| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
Dr Mag. A. VAN HOVE, De Goddelijke Voorzienigheid. - 'Bibliotheca Mechliniensis', nr 7, De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1946, 142 blz., Fr. 45.
De wereldschokkende gebeurtenissen der laatste jaren, die thans nog nadreunen, hebben bij velen moeilijkheden of twijfels over de goddelijke Voorzienigheid doen ontstaan. Aan degenen die oprecht verlangen over dit leerstuk van ons geloof nauwkeurig ingelicht te worden en een antwoord op nun tobben te vinden, komt dit keurig boekje tegemoet. Het munt uit door klaarheid en bondigheid van voorstelling, gepaard aan degelijkheid van doctrine. Alhoewel niet zo maar voor den man van de straat geschreven (de talrijke aanhalingen van Sint Thomas tonen dit dadelijk aan), is er niet meer dan een minimum philosophische scholing vereist om het betoog van den schrijver met vrucht te volgen. Bijzonder actueel zijn de hoofdstukken VIII: De Voorzienigheid en het lijden, en XI: De Voorzienigheid en het gebed. Wat het bewijs uit de H. Schrift (hoofdstuk VI) betreft, hadden we een meer genetische uiteenzetting gewenst, die deed uitkomen hoe het oude Israël met dit probleem geworsteld heeft en slechts geleidelijk tot de volle klaarheid naderde, die Christus bracht.
E. Druwé.
Dr Valentinus MOREL O.F.M. Cap., De ontwikkeling van de christelijke overlevering volgens Tertullianus. - 'Catholica I', nr 1, De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1946, 214 blz., gen. Fr. 110, geb. Fr. 140.
Met vreugde begroeten wij in dit boek de eersteling van een nieuwe reeks: 'Catholica'. Zij verschijnt in keurige uitvoering 'onder de leiding van Professoren aan de Universiteit van Leuven en aan de groot Seminaries', en wordt in zes secties onderverdeeld: I. Dogmatiek, II. Moraal, III. H. Schrift, IV. Kerkelijk Recht, V. Kerkgeschiedenis, VI. Liturgie. Wel is waar ontbreekt het de Nederlandse lezer niet aan godsdienstige reeksen. Maar deze biedt bepaald iets nieuws, vult werkelijk een leemte aan. Zoals uit dit nummer I-1 blijkt, is het er om te doen streng-wetenschappelijk werk te publiceren, waar we tot nog toe, behalve in enkele tijdschriften, op min of meer breed opgevatte vulgarisatie waren aangewezen.
Het boek van E.P. Morel is een nieuwe bewerking van het proefschrift, dat hij in 1938 aan de theologische faculteit van de Universiteit te Leuven voorlegde. De titel op de kaft overgedrukt: De ontwikkeling van de christelijke overlevering, is misleidend. Wat daar in den binnentitel bijkomt: volgens Tertullianus, zegt dat het onderwerp niet theologisch voor zich zelf en in zijn geheel zal worden behandeld, maar volgens de historische methode, toegepast op één auteur. Nu is 'de eerste van de Latijnsche kerkelijke schrijvers' (blz. 14) voorzeker een auteur van belang. Men vraagt zich nochtans aanstonds af, of de man die, omdat hij 'de kerkelijke traditie... openlijk aanviel en daarboven de fantasieën en aanmatigingen der private openbaring stelde... uit de Kerk gestooten' (blz. 17), een veilige gids kan zijn tot de oud-christelijke opvatting der dogmatische ontwikkeling. Toch heeft schrijver gelijk waar hij, als slotsom van zijn onderzoeking, doet uitkomen dat Tertullianus dichter staat bij de opvatting der Katholieke Kerk, dan bij de protestantse, die van geen leerstellige ontwikkeling wil weten of bij deze der Oosterse Kerk, die de ontwikkeling bij het VIIe algemeen Concilie doet ophouden. Alleen gaat hij o.i. te ver, waar hij ook de specifiek-Tertulliaanse opvatting van die ontwikkeling in de katholieke wil terugvinden, in zover hij de rol van het onfeilbaar leergezag der Kerk ten aanzien van die ontwikkeling gelijk stelt met 'hetgeen Tertullianus noemt een revelatie van den H. Geest' (blz. 208). De formule waarin hogerop deze opvatting van den Africaan werd samengevat: 'Bij Christus ging de openbaring verder; de H. Geest werkt op dezelfde wijze als Christus: dus ook met den H. Geest gaat de openbaring verder' (blz. 192), kan men niet zonder meer als die van de katholieke theologen aanzien.
Als de volgende nummers van 'Catholica' op het hoge peil van dezen eersteling blijven, zal deze nieuwe reeks een kostbare verrijking blijken te zijn van onze katholieke Nederlandse kultuur.
E. Druwé.
J. DE GHELLINCK S.J., Patristique et moyen âge, t. I, Les recherches sur les origines du symbole des Apôtres. Duculot, Gembloers, 1946, X-278 blz., Fr. 190.
Met dit werk geeft P. de Ghellinck ons
| |
| |
het eerste deel van een trilogie over verschillende patristische en middeleeuwse studiën. Sedert geruimen tijd reeds heeft de geleerde schrijver bijdragen laten verschijnen over het Symbolum der Apostelen en over de geschiedkundige navorsingen naar dezes oorsprong. Hier heeft hij dit alles bijeengebracht, er de laatste hand aan gelegd en ze vervolledigd waar het nodig scheen. Zodoende geeft hij ons een volledig geschiedkundig overzicht van de Studiën nopens den oorsprong van het Symbolum der Apostelen. In een niet minder dan twintig bladzijden lang aanhangsel krijgen wij ook, in chronologische orde, kennis van de voornaamste publicaties, sinds een eeuw over dit onderwerp verschenen.
De allereerste oorsprong van ons Symbolum blijft nog steeds onbekend. Maar de hypothese dat de oudere westerse vorm R zou ontstaan zijn uit het samensmelten van twee gedeeltelijke - één trinitarische en één christologische - formules, telt heden ten dage veel verdedigers. De twee gedeeltelijke formules zouden ontstaan zijn rond het einde van de eerste eeuw; de samengestelde vorm R zou men oorspronkelijk moeten dateren tussen 175 en 190.
Het werk van P. de Ghellinck dwingt onze bewondering af, zowel om het raakzeker en genuanceerd oordeel als om de rijke en nauwkeurige documentatie. Het zal dan ook in alle degelijke theologiebibliotheken thuis horen.
Ed. Dhanis.
Guillaume DE SAINT-THIERRY, Méditations et prières. - 'Mystiques des Pays-Bas', Éd. Universitaires, Les Presses de Belgique, Brussel (1945), 243 blz.
Het was een gelukkig initiatief in deze reeks vertalingen van Nederlandse mystieken ook de Meditativae orationes van Willem van Sint-Thierry uit te geven. Nederlander van geboorte, kreeg Willem van Sint-Thierry niet alleen zijn intellectuele, maar ook zijn ascetische en spirituele vorming in Frankrijk, waar hij zijn ganse leven doorbracht. Hoewel hij dus eigenlijk tot de Franse school zou moeten behoren, is men er nooit in geslaagd deze grote vriend en vurig bewonderaar van Bernardus in de Franse spiritualiteit thuis te brengen. De vriendschap met den groten kerkleraar blijkt in niets zijn geestelijke zelfstandigheid te hebben verminderd. Tegenover het meer affectieve der Bernardijnse richting, staat Willem door zijn speculatieve aanleg veel dichter bij Hugo van Sint-Victor en bij de Nederlandse school.
Dom Déchanet die ongetwijfeld, met P. Malevez, de beste kenner is van Willem's werk, bekent zelf in de Nederlandse mystiek niet voldoende beslagen te zijn, om de mogelijke verhoudingen tussen de Nederlandse school en Willem van Sint-Thierry te kunnen vaststellen. Het eigenaardige karakter van zijn werk werd totnogtoe nooit grondig onderzocht; doch zo men al geen Nederlandse invloeden op dezen Fransen mysticus kan aanwijzen, heeft P. van Mierlo duidelijk zijn invloed op een stuk proza van Hadewych aangetoond.
Na een solide, goed verantwoorde en gebouwde Inleiding, geeft Dom Déchanet ons een zeer fijne en genuanceerde vertaling van de aantrekkelijke Meditativae orationes.
A. Deblaere.
J. LECLERCQ, Trente méditations sur la vie chrétienne. - Casterman, Doornik, 1946, 236 blz.,
Dertig meditaties over de grondwaarden van het christelijk denken en het christelijk bestaan, vooral ten behoeve van jeugdleiders, die zich over hun apostolaatswerking willen bezinnen en tot haar bronnen afdalen. Wat Jacques Leclercq schrijft is nooit banaal. Ook hier weet hij telkens weer, tegenover de meest bekende geloofswaarheden, die verwondering te wekken, welke het begin is van een reëel begrijpen. De losse improvisatietoon die zijn stijl kenmerkt, bleef de schrijver ook hier getrouw.
L.M.
A. YENVEUX O.M.I., De godsvrucht tot het Heilig Hart van Jezus. Volgens de geschriften van de H. Margareta Maria Alacoque. Verkort uit het Fransch bewerkt door J.J.M. Van Doornik M.S.F. - Tweede druk, Romen en Zonen, Maaseik, 1946, 313 blz.
De verschijningen van het H. Hart zijn een hoogtepunt van het moderne geestelijk leven. Zij zijn ontstaan in een milieu, dat doordrenkt was van de menselijk psychologische ascese van de H. Franciscus van Sales en berusten op de mystische ervaring en persoonlijke belevingen van de H. Margareta Maria. Daarom zijn de geschriften van deze Heilige een kostbare getuigenis en de authentieke bron van deze hedendaagse devotie en elke studie erover is een welkomen bijdrage.
Dit boekje brengt het historisch of psychologisch inzicht over de feiten niet veel verder; doch het bevat een klare uiteenzetting en klassificering ervan. De schrijver geeft de verstandelijke klassieke leer over de devotie: de H. Hartverering,. het eerherstel, de navolging ervan, zijn rijk en zijn beloften. Ieder van die punten wordt eerst uitgelegd en daarna door een
| |
| |
fijne keus van teksten uit de geschritten van de Heilige verklaard.
Dit werkje geeft een klare overzichtelijke rangschikking van deze uitgebreide stof en maakt dus deze rijke ervaring bruikbaar voor geestelijke onderrichtingen en voor het persoonlijk geestelijk leven. Als ascetisch tractaat heeft het deze grote hoedanigheid dat het personalistisch en concreet blijft, omdat het zich steeds aansluit bij de belevingen van de Heilige. Het is dus een bruikbare en verantwoorde bloemlezing uit deze uitgebreide geestelijke literatuur, die zeker zal bijdragen tot de kennis en beleving van de devotie tot het H. Hart.
G. Huyghe.
Dr E. BRONGERSMA, De bekrompenheid van het Katholicisme. - Het Spectrum, Utrecht, 63 blz.
Vóór zijn bekering tot het katholicisme en tot het ogenblik van zijn intrede in de Kerk had Dr Brongersma gevreesd, dat het aanvaarden van het dogma voor hem zou betekenen het verlies van een wijde ruimte en een insluiting in een heel wat bekrompener gebied. Die vrees echter werd door de ervaring gelogenstraft. 'Op een moment - zegt de schrijver - waarin ik meende in banden te worden geslagen, merkte ik pas in werkelijkheid boeien van mij te werpen'. En hij voegt er bij: 'Ik heb eens iemand die kort te voren katholiek geworden was, zijn gevoelens hooren weergeven in de woorden: Ik duizel van de ruimte. En ik geloof, dat het iedereen zoo moet vergaan'. Hij heeft nu getracht ons die ervaring uit te leggen. Daartoe heeft hij zijn intellectuelen weg naar het geloof geschetst, en vooral twee dingen uiteengezet die Chesterton hem geholpen had te begrijpen: 'In de eerste plaats, dat de beweerde vrijheid van denken buiten de Kerk een illusie is, dat buiten de Kerk het denken juist binnen enge, en zelfs zeer enge perken gebonden is. En in de tweede plaats waarom de orthodoxie een zoo groote vrijheid en bewegelijkheid aan het denken verschaft'. Hij erkent voorzeker de bekrompenheid die sommige katholieken wel eens vertonen. Maar hij laat duidelijk inzien dat die hoegenaamd niet normaal uit het katholiek-zijn voortvloeit. Zijn gezond en opbeurend boekje weerlegt krachtdadig enige zeer verspreide vooroordelen.
Ed. Dhanis.
Dom Albertus VAN ROY O.S.B., De voortschrijdende ontkerstening van West-Europa en onze tegenweer. - Die Skald, Brussel, 1946, 95 blz., Fr. 38.
Een goed gedocumenteerde uiteenzetting van religieus verval en zedelijke verwildering in dezen tijd, met behartenswaardige beschouwingen over de middelen tot tegenweer tegen dit voortschrijdend proces van ontkerstening. De brede belezenheid en het gezonde waardeoordeel van den schrijver zouden het boekje tot een zeer lezenswaardig werk gemaakt hebben, als niet polemische eenzijdigheid en een neiging tot simplistisch veralgemenen te vaak schaadden aan de bezonkenheid en den zin voor synthese, terwijl het op-den-man-af-jeugdige van den toon wel eens in agressieve ruwheid en stijlloosheid ontaardt. De brochure verschijnt in een reeks die 'Jong Christendom' heet. Klaarblijkelijk wil zij vulgarisatie zijn voor half-intellectuelen, en dat verklaart wellicht het genre dat de auteur koos. Wij menen echter dat de aanpassing aan dit publiek hem niet mocht verleiden tot toegevingen aan de cultuurverwildering en vervlakking die hij juist met zijn brochure bestrijden wil.
L.M.
Albert TOUSSAINT, De weg door de Woestijn. - Vermaut, Kortrijk, 1946, 82 blz., Fr. 35.
De bedoeling van schrijver is zeker uitstekend. Hij wil de vermanende stem van Christus laten horen aan de moderne wereld, en meer nog aan de elite, afstekend bij de massa. Die elite blijkt gediend te zijn met een rustig religieus betoog dat in dezen laatsten tijd overvloedig schijnt voorgelegd. Dit is echter niet voldoende en zo wil hij de stem van den Meester laten horen wanneer hij spreekt tot de meer begaafde christenen. Er zijn passussen in dit werkje die aangrijpen. (blz. 53, 65). We denken nochtans dat het moeilijk zal zijn den indruk weg te krijgen dat schrijver volstrekt origineel wil zijn. En dat is hij dan ook, maar misschien wat tè veel in een minder gunstige betekenis.
A. Darquennes.
François FLORAND O.P., Op weg naar levenseenvoud. Vertaald door M.C. Schouwenaars. - 'Bibliotheca spiritus', nr 4, 't Groeit, Antwerpen, 1946, 201 blz., Fr. 58, geb. Fr. 68.
Een zeer belangrijk aspect van het geestelijk leven wordt in dit kostbaar boekje behandeld: de noodzakelijkheid om zijn leven gaandeweg dieper en eenvoudiger te maken, niet met die eenvoud die wij bedoelen, als wij spreken van brave simpele mensen, waarvan het leven bijna kleurloos blijft en dikwijls ook tamelijk leeg. De eenvoud die hier beschreven wordt is degene die wij moeten veroveren, door een langdurige inwendige loutering en een steeds grotere gehechtheid aan het éne levensdoel. Schrijver wil zijn onderwerp niet behandelen 'op
| |
| |
het plan van de klare gedachten of van de abstracte redenering', omdat die methode meestal de echte problemen verdoezelt, en niet veel meer schenkt dan een louter verstandelijke tevredenheid. Heel het werkje lijkt op een losse conversatie tussen twee vrienden, die hun levenservaringen en hun beste Verlangens aan elkander meedelen; het geeft niet zozeer antwoorden op vragen of klare oplossingen, doch eerder een beschrijving van de voornaamste factoren van vereenvoudiging in het leven.
Talrijk zijn de rake opmerkingen over de psychologische gedragingen der mensen, over de twee grote vijanden van de levenseenvoud, de gejaagdheid en het simplisme of valse eenvoud, ook over het realisme in het leven. Het boekje werd rustig en met christelijke wijsheid geschreven, het bespreekt loyaal alle echte moeilijkheden, en boezemt daarom een onverdeeld vertrouwen in.
De vertaling van de zeer levendige Franse stijl was niet gemakkelijk; er slopen ongelukkig nog enkele taalfouten in.
I. de la Potterie.
Benoit LAVAUD O.P., L'idée de la vie religieuse. L'état religieux dans la vie chrétienne et dans l'Église. - Tweede herziene druk, Desclée De Brouwer, Parijs, 1946, 111 blz., Fr. 38.
Met genoegen bevelen we de tweede uitgave van dit boekje aan. Het behelst twee delen: de christelijke volmaaktheid in het algemeen en de kloosterstaat; verder toepassingen van de principes op al de christenen, op de kloosterlingen zelf, op de jonge mannen en jonge meisjes en op de ouders. Een reeks teksten belichten de grootheid en de beleving van het kloosterlijk ideaal.
A. Darquennes.
Dr E. BRUNING O.F.M., Wat doet gij onder de Mis? - Tweede druk, W. Bergmans, Tilburg, 1945, 84 blz., Fl. 1,50.
De bekende Nederlandse liturgist wil met dit werkje een gezonde practijk van medebeleven der H. Mis vestigen op een meer bewust inzicht in haar wezen en bouw. De brochure richt zich tot het grote publiek. Haar Verdienste ligt in haar vlotte leesbaarheid en de heldere eenvoud van haar beteog. De lezer verliest zich niet in details maar wordt steeds teruggebracht tot het wezenlijke; juist wat de doorsnee-gelovige nodig heeft. De theologische onderbouw blijft vaak te vaag en is ook wel eens betwistbaar, b.v. waar gezegd wordt dat: 'in de Mis Christus zijn offerwil vernieuwt' (blz. 17).
L.M.
Jos. SCHRIJVERS C. SS. R., De goddelijke vriend. Gedachten voor een retraite. Uit het Frans vertaald door H. Schäfer C. SS. R. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1946, 336 blz., Fr. 55.
Het bekende retraite-boek van P. Schrijvers wordt ons door zijn ordegenoot P. Schäfer in een keurige Nederlandse vertaling aangeboden. Merkwaardig is in dit werk vooral de eenheid van inspiratie en de stevige dogmatische fundering. De klassieke drie wegen der volmaaktheid: zuivering, verlichting, omvorming, beschouwt schrijver als de seizoenen van onzen liefdegroei in Christus naar den Vader. Van uit die mystieke Christus-verbondenheid bouwt hij met zijn bekende soliditeit van doctrine en zijn diepernstige, soms wat sombere vroomheid, een summa van het geestelijk leven op. De wel eens eenzijdige belichting van de voorgestelde ascese, die aan een zekere opzettelijkheid niet ontkomt, en de licht precieuze stijl, voortdurend zwevend op de grens tussen het wijdingsvolle en het zalvende, zullen het boek vooral bij kloosterzusters in den smaak doen vallen, terwijl ze leken en ook mannelijke kloosterlingen wel eens zullen hinderen.
L.M.
Edward POPPE, pr., Katechese en opvoeding. - Goede Pers, Altiora, Averbode, 1946, 128 blz.
Priester Poppe Staat in de opvoedkunde bekend om zijn Eucharistische methode. Het boekje over Katechese en opvoeding, dat thans verschijnt, is daarbij een aanvulling uit zijn nagelaten geschritten, door E.H. Jacobs bezorgd. Al wie den catechismus moet uitleggen, vindt hier niet enkel een paar typische voorbeelden, maar vooral de weergave van een zuivere en vurige bovennatuurlijke bezieling. Voorzeker bestaan er in de catechetiek nog meerdere, zeer actuele problemen, waarvoor hier nog geen oplossing wordt geschetst. Bijzonder voor de rijpere jeugd en voor de volwassenen in de moderne wereld is er tot een goed godsdienstonderricht nog heel wat anders dan een bundeltje ietwat simplistisch voorgestelde elementaire waarheden uit onzen godsdienst, samen met veel vroomheid of zelfs heiligheid, vereist. Toch zijn wij den E.H. Jacobs dankbaar, dat hij ons de stem van een heiligen catecheet vollediger liet verneinen, om ons te helpen vooral het bovennatuurlijke in de methode voor godsdienstonderricht te beklemtonen.
M. van Caster.
S.S. le Pape PIE XII, Lettre encyclique au sujet du Corps mystique de Jésus-
| |
| |
Christ et de notre union en lui avec le Christ. - 'Études religieuses', nrs 554-555-556-557. 1945. 88 blz.
C. HANLET, La pensée catholique dans le roman belge contemporain. - 'Études religieuses', nrs 558-559-560, 1945, 46 blz.
P.F. CEUPPENS O.P., Le déluge biblique. - 'Études religieuses', nrs 561-562, 1945, 44 blz.
Chanoine E. RANWEZ, Les dons du Saint-Esprit. - 'Études religieuses', nrs 563-564-565-566-567-568, 1945, 134 blz.
Pierre DEBOUXHTAY, L'Antoinisme. 'Études religieuses' nr 569, 1945, 36 blz.
Jean HILGERS, Anglicanisme et catholicisme. - 'Études religieuses', nr 570, 1945, 28 blz.
Jean MARC, La philosophie du silence. - 'Études religieuses', nr 571, 1945, 19 blz.
L.-G. DANTINNE O.P., L'Église catholique en Belgique sous l'occupation allemande. - 'Études religieuses', nrs 572-573. 1946, 97 blz.
Félix-A. MORLION O.P., L'Apostolat de l'opinion publique. - 'Études religieuses', nr 574, 1946, 32 blz.
Robert KOTHEN, Prêtres-ouvriers. - 'Études religieuses', nrs 575-576, 1946, 63 blz.
Christiane de TALHERS, Sainte Ève de Saint-Martin et l'institution de la Fête-Dieu. - 'Études religieuses', nrs 577-578, 1946, 63 blz.; La Pensée Catholique, Luik.
Onder den naam 'Belgisch.' weet E.H. Hanlet de Frans-Belgische roman-productie overzichtelijk en met onderlegdheid te bespreken. Vlaamse lezers zullen ongetwijfeld getroffen worden door de armoede, naar uitbreiding zowel als gehalte, dezer literatuur.
P. Ceuppens raakt het vraagstuk van het Zondvloed-verhaal in de Bijbel niet alleen zeer voorzichtig aan, maar wij vragen ons af, of eenieder zal voldaan zijn èn door de wijze, waarop tekstkritisch en historisch de vraag uiteengezet wordt, en door de wijze waarop mogelijke oplossingen worden voorgesteld. Misschien ware het beter hier eenvoudig een gereserveerde houding aan te nemen, dan antwoorden te geven die moeilijk kunnen voldoen.
Kan. E. Ranwez geeft ons een zeer degelijk traktaat over de gaven van den H. Geest. Toch vrezen wij dat het enkel leesbaar zal zijn voor mensen, die met de scholastische terminologie gans vertrouwd zijn. Het ware verdienstelijk, deze leer eens uit te drukken in voor leken begrijpelijke termen. Nu zullen zij versterkt worden in hun vooroordeel, dat zij het gebied der theologie beter nooit betreden.
P. Debouxhtay geeft een korte maar zeer interessante bijdrage over die eigenaardige manifestatie van afgeweken godsdienstigheid, die het Antoinisme is.
In Anglicanisme et Catholicisme behandelt Hilgers het verloop der besprekingen, te Mechelen gevoerd over een mogelijke toenadering tussen Rome en de Anglikaanse Kerk. Bondig en boeiend.
Onder den titel La Philosophie du silence geeft Jean Mars ons eigenlijk enkele beschouwingen over de deugd van ingetogenheid en de voordelen van de eenzaamheid, - enkel van individueel ascetisch standpunt.
P. Dantinne spreekt over de houding van hiërarchie en clerus in België gedurende de bezetting: bisschoppelijke brieven en maatregelen, deelname aan caritatieve werken, rol van de K.A., onderwijs, pers, enz.
De korte maar zakelijke en interessante brochure van P. Morlion is gewijd aan het katholiek apostolaat in de grootmachten die de publieke opinie beïnvloeden: pers, radio, film. Oprecht, nuchter, goed gedokumenteerd overzicht van wat op dit gebied verwezenlijkt is of niet, en wat zou kunnen verwezenlijkt worden. Wij zullen moeten bekennen, dat wij katholieken, met uitzondering misschien van onze geloofsgenoten in de Angelsaksische landen, al te zeer in een ghetto naast de werkelijkheid zijn gaan leven.
Een even boeiend, maar wellicht nog dringender vraagstuk behandelt R. Kothen. De oorlog heeft de kloof tussen priesters en arbeidersklasse duidelijker dan ooit laten vaststellen, maar ook toegelaten ervaringen op te doen en onvermoede mogelijkheden te ontdekken voor een hernieuwd apostolaat. Wij wensen dat deze brochure, evenals de vorige, in de handen van alle katholieken kome.
C. de Talhers wijst terecht op de grote rol van de kluizenaarster van Sint-Maarten, naast Juliana van Cornillon, in het tot standkomen van het H. Sakramentsfeest.
A. Deblaere.
Revue thomiste. - Band XLVI, 1946, nr 1, Desclée De Brouwer, Parijs, 194 blz.
Les Études carmélitaines, Amour et violence. - 1946, Desclée De Brouwer, Parijs, 284 blz.
Revue diocésaine de Tournai. - Band I, 1946, nr 1, Casterman, Doornik, 112 blz.
Meerdere theologische tijdschriften die gedurende den oorlog hun bedrijvigheid hadden moeten schorsen verschijnen op- | |
| |
nieuw. Met genoegen kunnen wij daaronder de belangrijke Revue thomiste signaleren. Haar eerste nummer bevat onder meer een diepdoordachte Studie van P. Labourdette over de natuur van de theologische wetenschap, en een bijdrage van P. Nicolas, die de gedachten van Kan. Masure over het diocesaan priesterschap in discussie brengt.
Les Éludes carmélitaines bieden ons een nummer aan, met als algemene titel Amour et violence. Zij hebben de zo interessante formule behouden van hun nummers van vóór den oorlog: één onderwerp wordt van uit verschillende standpunten belicht door verscheidene vakkundigen. P. Garrigou-Lagrange, Prof. Lhermitte, Madaule, Thibon en anderen hebben aan het opstellen van Amour et violence meegewerkt.
De Collationes Tornacenses zien wij herleven onder den naam Revue du diocèse de Tournai. Het tijdschrift zal elk jaar zes nummers publiceren. Het verschijnt op groter formaat, en in meerdere opzichten zal zijn compositie vernieuwd worden. De leiding ervan werd aan het professorencorps van het Seminarie van Doornik toevertrouwd. Het eerste nummer, dat zeer degelijk is, laat het beste verhopen voor de toekomst.
Ed. Dhanis.
M. DIERICKX S.J., De Jezuïeten. Hun wezen en werken. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1946, 227 blz., Fr. 90.
Voor vele mensen is het Jezuïtisme omgeven met een waas van geheimzinnigheid. Zij krijgen den indruk van een diep ingrijpenden, wijd vertakten invloed, dien zij zowat overal menen waar te nemen, maar waarop zij geen vat hebben, omdat ze de bron ervan niet kunnen achterhalen. Zij zijn dan ook geneigd de macht van dezen invloed te overschatten, en maar al te makkelijk geloof te hechten aan de meest fantastische verklaringen of de meest kwaadwillige verzinseis en insinuaties omtrent de geheime bedoelingen der Orde, haar positie in de Kerk, haar organisatie en werkwijze.
P. Dierickx probeert op zijn beurt door te dringen in het mysterie dat zijn ordegenoten omgeeft, en het zoveel mogelijk op te helderen. Hij zoekt echter de oplossing van het probleem niet op het domein van de uiterlijke verschijnselen, zoals anderen dat gedaan hebben, maar daar waar ze in werkelijkheid en uitsluitend te vinden is: in den innerlijken geest die stuwkracht geeft aan het leven der Orde, en zich uitwerkt in de duizendvormige gestalte van haar rusteloze activiteit.
In den stichter van de orde vindt die geest een eerste, maar als het ware reeds volkomen en definitieve belichaming; door zijn 'Geestelijke Oefeningen' zal hij hem in anderen overplanten, en langs de Constituties der Orde wil hij, door een langdurige vorming, waarvan de schrijver de étapes volgt, den Jezuïet tot het volgroeide type maken van een naar dezen geest geboetseerden mens.
Die geest is er een van grenzeloze ambitie om God, maar beleefd in een totale, eenmakende overgave aan den gekruisigden Koning Christus, en schept daardoor als het ware een humanisme van het kruis, dat elke menselijke waarde in volle onthechting leert gebruiken, met de onverminkte vrijheid van de liefde zich bindt aan den in zijn stedehouder voortlevenden Christus, en in de keuze van het werk nog slechts éne wet kent: de nood van Christus' mystiek Lichaam en de grotere eer van zijn Vader.
Van uit dezen geest eerst wordt de uiterlijke werking der Compagnie, waarvan de schrijver eerst in het algemeen en daarna speciaal in onze gewesten de meest markante momenten schetst, in haar onstuimige bewogenheid en haar wondere verscheidenheid begrijpelijk.
Het is altijd een gevaarlijke onderneming een boek te schrijven over wat men zelf beleeft en liefheeft. P. Dierickx is er in geslaagd een warme verering en piëteit te verenigen met de meest zakelijke objectiviteit. Zijn werk is rustig, bezonnen en helder. Slechts hier en daar draagt de vormgeving sporen van een wellicht te haastige compositie. De Kinkhoren bezorgde een keurige uitgave.
L. Monden.
Dr A. WAUTERS, Samenwerking tusschen huis en school. - 'Familieleven', nr 35, 't Groeit, Antwerpen, z.j., 45 blz., Fr. 9.
Jozef WYNANTS, Als werktuigen in dienst van den Schepper. - 'Familieleven', nr 36, 't Groeit, Antwerpen, z.j., 51 blz., Fr. 9.
Kan. Dr V. HEYLEN, De huwelijksbeletselen. - 'Familieleven', nr 38, 't Groeit, Antwerpen, z.j., 51 blz., Fr. 12.
A. DEMEDTS, Leven en schoonheid. - 'Familieleven', nr 39, 't Groeit, Antwerpen, z.j., 65 blz., Fr. 14.
Zuster MARIA CALLISTA, Meer vreugde voor het kind. - 'Familieleven', nr 40, 't Groeit, Antwerpen, z.j., 57 blz., Fr. 12.
Pater Dr C. VAN GESTEL O.P., Nazareth of de ondergang. - 'Familieleven', nr 41, 't Groeit, Antwerpen, z.j., 28 blz., Fr. 7.
P. VAN DRIESSEN, Opyoedingsfaktoren bij de karaktervorming, eerste deel.
| |
| |
- 'Familieleven', nr 42, 't Groeit, Antwerpen, z.j., 63 blz., Fr. 12.
P. VAN DRIESSEN, Opvoedingsfaktoren bij de karaktervorming, tweede deel. - 'Familieleven', nr 43, 't Groeit, Antwerpen, z.j., 44 blz., Fr. 10.
M.C. SCHOUWENAARS, Van jong meisje tot vrouw. - 'Familieleven', nr 44, 't Groeit, Antwerpen, z.j., 3 blz., Fr. 10.
Werkelijk merkwaardig is het, hoe deze reeks bij nummer 44 nog hetzelfde peil weet te handhaven, dat ons van bij den aanvang zo zeer heeft verheugd. De meest verscheiden aspecten van het familieleven en de opvoeding, het godsdienstige en het kerkrechterlijke zowel als het aesthetische en psychologische, vinden wij er helder en aantrekkelijk behandeld door de meest bevoegde auteurs van ons land. Deze boekjes worden onmisbaar voor alle ouders, die zich wensen te bezinnen omtrent hun heerlijke zending.
J. Vandermeersch.
| |
Taal- en letterkunde
Jef CRICK, Jan-Frans Willems. Vader der Vlaamsche Beweging (1846-1946). Zijn volledig levensbeeld. - Boekuil en Karveel, Antwerpen, z.j. (1946), 172 blz., Fr. 50.
De ondertitel van het werk vat op gelukkige wijze de stemming die heerst in deze uitgave, en de thesis, die Jef Crick, als een warm vereerder van den meester, hier verdedigt. Te recht, menen wij. J.F. Willems verdient ten volle, dat de honderdste verjaring van zijn dood door een degelijk en vlot vulgarisatiewerk onder het Vlaamse volk herdacht wordt in dankbare piëteit. Met piëteit werd het boek geschreven. De anecdotische toon wekt de stemming, die eigen was aan de Vlaamse Beweging, zolang ze zuiver was en geloofde in de haar immanente krachten van verovering. De mildheid en de kunstenaarsgaven van den schrijver weten te doen herleven: het weinig bekende-muzikale-kunstenaarstemperament van Willems, die onze oude liederen terugvond, zong en verspreidde, zijn verrukkelijke gemoedsgaven, die een paradijs van familiegeluk en gulle gastvrijheid en vriendschap voor tientallen geleerden, letterkundigen en kunstenaars schiepen. Goede informatie doet ons den ontzaglijken geestesarbeid van den ontginner van het Nederlands verleden meten en waarderen. Zijn kennis van talen, geschiedenis, enz., openbaart in hem een encyclopaedischen geest. Maar een Vlaming zal in Willems vooral willen eren: den Vader der Vlaamse Beweging. Wat een levenswekker!
Het zal, na dezen tweeden wereldoorlog, aan onze Vlaamse doorsneemensen en de studerende jeugd, goed te stade komen, zich eens in de voorgeschiedenis der Vlaamse herleving te verdiepen en te mijmeren bij de woorden van J. Crick: 'Een eeuw verstreek sinds hij ons verlief. Wat betee ent een eeuw in het rijk van den geest en de ziel? In het bestaan en streven van een volk?' (blz. 146).
Het werk verdient hogen lof. Zoals het daar ligt, beantwoordt het aan zijn doel. Wij verwachten wel een definitiever werk, dat wetenschappelijk historische achtergronden uitschildert, gemakkelijker boven het anecdotische uitgroeit en de Verdiensten van Willems relatief afweegt tegenover de andere voormannen der Beweging. Veel zorg werd besteed aan vorm en taal, maar een tikje gezochtheid, ettelijke taalfouten (en drukfouten!) werden niet vermeden. Sommige beschouwingen in den tekst zouden in de voetnota's hun plaats moeten vinden en omgekeerd. Dit raakt in genen dele de ware Verdienste van dit werk: een piëteitvolle uitbeelding van een groot Vlaming, die gans het intellectueel en artistiek leven van zijn tijd beheerste, de verbroedering van Noord en Zuid nastreefde, droomde van een katholiek, zedelijk- en nationaalsterk, taal- en kunstbewust volk... en handelde.
A. Ampe.
Jan VERCAMMEN, De Parelvisscher. Illustratie van Luc. De Jaegher. - Unicum-Uitgaven, Brugge, 1946, 190 blz.
Met keurige en fantazierijke, soms aquarel- dan houtsnee-aandoende tekeningen om de twee bladzijden geïllustreerd, zingen eveneens de slechts één zijde beslaande zesregelige strofenparen van Vercammen hun welbewuste en welgezochte gratie uit:
Zal ik zingen mijn vrouw of mijn wel-
of mijn zusterziel, mijn geliefde wellicht!
Zoovele namen heb ik u toegedicht
en ik wil voor dit lied nog een anderen
Wilt ge den naam van een edelsteen
en een bloem en een ster en een vogel meteen!
De herhaalde aanduiding der begeleidende stemmen en muziekinstrumenten als symbool van een poëzie die haar eigen geboorte aldoor bewust omglimlacht, drijft ze naar de sfeer van het zichzelf lichtelijk ironiserende gracieuze met een fraaie uitgezochtheid van woorden:
| |
| |
Want - en dit is door een heidensche hobo
door een zeediepe, zackte fagot begeleid
volubile, licht als haar lijfelijhheid -
elk seizoen tooit haar met zijn eigen juwee-
een topaas, een opaal, een aquamarijn,
een saffier, een smaragd, een agaat, een
Aldus is dit a 'poëtisch levensverhaal' om het heel prozaïsch te noemen, zowat als vrouwen die zich heel vaak in den spiegel bekijken, waarschijnlijk zijn ze wel bevallig en mooi, maar nogal koket en ondiep. Waarom de dichter er naar het einde toe een luchthartige zinrijkheid en levensklank wilde in leggen:
Maar dat ik van God niet genoeg heb
gij die dat beweert, gij kent hem niet,
want niets is te noemen van heel dit lied,
dat niet God is. Gij hebt hem verdrongen.
Ik vond hem nog in de goot, in de nis
waar de zwaluw nestelt. Dit zinge men bis.
De neiging die ieder poëzie- en melodiegevoelig lezer ervaart om met een glimlach de sierlijke vlotheid dier 160 strofen in hun ietwat cerebraal-bewuste zangerigheid opnieuw te beluisteren, getuigt voor de wezenlijke dichterlijkheid van het gracieuze geheel en de verzorgde afwerking der delen. Iets licht en iets ironisch, dat men minder licht vergeet.
M. Brauns.
Albert DE SWAEF, Onschendbare vreugde. - Vanmelle, Gent, 1946, 42 blz., Fr. 100, luxe Fr. 300.
De uitgave is wellicht kostbaarder dan de verzen, want deze vallen wat al te wazig en lichtelijk rhetoricaal uit, al is de technische behandeling soms wel te waarderen.
M. Brauns.
Henri SCHOOFS, Dit milde jaar. Gedichten 1942-1945. · - Brochurenreeks 'Nieuwe Stemmen', nr 1, Standaard-Boekhandel, 1946, 37 blz., Fr. 25.
De beste verzen uit deze bundel zijn de eenvoudig- en voornaam-schone van Maria-Boodschap en verder alle waar de begaafdheid van den dichter zich, fragmentarisch vaak, het gunstigst openbaart: het los en spelend en vreugdige beelden zwaaiend zingen, als in Maria-Visitatie, en het eenvoudig en ongekunsteld uitvieren van een welhaast kinderlijke rhythmisch-zwierige onbevangenheid, als in 'Herinnering'. Hier en elders nog meer wordt dit onbevangene bedreigd door ontijdige en banale psychologische bezinning:
Eerst later heb ik dien schoonen waan als een droom ontward.
of door een opzettelijk gewilde dichterlijkheid die louter rhetoriek is, stijl 1900 en rond de veertig:
Waarom zacht schreien om die oude pijn...
zodat we de begaafdheid van een goed poësisleerling in een paar goede gedichten mogen erkennen, en lichtelijk vrezen voor den ondergang dier evene verwezenlijking en belofte in de oppriemende pretentie van voorbarige conventionaliteits-psychologie en al te vlot rhetoricaal woordengebazel. Waarom zo'n haast om te bundelen?
M. Brauns.
K.H.R. DE JOSSELIN DE JONG, Pelgrims.
Anton VAN WILDERODE, Herinnering en gezang.
Frank MEYLAND, Gestamelde elegieën.
Jozef DE HAES, Ellende van het woord. - 'De Spiegel', tweede jaargang, nra 3, 4, 5. 6, Moderne Uitgeverij, Hoogstraten, 1946, 18, 20, 18, 20 blz., Fr. 8.
Het beste vers van de prozaschrijfster en op rijpen leeftijd debuterende dichteres luidt:
Hart van zingen moe en moe van hopen, Schreiensdroef en tot den dood bereid, Wees nu stil en laat uw trots verzwijgen Uw onduldbaar lijden aan den Tijd (blz. 18)
De andere verzen zijn veelal, hoe vast ook van voeten, nog altijd eerder 'pelgrims' naar de poëzie.
Anton Van Wilderode is een waarlijk goed dichter, die zijn strofen zingen laat vanuit een wel niet groot maar specifiek dichterlijk gemoed, dat zich die eigenschap bewust is en het, bewust, in zorgvuldige keuze van onderwerpen en techniek ere aandoet.
Mijn vrienden, laat mij gaan. God zendt
als een voltooiden mensch binnen uw huis;
dàn zet ik mij glimlachend naast u neder.
Intusschentijd waaie als een lichte veder
mijn lied u toe, als een lichtwuivend pluis
Frank Meyland heeft zijn titel goed gekozen. Elegisch zijn die versjes wel en het gestamel van een moderne fluistertonige rhetoricaliteit
en lieve woorden fluistren
in 't avondlijke duistren
waarin zij snikkend glijdt
| |
| |
verhoogt de weemoed, de zeer kritischelegische, naar de ietwat temperamentvoller en eerlijker elegieën der Griekse lyriekers...
Met de eilende van het woord en een wat al te moeizaam en ver gezochte plastiek worstelt De Haes en heeft een uiterst bewonderende toeschouwer in de inleider Herbert van Herreweghen, die hoog oploopt met Medea: 'Het trilt traag uit op een prachtig en sonoor orgelpunt...':
De menschentaal is een ellendig orgel
dal eeuwenlang dezeljde noten toet (blz. 7)
welke poëtische en kritische noten nogal bedenkelijk klinken, en naklanken oproepen van de eilende der poëzie en onderlinge ophemeling. Een beetje meer Griekse eenvoud zou den goeden vertaler der Pulkische Oden van Pindaros stellig heel wat verder helpen.
M. Brauns.
HORATIUS, Oden en epoden. Vertaald en ingeleid door L. Elaut. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1946, cxv-cxv blz., gen. Fr. 55, geb. Fr. 70.
HORATIUS, Oden en epoden. Vertaling van L. Elaut. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1946, 119 blz., gen. Fr. 35, geb. Fr. 50.
Er werd nog onlangs opgemerkt (Boekengids, 1946, blz. 113) dat er een herleving komt in de belangstelling voor de oude Griekse en Latijnse schrijvers. Het verschijnen van deze vertaling legt daar een nieuwe getuigenis van af. Laten we er ons over Verheugen, vooral daar ze uitstekend is. Er hoort durf toe om Horatius aan te pakken. Weinig oude schrijvers zijn zó lastig te vertolken. Het fijne rhythme van zijn verzen gaat noodzakelijk verloren en daarmee een merkelijk deel van zijn bekoorlijkheid. En dan zijn bondigheid! Ze kan maar zelden vastgehouden worden. Ja, traduttore traditore! En toch is het een genot deze handige, op schoon papier keurig gedrukte uitgaaf te doorlopen. De vertaling immers is getrouw, helder, sierlijk, vloeiend, zodat men haast vergeet dat het een vertaling is. Voor wie beide talen machtig is biedt de uitgaaf met latijnsen tekst erbij de mogelijkheid tot vergelijking, en aanhoudend wordt hij verrast door een of andere gelukkige vondst. Dat er hier en daar een zwakke regel, ja zelfs een foutje ingeslopen is zal den vakman allerminst verwonderen, hij weet hoe zwaar de studie van Horatius is. Meer dan eens zal hij den knappen vertaler voor zijn gewetensvollen en zo goed geslaagden arbeid gelukwensen en bedanken. - De keuze der gedichtenlis die van P. Geerebaert; het boekje mag in alle handen gegeven worden.
G. De Jaegher.
Kamiel VAN BAELEN, Gebroken melodie. In memoriam Kamiel Van Baelen door Em. Janssen S.J. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1946, 176 blz., gen. Fr. 40, geb. Fr. 55.
Het valt steeds pijnlijk het onvoltooide werk van een jong gestorven auteur ter lezing te krijgen. Allermeest wanneer het werk geldt dat duidt op meer dan gewone begaafdheid.
Voorafgegaan door een fijn voelend in memoriam van Pater Emiel Janssen, waarin de steller het leven en het oeuvre schetst van zijn jongen en begaafden vriend, wordt dit fragment in het passend licht gesteld.
Het verrast en het boeit. Het bevrijdt van het bange voorgevoelen dat het een uitgave gelden kon, slechts door piëteit te verantwoorden.
Een oorlogsverhaal. Mag men het wel dien naam geven? Het is zó van binnen uit gezien, het beantwoordt zó aan alle diep menselijk zoeken en aanvoelen, dat het den tijd en het episode verbreekt en uitgroeit tot wat men, goed begrepen noemen mag, klassieke kunst.
Het verhaal mag nog, tegen het einde vooral, wat aarzelend aandoen, zodat het symbool van de melodie en de lijn van het menselijke benaderen, even slechts, elkaar niet meer dekken; in sfeer en karakterdiepte ligt, ondanks de vernuftige compositie en de bijna koele stijlverzorging, een schrijnende intensiteit van eerlijkheid en zoeken.
Laat den lezer dan, wegens de inleiding even beïnvloed zijn door het weten dat, bij dat strijden met dood en eeuwigheid, ook in werkelijkheid dit jonge leven onderging wat het zo juist aanvoelde - een smartelijk verborgen dood, - ook zonder die wetenschap grijpt het speels aangevatte innerlijk gebeuren diep en louterend aan.
Menselijk gesproken voelt men, bij het afbreken van dit werk, hoe groot een verlies van kunstenaar en mens het heengaan van Kamiel Van Baelen betekent.
J. Burvenich.
ALBE, Ossewagens op de Kim. Roman. - De Pijl, Brussel, 1946, 300 blz.
De roman van Marijke en Barend, twee jeugdige Zuid-Afrikaners, op den achtergrond van het grootse gebeuren van de Boerentrek.
Zelden lazen wij in onze eigen litteratuur een boek, zo episch, zo vol menselijke diepte als dit. Nergens doet het gekunsteld aan, nergens gewild groot. Het is het geweidige avontuur dat wij meemaken
| |
| |
van een volk dat zich verplaatst in ongekende gevaren, om totaal zichzelf te kunnen blijven. En als vanzelfsprekend gaan al de individuen, al de gezinnen op in die taak, met taaie hardnekkigheid en onaantastbaar Godsvertrouwen. Ook Marijke en Barend, de jonge veldkornet. Want hun liefde kan nog zó hoog en smartelijk spreken, waar de plicht hen scheidt gaan ze, niet stoïsch ongeroerd maar in het simpel besef dat het zo hoort. Zij weten hun tijd af te wachten. Zij weten te dienen en zich sterk te kneden, om, hun volk waardig, na voldane taak in mooie liefde open te bloeien.
Albe wist zijn onderwerp historisch en menselijk te beheersen. Zó ging hij op in zijn werk, dat ook zijn soepele, fijne taal den sterken gang en bijbelsen eenvoud ervan kreeg. Zo schonk hij onze rijpere jeugd en heel zijn volk een boek dat, stamverwant zo het gegeven is, een sterke spoorslag wordt tot diepere en echtere beleving van eigen gemoed en eigen levensaard.
Zulk een boek verspreiden is een plicht. Uitgave en illustratie hebben er een aangename plicht van gemaakt. Moge iedereen bij ons dit mooie boek rustig lezen en op zich laten inwerken.
J. Burvenich.
| |
Kunst
Paul TINEL, Edgar Tinel. - Roland De Lassus, 'Les maîtres belges de la musique', Éditions universitaires, Les presses de Belgique, Brussel, z.j., 380 blz., Fr. 125.
Wie beter dan de zoon, die door een gelijken cultus voor de muziek is bezield, kon het beeld van den vader als kunstenaar en als mens ten voeten uit tekenen? Met piëteit en meesterschap heeft schrijver zich van deze taak gekweten. Zo bezitten we thans een biographie die voor de kennis van Tinel en zijn werk van blijvende waarde zal zijn.
Doorheen het leven, dat veelvuldig door lijden werd gelouterd, vervolgt schrijver het ontluiken der werken. Eerst zijn het de harde jeugdjaren, waarin geen ontbering, hoe zwaar ze physisch ook drukt, de werkkracht van den leerling vermag te fnuiken. Dan geraakt Tinel voor korten tijd op een weg die niet de zijne zal blijken; zijn ongemene bedrevenheid in het klavierspel doet sommige zijner leermeesters denken dat zijn toekomst in een loopbaan als klaviervirtuoos ligt. Doch Tinel ziet zelf wel juister. Hij voelt in zich een groeiend mysticisme dat hem dringt tot uiting van zijn boodschap aan de mensheid door de muzikale compositie. Van toen af kent de lijn, die door zijn leven loopt, geen afwijkingen meer. Tinel zal componist zijn, en wel van religieuze muziek. Aan die roeping zal hij getrouw blijven, hoezeer de uiterlijke omstandigheden van zijn leven ook mogen wisselen. En wanneer de beslommeringen van zijn ambten hem nog maar weinig tijd zullen overlaten voor eigen scheppend werk, zal hij het betreuren. De uitlatingen in zijn brieven - Tinel correspondeerde veelvuldig en hoogst interessant - laten hieromtrent geen twijfel bestaan.
De uiterlijke gang van Tinel's leven is een stijgende erkenning van zijn talent. Achtereenvolgens was hij directeur van de Lemmensschool te Mechelen, inspecteur van 's lands muziekscholen, leraar en tenslotte bestuurder van het Brussels conservatorium. Overal legde hij een verbazende werkkracht aan den dag, die door zijn herhaaldelijk wankelende gezondheid niet kon worden gestremd. En tussendoor vond hij tijd om de heerlijke reeks werken te schrijven die we van hem kennen.
Het beeld van den kunstenaar Tinel zou onvolledig zijn, zo het beeld van den mens er niet naast kwam te staan: de man met zijn diep geloof, zijn mystischen aanleg, zijn enthousiasme, zijn doortastende overtuiging, zijn ongeduld tegenover onbekwaamheid. Tinel's sterk uitgesproken persoonlijkheid, samen met het uitbundige en de neiging tot absolute standpunten in zijn karakter, maakten botsingen met zijn omgeving onvermijdelijk. Hiervan is slechts, wel om geen susceptibiliteiten te kwetsen, hier en daar iets tussen de regels te lezen. Daardoor ontbreekt enigszins in de volledige uitbeelding van Tinel's kunstenaarsphysionomie een niet onbelangrijke antinomie: hoe de man, in het aristokratische van zijn voorkomen, toch zo striemend kon zijn in woorden, en zich daarnaast in zijn muziek steeds zo hoog voornaam en sereen vertoont.
Hoogtepunten in Tinel's leven waren de schepping van zijn drie grote werken: Franciscus, Godelieve, Katharina. In deze biographie worden ze dan ook met passende breedvoerigheid behandeld. Vooral aan de vormaesthetische ontledingen en het historisch kommentaar bij deze drie werken dankt het boek zijn hoge blijvende waarde.
Het is een daad van piëteit, maar ook een weldaad voor het kunstminnend publiek, deze edele figuur van een onzer groten voor een ruimen lezerskring toegankelijk te hebben gemaakt.
G. De Wolf.
| |
| |
Kan. Joz. VIJVERMAN, Leergang in den gregoriaanschen zang volgens de beginselen van de Vatikaansche uitgave. - H. Dessain, Mechelen, 1946, 264 blz.
Om de jaren van praktische ondervinding, die in dit handboek werden neergelegd, voldoet het schitterend aan alle eisen van een gezond opgevat en breed uitgebouwd onderricht in de gewijde muziek. Het beleeft thans een welverdienden tweeden druk.
De stof werd verdeeld over vijf hoofdstukken: notenschrift, rhythme, hymnen, modaliteit en psalmodie. Voor het rhythme, dat eeuwig twistpunt tussen de gregorianisten, wordt getracht een verzoenende middenstelling in te nemen, waarbij trouwens wordt bekend dat hier nog niet alles tot klaarheid is gebracht (blz. 43). Als oplossing voor de uitvoeringspraktijk stelt schrijver voor wat hij noemt 'het vrij muzikaal-oratorisch rhythme' (blz. 71). Dit Staat zeer dicht bij de opvattingen van Dom Pothier, maar wijst toch enigen invloed aan van den verderen uitbouw dezer theorie door de solesmiaanse school, alhoewel hiervan weer wordt afgeweken op. een zeer belangrijk punt waar schrijver de mogelijkheid bevestigt van twee opeenvolgende accenten (blz. 69). Wat er ook van zij, het rhythme kreeg een zorgvuldige grondige behandeling; nagenoeg de helft van het boek (120 blz.) wordt er aan besteed.
Het hoofdstuk over de hymnen werd breedvoeriger uitgewerkt dan dit meestal het geval is in soortgelijke handboeken, en biedt zeer interessante uiteenzettingen.
Ook op het gebied der gregoriaanse modaliteitstheorie heerst nog veel duisternis. Schrijver vermeldt de totnogtoe bereikte resultaten op een wijze die voor de praktijk zeker voldoende is.
Een laatste hoofdstuk over de psalmodie geeft alle aanduidingen die bij het psalmen zingen nuttig kunnen zijn.
Bij al het goede dat hier reeds geboden wordt blijft ons nog één wens: dat in een volgende uitgave een afzonderlijk hoofdstuk zou gewijd worden aan de ontwikkelingsgeschiedenis van de gregoriaanse muziek in haar geheel, en een tweede aan de gregoriaanse vormleer. Bij den huidigen stand der gregoriaanse studiën lijkt dit niet meer onmogelijk, en het zou van ongemeen belang zijn voor een dieper aanvoelen van de eigen schoonheid der gregoriaanse melodie.
G. De Wolf.
E. CLOSSON, L'élément flamand dans Beethoven. - 2e verbeterde en vermeerderde druk, Éditions universitaires, Brussel, 1946, Fr. 99.
Een boek dat als doel heeft te bewijzen dathetkenmerkende van Beethoven's kunst aan zijn Vlaamsen oorsprong toe te schrijven is moet ons ten hoogste interesseren. Maar Staat die oorsprong vast? Jawel: zijn grootvader was een Mechelaar, en zijn karaktertrekken b.v. zijn vrijheidszin heeft hij aan hem te danken.
Nu echter tracht de geleerde musicoloog, de Heer Closson, te bewijzen dat in Beethoven's kunst veel Vlaamse bestanddelen te vinden zijn, en dat ze beantwoorden aan zijn Vlaams karakter. Het is natuurlijk zeer lastig om dit werkelijk te bewijzen; b.v.: Wat is het Vlaams karakter? Misschien zal de lezer iet of wat skeptisch blijven. Maar niettemin zal hij het heerlijk boek met de grootste belangstelling en het zuiverste genoegen lezen. Het karakter van den toondichter wordt fijn ontleed en zijn beeld staat ons scherp voor ogen: zijn onafhankelijkheid, zijn fierheid, zijn uitbundigheid en onstuimigheid, enz. Daarop volgt een ontleding van zijn werk waarin diezelfde trekken teruggevonden worden. Beethoven wil zich aan niemand of aan niets binden, niet eens aan eigen stijl van vroeger: zijn kunst is een gestadige evolutie... of revolutie (zie de symphonieën of de kwartetten); hoeveel nieuwigheden in de modulatie, het gebruik van dissonanten, het inlassen van nieuwe thema's; zo iets was ongehoord in een tijd van klassicisme waar iedereen meende te moeten gehoorzamen aan de regels. (Over parallelkwinten antwoordde hij eens kortaf: 'En ik aanvaard ze!') Ook den vorm van de sonate of van de symphonie laat hij wel eens los. Helemaal in zijn geest zegt een schrijver: 'Sommigen zullen. zeggen: dit is geen sonate, wat is het dan? Beethoven heeft het recht te antwoorden: dat is Beethoven'. Hij heeft trouwens sommige sonaten vrije sonaten genoemd. Van de fuga hield hij niet veel: de inspiratie heeft hier geen vrij spel. En dat geldt ook wel van de opera: het libretto van een an der moeten volgen valt hem zwaar.
Het boek wemelt van interessante opmerkingen, geestige gezegden, boeiende anekdoten. Het is even aangenaam als nuttig: de lezer leert er Beethoven kennen en waarderen. Hij vat meer en meer sympathie voor den groten toondichter, wenst hem nog beter te kennen en zich in zijn kunst te verdiepen.
Meer dan eens heb ik gedacht bij het lezen van dit prachtig boek dat de sympathieke schrijver ons daartoe zou kunnen helpen. Hij is de aangewezen man om ons verder in Beethoven's werken in te wijden. Hij zou ons iets uit zijn overvloed moeten meedelen over deze meesterstukken. Wat zou een uitvoering van Egmont of van
| |
| |
Coriolan, van de 6e of de 9e symphonie winnen met een aesthetisch kommentaar van dezen fijnen Beethovenkenner!
G. De Jaegher.
| |
Geschiedenis
J. HUIZINGA, Incertitudes. Essai de diagnostic du mal dont souffre notre temps. Préface de Gabriël Marcel. Traduit du Néerlandais par J. Roebroek S.J. - Collection 'Connaissance de l'homme', Éditions universitaires, Brussel, 1946, 244 blz., Fr. 60.
In de Schaduwen van morgen moet aan het Nederlandse publiek niet meer worden voorgesteld en over een Franse vertaling moet in een Nederlands tijdschrift geen oordeel worden geveld. Voor ons ligt het interesse van dit boek in de manier waarop Gabriël Marcel, de voorman van het Franse katholieke existentialisme, het werk van den Nederlandsen cultuurhistoricus inleidt. Hij wijst er op hoe volgens Huizinga een herstel van cultuur slechts mogelijk is op grondslag van een metaphysische opvatting van het leven. Doch het woord 'metaphysisch' heeft maar zin, zo gaat Gabriël Marcel verder, indien het doelt op een intelligibele inzet van het leven en aldus een heilsbegrip insluit. Hier staan wij vóór de opperste aporie waartoe de gedachte geen toegang meer heeft: het vraagstuk van een vernieuwd Christendom dat geen enkele verworvenheid zal over boord gooien maar ze hun juiste waarde en zin zal geven in een nieuw geestelijk klimaat dat wij nog niet gevonden hebben en dat nog helemaal moet worden geschapen. Zodat tenslotte de algemene crisis die wij doormaken in een duisternis die slechts nu en dan doorbroken wordt door een paar lichtstralen van geloof en hoge poëzie, misschien de opperste beproeving is waarin de mens te beslissen heeft, niet door woorden maar door daden, of hij op de hoogte is van zijn eigen veroveringen ofwel vóór het onoverkomelijke Staat, voor wiens aanschijn hem niets anders overblijft dan weg te zinken in de dierlijke regionen van zijn wezen en zijn geschiedenis.
Tot dezelfde gedachte welke de Franse existentialist hier als een soort aanvulling van In de Schaduwen van Morgen voorstelt, is de Nederlandse cultuurhistoricus gekomen in zijn posthume werk Geschonden Wereld. In dit essay ziet Huizinga de enige mogelijkheid tot herstel van onze beschaving in een terugkeer naar de noties en de werkelijkheden van heil en verlossing welke voor onze Westerse cultuur alleen in een dogmatisch Christendom te vinden zijn.
B. Boeyckens.
Dom Albertus VAN ROY O.S.B., Lutgardis van Tongeren. - 'Heiligen van onzen stam', De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1946, 193 blz., gen. Fr. 48, geb. Fr. 58.
Misschien is dit wel een van de beste werken tot hiertoe in deze serie verschenen: vulgariserend en toch degelijk, vlot en los geschreven en toch alles verantwoordend. Als voornaamste bron werd de Vita van Thomas van Cantimpré gebruikt en ter vergelijking werd ook het Leven van Sinte Lutgart door Willem van Afflighem benut. In een critische inleiding heeft de schrijver de historische waarde van Thomas' biografie afgewogen: een ooggetuige die onmiddellijk na de dood van de heilige zijn levensbeschrijving heeft samengesteld. Zeer oordeelkundig, zowel van historisch als van theologisch standpunt, worden de vele mirakelen behandeld die in de Vita voorkomen. Daarbij wordt het geheel zeer levendig in het geschiedkundig kader gesteld. En niet de minste verdienste nog wel is dat ondanks de analytische historische nauwkeurigheid, Sint Lutgardis hier vóór ons staat als een organische vrouwelijke persoonlijkheid.
Één ding echter missen wij in dit werk. De schrijver, die naar volledigheid heeft gestreefd, geeft een heel hoofdstuk over: 'Uitbreiding der Faam van heiligheid en verdere verheerlijking'. Wij vinden hier niets over Lutgardis als patrones der Viamingen. Hoe zij dat geworden is, zou nochtans iedereen geïnteresseerd hebben.
B. Boeyckens.
Kan. Dr J. COENEN, Juliana van Cornillon. - 'Heiligen van onzen stam', De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1946, 140 blz., gen. Fr. 35, geb. Fr. 45.
Het boek is een piëteitvolle bijdrage bij gelegenheid van het zevende eeuwfeest der instelling van het feest van Sakramentsdag, waarvan de H. Juliana de grote promotrice was. Het handelt op een uitvoerige wijze over alles wat betrekking heeft op deze gebeurtenis en op het leven van de Luikse heilige: de geschiedenis van Corneliënberg en Corneliëndal, de pogingen van de heilige om het feest in te voeren en de tegenstand van haar omgeving. Zonder de bedoeling te hebben origineel historisch werk te leveren, heeft de schrijver een vulgariserende studie geschreven, die steeds rekening houdt met de eisen der wetenschap. Misschien hadden een strakkere compositie en een meer verzorgde stijl de waarde van het werk nog verhoogd.
P.L.
| |
| |
Guillaume SIMENON, Julienne de Cornillon. - 'Saints de nos provinces', collection sous la présidence du R.P. de Moreau S.J., Éditions universitaires, Les presses de Belgique, Brussel, 1946, 120 blz.
De schrijver heeft met veel gezag het leven van de H. Maagd van Luik verhaald. Zijn hoofdbelangstelling gaat naar de gebeurtenissen uit het lcven van de heilige zelf. Dit heeft het voordeel dat de biographie niet onderbroken wordt door een lange uitwijding over de instelling van het feest van Sakramentsdag. De schrijver spreekt er slechts over in de mate waarin Juliana er persoonlijk in betrokken is en behandelt het verdere verloop van de moeilijkheden, die de instelling van het feest vooraf gingen, in een bijlage. Het boek, dat zeer vlot geschreven werd, is het aangewezen werk voor een eerste kennismaking met het leven van de heilige.
P.L.
Antwerpsche oorlogsephemeriden (10 Mei 1940-30 Maart 1945). Chronologische opteekeningen met alphabetisch register op personen en zaken, en algemeene oorlogskalender. - De Vlijt, Antwerpen, 1946, 190 blz., Fr. 60.
Naast het boek van Struye over de fluctuates van de openbare opinie in ons land onder de bezetting, ligt de waarde van dit werk hierin dat een reeks nuchtere feiten worden weergegeven zonder enig commentaar, vanaf de Duitse inval tot de laatste V1's over Antwerpen. Verordeningen van de bezettende overheid, excerpten uit Volk en Staat en De S.S. Man, aanslagen op gebouwen en personen, uittreksels uit de redevoeringen van De Clercq en Elias, kleinere en meer locale voorvallen... Bij het lezen van deze nota's beleven wij nog eens al wat wij in deze donkere jaren hebben meegemaakt. Kostbare documenten waarvoor wij de schrijver danken.
B. Boeyckens.
Jacques-Robert LECONTE, Les tentatives d'expansion coloniale sous le règne de Léopold Ier. Préface du vicomte Charles Terlinden. - Zaïre, Antwerpen, 1946, 187 blz.
Vooraleer zij zich definitief in Kongo konden vestigen, hebben de Beigen op alle werelddelen pogingen aangewend om er vasten voet te krijgen. Dit wordt zakelijk en systematisch uiteengezet in het werk van Leconte. De schrijver heeft een zeer rijke documentatie kunnen bijeenzamelen: archieven, oude dagbladen, oude anonieme brochures en andere moeilijk te vinden werken. Van dit alles heeft hij een handig gebruik kunnen maken. Degelijk werk.
B. Boeyckens.
| |
Sociologie-economie
Dr N. DEVOLDER O.F.M., Arbeid en economische orde. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946, 447 blz., gen. Fr. 202,50, geb. Fr. 234.
Deze zware en abstracte studie is op dit ogenblik het meest volledig en grondig werk over arbeid en economische orde. Wij hebben gepoogd, aldus schrijver in zijn algemeen besluit (blz. 423), om uit de verwarrende veelheid der stemmen, die sedert jaren rondom het arbeidsprobleem opklinken, een op ethischen grondslag berustende arbeidsorganisatie op te bouwen. Deze pogingen hebben ten slotte geleid tot de ontdekking van een grondplan, waarin het vele goede, dat in vooroorlogse schriften en in sociaal-economische oorlogsprogramma's besloten ligt, tot een synthèse verenigd wordt.' In deze opzet is de auteur merkwaardig geslaagd. En dit is veel.
Grondig is deze studie, en daarbij kristalhelder en scherp - wat dikwijls faalt in soortgelijke Duitse of Franse werken. De methodes worden telkens zorgvuldig (soms een tikje angstvallig) gekozen en kritisch gefundeerd. Heel het betoog, tot in zijn verst-reikende toepassingen, steunt op de bepaling van den arbeid. Deze bepaling was reeds verworven in schrijver's Ethiek van den Arbeid, en wordt hier, in het eerste deel vooral, dieper gefundeerd en breder uitgewerkt.
Dit werk is volledig in zijn soort: geen enkel uitzicht van de kwestie wordt verwaarloosd. Schrijver blijft zorgvuldig op het gebied der ethiek, en biedt aldus een grondslag en een kader voor een hele reeks nieuwe vorsingen op het gebied der eigenlijke arbeidswetenschap.
De lijn der 'philosophia perennis' wordt getrouw en onverschrokken voortgezet, doorheen het zeer complexe gebied van de moderne arbeidswereld. Soms loopt deze klare lijn uit op een voorzichtige stippellijn en een eerlijk vraagteken.
Hier en daar zouden wij een vraagteken bij plaatsen. B.v. op blz. 178, waar schrijver beweert: 'Wanneer de mensch uitwendige middelen die hem ter beschikking staan, op redelijke wijze aanwendt, om zijn doeleinden te bereiken, stelt hij ekonomische handelingen in striken zin', vragen wij ons af hoe vasten of zich onthouden of bombarderen (wat toch ook redelijk kan zijn) economisch handelen kan heten.
Bij de ontleding van wezen en eigen- | |
| |
schappen van den arbeid, misten wij, bij de alzijdige beschouwing van de kwestie, de suggestieve studies over de 'Philosophie der techniek' zoals Dessauer, Dempf en anderen die hebben uitgevorst.
Waar het overheidsbemoeiingen geldt (b.v. bij den plicht tot arbeidsverschaffing) worden de termen 'maatschappij' en 'staat' als synoniemen gebruikt. Tussen beide is er dikwijls plaats voor het georganiseerd beroep.
Met deze merkwaardige studies wordt een leemte aangevuld, en verovert Dr Devolder in onze Nederlandse sociaaleconomische wetenschap zijn titel als philosoof van den arbeid.
L. Arts.
Dr J.J.L.A. BOERS, Proletariaat en deproletarisatie. Een synthese van het proletarisch probleem. Voorwoord van Prof. Dr C. Van Gestel O.P. - Drukkerij der Heilige Harten, Leuven, 1946, 418 blz.
In zijn encycliek Quadragesimo Anno eist Pius XI een krachtdadige actie tot 'bevrijding uit de proletariërstoestand'. De arbeider moet in staat gesteld worden te kunnen sparen: 'daardoor zal hij, bevrijd van de onzekerheid omtrent zijn levenslot - dat door zijn onbestendigheid de prolerariërs voortdurend in onrust doet verkeren -, ...aan de wisselvalligheden van het leven het hoofd kunnen bieden'. Die vermaning van den Paus heeft meerderen verwonderd. Klonk het woord 'Proletariër' zelfs niet een tikje 'rood' in hun oren? Men begon toen meer na te denken over de aangeklaagde misstanden. Er werd ook veel over de proletariër-toestand en over deproletarisatie geschreven maar, zoals P. Van Gestel opmerkt, 'het ontbrak ons nog aan een Synthese ervan. Deels omdat... de schrijvers niet doordrongen tot de diepe worteis van het proletarisch bestaan, bij gebrek aan een wij sgeerig-verantwoord inzicht in de natuur van den mensch en dus van een juist criterium'. Deze synthese wordt ons hier aangeboden. Ze is 'de vrucht van jarenlangen, noesten en wetenschappelijken arbeid'. Die verklaring van wie den schrijver aan het werk heeft gezien zal gemakkelijk aanvaard worden door alwie zijn boek aandachtig leest: het laat heel duidelijk uitkomen wat een 'Proletarië' is en in welke stemming hij door zijn ellendige toestand gebracht wordt; het doet ons tevens beseffen hoe de proletariër-toestand den mens, en nog meer den christen, onwaardig is. Hoe nu ingegrepen? Op die vraag wordt ons slechts een kort antwoord gegeven. Wij zouden het aan Dr Boers verwijten dat hij hier beslist te kort is, indien P. Van Gestel ons niet meedeelde dat die 'korte bladzijden slechts een schets vormen van een uitvoeriger studie, die samen met dit boek werd geschreven en eerlang moet verschijnen'. Wij wachten met belangstelling op
dat tweede deel.
K. du Bois.
H.J. HOFSTRA, Socialistische belastingspolitiek. - De Arbeiderspers, Amsterdam, 1946, 294 blz., Fl. 6.50.
Het slot van deze grondige studie is heerlijk: 'Slechts een onvoorwaardelijke aanvaarding van de gemeenschapsgedachte op het gebied van productie en consumptie is in staat om de hiervoor besproken problemen, die niet alleen het materiële, doch ook het geestelijke bestaan van volken, Massen en mensen van zo nabij raken, tot een bevredigende oplossing te brengen... Wordt het sociale karakter van de moderne productiewijze consequent en zonder voorbehoud als grondslag voor de maatschappijbeschouwing, staatsleer en belastingstheorie aanvaard, dan wordt daarmede de mogelijkheid gegeven voor een belastingsheffing, die doelbewust het belang van alle leden van de gemeenschap dient. In een zodanige belastingstheorie en -politiek kan tot uiting komen de eenheid, welke mensen van verschillende volken, klassen en tijden verbindt, en welke haar oorsprong vind in de eeuwige drang om de Waarheid te zoeken en te dienen, die ruimte en tijd te boven gaat'.
Die verheven opvatting beheerst het ganse werk: op die opvatting wil de schrijver de belastingspolitiek opgebouwd zien, een politiek die, zoals hij terecht opmerkt, wel rechtstreeks op het stoffelijke gericht is, maar niettemin moet gegrondvest zijn op 's mensen geestelijke belangen. Het doel van den Staat is immers 'aan de samenleving een zodanige vorm te verschaffen, dat de vrije ontplooiing wordt verzekerd van wat de mens in arbeid, in hogere beschaving en in religie nastreeft'. Daartoe moet ook de belastingspolitiek het hare bijdragen. Waarom moet ze dan, volgens den schrijver, socialistisch zijn? Omdat 'in feite zodanige vrije ontplooiing in de tegenwoordige maatschappij niet, doch in een gesocialiseerde maatschappij veel beter mogelijk is'. Die socialisatie moet geleidelijk geschieden en zonder geweld; ze zal toch tenslotte zeer ver moeten doorgedreven worden. De hier voorgestane belastingspolitiek moet dan ook vanzelfsprekend ingrijpend de socialisatie bevorderen. Het valt evenwel op dat ze, zoals de Heer Hofstra zelf opmerkt, minder van de tegenwoordige (in Nederland) zal afwijken dan de uiteengezette beginselen het lieten vermoeden.
| |
| |
Wij kunnen hier onmogelijk tot een gedetailleerde bespreking van deze merkwaardige studie overgaan. Het weze voldoende op te merken dat het voorgestelde belastingsstelsel vakkundig tot in de bijzonderheden uitgewerkt is. Rechtskundigen en politici zullen er met belangstelling kennis van nemen. Die uiteenzetting wordt voorafgegaan door een, eveneens breedvoerige, behandeling van de beginselen waarop het stelsel opgebouwd is. En wel van af de eerste beginselen die het ganse optreden van den Staat moeten beheersen. Welnu, het Socialisme dat hier voorgestaan wordt wijkt schier volledig af van dat der eerste meesters, ja zelfs van die van den Belgischen groten meester Vandervelde. Dit werk, evenals de brochure van OBSERVER, doet ons besluiten dat wij ons mogen verheugen in een nieuwen blijk van de toenadering waarop Pius XI in Quadragesimo Anno wijst: 'Men zou zeggen dat het socialisme... overhelt naar en in zekeren zin nadert tot die waarheden, welke de christelijke overlevering altijd voor onaantastbaar heeft gehouden'.
OBSERVER, Groot Brittannië, rood Brittannië. - De Arbeiderspers, Amsterdam, 1946, 69 blz., Fl. 2,3.5.
Een interessante brok geschiedenis: die van de Engelse Labour Party van 1939 tot 1945. Over de politiek door de partij gevoerd sedert de verkiezingsoverwinning vernemen wij echter slechts weinig. Rood? Zeker niet in den zin dien wij aan dit woord hechten; 'Van den Labour-veteraan R.J. Clynes is het woord: “Te zeggen, dat de communisten de linkervleugel van Labour zijn is even dwaas als te zeggen, dat de heidenen de linkervleugel zijn van de Katholieke Kerk... Ze hebben er niets mee te maken”. Dus geenszins communist of enkel maar bevriend met de communisten, met de 'twee puistjes, die zich hebben verbeeld, dat zij roodvonk zouden worden'. Die 'puistjes' zijn de twee communisten die sedert 1945 in het Parlement zetelen. Vóór de verkiezing bezette de partij slechts één zetel. En dan, de 'veteraan' schijnt ons een katholiek te zijn. In Groot-Brittannië hebben, in 1945, drie vierden der katholieken Labour gestemd. Toen ze opkwam 'vond de Labour Party het politiek terrein bezet door de liberalen en de conservatieven, partij en zonder confessionele ondergrond'. De nieuwe partij kwam niet op voor de socialistische leerstellingen door de pausen veroordeeld: klassenstrijd, economisch materialisme, principieel verzet tegen privaat eigendom. Daarom bleef elke kerkelijke veroordeling uit en verklaarden de bisschoppen zelfs dat een katholiek naar eigen goeddunken voor elk der drie partijen mag kiezen. Katholieke Labourparlementsleden zijn wel eens krachtdadig opgetreden tot verdediging der katholieken, in het bijzonder van hun onderwijs. Als wij met dit alles rekening houden, moet het ons verheugen in het Voorwoord van den Heer W. Drees te lezen: 'De Partij van den Arbeid zal niet het evenbeeld zijn van de typisch Engelse Labour Party..., zij zal zich (echter) richten op dezelfde doeleinden, en zij zal uit het Britse
voorbeeld veel kunnen leren. Allereerst de breedheid van denken en de verdraagzaamheid, die vlotter dan wij in Nederland gewend zijn, meningsverschil aanvaardt op punten, die niet het gemeenschappelijk beginsel raken'.
Hoe nu oordelen over de bewering van Mr W. Drees 'Zij (de Labour Partij) was, meende men, veel gematigder dan het continentale socialisme, ook in haar economische opvattingen. De onjuistheid van deze laatste gedachte is wel afdoende gebleken. Zij is de verkiezingsstrijd ingegaan met een radicaal socialisatieprogram en bracht dat tot uitvoering met een snelheid, die de oppositie heeft verbluft en geërgerd'? De Bank van Engeland (de emissiebank), de kolenmijnen en de burgerluchtvaart zijn gesocialiseerd. Wij staan evenwel verre van een socialisatie hals over kop, en zonder vergoeding aan de eigenaars, naar den wens van de Marxistische socialisten doorgevoerd wordt. De Labour is ook uitgesproken vaderlandsgezind. Uit haar daden zal moeten blijken in welke maat ze zal nationaliseren. Vast Staat echter dat Groot-Brittannië geenszins marxistisch rood is. Moge de Labour niet enkel in Nederland de socialistische partij beïn-vloeden!
K. du Bois.
Olivier LONG, Les États-Unis et la Grande-Bretagne devant le IIIe Reich (1934-1939). Un aspect du conflit des politiques commerciales avant la guerre. - Georg Cle. Genève, 1943, 302 blz.
Het zogenaamde 'Plan Schacht' van September 1934 voerde een strenge leiding van den Duitsen buitenlandsen handel in. Groot-Brittannië en de Verenigde Staten van Amerika stonden integendeel het liberalisme op het gebied van den buitenlandsen handel voor. Hoe reageerden elk dezer twee landen tegen de Duitse leiding en met welk gevolg? Welke lessen voor de toekomst kunnen wij uit dien economischen strijd trekken? De schrijver geeft ons een antwoord op die twee vragen, hetgeen hem er toe brengt omstandig de handelspolitiek der twee liberale landen
| |
| |
te ontleden. Hij doet het zeer methodisch en geeft ons daardoor een interessanten kijk op den economischen strijd voor den oorlog tegen het handelsdirigisme gevoerd. Zijn besluiten laten duidelijk uitkomen hoe noodzakelijk het is tot een algemeen verzaken aan het handelsdirigisme te komen. Een wereld-regeling. - het Internationaal Muntfonds - is intussen tot stand gekomen om den internationalen handel te bevorderen en de betalingsvrijheid, tegenwoordig volledig zoek, geleidelijk opnieuw in te voeren. Wanneer krijgen wij tastbare gevolgen van die werking te zien?
K. du Bois.
La stabilité économique dans le monde d'après guerre. Les conditions de la prospérité après le passage de l'économie de guerre à l'économie de paix. Rapport de la Délégation chargée de l'étude des dépressions économiques. Deuxième partie. - Volkenbond, Genève, 1945, 356 blz., Zw. Fr. 10.
In een eerste boek verschenen in 1943 had de Delegatie van den Volkenbond, gelast met de studie der crisissen, haar bevindingen en conclusies bekend gemaakt betreffende de moeilijkheden die zouden moeten overwonnen worden alvorens de economie der verschillende landen een normale, gezonde structuur kon terugvinden. In dit tweede deel bestudeert ze een vraagstuk van meer blijvend belang: hoe zal het mogelijk zijn aan de economische ontwikkeling een evenwichtiger, stabieler verloop te verzekeren, en aldus de grote kwaal der hevige conjunctuurschommelingen, die we vooral in de periode van tussen de twee wereldoorlogen gekend hebben, zoniet radikaal te genezen althans aanmerkelijk te milderen. In de eerste sectie wordt een algemeen overzicht gegeven van de voornaamste factoren die bij het ontstaan der crisissen werkzaam zijn, waarbij bijzonder de aandacht gevestigd wordt op de oorzaken van het internationale karakter der conjunctuurschommelmgen. De tweede sectie bestudeert vervolgens in bijzonderheden de verschillende middelen die kunnen aangewend worden om de crisissen te voorkomen of te bestrijden en het materiële welzijn der mensen op bestendige wijze te verhogen door de meest doelmatige en stabiele uitbating van al de rijkdommen waarover zij beschikken.
De mensen - en de regeringen - zijn zich hoe langer hoe levendiger bewust dat dit het hoofddoel moet zijn van het economisch streven en dat dit doel niet automatisch zal bereikt worden. Terzelfder tijd hebben de ervaringen van den oorlog ons heel wat geleerd op het gebied van de economische strategie. De kansen schijnen dus groter dan ooit om het beoogde ideaal te bereiken. Maar zijn de mensen zelf wijs genoeg, is hun bewustzijn van saamhorigheid en onderlinge afhankelijkheid diep en ernstig genoeg om het algemeen welzijn boven het onmiddellijk belang van een klasse of van een natie te stellen?
Het boek dat we bespreken stelt die vraag niet; maar met de grondige degelijkheid waaraan we bij publicaties van den Volkenbond gewoon zijn toont het aan, dat er geen andere uitweg uit onze economische moeilijkheden bestaat.
R. Van Ooteghem.
F.A. HAYEK, La route de la servitude. - · 'Éditions économiques, politiques et sociales', Librairie de Médicis, Parijs, z.j. (1945), 179 blz., Fr. Fr. 150.
Hayek, vermoedelijk een Oostenrijkse Jood, professor aan de School of Economies te Londen, heeft de Duitse tragedie meegemaakt tot aan de fatale ontknoping in 1933. Toen is hij naar de Verenigde Staten en Engeland uitgeweken. Hier werd hij verrast door het feit, dat dezelfde 'pianistische' gedachtenstromingen, die Duitsland en Rusland naar de noodlottige diktatuur voerden, in de Angelsaksische landen, met- een twintig-dertig jaar vertraging, dezelfde gevaarlijke richting uitgaan. Daarom neemt hij het op, in den geest van W. Lipmann en anderen, tegen de planning- en full employment stromingen, voor de echte vrijheid en een gezond individualisme. Deze planningsystemen, voeren volgens hem fataal naar staatstotalitarisme en economische dictatuur, en tevens tot sociaal economische verslaving en verval.
Scherp en schrander, kalm en objectief, ontleedt hij van zijn standpunt uit, de nationale en internationale gevaren en bezwaren van elk gecentraliseerd planisme, van elke doorgedreven staatsleiding in het economisch leven. De eerste socialistische generatie teerde nog, min of meer bewust, op de principes en verworvenheden van het liberalisme, de tweede generatie wordt fataal wegbereidster vaa de dictatuur.
Daar is gevaar dat ook in de vrije landen, de oorlogseconomie in vredestijd zou worden doorgevoerd: dit zou noodlottig wezen op elk gebied. Alleen vrijmarkt-economie heeft de welvaart en de grootheid van het Westen, inzonderheid van Engeland, bewerkt: zij alleen kan dien welstand bewaren en bevorderen. Omwille van een zg. veiligheid mogen wij de essentiële menselijke vrijheid niet opgeven. Wel moeten, omwille juist van de
| |
| |
vrijheid, monopolies en prijzenkartels, krachtdadig tegengewerkt: neo-liberalisme sluit niet elke staatsbemoeiing en algemene hoge leiding uit: maar deze leiding moet geen 'plan' scheppen, maar mogelijkheden bieden voor individuele initiatieven.
De traditionele liberale leer: maar aangepast aan deze tijden, en verrijkt met zeer scherpe en fijnzinnige ontledingen van het gebeuren der laatste twintig jaren.
Wie Keynes en Beveridge bestudeert, zal wel doen, deze andere klok eens te horen: om er zich van te vergewissen dat niet alles in denzelfden gedachtengang evolueert: ook niet in Engeland.
L. Arts.
W. ROEPKE, Civitas humana ou les questions fondamentales de la réforme économique et sociale. Capitalisme, collectivisme, humanisme économique, État, société, économie. Traduction de Paul Bastier. - 'Éditions politiques, économiques et sociales', Librairie de Médicis, Parijs, 1946, 381 blz., Fr. Fr. 210.
Een grondige pleitrede voor een 'économie de marché', d.i. een behoorlijk gewaarborgde en geordende vrije mededinging. Ze moet gewaarborgd zijn door een beslist weren der monopolia; ze moet geordend zijn door krachtdadige bestrijding van elk machtsmisbruik. Somwijlen zal de Staat zelfs moeten ingrijpen, evenwel zeer omzichtig en enkel om de bedrijvigheid opnieuw aan den gang te brengen wanneer deze door een geweldigen crisistoestand lam gelegd werd. Men zal ook zorgvuldig rekening moeten houden met den menselijken factor en daarom heel bijzonder het bekomen van eigendom door de massa in de hand werken en zoveel mogelijk de kleine onderneming bevorderen. Tegenover die strekking Staat het communisme, het socialisme en het dirigisme, die verderfelijk zijn en ons naar den afgrond leiden. Men weze op zijn hoede! Zodra men den weg der geleide economie opgaat, kan men onmogelijk bij een bepaalde maat van ingrijpen blijven stilstaan; men moet dan integendeel steeds zijn gang versnellen, tot eindelijk de toestand onhoudbaar wordt en alles noodlottig ineenstort.
Om zijn Stelling te bewijzen acht de schrijver het noodzakelijk eerst een degelijken grondslag te leggen: het eerste deel van zijn werk is gewijd aan: 'fondements intellectuels'. Hij wijst ons daarop 'les pourvoiements du rationalisme' en geeft ons een 'introspection et retour de la science sur elle-même'. Het tweede deel behandelt 'L'état'. Het derde 'La société'. Hier treffen wij heerlijke beschouwingen aan over 'grégarisme et prolétarisation' en 'dégrégarisation et déprolétarisation'. In het vierde en laatste deel komt eindelijk 'L'économie' aan de beurt, achtereenvolgens 'la décentralisation de l'industrie', 'le noyau paysan de l'économie politique', 'l'atténuation des fluctuations de conjoncture', 'constitution économique et nouvel ordre international'.
De schrijver is een overtuigde die ons beslist voor zijn overtuiging wil winnen omdat hij van de hedendaags schier algemeen heersende strekking naar dirigisme het ergste verwacht. Zijn critiek is raak, onverbiddelijk; waar het over middelen en wegen gaat, verlangt men soms een nadere toelichting die duidelijker aantoont hoe het gewenste kan bereikt worden. Wie bekommerd is om het lot onzer hedendaagse maatschappij, wie daarbij ernstig nadenken kan en... wil, zal deze studie met veel nut lezen en overwegen.
K. du Bois.
Louis POMMERY, Aperçu d'histoire économique contemporaine (1890-1945). - 'Collection d'histoire économique', Librairie de Médicis, Parijs. (Éditions universitaires, Brussel), z.j. (1946), 473 blz., Fr. Fr. 180.
Een uitmuntend vulgarisatiewerk dat enkel de hoofdzaak meedeelt en breedvoeriger het meest essentiële en meest interessante behandelt. Over het tijdperk 1890-1914 wordt enkel gegeven hetgeen bijdraagt tot beter begrip van het gebeurde tussen de twee wereldoorlogen. Het tijdperk 1929-1939 bracht ons een kentering in het economisch leven: op een koortsachtigen opbloei volgde een geweldige crisis en deze lokte een nieuwsoortig staatsingrijpen uit. Onze aandacht wordt dan ook heel bijzonder op die bewogen jaren gevestigd, met, in het middelpunt, de 'grandes expériences 1933-1938', inzonderheid die van Roosevelt, van het Nationaal-Socialisme en van Sowjet-Rusland. De schrijver beperkt zich meestal tot een objectieve uiteenzetting van het gebeurde; soms evenwel voegt hij er een korte beoordeling bij, die telkens geheel voldoet.
K. du Bois.
Jean MARCHAL, Le mécanisme des prix et la structure de l'économie. - Librairie de Médicis, Parijs (Éditions universitaires, Brussel), z.j., 250 blz., Fr. Fr. 240.
De schrijver wil den niet-specialist inlichten over het zeer moeilijk, ingewikkeld en betwist vraagstuk van de vorming der prijzen om hem toe te laten zelf te besluiten wat de staatsmacht moet doen om de
| |
| |
nadelen te keer te gaan die volgen uit prijzen die voor de gemeenschap nadelig zijn. De uiteenzetting is zeer eenvoudig, ze vermijdt bijna geheel de bewijsvoering met behulp van reken- en meetkunde, gebruikelijk bij het behandelen van dit onderwerp. Om echt vulgarisatiewerk te leveren had de schrijver zich evenwel moeten beperken tot de meest kenschetsende gevallen met weglaten van de talrijke schakeringen in de verschijnselen. Dit werk zal den economist tegenvallen en, wij vrezen het, de overige lezers spoedig ontmoedigen.
In de Conclusion wijkt Mr. Marchai enigszins af van zijn voornemen: 'nous n'avons pas l'intention de résoudre la question'. Hij spreekt zich vrij duidelijk uit voor ver doorgedreven nationalisatie. Hij kon ons niet overtuigen, vooral niet waar hij tracht aan te tonen dat de leider van genationaliseerde ondernemingen veel gemakkelijker dan de 'directeur d'une entreprise capitaliste' de gedragslijn kan volgen 'qui s'imposerait sous un climat de concurrence parfaite'.
K. du Bois.
Charles PÉRIN, Le franc restera-t-il le franc? - Larcier, Brussel, 1945, 236 blz., Fr. 125.
Dit boekje is het werk van iemand die over sommige van de grote problemen der economie zelfstandig nagedacht heeft en die, blijkbaar zonder veel hulp van wat de meesten zijner collega's in de beoefening van de economische ontleding gepresteerd hebben, tot verschillende belangwekkende bevindingen gekomen is. De hoofdstelling die hij verdedigt, dat nl. de oorzaak van haast alle kwalen op monetair gebied in een overdrijving van de staatsuitgaven gelegen is, zal wel iedereen aanvaarden. Maar of al de gebruikte argumenten even steekhoudend zijn is heel wat minder zeker. Het boek zou ongetwijfeld aan degelijkheid gewonnen hebben indien de redeneringen van schrijver getoetst waren geweest aan de genuanceerde stellingen van de meest representatieve hedendaagse economisten en niet zozeer in verband gelegd waren met de theorieën van G. Michelet, waarvan trouwens, merkwaardig genoeg, na een uiteenzetting die het hele eerste deel beslaat, bijna alle conclusies verworpen worden.
R.V.O.
Paul ROMUS, Liège, port de mer. Essai de prévision économique en fonction du trafic maritime d'autres ports Intérieurs. - G. Thone, Luik, 1946, 480 blz.
Er is een woord uitleg nodig bij den titel en de opzet van dit werk. Schrijver stelt een onderzoek in naar de wenselijkheid het Albert-kanaal tot een zeekanaal te verbreden om aldus Luik rechtstreeks met de zee te verbinden. Naast de technische probleemstelling, waarbij de geschiktheid van vaartuig en vaarweg besproken wordt in het licht van binnen- en buitenlandse realisaties, peilt schrijver naar de economische mogelijkheid van het project: aan welke trafieken zou de rechtstreekse zeeverbinding een voordeel bieden? Dit laatste gedeelte is merkwaardig en uiterst leerrijk omdat het geheel het economisch leven van het Luikse in zijn in- en uitvoermogelijkheden onder de loupe neemt. Het besluit is ook zeer voorzichtig. Alleen de kustvaart komt in aanmerking. Door deze zou Luik in betrekking komen met de Europese havens tot en met de Baltische en Middellandse zeeën. Voor vele goederen zou de ononderbroken reis per zeeschip tot Luik duurdet komen te staan dan de reis met overlading in wagon of lichter te Antwerpen. Nochtans voor een 500.000 ton per jaar zou de ononderbroken reis voordeliger zijn, waarop men aldus een 7.500.000 fr. zou besparen. Daartegenover staan de kosten van de uit te voeren werken, geraamd op een 75 millioen fr., d.i. 3 à 3,5 millioen fr. rente per jaar. Deze cijfers zijn natuurlijk slechts approximatief en gelden eerder als een aanduiding; ze steunen trouwens op vooroorlogse gegevens.
Deze uitgebreide enquête laat nochtans enige belangrijke vragen op onvoldoende wijze beantwoord. In hoever zal dit zeekanaal de blijkbaar onvermijdelijke verplaatsing van de industrie van Zuid naar Noord te keer gaan? Zou het voordeel voor Luik opwegen tegen de lichte maar gevoelige schade voor Antwerpen, onze eerste nationale zeehaven, waar de concentratie der goederen de voorwaarde is van goedkope vrachten, die het ganse land ten goede komen? Ook mag de kwestie van den 'stop van Ternaaien' niet als een exclusief Luikse aangelegenheid beschouwd worden.
Deze bemerkingen nemen niets weg van het belang van deze wetenschappelijke Studie waarvoor wij den schrijver oprecht gelukwensen.
L. Baudez.
|
|