Joe, chocoretto'. (Hallo Joe, chocolade.) Dit op zichzelf zo zonnig tafereeltje kan den missionaris soms ontmoedigen. Wanneer hij b.v. het feit wikt, dat er gedurende de tijdspanne die de Kerk besteedde om ruim 3.000.000 christenen te maken in China, de haast vormloze massa in dit gebied met honderd millioen niet-christene Chinezen aangroeide. Of het feit dat terwijl de Kerk er in slaagde, de Japanse katholieke gemeenschap van 50- tot 110.000 op te voeren, zowat een vijfendertig millioen niet-christene Japanners toegevoegd werden aan de massa die nog bekeerd moet worden. Vanzelfsprekend krijgt ieder nadenkend missionaris den indruk dat zijn weg heel glibberig is, en dit vermoeden neemt toe wanneer hij de Aziatische rassen koel, onvooringenomen en zakelijk onder dit opzicht nagaat. Demografisch bevoegden in | |
[pagina 100]
| |
de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, zowel als Oosterse deskundigen stemmen overeen om een bevolkingsaanwas voor Azië te voorspellen, die ongeëvenaard is in de geschiedenis. In de aanvangsperiode van de missieonderneming Melden natuurrampen op grote schaal, regelmatige hongersnoden, overstromingen en epidemieën, veroorzaakt door ondenkbare hygienische wantoestanden, het bevolkingscijfer ofwel op onveranderlijk peil, of beperkten anders grotendeels de snelheid van aanwas. In de afgelopen dertig jaar heeft het Europees bewind samen-gespannen met de missionarissen bij de toepassing van wettelijke en medische maatregelen, die het sterftecijfer, vooral onder jonge kinderen, in verbazende mate gedrukt hebben. Zowel in het Westen als in het Oosten voorzien demografische experten deze volgende jaren voor vele landen in Azië een bevolkingstoename, die 50 tot 100 procent aan het bevolkingsaantal zal toevoegen. Deze voorspelling is geen gissing, maar berust op uiterst degelijke gronden. Voor Indië in zijn geheel genomen geeft A.V. Hill als huidig geboortecijfer aan omirent 37 per duizend per jaar; als sterftecijfer omirent 22 per duizend - wat dus een zuivere aanwas van 15 per duizend betekent - en hij verklaart dat wanneer deze getallen zich handhaven, de bevolking van Indië binnen de 25 jaar 600.000.000 zou teilen, en zich tegen het einde van de eeuw zou hebben verdubbeld. Een gelijksoortige stijging in cijfers uit zich in andere streken van Azië, met inbegrip van het grote China, waarvan de huidige bevolking naar schatting niet ver beneden 500.000.000 blijft. De voorspelling echter, enige jaren geleden door deskundigen gedaan, als zou de bevolking van Japan van 1940 (73.000.000) tegen het einde dezer eeuw ongeveer 125.000.000 bereiken, zal niet in vervulling gaan, omreden van de oorlogsver-schrikkingen. De laatste berichten die ik uit Japan ontving luiden dat, volgens schatting van het Japanse Bureau voor Statistieken de bevolking in dit land in 10 jaren tot ongeveer 60.000.000 dalen zal. Het bureau voorziet dit jaar een sterftecijfer van omirent 2.500.000, en een geboortecijfer van hoogstens 800.000. Verwacht wordt dat deze verhouding zich enigen tijd zal handhaven. Vele huwbare mannen kwamen om in den oorlog. Bovendien hebben oorlogsontberingen de gezondheid der meeste vrouwen in de overeenkomstige leeftijdsgroepen ondermijnd. Invloeden die er op aan sturen het huwelijk af te raden en het geboortecijfer laag te houden, omvatten werkeloosheid, woningnood en tekort aan voedingswaren. In 1944 klom het sterftecijfer in Japan met 30%, terwijl de geboorten met evenveel daalden. Evenwicht tussen de twee werd bereikt in de buurt van 1.500.000. In het afgelopen jaar bereikten de sterfgevallen, zonder inbegrip van slachtoffers door luchtaanvallen, 2.000.000, terwijl er slechts 1.000.000 geboorten waren. Voeg hierbij de volslagen uitroeiing van honderd- | |
[pagina 101]
| |
duizenden door monsterluchtaanvallen en door de atoombommen, en U kunt zich enigszins voorstellen wat een moderne oorlog met een volk kan uitrichten. Toch zullen de Japanners over 10 jaar hun vroegere standaard van bevolkingsaanwas wel weer terugwinnen, op voorwaarde dat ze niet aangetast worden door Amerikaanse geboorte-beperkingspraktijken en teruggaan naar het land. Het wassende tij van Azië's bevolking komt voorts zeer sterk tot uiting in de Filipijnen, op Formosa en in Nederlands-Indië. De taak van de Kerk is zo onmetelijk, dat ik mijn collega's in verscheidene landen vaak de vraag gesteld heb: Kunnen we genoegen nemen met den huidigen toestand van zaken, waarbij het aantal zielen in den waren schaapstal met 1.000.000 katholieken per jaar toeneemt, terwijl terzelfder tijd het aantal nietchristenen met ongeveer 25.000.000 aangroeit? De geweidige kloof tussen katholieken en niet-christenen wordt zodoende steeds breder. Is het niet vanzelfsprekend dat we allen, naast onze gebeden en offers voor de verspreiding van het geloof, elke poging zouden aanwenden om een inzicht te krijgen in de tekenen van den tijd, en om de werking van Gods Voorzienigheid waar te nemen in de invloeden die ik opgenoemd heb, te weten de ongeëvenaarde politieke, culturele en geestelijke bewustheid van Azië, alsook de snelle aanwas? We weten allen hoe, enkele jaren geleden, een beweging in Japan ontstond om Europese en Amerikaanse oversten door Japanse te vervangen. Hoewel deze verandering verhaast werd on der regeringsdruk, maakte ze reeds lang het verlangen uit van de inlandse christenen. En vermits Japan, hoewel cultureel lager staand, in velerlei opzicht als een katalysator op China gewerkt heeft, werd deze beweging op het Aziatische vasteland met open armen ontvangen, en verspreidde er zich zeer snel. We kennen allen het prachtgebaar van Paus Pius XII, na zijn recordbrekende benoeming van 32 nieuwe kardinalen, toen hij 20 aartsbisdommen en 79 bisdommen in China oprichtte, een aantal dat voor één land ongeëvenaard is in de ganse geschiedenis der Kerk. De heropijchting van de hiérarchie in Groot-Brittannië b.v. in 1850, gaf Engeland en Wales 1 metropolitane zetel en 12 bisdommen. Het besluit van den H. Vader heeft de inrichting van de Kerk in China totaal omgevormd. Totnogtoe was dit gebied ingedeeld in Vicariaten, onder een bisschop, en Prefecturen, onder een niet bisschoppelijke overste, die allen onder de Congregado de Propaganda Fide stonden. Aartsbisschoppen en bisschoppen zijn thans, van titulair, residerend geworden. 21 Vicariaten en 7 Prefecturen worden bestuurd door Chinese hoogwaardigheidsbekleders. Kardinaal Thomas Tien, de eerste Chinees die de rode hoed ontving, is tevens de eerste Chinese aartsbisschop. Aartsbisschop Yu-Pin is de tweede. | |
[pagina 102]
| |
Hoe zijn we tot deze nieuwe toestand gekomen? Welke zienswijzen en opvattingen zijn aan het werk achter al deze nooit voorgekomen veranderingen? Zoals de doorsnee-Oosterling het ziet, is de Europese en bizonder de Amerikaanse levenswijze overontwikkeld en getuigt van een ziekelijke over-beschaving. Onze beschaving zowel als onze cultuur, ons leven als mensen in al zijn gedaanten en uitingen, lijkt den Oosterljng in meerdere of mindere mate op weg naar ontaarding. Hoewel cultureel ouder, dieper en hoger, voelen ze zich Volkeren die veel jonger en gezonder zijn, en zij weten dat het zo is. Alleen mensen die jarenlang in hun midden geleefd hebben, die elken dag meer en meer onder den indruk raakten van hun levenskracht, van den verheven eenvoud van hun bewonderenswaardige cultuur, van hun jeugd als ras, na duizenden jaren leven nog steeds fris en krachtig, en van hun innig meeleven met de natuur, kunnen ten volle de betekenis van deze woorden vatten. Onze dierbare Moeder de H. Kerk, grootgegroeid als ze is in de Westerse wereld, heeft in haar uiterlijke gestalte wellicht enkele nadelen van deze over-beschaving opgedaan. De welmenende pogingen van de Oosterse christenen, priesters zowel als leken, om de Kerk zoveel mogelijk van deze nadelen te ontdoen, en om alies wat deel uitmaakt van den Romeinsen culturelen achtergrond te snoeien, verdienen daarom onze volledige medewerking. Terloops gezegd zou het zelfs de Westerse Kerk ten goede kunnen komen. Iedereen kan wel begrijpen dat het onmogelijk is voor een Europeaan om hier een leidende en besturende rol te spelen. De onopvallende verwijdering van alle Europese en Amerikaanse oversten was dus eerst en vooral een uiterst wenselijke maatregel. Aanvankelijk waren de oudere missionarissen van mening dat de veranderingen te vlug in hun werk gingen, en te ver werden doorgevoerd. Maar zelfs onder dezen groeit voortdurend het aantal, dat de vooruitstrevende opvattingen deelt van sommige jongeren, die thans sterk aangemoedigd en voortgedreven worden door de geniale vooruitziendheid van onzen huidigen Paus. De versterking van den Oostersen geest in de Kerk zal echter niet hierbij blijven staan. Met volle en eerbiedige erkenning van de meer dan heldhaftige offers, en inspanningen van hoogstaande en heilige missionarissen in het verleden, wien we slechts de hoogste lof kunnen betuigen, vallen de naar verhouding povere resultaten grotendeels toe te schrijven aan het feit dat in plaats van een christen zaadje in niet christen grond te planten, een volwassen en hoogst ontwikkelde Kerk overgeplant werd. Dat zoiets geen talrijke vruchten afwierp, is meer dan natuurlijk. Terug naar den verheven eenvoud van de eerste christen eeuwen is daarom de beweging onder de inlandse clerus. Dit is geen gevaarlijke | |
[pagina 103]
| |
beweging: ze heeft niets uit te staan met het, met voorbijlopen van alle en iedere kerkelijke gezindte en gezag, terug naar Christus gaan, zoals stemmen in Europa dit wel eens voorslaan. De Kerk, zoals ze zich in Westerse landen ontwikkeld heeft, zal nooit of nimmer in die gedaante wortel schieten in Oostersen bodem. Zij volgen de voor, die hun voorvaderen hebben getrokken en opengehouden; daar stappen en zwoegen ze in tot ze sterven. De bekeerlingen, de priesters zelfs, kunnen de woorden en vormen napraten. waardoor we den inhoud van onzen godsdienst uitdrukken. Ze nemen deze formules gewillig over, en in het gesprek betuigen ze er een diepe bewondering voor. Maar daar houdt het dan ook mee op. Want in de diepten die achter het verstandelijk omvatten liggen, blijven ze vreemd eraan, en trouw aan de invloeden van den levensstroom, die het natuurlijke element van hun ziel is. Onder zijn Europese vorm zal de catechismus nooit in de schijnbaar levenloze luchtlaag rond de Oosterse ziel doordringen. Onze levensstromen - om dit mooie Oosterse beeld te gebruiken - vloeien niet in elkaar. Ze lopen niet eens in evenwijdige richtingen. De werking van den geest is bij hen totaal verschillend. Ons hele hersensysteem, onze natuurlijke Vermogens, de terugslag op ons van onze verstand- en gevoelsindrukken, en andere ongenoemde werkingen van het geheel dat wij als ras geworden zijn, verschillen van de hunne. Het is hier niet het geval als met een Duitser of Fransman, of iemand van om het even welk blank ras. Hen kunnen we volkomen begrijpen. Het kan voorkomen dat we het met. hun zienswijze niet eens zijn; maar hun handelwijze, hun levensopvatting, hun oogmerken lijken ons begrijpelijk, wanneer we ons hun drijfveren te binnen brengen. Met de Verre Oosterling is het niet zo gesteld. Wanneer we de menselijke geest beschouwen wat zijn eigenlijk wezen betreft, zal natuurlijk blijken dat hij één en dezelfde is in alle mensen. Toch werkt deze zelfde geest volslagen anders in een Oosterling dan in een Westerling. We hebben dus het recht om over een Oosterse en een Westerse geest te spreken. Een Oosterling drukt dit vrij dichterlijk uit als volgt: 'De Oosterse geest blijft even Oosters alsof hij geschapen was om zo te blijven'. Van begin af, zodra de neiging voor, variatie begon te werken, werd deze geest geleidelijk aan in een bestemde vorm gesmeed. De kneedbare mogelijkheden die zijn kindsheid in zich droeg, begonnen onder den Oostersen hemel op te schieten. Klimaat, bergen, heuvelen, rivieren en wouden van die oude wereld, legden het wezen van hun zijn in de geestesgesteldheid van den Oosterling. Vanuit hun stille, heldere diepten in het Oosterfirmament wierpen de sierren hun gewijde invloed op hem. Ze waren de eerste rollen waarop hij het Woord van God las. Dag na dag richtten ze hun woord tot | |
[pagina 104]
| |
zijn ziel, die luisterde, en nacht na nacht toonden ze hem kennis. Het beschouwen van zijn eigen wezen openbaarde hem het weergaloze feit, dat hij op een ontzaginboezemende en wonderbare manier was gemaakt. Hij achterhaalde het verloop van deze vervaardiging niet: hij stond enkel tegenover dit geheim met eerbiedig ontzag. Zijn overwegingen, zijn gebeden, zijn aanbiddingsdaden stroomden zijn ziel uit als antwoord op de fluisteringen der wonderen in zijn Oosterse wereld. Ze legden de hoofdtrekken van zijn karakter vast. Eeuwen afzondering, aardrijkskundig zowel als gemeenschappelijk, en zijn voldaanheid met de toestanden die hij aantreft, hebben den Oosterling een eigen karakter en geest gegeven, gegroeid door de arbeid van talloze millennia.' (Wise Men from the East and from the West, by A. Mitrie Ribhany. Andrew Melrose Ltd.) De grote, heldhaftige missionarissen uit het verleden waren mannen van hun tijd en konden de Oosterlingen niet voldoende begrijpen. Ze trokken uit met de opzet in deze andere geest binnen te dringen met een Westerse geest van agressie die wilde zegevieren, zoals kolonisten zouden uittrekken om oerwouden binnen te dringen. Hoe geheel anders-zijn de Oosterlingen! Ik kan me b.v. geen groep Oosterlingen indenken, die een expeditie op touw zetten om de Noordpool te ontdekken, en hun taak met heldhaftige en onweerstaanbare beslistheid doorvoeren. Ik kan me geen Oosterse leider voorstellen, die de lotgevallen van Admiraal Peary zou ondernemen en opnieuw doormaken, met de vaste wil om te zegevieren of om te komen. Geen enkele Oosterling zou, dunkt me, kunnen sterven zoals Kapitein Scott stierf in het Zuidpoolgebied. Toen deze heldhaftige Engelsman, uitgeput en van alle bestaansmiddelen beroofd, zijn dagboek onder zijn hoofd schoof, tegen de paal van zijn tent, en als een onbevreesde martelaar der navorsing op de grote Vernietiger wachtte, resumeerde hij in deze daad de hele geschiedenis van zijn machtig en roemvol ras. Maar hoe anders zijn de Oosterlingen, en hoe anders moeten we toenadering tot hen zoeken! Want al is deze Westerse voortvarendheid erin geslaagd om stoffelijke hinderpalen te overwinnen, in het rijk van den geest echter heeft ze nooit veroveringen geboekt, en zal dit ook nimmer doen. Voor zover mij bekend is, verschaft de geschiedenis ons geen voorbeelden van een ras dat zich de innerlijke geest van een ander ras eigen maakte. Onze dierbare Rooms Katholieke Kerk met haar Romeinse culturele achtergrond en haar Westerse vormen, mag een Europese geest schoon en prachtvol toeschijnen. Maar nooit of nimmer zal ze den Oosterling eigen worden. Wat voor hem meer aantrekkingskracht bezitten zal is het zaad van het Evangelie, de verheven en diep geestelijke eenvoud van de Kerk der eerste twee eeuwen. Enkel zulk een Kerk kan op- | |
[pagina 105]
| |
genomen worden in den levensstroom waar hun zielen duizenden jaren lang in be wogen en immer bewegen zullen. Dit christelijk zaad zal onder beleid van de H. Geest spruiten, de Verre Oosterse hiërarchie zal het in Oosterse vormen kneden, en het zal zich ontplooien op een wijze, die merkelijk verschilt van die der Westerse Kerk. De verandelingen waar ik op zinspeelde zullen zich niet voordoen zonder een duidelijk inzicht in de vraagstukken die in het Verre Oosten bestaan, en niet, tenzij een sterke invloed van Oosterlingen zich in de Kerk openbaart. Ik ben er daarom van overtuigd, dat de nederige en vriendelijke Kardinaal Tien in de naaste toekomst niet meer 'de enige eigenaardigheid' in het Kollege van Kardinalen zijn zal, zoals hij me glimlachend vertelde tijdens het bezoek dat hij onlangs aan Engeland bracht, maar dat we hem - God ge ve het zij spoedig - zullen vinden tussen Filipijnse, Annamese, Japanse, Indische en Negerambtgenoten. Dan zal werkelijk een begin gemaakt worden met het verwij deren van alies wat niet bij het wezen zelf van het Christendom hoort, van alies wat eigen is aan Westerse denk- en spreekwijzen, - vooral dan als we Oosterse curie-Kardinalen krijgen. - Het komt een Europeaan niet toe, om te voorspellen in welke richting de Kerk dan zal uitgroeien. Het enige wat hem te doen staat is zich bescheiden op den achtergrond te houden en veel te bidden tot den H. Geest voor het onmisbare licht van boven. We kunnen enkel zeggen dat zonder ook maar het geringste te ontkennen van de leer der Kerk, de enige bewaarster der waarheid, de theologische wetenschap andere paden zal betreden en zich op andere wijze zal gaan uitdrukken. Wat de Vatikaanse Radio onlangs verkondigde aangaande onze verkeerde wijze van toenadering tot de Oosterse Kerken moet - mutatis mutandis - evengoed toegepast worden op het Verre Oosten. De uitzending verklaarde: 'Heel dikwijls wordt niet voldoende duidelijk ingezien dat het niet volstaat om den Westersen rituelen vorm onaangetast te laten, maar dat het inderdaad hoogst noodzakelijk is, de Oosterse geesteshouding tegenover de innerlijke kern van het Geloof, met ontzag te behandelen. Door de meeste Uniaten werd de Oosterse theologie zonder meer door Westerse vervangen, zonder te onderzoeken welke bestanddelen in de theologie van die kerk ketters waren, en welke andere terecht aan het Oosten eigen zijn. In de meeste gevallen werd onze Westerse godsvrucht aan de Uniaten opgelegd, alsof het de enige echte was. Er werd amper acht geslagen op Oosters ascetisme en mysticisme. In vele gevallen werd geen poging ondernomen om de begraven schatten van Oosterse spiritualiteit aan het licht te brengen.' Het is mijn oprechte mening dat het ascetisch en mystiek leven in het Oosten voortaan totnogtoe onbekende en onbegane paden be- | |
[pagina 106]
| |
wandelen zal. Er zal dus niet enkel een oppervlakkige, uitwendige aanpassing tot stand komen. Zelfs de deugden zullen een Oosterse kleur dragen, en bizondere deugden zullen een bizonderen nadruk krijgen. Ik kan grotendeels instemmen met wat ik bij een Amerikaans schrijver las: 'Het Angelsaksische erfgoed heeft het Christendom diep beïnvloed. MacDougall wijst er ons op, dat de Noormannen, de voorvaderen van het Angelsaksische volk, langs het ruwe kustgebied van Noorwegen verbleven. Voor het merendeel werd hun bestaan door de zee verzekerd, maar dit was ontoereikend. Daarom bebouwden ze deze ruwe berghellingen. Het was een hachelijk bestaan, dat maar in de behoeften van een beperkt aantal voorzag. Naarmate meer mensen geboren werden, zagen deze zich genoodzaakt om de wereld in te trekken, want de berghellingen konden hen niet in het leven houden. Zo trokken ze naar verre landen, en veroverden ze en vestigden zich er. Uit dit maatschappelijke erfdeel ontsproten drie grote karaktertrekken, zelfbetrouwen, ondernemingslust en de liefde voor individuele vrijheid. Elke familie zorgde voor zichzelf, omdat ze op haar zelfbetrouwen steunde, en was weinig afhankelijk van de daar gevestigde gemeenschap. Deze drie karaktertrekken bestaan onder de Angelsaksen heden ten dage. Het Christendom kwam met dit maatschappelijk erfdeel in aanraking, en heeft zich in grote mate uitgedrukt in termen van zelfbetrouwen, vooruitstrevendheid en individuele vrijheid. Zoals een Engelsman zich tegenover zijn toehoorders uitdrukte: 'Ik vertrouw dat ik een Engelse christen ben, en dat mijn leven gevormd werd door de leringen van het Nieuwe Testament en door de Engelse levenswijze van dezen tijd. De vormen waaronder het Christendom in Angelsaksische landen tot uiting gekomen is, waren grotendeels individualistisch en vooruitstrevend. Dit erfdeel heeft beslist verrijkend gewerkt, maar eveneens heeft het slechts een gedeeltelijke uitdrukking van het Christendom toegelaten. Het miste de diepere maatschappelijke betekenissen en uitingen die tot het hart van het Christendom teruggaan. Het Protestantisme met zijn liefde voor individuele vrijheid bloeide in deze atmosfeer'. Me dunkt - salvo meliore judicio - dat de uiteindelijke toelichtingen en commentaren op de Evangeliën pas geschreven kunnen worden, wanneer China, Japan en Indië bekeerd zullen zijn. Het zal iedereen duidelijk zijn, dat, waar er in de Kerk Oosterse paden te bewandelen zijn, het den Europeaan niet toekomt een rol van groot belang te speien. Vooral op de inlandse clerus rust de ontzaglijke taak om de nieuwe Oosterse Kerk die in wording is, aan hun landgenoten voor te stellen. Er is, dunkt me, onder de intenties, waarvoor we behoren te bidden, in de hele wereld wel geen belangrijkere, dan die tot het verkrijgen van een sterke en talrijke inlandse clerus. | |
[pagina 107]
| |
Hun taak, en de hunne alleen is het immers, om het Oosterse gewaad van de Kerk in Azië te vervaardigen. Wij dienen als Europeanen of Amerikanen steeds op te passen, dat we de Kerk niet verwarren met Europeanisme, Latinisme of Westernisme. Nadat Paus Pius XII de beretta en de manteletta aan de pas-benoemde Kardinalen in de Aula delle Benedizioni opgelegd had, sprak hij in antwoord op de vertolking van dankbaarheid door de Armeense Patriarch: 'Al heeft in bepaalde tijdperken of gebieden ook de ene of andere beschavipg of rasgroep of maatschappelijke klasse een sterkere invloed op de Kerk uitgeoefend dan een andere, toch wil dit niet zeggen dat ze (de Kerk) iemands leenman wordt, of op een bepaald tijdstip in haar geschiedenis om zo te zeggen verstart, met uitsluiting van verdere ontwikkeling. Integendeel! Aangezien ze zich immer vol aandacht over den mens heenbuigt, en iedere harteklop van hem gadeslaat, kent ze al zijn rijke eigenschappen, en stelt belang in zijn streven, met dat helderziende inzicht en dat doordringende naar waarde schatten, die enkel kunnen voortkomen uit de bovennatuurlijke verlichting van Christus' onderricht, en uit de bovennatuurlijke warmte van Zijn goddelijke liefde. Zo slaat de Kerk, in haar tocht naar de toekomst, zonder onderbreking of wrijving, den door God geleiden loop gade van tijden en omstandigheden.' De Kerk is algemeen: ze is immers uit God geboren. Ze heeft daarrom geen bepaalde beschavingsvorm nodig om voor zichzelf een passend tooisel te vervaardigen. In elken bodem kan ze wortel schieten, in iedere dampkring ademen, onder elke hemel bloesemen. Wanneer haar Westerse tooi versleten raakt, kan niets, hier of hierboven, haar ervan weerhouden, om een Chinees kleed of een Japanse kimono te kiezen. Ze kan iedere cultuur en iedere beschaving overnemen, zonder er armer of rijker bij te worden, want al haar glorie en rijkdom zijn 'ab intus'. Niet de vruchten van de ene of andere bizondere cultuur of beschaving biedt ze de wereld aan; maar Christus' Verdiensten en het eeuwig geluk. Deze goddelijke schatten draagt ze in haar armen uit naar alle Volkeren en alle rassen. Met deze schatten uitgerust, kan ze alle naties, alle beschavingen begeesteren, bevruchten en grootbrengen. Enkel reeds door de beroering van haar goddelijke adem kan ze een verstarde of een uitheemse beschaving opvoeren tot een hoogte, zo verheven als totnogtoe niet gezien of gehoord werd. Wanneer bepaalde rassen of beschavingen haar echter afwijzen of verstoten, zal ze stoutweg verder schrijden, en zich tot andere naties en andere beschavingen richten. 'Velen zullen komen van het Oosten en het Westen, en hun plaats in het Rijk Gods innemen met Abraham en Izaak en Jakob. Maar de kinderen van dit Rijk worden buitengeworpen in de duisternis' (Matth. 8, 11-12). | |
[pagina 108]
| |
Wanneer we aan de Middeleeuwen denken, en meer bepaald aan het gothische tijdperk, worden we haast met verbijstering geslagen door de overrompelende grootheid en pracht van die wonderlijke kathedralen, die gedichten in steen en metselwerk. We hoeven maar de kathedralen van Chartres, Lichfield, Exeter, Worcester, York of Keulen te zien, om onze handen in diep-gelovige bewondering ineen te slaan. Hoe levendig was dit geloof, om zulke kunstgewrochten te scheppen! Maar thans, zo dunkt het me, is dit geloof grotendeels verdwenen, en onze beschaving is onvruchtbaar geworden. Een heel diep verdriet maakt zich van mij meester, wanneer ik nadenk over de dorheid van onze Europese cultuur, die eens zo schitterde, die zo bezield werd door hoge godsdienstige idealen en door diep-christelijk denken; maar thans zo berooid is, zo arm en zo materieel. 'Europa heeft zijn verleden gedood', zo schrijft Jacques Maritain in zijn prachtig werkje La primauté du Spirituel: ...Ween uw ogen uit over de goden van Hellas, en over het hele klassieke verleden. Het uitgestrekte wereldse geheel van ongewijde christelijke cultuur, waaruit elke Europeaan die in deze wereld gebracht werd, zijn mensheid in zekere mate voedde, dat hem tot steun strekte gedurende zijn leven, dat hem opvoedde en op ieder terrein ondersteunde, lijkt thans als het ware zielloos. Wie er zoveel aan ontleenden, hebben thans inderdaad de indruk dat zij er nog maar zeer weinig uit putten. A1 de geur en praal, de vormen en waarden, tot de uitbeeldingen toe die het leven uitmaakten van onze voorouders, die de natuur maakten tot hun broeder, en het heelal tot een vertrouwd oord, en die van geslacht op geslacht ons in hen voorbereidden, zijn plots geworden tot verre en los van ons staande dingen. Ze verdienen onze volle bewondering en eerbied, maar liggen onwrikbaar verankerd in wat niet langer werkelijk is. Dit is ongetwijfeld de diepste oorzaak van de grote verbijstering, die op de hedendaagse jeugd rust. Ze wandelt rond door haar eigen mens-zijn als door een museum! In de kasten ziet ze haar eigen hart liggen. Teveel meesterwerken! Baart het verwondering dat ze de hele verzameling liefst aan stukken slaan zou? We zijn volslagen vervreemd geraakt van onszelf. Kan het iemand verrassen, dat niets op ons de indruk maakt ongewoon te zijn, en dat iedere menselijke vorm zonder onderscheid onze nieuwsgierigheid opwekt - of ons alleen maar tegensteekt? Zielen zijn van alles ontdaan geworden. Ook de Kerk vertoont zich thans ongetooid. A1 de wollen en zijden Stoffen, al de rijkdom aan wereldse menselijke grootheid, waarmee de beschaving van een verkoren deel van de aarde haar eens kleedde en beschermde, en soms bezwaarde, vallen in flarden... Zo vaak ik de mensen door Engeland's heerlijke kathedralen van vóór de Reformatie rond zie wandelen, krijg ik de indruk, dat ze van | |
[pagina 109]
| |
binnen volslagen vreemd zijn aan de innerlijke geest die eens. deze kunstgewrochten optrok. Het is alsof ze in een museum rondlopen: dezelfde stompzinnigheid en afwezigheid van geest, waarmee oude bverblijfseien voorbij worden gelopen. Stof, en een lucht van oudheid, en verval zeggen ons het overige. Zij zijn volslagen ontbloot geraakt van alle werkelijk Christendom. Wij leven hier in het Westen om zo te zeggen in een na-christelijk tijdvak. Dit is hoegenaamd niet uitsluitend de opvatting van godsdienstig-bezielde Westerse denkers: het Oosten zelf herinnert het Westen vaak eraan, dat het zijn innerlijke geest heeft verloren. Wordt het onder die omstandigheden tenslotte niet begrijpelijk dat Oosterse christenen, priesters zogoed als leken, zich van al wat Europees is, proberen te zuiveren? Dat ze er vrijmoedig de voorkeur aan geven dat de Kerk die zij liefhebben en beminnen, zich in het Oosten volledig van haar Westers kleed ontdoen zou, en in haar uiterlijk voorkomen werkelijk Oosters worden zou? Het wil me toeschijnen dat aldus niet het onmogelijke ondernomen of geëist wordt, want zegt Maritain: Een dergelijk gewaad is de Kerk zelf niet. Het heeft niets uit te staan met haar bizonder leven. Maar de heerlijke glans die zij over de wereld uitstraalt, moet ons het feit niet verbloemen, dat de prins van deze wereld, die wereld meer en meer van haar vervreemt. Welnu. Ze vreest geen eenzaamheid. Mocht het nodig zijn, dan zal ze in woestijnen gaan leven en deze in bloesem zetten.. Zij zal er nieuw tooisel vinden, om zich op te smukken... Ze zal zich tot andere Volkeren en andere beschavingen richten, Indische, Chinese of Japanse. Ze zal er bloesems voortbrengen, ze zal er zich een nieuw kleed vervaardigen, dat vermoedelijk schitterender zal zijn dan ooit te voren in de geschiedenis. Onze geliefde Katholieke Kerk is algemeen en bovennatuurlijk. Maar ook verheft zij zich boven alle culturen, en voelt ze er geen behoefte aan, zich met het wel en wee van welke bepaalde beschaving ook te vereenzelvigen. Europa heeft zijn doodvonnis hören uitspreken, schrijft Christopher Dawson in The Modern Dilemma, het Christendom zal echter niet met Europa omkomen. Het zal zich richten tot de nieuwe Volkeren, en nieuwe gelegenheden vinden voor zijn geestelijke zending in de beschavingen van de toekomst. Gods Voorzienigheid koos Rome, en niet Indië, als tijdelijke uitvoerster van Haar opzet, en noodzaakte het Katholicisme ertoe, zich in zijn uitingen te bedienen van Westerse cultuurvormen. Wanneer deze vormen heden ten dage uitgeleefd schijnen (en nu ga ik Christopher Dawson verlaten), ... moet het Christendom het vervallen bouwwerk van Europese cultuur verlaten en elders haar tehuis vestigen... | |
[pagina 110]
| |
Wanneer, zo zegt Maritain, het Westen, dat door overdaad van overtredingen en misbruik van genade tot ongevoeligheid ontaard is, haar (de Kerk) invloed een tijdlang van de hand wijst, zal ze zich stoutweg tot beschavingen richten die onder een andere Iuchtstreek tot ontwikkeling kwamen - zij alleen vermag dit te doen zonder een te groot gevaar te lopen: omdat zij in haar handen de middelen draagt om alle dingen ten goede te keren in de harten die van goeden wil zijn. Zij is de moeder en voedster der beschaving, en vermag een wereld groot te brengen... Gods Voorzienigheid kan verrassingen op het oog hebben. Eenmaal bediende de Kerk zich van een Aristoteliaans-thomistisch voermiddel, om haar weg doof de eeuwen heen te vervolgen. Wie zal de mogelijkheid betwisten dat zij in de toekomst een Laotze-Mentze-Motze voermiddel zou aannemen, om haar weg te vervolgen door de tijden die op komst zijn? God kan een Chinese of Japanse of Indische St. Thomas verwekken, en - voor zover het uitdrukkingsvormen betreft - zouden een volslagen nieuwe wijsbegeerte en godgeleerdheid kunnen ontspruiten. Dé nood van de toekomst zijn Oosterse godgeleerden en Oosterse christen wijsgeren. Ik ben van oordeel dat de mislukking der Kerk in het verleden juist aan gebrek hieraan te wijten valt. We zijn - b.v. in China - bekend met de Nestoriaanse mislukking in de eerste eeuwen. We zijn op de hoogte van de geweidige mogelijkheden, die de Kerk door Kublai Khan aangeboden werden. We zijn bekend met de derde kans, meer dan een halve eeuw na de dood van de H. Franciscus. Xaverius, toen de noeste arbeid en het diepe inzicht der Jezuïeten tot mislukking gedoemd werden door het eindeloze geschil betreffende de Chinese riten. We weten dat de Kerk driemaal faalde om inlandse leiders en Chinese godgeleerden voort te brengen, die in staat waren deze moeilijkheden onder ogen te zien. Mijn persoonlijke overtuiging is dat we niet meer zo vaak van die niets ontziende en hoogst algemene aanklachten omirent afgoderij of pantheïsme te hören zullen krijgen, eens dat we diepe christelijke Oosterse denkers gekweekt hebben. Terecht betreurt Pater Charles het, dat de kerkleraren aan de theologische vraagstukken die aan het missiewerk ten grondslag liggen, totnogtoe minder aandacht gewijd hebben dan deze vraagstukken verdienen. Hij doet een beroep om de christelijke waarheid te vertolken met een oog op de ganse niet christene wereld van heden: geen wereld van wijsgerige Systemen, iets abstracts; maar levende Hindoese pantheïsten, geel uitgedoste Boedhisten, en wijze oude 'primitieve' Afrikanen. Een goed voorbeeld hiervan vormt zijn buitengewoon interessante bespreking van afgoderij, in een lezing die hij zowat 25 ja- | |
[pagina 111]
| |
ren geleden hield. In het kort komt ze hier op neer: (Verkorte vorm door G. Philips in The International Review of Missions) Waar ligt de wortel van de vergissing, die afgodenaanbidders begaan? In het geval van meer-ontwikkelden bestaat die vergissing niet in het verwarren van God, die een Geest is, met hout of steen. Want de woorden waaruit hun gebeden bestaan, geven Hem juist weer als Iemand, die deze stoffelijkheid overschrijdt, en die in dit afbeeldsel wezenlijk voor hen tegenwoordig is. Is zoiets echter bestaanbaar? Scholastieke godgeleerden, St. Thomas onder hen, stellen zich de vraag of God, die mens werd, in plaats hiervan - wanneer Hij dit gewild had - in een steen, een plant of een dier had kunnen nederdalen. Merk op dat de vraag niet luidt of dit passend geweest ware, maar, of het mogelijk geweest ware. Het antwoord van de grote meerderheid luidt hier bevestigend op. In dat geval zouden we terecht de steen aanbeden hebben, propter communicationem idiomatum; zoals we terecht den God-Mens Jezus aanbidden. De vergissing van de afgodendienaars bestaat niet hierin, dat hij op zoek gaat naar een God die Zich voordoet als dichtbij, tastbaar, onder nederige gedaante. Juist dit deed Hij immers in Jezus. De vergissing ligt hierin, dat het feit van de Menswording niet beseft wordt: het feit dat Jezus het Evenbeeld van God is. In haar edelste gestalte komt afgoderij ontroerend dicht bij dit feit. Maar een trein op het nippertje mislopen, is, wat de praktische gevolgen betreft, even noodlottig als hem helemaal niet halen. In ieder geval zal de Kerk in het Verre Oosten voortaan een nieuwe richting inslaan, en het zal iedereen duidelijk zijn, dat waar er in de Kerk Oosterse paden bewandeld worden, de Europeaan geen hoogst belangrijke rol kan speien. Vooral op de inlandse clerus rust de ontzaglijke taak, om de nieuwe Oosterse Katholieke Kerk, die in wording is, aan hun landgenoten voor te stellen. Dit houdt immers in, het opsporen en blootleggen van talrijke goddelijke kleinodiën uit de oeropenbaring, die er in de Oosterse godsdiensten te vinden zijn. Deze kleinodiën zullen zij met zorg reinigen, en in het schitterende licht van het Evangelie brengen. Tevens houdt dit in dat het Katholicisme van zijn Grieks-Romeins omhulsel ontdaan wordt, en dat de droesem van de Westerse cultuur er uit verwijderd wordt. Ook bij deze belangrijke taak hebben we eerst en vooral een inlandse clerus nodig. Toch betekent dit niet, dat in het grootste gedeelte van Azië de blanke missionarissen binnen afzienbaren tijd volledig van het toneel moeten verdwijnen. Het aantal stemmen die beweren dat de blanke missionaris zijn tent behoort op te rollen, en zonder morren te verdwijnen, omdat zijn tijd voorbij is, is zowel bij de inlandse als de buitenlandse clerus zeer gering, en ik ben het met deze weinige overdrijvers hoegenaamd niet eens. Er valt nog heel wat te verrichten voor een | |
[pagina 112]
| |
blanke missionaris, vooral wanneer hij deskundig is, zich kan aanpassen, zich enigermate in de toekomst kan indenken, en met vreugde, in nederige, oprechte gehoorzaamheid aan de inlandse clerus, zijn arbeid verricht. Dergelijke missionarissen hebben we thans meer dan ooit nodig. De missieband tussen Oost en West moet gehandhaafd en van weeiszijden uitgebreid worden. De blanke missionaris die een kijk bezit op de nieuwe toestanden, heeft nog jaren voor den boeg, en talrijke edele en belangrijke ondernemingen staan hem in Azië nog te wachten. Hij b.v. kan de hoogst belangrijke taak ondernemen, om met begrijpend en liefhebbend inzicht het Westen aan het Oosten en het Oosten aan het Westen te verklaren. Zo zal hij de belangen van internationale en vreedzame wederzijdse samenwerking behartigen. Wat ik tot dusverre gezegd heb betreffende blanke priesters, geldt, mutatis mutandis, evengoed voor de leken. Werd het U niet duidelijk, toen ik U een van de trekken van het Aziatische tafereel schilderde - nl. de ongeëvenaarde bevolkingsaanwas - dat de taak, die de Kerk te wachten staat, zo overstelpend is, dat ze een nieuwe strategie eist van de hand der missionarissen? Er valt onmogelijk gelijke tred te houden met de geweidige toename in mensenlevens, enkel door stromen Westerse missionarissen te sturen. Zeker niet nu U juist gehoord hebt voor welke grote beperkingen ze komen te staan. In een overgangstijdvak, zoals we et nu een doormaken, waarin sommige werkwijzen afgedaan schijnen te hebben, en nieuwe nog geen vasten vorm bezitten, behoort alwie een apostolaatsstreven gevoelt, een bizondere belangstelling te ondervinden voor alle nieuwe pogingen en voor alle nieuwe stromingen en kanalen, waarlangs we ons best doen om in dit nieuwe tijdvak de Blijde Boodschap mede te delen aan Azië. We moeten er naar streven, om in de wisselvalligheden en het verloop van de wereld der toekomst, de tekenen van God te onderscheiden en te verklaren. Het lijkt me toe, dat er in de moderne wereld, en in het bizonder in Azië, meer werk dan ooit komen zal voor apostolische lekenbedrijvigheid. Op de eerste plaats natuurlijk voor inlandse leken. Maar evengoed voor blanke. In de juist vermelde toespraak van de H. Vader tot de pas-benoemde Kardinalen sprak Z. Heiligheid: Op den dag van vandaag moet de Kerk, meer dan ooit te voren, haar zending beleven. Nadrukkelijker dan ooit moet ze die valse en bekrompen opvatting over haar spiritualiteit en haar inwendig leven van zich af stoten, die haar als een blinde en dove op zou sluiten in de teruggetrokkenheid van het heiligdom. De Kerk kan onmogelijk levenloos in het private van haar kerken vertoeven, en aldus de haar door Gods Voorzienigheid toegedachte taak in den steek laten: de taak, de volledige mens te vormen, en dus onverpoosd mee te werken aan den bouw van stevige grondslagen voor de maatschappij. | |
[pagina 113]
| |
Voor Haar is deze zending een deel van haar wezen. Vanuit dit oogpunt beschouwd kunnen we de Kerk noemen: de vereniging van hen, die met den bovennatuurlijken bijstand der genade, door de volmaking van hun persoonswaardigheid als Gods kinderen, en door een harmonische ontwikkeling van al 's mensen neigingen en krachten, het machtige gebouw van menselijke samenleving optrekken. Onder dit opzicht, Eerbiedwaardige Broeders, staan de gelovigen, en meer bepaald de lekenstand, in de frontlinie van het leven van de Kerk. Voor hen vormt de Kerk het levensbeginsel der menselijke samenleving. Zij in het bizonder moeten bijgevolg een steeds beter begrijpend bewustzijn ervan bezitten, niet enkel dat ze deel uitmaken van de Kerk, maar dat ze de Kerk zijn, anders gezegd, de gemeenschap van gelovigen op aarde, onder leiding van het gemeenzaam Hoofd, de Paus, en van de Hem onderhorige Bisschoppen. Zij zijn de Kerk, en daarom zijn de gelovigen, onder goedkeuring van hun Herders, vanaf de vroegste dagen in bepaalde verenigingen bijeengekomen, die betrekking hadden op de meest verscheiden levensbelangen; en heeft de H. Stoel nimmer opgehouden deze organisaties goed te keuren en te prijzen. 'Gij zijt de Kerk.' Wanneer ik opnieuw deze woorden overweeg, en tezelfder tijd bedenk, hoe dit prachtige mysterie van het Mystieke Lichaam op den voorgrond getreden is, kan ik de ontzaglijke taak die in Azië op de leken wacht niet uit mijn gedachten zetten. Wanneer ik de tekenen van den tijd juist begrijp, meen ik dat zich in dit opzicht spoedig nieuwe taferelen voor onze ogen zullen ontrollen. Nieuwe arbeidsvelden voor den lekenstand zijn in voorbereiding, en de bevoegde overheden zijn zich de grote noden van het nieuwe tijdperk terdege bewust. Vergun me, om te eindigen, uwe aandacht gaande te maken voor een zeer dierbare hoop die ik koester. De grote Chinese rivieren, wier overstromingen zo vaak rampspoed over het middenrijk brengen, en aldus de oorzaak zijn, dat de katholieke liefdadigheid een grote bedrijvigheid ontplooit, worden soms genoemd de rivieren van zaligmaking, omdat juist door deze katholieke liefdadigheid velen tot de Kerk gevoerd worden. Möge de juist beëindigde oorlog, die over geheel Azië onnoemelijke rampspoed gebracht heeft, maar die tezelfder tijd verouderde werkwijzen opgeruimd heeft, en de vorming van inlandse leiding verhaast heeft, moge deze ramp voor Azië worden tot een oorlog van zaligmaking. Moge hij de grote Oosterse naties leiden, doorheen de 'omringende somberte' van hun versluierde gissingen aangaande iets voorbij de grenzen van den tijd, naar de Godheid, die de belofte bezit van het leven dat nu is, en van het leven dat komende is. |
|