| |
| |
| |
Missiologische kroniek
De familie bij de zwarten in Midden-Afrika
Bij de XVIIe Missiologische Week te Leuven (19 tot 22 Augustus 1946)
door A. Cauwe S.J.
Voor de eerste maal gehouden in 1924, hervatte de Missiologische Week haar werkzaamheden na een gedwongen onderbreking van zeven jaar. In tegenstelling met de voorgaande werd in deze XVIIe Week een onderwerp behandeld dat geografisch meer beperkt was.
Het onderwerp, 'De familie bij de zwarten in Midden-Afrika', werd praktisch tot Belgisch-Kongo beperkt, om de goede reden dat alleen oud-missionarissen van Belgisch-Kongo thans in groot aantal in België verblijven. Deze beperking bood het groot voordeel meer eenheid te brengen zodat het mogelijk was het vraagstuk onder meerdere aspecten te bestuderen; aldus was de belangstelling bij de missionarissen van Kongo groter dan ooit te voren. Meer dan tweehonderd oud-missionarissen en toekomstige missionarissen, waaronder Missiebisschoppen, Paters, Broeders en Zusters, volgden gedurende vier volle dagen de talrijke verslagen en gedachtenwisselingen die in morgen- en namiddagzittingen elkander opvolgden.
We trachten hier een synthese te geven van het probleem zoals het werd behandeld. We beschouwen enkel de hoofdaspecten, en verwijzen voor meer bijzonderheden naar het volledig verslag dat, naar oud gebruik, in extenso zal gepubliceerd worden.
| |
Probleemstelling
Het missiewerk beoogt op de eerste plaats geen individuele bekeringen, maar de vestiging van de Katholieke Kerk in nieuwe streken. Het is dus essentieel gericht op de hervorming der maatschappij in christelijken zin. Wil men derhalve duurzaam werk verrichten, dan moet het gezin, dat de grondslag is van elke maatschappij, gekerstend worden.
Het gaat er dus om de heidense opvatting van de familie, die we bij de inlanders vinden, te vervangen door een christelijke. Zoiets veronderstelt
| |
| |
natuurlijk een diepingrijpende evolutie. De weldoende werking der Katholieke Kerk wordt vanzelfsprekend geweldig beïnvloed en soms op een verkeerd spoor gebracht door menigvuldige andere faktoren. Want samen met het christendom, en dikwijls buiten of tegen het christendom in, dringt de volledige, sterk materialistisch getinte Westerse beschaving in Belgisch-Kongo binnen.
Daar het hier hoofdzakelijk gaat over de rol van de katholieke missionarissen, moeten we nagaan of we de vroegere heidense gewoontelijke 'orde' kunnen vervangen door een christelijke orde, of indien de ongunstige omstandigheden er ons toe dwingen een christelijke 'wanorde' in te voeren! We bedoelen dat het probleem erin bestaat, te weten of de hervorming van de inlandse maatschappij - die ook zonder de tussenkomst van de Katholieke Kerk noodzakelijk zou geschieden onder de druk van de ingevoerde Westerse beschaving maar dan een noodzakelijk failliet tegemoet zou gaan - dank zij de werking van de Kerk, kan geleid worden tot een nieuw evenwicht dat voortspruit uit de christelijke levensbeschouwing. Is de bestaande opvatting van het gezin bij de inlanders vatbaar voor een evolutie in christelijken zin? en hoe kan die evolutie geschieden zonder de bestaande orde in gevaar te brengen? Of moeten we besluiten dat de tegenstelling tussen de oude opvatting en de christelijke te groot is en een hervorming in christelijken zin een echte 'revolutie' zou betekenen die fataal eerst wanorde verwekken zou?
| |
Het probleem is niet nieuw
Door P. Charles S.J. werd er op gewezen dat het probleem niet nieuw was: reeds in het begin van de Kerkgeschiedenis werd een dergelijk vraagstuk gesteld en opgelost bij het invoeren van de christelijke levensbeschouwing in de heidense kultuur van de Grieks-Romeinse wereld van toen.
De 'familia' der Grieken en Romeinen werd zoals de familie der zwarten patriarchaal opgevat, en om reden van de heidense mentaliteit die haar beheerste was zij in de eerste tijden, veel meer dan de kerkvervolgingen, 'de' grote hinderpaal voor de uitbreiding van het christendom.
Het ware naïef te denken dat de Romeinse 'familia', dank zij haar monogamie en haar juridisch statuut, zo maar kon overgenomen worden door de Kerk. De zeden die heersten in het familieleven, vooral in deze periode van verval, en de juridische inrichting van de familie stonden regelrecht tegen de christelijke opvatting gekant. De 'patria potestas' was arbitrair en zonder perken, en hield geen rekening met het welzijn van vrouw en kinderen. De zo veelvuldige en zo gemakkelijk te verkrijgen wettelijke echtscheiding was een gevolg van het feit dat in het meest gebruikelijk huwelijk (het huwelijk 'sine manu') de vrouw met have en goed bleef toebehoren aan haar vader of haar voogd. Kinderbeperking door kindermoord was algemeen in gebruik. De huisvader was terzelfder tijd de priester van de familiale verering der voorouders.
Volgens het burgerrecht waren de 'justae nuptiae' monogamisch in
| |
| |
dien zin dat het recht slechts één wettelijke echtgenote erkende, zonder zich evenwel te bekommeren om andere verbintenissen. Al de 'ancillae' stonden ter beschikking van den huisvader, die geen echtbreuk bedreef zolang hij zich niet aan gehuwde vrouwen vergreep. De wetten waren niet beter dan de zeden: ze bekrachtigden altijd en verergerden somtijds de ergste misbruiken.
De Kerk heeft die hinderpalen stilaan doen verdwijnen, niet door geweld noch door wetgevingen - de eerste christen keizers durfden de echtscheiding niet eens verbieden - maar door haar beroep op de menselijke natuur zelf, die, ofschoon verzwakt door de erfzonde, in haar diepste wezen goed blijft, en op de gezonde principes, die zij kon terugvinden in de stoïcijnse wijsbegeerte van dien tijd.
Aldus werd de patria potestas van arbitraire heerschappij hervormd tot een beschermingstaak; van voorrecht werd ze een verantwoordelijkheid en een plicht. Maar de familie werd niet van haar gezag beroofd; alleen werd de despotische familietucht, waaraan slechts door echtscheiding te ontvluchten was, vervangen door een spontane en aanvaarde harmonie. Deze evolutie, waarbij het goede werd bewaard en het siechte werd verworpen, mag een voorbeeld zijn van de wijze waarop men tegenover de Afrikaanse toestanden moet handelen.
De familie der zwarten met al haar gebreken kan op vele gebieden glansrijk de vergelijking doorstaan met de Grieks-Romeinse familie der eerste eeuwen. Kan men hier ook niet de zeden en gewoonten van binnenuit, d.w.z. met de instemming van de inlanders, doen evolueren? Misschien kan de bantoefilosofie, zoals weleer de stoïcijnse,. ook een hulp bieden in die evolutie.
Laten we dus, voor Belgisch-Kongo, achtereenvolgens onderzoeken welke de inlandse opvatting is van de familie, met haar gezonde en verkeerde bestanddelen; welke evolutie reeds gebeurde onder de drang van de omstandigheden; welke tenslotte de christelijke opvatting moet zijn van het christelijk gezin in Kongo, en welke middelen er toe kunnen leiden om tot deze nieuwe opvatting te komen.
| |
De inlandse opvatting van de familie.
De Missiologische Week bestudeerde die opvatting bij verschillende volksstammen, zodat men tot een algemeen, ofschoon nog zeer onvolledig beeld kwam van het uitgangspunt waaruit de gezonde evolutie haar aanvang zal moeten nemen.
Pater Schumacher, W.P., maakte de interessante vaststelling dat de Batwa's van de Ruanda, hoewel zeer achterlijk in hun beschaving, toch een zeer-zuivere gezinsmoraliteit kennen: een vrij grote vrijheid van de vrouw, zeldzame veelwijverij, echte liefdebanden tussen de familieleden. Daarentegen merkt men bij de Batutsi, spijt hun zeer aristokratische opvoeding en hun meer gevorderd beschavingspeil, een groot zedelijk verval op.
In het groot gebied van de Stanley-Falls is de veelwijverij, volgens P. D'Hossche, priester van het H. Hart, het grote euvel, dat thans de
| |
| |
voornaamste oorzaak is van de geboortedaling; ofschoon geen gewilde kinderbeperking bestaat, daar de zwarte vrouw het moederschap niet vreest maar er naar verlangt, brengt de veelwijverij zelf mee dat men amper één kind per gehuwde vrouw aantreft.
Mgr Tanghe toonde aan hoe bij de Ngbandi van den Ubangi, in de zeer primitief opgevatte familie de eerstgeborene een hoogst belangrijke plaats inneemt; hoe het huwelijk met de eerste vrouw wordt aangegaan met de gedachte aan een blijvende verbintenis, en hoe in deze familie een levenswijsheid van vader tot zoon wordt overgemaakt waar de vermeerdering van levenskracht als de grote weldaad geldt die op de eerste plaats dient nagestreefd.
In de streek van het Albert-Meer vinden we, aldus P. Hertsens W.P., een familiale inrichting waarin het gezin (vader, moeder, kinderen) de basis vormt van de grote familie der levenden, die niet alleen de clan behelst (de nakomelingschap van eenzelfden voorvader) maar ook al degenen die opgenomen werden in de familie door het huwelijk. Het huwelijk, dat uitgaat niet van het individu maar van de grote familie, is een sociale daad. Het gebeurt echter altijd met wederzijdse toestemming, weliswaar niet altijd formeel uitgedrukt, maar verwezenlijkt door het samenwonen.
In de Katanga zoals in de Kwango en bij de Bakongo vinden we het matriarchaat, waar alles berust op de clan, een familiegroep gevormd door al de personen van eenzelfde afkomst van moederskant. De grote wet van het matriarchaat is gewoonlijk de exogamie, waarbij de kinderen tot een ander clan behoren als de vader (namelijk moeder's clan), wat een bron is van antagonisme en talrijke conflicten.
Zoals de Heer Sohier het meesterlijk uiteenzette, vinden we bij het inlands huwelijk in het algemeen genomen de volgende elementen terug:
1. | scheiding van have en goed tussen de echtgenoten; |
2. | een ver doorgedreven familiegeest wat leidt tot een collectieve verantwoordelijkheid; |
3. | een uitdrukkelijk toegestemde (aanvaarde) echtelijke verbintenis volgens een of andere uiterlijke modaliteit, meestal een symbolisch gebaar; |
4. | monogamie is overal gekend en in sommige gevallen absoluut vereist; |
5. | onverbreekbaarheid is de regel voor die monogamische huwelijken: de zwarte huwt met de gedachte dat het voor het leven is, al weet hij dat de echtscheiding bestaat. In sommige gevallen is die onverbreekbaarheid absoluut. |
Het inlands huwelijk mag dus in den regel aanzien worden als een echt huwelijk.
Uit die verschillende gegevens zien wij dat er in de inlandse opvatting van de familie talrijke gezonde elementen zijn, zoals b.v. de sociale opvatting van de familie, het verlangen naar een nakomelingschap die de levenskracht van de familie moet in stand houden en vermeerderen, en de echtheid van het huwelijk.
Daarnaast zijn er evenwel ook elementen die verderfelijk zijn, zoal
| |
| |
bv. de verdrukking van het individu ten bate van de collectiviteit, de veelwijverij, de echtscheiding, de tegenstelling tussen vader en kinderen in het matriarchaat.
| |
Evolutie en ontreddering
De zestigjarige kolonisatie van Belgisch-Kongo moest natuurlijk een terugslag hebben op de inlandse maatschappij. Het ingrijpen van een centraal gezag dat hoger stond dan dat van de gewoontelijke overheden moest reeds op zichzelf dat inlands gezag verzwakken; maar de talrijke veranderingen in de politiek zelf van het centraal gezag, de menigvuldige vergissingen begaan bij het vaststellen van nieuwe sectoren en nieuwe hoofden, hebben dat gezag tot bijna niets herleid. Ook het gezag van het familiehoofd is zeer verzwakt door de talrijke wetten en maatregelen die dit gezag over het hoofd zagen.
De gedwongen of vrijwillige recrutering van werklieden en soldaten die het geboortedorp verlieten om naar de werkkampen of grote centra te gaan, hebben tal van 'familieleden' onttrokken aan dat gezag, en heel het inlandse familieleven onderste boven gegooid.
De christelijke opvatting van het gezin, waar de vader het gezag krijgt, was ook een ongewilde maar fatale oorzaak van evolutie.
In sommige streken kon de evolutie geleidelijk en zonder te veel ontreddering gebeuren; elders werd de maatschappij in haar grondslagen zelf aangetast, wat de levenskracht en levenslust van meerdere rassen a.h.w. vernietigde met het gevolg van een geboortedaling die werkelijk angstwekkend is.
| |
In de dorpen.
De sterke organisatie van de clan van vroeger, waar niemand aan ontsnapte, is verbrokkeld; de jeugd gehoorzaamt niet meer aan de 'ouden'. Op vele plaatsen gebeurde reeds een evolutie van de gewoonten, maar de geschreven wet volgde meestal niet.
Overal constateert men een geweldige uitwijking. Voor gans Kongo weet men officieel dat 14% van de bevolking buiten hun eigenlijke hoofdijen verblijven; dat zijn meestal de mannen, en meer in het bizonder de jonge mannen. Ze worden opgeëist voor de mijnen, voor het leger, voor karweien, enz... ofwel verlaten ze vrij willig de streek hetzij om te ontsnappen aan de administratieve plagerijen, hetzij omdat ze alleen in de centra den noodzakelijken bruidschat kunnen verdienen, of nog omdat ze aangetrokken worden door het vrije stadsleven.
Gevolg hiervan is een ontvolking van ganse streken, een verlies van levenskracht voor de inlandse maatschappij. Daar waar het procent een zeker maximum bereikt betekent dit de ondergang van het ras.
| |
In de centra.
Hier wonen hoofdzakelijk ontwortelden: een samenraapsel van allerlei
| |
| |
rassen. Hier wordt dikwijls alles over boord gegooid. Het sterke familiegezag van de dorpen bestaat er niet meer. Het verblijf is voor het grootste gedeelte voorlopig; de meesten zijn ongehuwd, omdat ze nog te jong zijn of omdat ze geen vrouw kunnen vinden wegens de wanverhouding tussen het aantal mannen en vrouwen.
Volgens P. Kesters, C.I.C.M., waren er in 1944 in Leopoldstad 46.800 mannen, 23.900 vrouwen en 25.000 kinderen. Wat reeds een merkelijke verbetering betekent dank zij de talrijke immigratie van Bakongo's die afkomen met gans hun gezin, terwijl de toestand van de inboorlingen van Opper-Kongo en Kasaï deerniswekkend is.
Er is woningnood in Leopoldstad. De Ionen voor de gewone werklui zijn te laag; de meeste inlanders hebben geen velden, zodat de vrouw niets te doen heeft; en talrijke familieleden (meestal schoolkinderen) komen op de kosten leven van een oom!
Ze zoeken naar vereniging om de verloren clan te vervangen; vandaar allerlei mutualiteiten (naamgenoten, oudleerlingen, rasgenoten, enz...) Samen vieren ze feest, en ze zoeken ook steun bij elkaar in den nood.
Het aantal ongeregelde huwelijken is ontzettend bij de inlanders afkomstig van Opper-Kongo en Kasaï, alsook bij de jeugd die in Leopoldstad opgroeide (9 op 10).
De moeilijkheden voor het stichten en het in stand houden van christelijke gezinnen zijn groot:
1. | er zijn te weinig vrouwen in de centra's, dus moeten ze in de dorpen gezocht worden: vandaar uitbuiting door de dorpsfamilie, die haar meisjes niet graag naar de stad ziet gaan en dus duur doet betalen; |
2. | mengeling van rassen en godsdiensten (heidenen, katholieken, Protestanten); |
3. | man en vrouw gaan gemakkelijk reeds vóór het huwelijk samenwonen en dan houdt meestal het sparen voor de bruidschat op, wat de ongeregelde toestand bestendigt; |
4. | na het huwelijk brengt kinderloosheid oneenigheid mee; |
5. | de vrouw gaat dikwijls voor een tijdje - zelfs voor verschillende maanden - naar haar dorp terug: de man blijft alleen... |
6. | zolang het kind niet gespeend werd (2 tot 3 jaar) mag de man geen betrekkingen hebben met de vrouw... |
7. | de vrouw is minder ontwikkeld en interesseert zich niet aan het werk van de man. |
De evolutie in de centra brengt nochtans enkele voordelen mee: namelijk wordt de persoonlijkheid van de vrouw meer geëerbiedigd, de vrijheid bij de huwelijkskeuze is groter; de opvoeding van de kinderen is gemakkelijker: men kan rechtstreeks met de ouders onderhandelen; de bruidschat wordt dikwijls bijzaak, en de allerbesten huwen hun kinderen uit zonder bruidschat; publiek is de veelwijverij een uitzondering en monogamie is de algemene regel; er is ook minder jaloersheid dan in de dorpen, meer welstand, en de kinderen houden meer van hun ouders omdat deze er beter voor zorgen.
| |
| |
| |
Het christelijke gezin.
Het doel van de missionarissen is niet de inlandse beschaving zoveel mogelijk door een Europese te vervangen, maar veeleer de bestaande gewoonten naar mogelijkheid over te nemen en te kerstenen.
De inlandse opvatting van de familie bevat gezonde elementen die kunnen opgenomen worden, en reeds werd het ideaal van de christelijke familie plaatselijk verwezenlijkt. Daar waar de christenen zeer talrijk zijn kan men de zwarten er toe brengen zelf de noodzakelijke wijzigingen in hun gewoonterecht in te voeren, of gebeurt het vanzelf.
Er bestaat echter gevaar, vooral in de centra, dat een te groot individualisme de plaats zou innemen van de meer sociale opvatting van de inlandse familie. Bovendien ligt er een echte moeilijkheid in het feit dat de christen familie, die op monogamie berust, die de onverbreekbaarheid vooropstelt en de opvoeding van de kinderen hoofdzakelijk aan den vader toevertrouwt, niet voldoende beschermd wordt door de huidige wetgeving.
Missie en Staat moeten dus samenwerken om de gezonde evolutie in de hand te werken en elke ontreddering bij den overgang te vermijden. Beide moeten er vooral op letten dat ze alles wat gezond is bewaren, en dat ze een steeds dieperen kijk krijgen in de mentaliteit der inlanders, zodat ze de evolutie leiden in deze mentaliteit, en niets opdringen, want dit kan alleen maar een uiterlijk vernis worden.
De taak van de Missie bestaat hoofdzakelijk in een godsdienstige vorming die rekening houdt met de inlandse mentaliteit.
De taak van de Staat in een konsekwent doorgevoerde inlandse politiek die rekening houdt met de massaovergang van de inlanders naar het christendom. De Staat moet dus op de eerste plaats het christelijk huwelijk, dat volgens de Heer Sohier, niets anders is dan het gewoontelijk huwelijk van de inlandse christenen, wettelijk beschermen.
Ook voor de kolonialen is een speciale taak weggelegd: namelijk aan de inlanders het voorbeeld te geven van de christelijke opvatting van huwelijk en gezin.
|
|