Streven. Jaargang 14
(1946-1947)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
Endocrine klieren, lichaam en geest
| |
[pagina 44]
| |
uitbreiden en stelt ook meer en meer onze afhankelijkheid van andere biologische processen rondom ons in het licht. Pas had Huldschinsky de helende werking van het ultra-violet-licht op de rachitis beschreven en had Hesz ook in met U.V. bestraalde plantaardige en dierlijke weefsels dergelijke genezende kracht ontdekt, of de betekenis van het zonlicht werd in een nieuw 'daglicht' gesteld. De zon hield letterlijk op enkel een lichtbron te zijn; zij werd bovendien een massavoortbrengster van vitamine D zonder welke de beendergroei en mineraalstofwisseling van mens en dier spaak lopen. Ook de levenloze wereld, het planeten- en delfstoffenrijk, beïnvloedt ieder levend wezen. Er bestaat nu éénmaal eenheid en logica in de schepping en wij zijn gerechtigd het uitzicht en de gedraging der meeste levende dingen die ons omgeven als het logisch resultaat te beschouwen van een aantal biologische, physiologische, physische en astronomische wetten die door den Schepper voor zijn scheppingswerk werden vastgelegd.
***
Het vaststellen van natuurwetten ruikt voor velen naar materialisme. Onweerstaanbaar vinden het hoe en het waarom van de levende natuur alsook de onloochenbare banden tussen de levende wezens hun verklaring in bepaalde wetten, soms uitgedrukt in mathematische formules die de bioloog na moeizame studie heeft opgesteld. De rechtzinnige wetenschapsmens neemt echter aan dat een natuurwet geen eindpunt betekent; hij vindt de laatste oorzakelijkheid der dingen niet in de stof, want dáár waar zijn opsporingen tot een vast besluit of een vaste natuurwet leiden, weet hij dat de oplossing van het vooropgestelde probleem slechts nieuwe problemen stelt zodat het uiteindelijk waarom der dingen hem toch ontsnapt. Men zondigt dus niet door materialisme in het zoeken van tijdelijke physische of physiologische verklaringen voor onomstootbare vaststellingen in de wereld der levende dingen hetzij in hun verhoudingen onderling hetzij in hun individuele verschijning. De studie van het menselijk individu, met zijn lichaamsbouw en al de daarmee verbonden physische eigenaardigheden, doch vooral de studie van het onmiskenbaar verband tussen deze lichaamsconstitutie en het daarin huizend karakter of temperament, is in dit opzicht één der meest omstreden vraagstukken. Lijkt het a priori niet onzinnig-materialistisch, juist in het domein 'constitutie en temperament' waarin het physische en het psychische zo inééngewerkt zitten en de physiologie en psychologie zo doorééngeweven zijn, een eenzijdig-physiologische verklaring te gaan zoeken alsof de geestesinstelling en -functie zo maar slaafs aan het materiële gebonden en erdoor geconditioneerd wordt? Voor deze vraag heeft de | |
[pagina 45]
| |
ontwikkeling der moderne medische wetenschap - en hierin dan wel in hoofdzaak de endocrinologie - niet enkel den medicus doch tevens den psycholoog en den philosoof geplaatst.
***
Er was een tijd dat verhalen over een geheimzinnig 'levenselixir' dat, aan het lichaam toegediend, er het leven van kon verlengen of een naar geest en lichaam verjongend effect aan een verkwijnend organisme kon verschaffen, tot het rijk der legenden en sprookjes behoorden. De rejuvenerende injecties of kliertransplantaties à la Voronoff schenen voor het publiek in hoofdzaak een anecdotische waarde te bezitten. Terecht mocht men vrezen dat dit ongepast vulgariseren en voorbarig commercieel uitbaten van gegevens die nochtans tot de physiologische mogelijkheden behoorden, ook een onuitwisbaar diskrediet op het geheel der opkomende inwendige afscheidings-theorieën zou geworpen hebben. Er ontwikkelde zich echter intussen een wetenschap, degelijk op hechte proefondervindelijke gegevens gegrond, de endocrinologie of leer der inwendige afscheiding, positief en objectief genoeg om de fantasie van de werkelijkheid te scheiden. Deze tak der medische wetenschap doordrong vooreerst onder de stuwkracht van Franse geleerden als Claude Bernard en Brown-Séquard op het einde der vorige eeuw het heel klinisch-geneeskundig denken, doch breidde nadien zijn toepassingen op extra-medicale gebieden als de psychologie en de paedagogie derwijze uit dat men zijn invloed regelmatig in de respectievelijke handboeken vermeld vindt. Voor ieder paedagoog dringt zich een nadere kennismaking met de endocrinologie als noodzakelijk op. Vooreerst daarom enkele begripsbepalingen.
***
Bij de benaming 'inwendige afscheiding' ligt van den aanvang af de nadruk op 'inwendig' en daarmee wordt bedoeld dat een bepaald product, vocht of kliersap niet zichtbaar in aanraking met de buitenwereld afgescheiden wordt, doch inwendig rechtstreeks in het bloed terecht komt. Nemen wij ter verduidelijking eerst de uitwendige afscheiding als voorbeeld; uitwendig zichtbare lichaamsvochten zoals het speeksel, het zweet, de tranen e.a. vinden allen hun oorsprong in bepaalde celgroepen waarvan de opdracht luidt iets voort te brengen nl. een specifiek sap met omschreven plaatselijke werking. In het algemeen verdienen dergelijke celgroepen in het lichaam de benaming 'klieren' en deze laatste hebben natuurlijk geen uitstaans met de pathologisch gezwollen lymphklieren van het bloedvormend stelsel | |
[pagina 46]
| |
die in den volksmond eveneens eenvoudigweg klieren genoemd worden. In verband met de uitwendige afscheiding kent men aldus speeksel-, zweet-, traanklieren, enz.; hun functie is gebonden aan plaatselijke factoren en daarom verbinden ook kliergangen of klierbuizen waardoor het sap stroomt, de dieperliggende klier met de lichaamsholte of -oppervlakte waar het sap zijn locale werkzaamheid moet uiten. Zo vloeit het speeksel in den mond, bevochtigen de tranen de ogen en parelt het zweet op de huid. Dergelijke secreties hebben een omschreven werking ter plaatse; het algemene lichaamsuitzicht of de algemene lichaamseconomie ondergaan er geenszins den invloed van. Lijnrecht hiertegenover staat de inwendige afscheiding. Ook hier nochtans bestaan kliercelgroepen, tot organen verenigd en eveneens sappen voortbrengend. Doch de rol die hiervoor weggelegd is, reikt veel verder, is algemeen en lichaamdeterminerend en het is dan ook niet te verwonderen dat het uitgekozen midden waarin die sappen terecht komen, niet minder dan het bloed zelf is. Hier zijn dus geen uitscheidingskanalen nodig; de bloedvaten die overal het klierweefsel doortrekken ontvangen rechtstreeks het kliersap naarmate het door de kliercellen voortgebracht wordt. Dergelijke klieren werken endocrienGa naar voetnoot1.. Wij weten nu anderzijds dat in het lichaam geen enkele cel in leven kan blijven zonder bloed te ontvangen, dat m.a.w. het bloed ieder weefsel besproeit en hierin iedere levende cel bereikt. Het besluit ligt voor de hand: daar de endocrine klieren hun sap in den bloedstroom zenden, komt zelfs de meest verwijderde cel ermee in aanraking en kan den invloed ervan ondervinden. De benaming hormoon die de befaamde Engelse physiologen Bayliss en Starling uitdachten voor het afscheidingsproduct der endocrine klieren, geeft zeer raak deze algemene en op afstand geldende werking weerGa naar voetnoot2.. Het hormoon verwezenlijkt door bemiddeling van den bloedsomloop een beweeglijken schakel tussen cellen, weefsels en organen.
***
Wil een bepaald systeem behoorlijk werken, dan is het ook onmisbaar dat de functie der onderdelen harmonisch in dienst van het geheel zou staan. Uit het evenwicht van het geheel straalt de coördinatie der onderdelen. Het zenuw- en het bloedsomloopstelsel vormen cement en lijm dezer coördinatie. Vertrekkend van het centraal zenuwstelsel dringen talloze zenuwvezeltjes tot in de diepte van het spierweefsel | |
[pagina 47]
| |
om dit laatste te doen samentrekken en bewegingen mogelijk te maken, terwijl vanuit ieder lichaamspunt ook zenuwdraden naar het zenuwstelsel terugkeren, de gewaarwordingen van pijn, warmte en kou e.a. aldaar overdragen en zo aan het geheel de gelegenheid bieden zich rekenschap te geven van wat zich in elk lichaamsdeel afspeelt. Het bloed is een vloeibaar milieu dat nog grotere mogelijkheden van contact, coördinatie en interactie van cellen, weefsels, Organen, orgaansystemen of functies medebrengt; het dringt nog door waar de zenuwvezel tekortschiet; langs het bloed om geschiedt heel de zuurstofen koolzuurstofwisseling waaraan iedere cel, dus de kleinste lichaamseenheid, deel neemt; het bloed gelast zich ook met het overdragen van het organische voedsel naar de cel en neemt intussen hiervan ook de afvalstoffen mede; het bloed ontvangt tenslotte nog van een tiental endocrine klieren of kliergroepen zijn diverse hormonen en stelt het lichaam in staat hiervan voor zijn verschillende functies nuttig gebruik te maken. Hormonen hebben dus een goed omlijnd doel; meestal prikkelen zij en zetten organen of algemene lichaamsfuncties (stofwisseling, waterregulatie, geslachtsfunctie e.a.) en soms zelfs andere endocrine klieren tot een hogere prestatie aan. Practisch staan al de grote algemene levensverrichtingen, de groei, de warmte- en kouderegeling, de verwerking van suiker, eiwit en vet door de cellen, de huidpigmentering en -beharing, de zwangerschap e.a. onder hormonale controle. Hoe zou trouwens een algemeen ontwikkelingsproces zoals b.v. de groei waarbij ieder zelfs het kleinste lichaamsdeel betrokken is, anders dan hormonaal kunnen verlopen, daar iets dergelijks toch als regulator en drijfveer een algemene factor, overal in het lichaam aanwezig en op ieder ogenblik beschikbaar, veronderstelt? Dit is zó zeker, dat wanneer een endocrine klier door een ziekte buiten werking gesteld wordt, ook onvermijdelijk één of meerdere physiologische processen die van haar hormoon of hormonen afhingen verkeerd lopen of geremd worden. Zonder groeihormoon, geen groei; zonder beharingshormonen, geen normale beharing; de stofwisseling loopt in de war zonder haar hormonen en hetzelfde geldt voor de zwangerschap en voor de meeste grote levensverrichtingen. Méér nog: het is a priori aanneembaar dat op psychisch terrein die alles-doordringende hormonen ook op gedragingen, psychologische reacties en zielskenmerken, die zo vaak met een welbepaald stoffelijk substratum gepaard gaan, invloed kunnen uitoefenen. In het lichaam liggen geest en stof zo intiem verbonden dat alle pogingen tot klassering der individuen naar type, constitutie of temperament ook steeds met beide aspecten, physische zowel als psychische af te rekenen hebben. De verschillende typologieën naar Sigaud, Czerny en de meestbekende nl. die van Kretschmer, zijn loutere bevestigingen van den samenhang tussen constitutie, lichaams- | |
[pagina 48]
| |
ontwikkeling en karakter. Nu hebben we voor de verklaring van die feiten naast het zenuwstelsel ook het endocrien stelsel als objectieve studiebasis.
***
Bij het overschouwen van de historiek der endocrine wetenschap treft het ons dadelijk dat, ofschoon reeds sinds eeuwen de anatomie en bouw der meeste klieren met inwendige afscheiding beschreven waren, het nochtans zo lang geduurd heeft eer men de ware physiologische betekenis ervan begrepen had. Dit wil niet zeggen dat menig vernuftig denker niet reeds de mogelijkheid had durven vooropstellen van het bestaan van 'sappen' in het lichaam die èn de morphologie van het lichaam èn ook zelfs de gedraging zouden kunnen verklaren. Het is b.v. zeer logisch dat men het verschil tussen man en vrouw, zo morphologisch als psychisch, van oudsher met de aanwezigheid van grondig verschillende geslachtsstelsels verbonden heeft, daar toch hierbuiten in beide lichamen de overige organen grosso modo dezelfde waren. Tota mulier in utero zegden de ouden en daarmee werd bedoeld dat de vrouw de reden van haar vrouwelijken lichaamsbouw en temperament in haar geslachtsstelsel terugvindt. Voor den man was er geen reden iets anders aan te nemen. Het mag ons dan niet verwonderen dat de eerste stappen der endocrinologie hoofdzakelijk gericht waren op het zoeken naar een objectieve verklaring van het geslachtsverschil en op de vraag of er wellicht een stof of sap bestaat in staat om de mannelijke of vrouwelijke eigenschappen van een lichaam te onderhouden of aan te wakkeren. Aan Arnold Berthold van Göttingen kwam de eer toe in de helft der vorige eeuw op deze vraag een eerste antwoord te geven en meteen aan de hele wetenschap der inwendige afscheiding de juiste richting aan te wijzen. Deze onderzoeker beschreef vooreerst nauwkeurig al de tekenen die hij kon waarnemen bij gecastreerde hanen inzake pluimen, kam, gedraging, enz. Het onderhuids inplanten van den teelbal op om het even welke plaats van het lichaam, deed al de castratiekenmerken verdwijnen en gaf aan het dier zijn oorspronkelijken habitus terug. Hiermee was de eerste vaststelling onweerlegbaar gedaan: mannelijke gedraging en uitzicht van het dier waren afhankelijk van zijn geslachtsklier en zulks was niet gebonden aan een bepaalde plaats in het lichaam, dus niet aan de uitwendig zichtbare afscheiding der klier, wèl daarentegen aan de vorming van een secretie die overal inwendig in het lichaam door het bloed opgenomen kon worden. De inwendige afscheiding van de mannelijke geslachtsklier was ontdekt. Uit de eerder schuchtere pogingen dezer periode die niettemin een | |
[pagina 49]
| |
enorm gewaagde omwenteling in het medisch denken van dien tijd betekenden, moest nu stilaan het indrukwekkend hedendaags endocrien gebouw oprijzen. Onder de basisleggers hiervan moeten op de eerste plaats de Fransen Claude BernardGa naar voetnoot1. (1813-1878) en Brown-Séquard (1817-1894) vermeld worden. Deze laatste vooral verblufte in 1889 de Franse Société de Biologie met een befaamd gebleven wetenschappelijke mededeling aangaande het onderhuids inspuiten van testikelextracten, waarbij hijzelf het proefkonijn geweest was. Zijn diepgaand wetenschappelijk inzicht had hem doen beseffen dat de veroudering van het lichaam rechtstreeks functie kon zijn van de regressie der genitaliën en van hun endocrine werking. Zelf 70 jaar oud, ondervond hij sinds lang de lasten van den ouden dag en, logisch met zijn theorie, onderwierp hij zichzelf aan de zogezegde rejuvenering door testikelextracten die zeker zó gereinigd en steriel niet waren als onze huidige handelspreparaten. Men kan zich de ontroering voorstellen van een vergadering waarop Brown-Séquard, gezaghebbend als geen ander op dat ogenblik inzake endocrinologie, uit persoonlijke ervaring meedeelde: 'Aujourd'hui et depuis le second jour et surtout le troisième après la première injection, tout cela a changé et j' ai regagné au moins toute la force que je possédais il y a nombre d'années.' - 'J'ajoute que le travail intellectuel m'est devenu plus facile qu'il n'a été depuis plusieurs années et que j'ai regagné, à cet égard, tout ce que j'avais perdu. Je puis dire que d'autres forces qui n'étaient pas perdues, mais qui étaient diminuées, se sont notablement améliorées.' - Suggestieve factoren waren zeker niet vreemd aan de proeven van Brown-Séquard, maar zij wekten terstond de belangstelling van menig onderzoeker op en beïnvloedden zeer grondig het experimentele laboratoriumwerk en de geneeskundige opvattingen die op het einde der vorige eeuw in volle evolutie waren. Intussen waren trouwens reeds twee andere endocrine organen in het centrum der belangstelling gekomen. Vooreerst de bijnieren, twee kleine orgaantjes die beiderzijds boven de nieren liggen en reeds in 1563 door Eustachius ontdekt werden. In 1855 had Thomas Addison nauwkeurig het ziektesyndroom beschreven dat bij bijniervernietiging in het lichaam ontstaat, ziekte die thans nog zijn naam draagt. Eén jaar later bewees Brown-Séquard experimenteel dat het wegnemen dezer orgaantjes bij het proefdier steeds den dood als gevolg heeft, dat hun sap m.a.w. levensnoodwendig is. Het heeft dan verder nog geduurd tot 1901 eer het adrenaline uit het bijniermerg en tot 1927 eer het cortine uit de bijnierschors, voor klinische doeleinden, zuiver in den handel gebracht konden worden. | |
[pagina 50]
| |
De schildklier kreeg op het einde der 19e eeuw, na eeuwenlange miskenning (de ligging ervan in den hals vóór het strottenhoofd staat nochtans in de oudste handboeken beschreven), de waardering waarop zij recht had. Een louter toeval bracht haar uit den vergeethoek. Dit belangrijk orgaan, waaraan men tot ruim 1880 herhaaldelijk een uitwendige afscheidingsrol in verband met de stembanden en de stemvorming had toebedacht, stond uiteindelijk dan toch maar als weinig belangrijk voor het lichaam aangetekend. Men wist dat de schildklier bij de vrouw iets groter kon zijn dan bij den man, dat zij af en toe aanleiding kon geven tot kropgezwellen die soms zulke afmetingen aannamen dat het leven door stemspleetafklemming in gevaar werd gebracht. In Zwitserland waar dergelijke kropgezwellen zeer veel voorkomen, verhieven twee heelkundigen, Kocher en Reverdin, in 1882, de stem en wezen op de grondige wijziging in lichaam en geestesgesteldheid bij een groep patiënten die om de ene of andere reden de schildklier volledig hadden laten wegnemen. Dergelijke zieken ademden weliswaar opnieuw vrijer en gemakkelijker maar vertoonden na enkele maanden een aantal nieuwe ziekteverschijnselen die bewezen dat de schildklier toch wel misschien niet zó onnuttig was als tevoren gedacht werd. Al de levensuitingen bij dergelijke geöpereerden geschiedden inderdaad in vertraagd tempo: de lichaamstemperatuur daalde, de pols vertraagde, het lichaam verzwaarde, weldra zwollen aangezicht en ledematen, viel het haar uit en kregen de zieken een opvallend bleek opgezwollen, apathisch en wezenloos facies waarachter zich éénzelfde depressieve richting van karakter, gedraging en psychisch leven verborg. Aan dergelijke patienten ontbrak inderdaad iedere geestes-energie, het geheugen faalde, de spraak was langzaam en ieder kontakt met de samenleving was uiterst moeilijk. Bij kinderen bleef de groei stilstaan en verkwijnde het verstand zodat hun intellectueel quotient progressief lager werd en geen schoolse aanpassing meer toeliet. Spoedig stond het nog vaster dat de schildklier een onmisbaar element in het organisme vertegenwoordigt, want dra bleek de toediening van het poeder van gedroogde dierlijke schildklieren in staat om aan schildklierloze zieken de gezondheid terug te schenken en al de dervingsverschijnselen die lichaam en geest hadden ondergaan te doen verdwijnen. Het thyroïdine of schildklierhormoon bood de eerste gelegenheid om ook in de geneeskunde aan actieve substitutietherapie te doen en daadwerkelijk in te grijpen niet enkel in de zgn. post-operatieve hypothyroidie, doch tevens in toestanden van spontane ziekelijke schildklierminderwaardigheid bij den pasgeborene, het kind en den volwassene. Het werd nu zonneklaar dat tussen de uiterste grenzen van ontoereikendheid door volledige klierwegname, en de normale klierwerking er een brede overgang bestaat waarin alle | |
[pagina 51]
| |
graden van insufficiëntie hun plaats vinden. In ons land onderschatten wij wellicht de belangrijke rol die een vooraanstaand Antwerps geneesheer, Dr Eugène Hertoghè, vanaf 1895 in het verspreiden van al deze nieuwe begrippen inzake lichte en zware schildklierontoereikendheid gespeeld heeft. Op een ogenblik dat de endocrine kennis nog in haar kinderschoenen stond, had hij er de ziel en de betekenis reeds van begrepen en publiceerde met zeer zorgvuldig genomen foto's de wonderbare somatische wijzigingen die het schildklierhormoon verwekt bij zware, middelzware en lichte hypothyroïdie. Ook de psychische transformaties ontsnapten aan zijn aandacht niet en men vindt ze door hem in al hun bijzonderheden beschreven. In het begin dezer eeuw is dan ook de schildklier plotseling een der meest gewaardeerde en best bestudeerde endocrine klieren geworden. Men weet dat zij zozeer onmisbaar is voor den groei van het lichaam dat bij aangeboren of vroegtijdig verworven schildklierdefect de groei ophoudt. De dwergen die aldus ontstaan vertonen zware zintuiglijke stoornissen (spraakgebreken, doofstomheid, enz.); zij kunnen ook psychisch minderwaardig worden en de diepste graden der idiotie bereiken. Men spreekt van 'crétinisme' en het scheldwoord 'crétin' houdt hiermee verband. Men weet ook dat tussen de zware schildklierinsufficiëntie of myxoedeem en de normale toestand er alle graden van overgang bestaan, die naar willekeur door schildklierhormoon beïinvloed kunnen worden. Men kende zodoende de hypofunctie der schildklier; spoedig achterhaalde men ook het geheim der hyperfunctie derzelfde klier. Want in de pathologie is het een bekend feit dat een klier niet enkel te weinig maar ook soms te veel kan werken en de stoornissen die zich hierbij voordoen staan lijnrecht tegenover de 'dervingsverschijnselen'. Zij geven aanleiding tot een soort intoxicatie-toestand die ook experimenteel bij overdadige toediening van het betrokken hormoon vastgesteld wordt. Dergelijke hyperfunctie-toestand tast ook wederom zeer diep het zielsleven aan. Terwijl immers al de physiologische processen nl. de stofwisseling, de groei, de bloedsomloop, de ademhaling e.a. tot een maximum intensiteit worden opgedreven, weerspiegelt ook de psyche deze 'overvoltage'. Zenuwachtigheid, innerlijke jacht, angstneurosen, hevige uitbarstingen en gemoedsontladingen, overprikkelbaarheid, al tekenen van een verhoogden inwendigen zenuwtonus, zijn aan de orde van den dag. Ook hier mag toegevoegd dat in positieve richting tussen het normale en de uiterste hyperactiviteitsgrens er menige tussenvorm bestaat. Voor de studie van het temperament is het begrijpelijk dat niet slechts de uiterste grenzen der schildklierpathologie, maar vooral de kleinere schommelingen boven en onder het normale onze aandacht verdienen. Het zijn dikwijls dergelijke | |
[pagina 52]
| |
kleine tussenvormen die men in het dagelijks leven kan waarnemen en die de houding, het optreden en de reacties van een type kenschetsen.
***
Hyper- en hypo-, méér of minder, boven of onder het normale gemiddelde, ziedaar de wijze waarop een klier zich in het organisme kan aanpassen naargelang de noodwendigheid en zoals ze waarschijnlijk op een min of meer definitieve wijze is afgestemd in het positieve of negatieve bij sommige temperamenten. Deze gewaagde conclusie was reeds mogelijk rond de jaren 1900 na al de openbaringen die de schildklierstudie zo plotseling had te voorschijn geroepen. Nu ontwaakte zowat overal de wetenschappelijke belangstelling en werd met verbeten ijver ieder klierorgaan waarvan tot dan toe het doel en de werking geheim waren gebleven onder de lens gebracht. Men wekte bij proefdieren dervingsverschijnselen op door klierwegname, men deed ze weer verdwijnen door overeenkomstige klierextractinspuitingen of trachtte ook overactiviteit te bekomen door massieve extracttoediening aan normale dieren. Dit proefondervindelijk schema, zo éénvoudig voorgesteld, wierp echter niet steeds zo gewillig en spoedig de vrucht af van een vaststaand resultaat. Jarenlange strijd was er nodig om aan bepaalde sinds lang als endocrien erkende organen het geheim van hun hormoon te onttrekken. Verliepen er geen 33 jaar tussen de ontdekking door Von Mehring en Minkowski (1889) dat suikerziekte van een alvleesklierstoornis voortkomt, en het bereiden van het levenreddende Insuline door Banting en Best in 1922? Zijn de bruikbare, gezuiverde mannelijke en vrouwelijke hormoonpreparaten niet eerst vanaf 1930 beschikbaar? Bewaren niet enkele klieren, zoals de thymus of zwezerik en de pijnappelklier nu nog steeds onverminderd hun geheim spijt geconcentreerde 'aanvallen' van verschillende onderzoekers? Het is haast onmogelijk een benaderend overzicht te geven van den rijkdom aan gegevens en ontdekkingen die zich de 40 laatste jaren en dan vooral nog in de tussenoorlogse periode van 1920 tot 1940 in deze nieuwe wetenschap opstapelden. Hoogtepunten waren de Insuline-ontdekking, de bereiding der geslachtshormonen zo mannelijke als vrouwelijke, evenzo van het bijnierschorshormoon, de haast totale beschrijving der hypophysewerking alsmede de betekenis der bijschildkliertjes die als jongsten in de endocrine klierreeks eerst pas in 1880 door Sandström waren ontdekt. Uit alle hoeken van de wereld stroomde een massa publicaties toe die de geneeskundige wereld ook tenslotte meer 'endocrien' heeft doen denken. Deze ruimere kijk, dit dieper inzicht, dit beter begrijpen van het oorzakelijk verband | |
[pagina 53]
| |
der onderdelen in een levend organisme en van de coördinatie van lichaamsbouw en temperament, dit alles dankt de geneeskundige aan den vooruitgang der endocrinologie. Enkele primordiale vaststaande aanwinsten zullen dit verder verduidelijken. Het lijdt thans geen twijfel meer dat voor de bepaling en de ontplooiïng van den mannelijken en vrouwelijken lichaamsbouw met de daarbij passende persoonlijkheid het inwendig secretie-systeem van ongemeen belangrijke betekenis is. Wat Brown-Séquard vóór ruim 50 jaar vermoedde is nu overvloedig bewezen, bevestigd en verder uitgebreid. De lichamelijke architectuur die in spieren, beenderen, lichaamslijnen e.a. grondig verschillend is bij man en vrouw, wordt rechtstreeks opgedrongen door de specifieke hormonen die bij ieder geslacht het lichaam zonder onderbreking blijven doorstromen. De puberteit geeft het sein tot een zeer intense hormoonafscheiding. Op hoogte der hypophyseGa naar voetnoot1. ontstaat een rijpingshormoon dat de sluimerende geslachtklieren bij den jongen en bij het meisje wakker schudt, tot rijping brengt en tijdens den rijpen volwassen leeftijd blijft aanwakkeren en regelen. In de haar ondergeschikte klieren, testikel en eierstok, ontstaan nu de geslachtseigen hormonen, het mannelijk en vrouwelijk geslachtshormoon, die de mannelijke en vrouwelijke eigenschappen, zo lichamelijk als geestelijk, beheersen. Met het bloed wordt iedere levende cel bij den man en bij de vrouw met soorteigen hormonen besproeid en gedwongen in de geslachtsspecifieke richting te evolueren. Die geslachtshormonen zijn bekend, geïsoleerd, zelfs reeds kunstmatig vervaardigd. Men heeft ze reeds in het bloed en andere lichaamsvochten opgespoord en gedoseerd, men weet hoeveel een normaal lichaam ervan vervaardigt en men weet ook dat, zoals voor de schildklier, er gevallen van te overtollige of te voorbarige en van te geringe of te laattijdige afscheiding voorkomen. De puberteit biedt geen louter geneeskundig aspect. Wij weten dat de enorme lichaamswijziging, eigen aan praepuberteit en puberteit, soms nog minder de ouders treft dan de plotseling veranderde mentaliteitssfeer waarin het kind zich beweegt. De egocentriciteit, het bewustzijn van macht, het conflict met iedere autoriteit, dweperijen e.a. eigen aan de beginnende puberteit, alsmede het in zekeren zin triomphantelijk loswerken der eigen persoonlijkheid en de flinkere gedraging (de zgn. 'bevrijdingsperiode'), eens de puberteit voorbij, zijn psychologische evoluties die met het physische gelijken tred houden en ook endocrine processen verwezenlijken. Het belang hiervan? Dit leren ons de menigvuldige observaties van jongens en meisjes met stoornissen van het optreden der rijping, de | |
[pagina 54]
| |
gevallen van te laattijdige of, zeldzamer, van te vroege puberteit. De drang naar nauwkeurigheid en statistiek heeft voor onze gewesten het gemiddelde tijdstip der geslachtsrijping voor meisjes rond 12 à 13, bij jongens iets later, rond 14 à 15 jaar gesteld. In werkelijkheid gebeurt het ook inderdaad zo, ofschoon de schommelingen rond dit gemiddelde nog betrekkelijk groot zijn. Komt een meisje of jongen echter veel te laat tot rijpheid dan ontstaan zo menigmaal een aantal onbepaalde stoornissen, minderwaardigheidsgevoelens, omgangs-en klassenmoeilijkheden, besluiteloosheid, schuchterheid, infantiele gedraging en schoolse verachtering bij dikwijls nochtans verstandige kinderen. Het geheel is zó opvallend dat een geneesheer of ingewijde paedagoog geen moeite heeft te gissen wat er omgaat. Treffend is dan hoe een goed uitgevoerde hormoonbehandeling aan dergelijken toestand radikaal een einde brengt. Wat voor het groeiend kind waar is, geldt ook voor den volwassene. Het actief mannelijk psyche, het eerder passief vrouwelijk optreden vinden hun waarom in het mannelijk testosteronGa naar voetnoot1. en het vrouwelijk folliculineGa naar voetnoot1.. Ook hier vindt de kunstmatige hormoontoediening ruime toepassingsmogelijkheden bij ontoereikendheid of te vroeg optredend climacterium waarbij meestal ernstige depressieve psychische reacties den somatischen achteruitgang vergezellen. Wij mogen er aan toevoegen dat, wat het vrouwelijk organisme betreft, bij zwangerschap er nieuwe hormonen in het spel treden, dat de hypophyse hierbij een belangrijk aandeel heeft en tenslotte ook de borstvoeding een grotendeels hormonaal proces is. Wat de hypophyse en de geslachtsorganen ook voor de ontplooiïng van de mannelijke en vrouwelijke kenmerken betekenen, hun rol kan niet begrepen worden zonder rekening te houden met al wat de physiologie en de klinische geneeskunde ons de laatste 20 jaar nopens de bijnierschors hebben aangeleerd. Het blijkt inderdaad dat zij toch zeer vroeg nog in het intra-uterine leven de geslachtsoriëntering van het komend nieuw wezen leidt, en later, na de geboorte, rijpingsbevorderend werkt om tenslotte, na de puberteit, bij te overtollige werking soms sluimerende heterosexuele kenmerken aan te wakkeren. Zó laten zich verklaren zowel voor geneesheer als voor psycholoog, een soms opvallende viriele lichamelijke en psychische evolutie bij meisjes met gestoorde bijnierschorswerking en de soms zo kordaat-mannelijke ondernemingslust bij de vrouw na het climacterium. Zo begrijpt men soms beter een aantal sexuele aberraties, perversies of feiten die in de criminologie thuishoren. Bij het meisje is een overdadige bijnierschorswerking herhaaldelijk | |
[pagina 55]
| |
aanleiding tot de zgn. 'pubertas praecox' of voorbarige puberteit. Men mag zeggen dat deze laatste een zuiver endocrien probleem is en dat het opvoedkundig belang ervan niet onderschat mag worden. De opvoedkundige moeilijkheden die dergelijke stoornis meebrengt, bewijzen maar al te duidelijk hoe geneeskundige en opvoedkundige op endocrien domein elkaar ontmoeten en kunnen samenwerken.
***
Het groeiprobleem is met de schildklier alléén niet opgelost. De studie der hypophyse heeft geleerd dat dit kliertje voor een normale lichaamsontwikkeling noodwendig is. Zonder hypophyse, geen normale groei. Schildklier en hypophyse werken hand in hand om aan het lichaam zijn gestalte te bezorgen. Hun groeiprikkelende werking treedt onstuimig naar voren rond de puberteit wanneer het kinderlichaam naar volwassen verhoudingen opgedreven wordt, om dan stilaan meer en meer door de steeds overvloediger wordende geslachtsrijpingshormonen ingetoomd te worden. Eenmaal de geslachtsrijping volledig, verdwijnen de groeikraakbeenderen en is de gestalte definitief. Er speelt zich in het lichaam een 'heroïsche' strijd af tussen genitaliën, hypophyse, schildklier en bijnieren om aan het volwassen lichaam zijn definitieve gestalte, dikte, beharing en skeletbouw te bezorgen. Het is daarom niet overdreven de hormoonwerking nog te gaan terugzoeken bij een bepaald individu in het uitzicht van de huid, den stand der ogen, de regelmatigheid der tandwisseling, de gladheid van de nagels, de dichtheid van een wenkbrauw. Doch men moet met evenveel recht ook de psychische eigenaardigheden die ieder moment van dezen strijd kenschetsen, trachten met hetzelfde endocrien vergrootglas te bezien en pogen vast te koppelen aan het hormoon der klier die haar werking tijdelijk wist op te dringen. Al het voorgaande had als doel beter te doen begrijpen hoe de endocrinologie het centrum van het probleem 'constitutie en gedraging' benaderd heeft. Men ziet thans zonder moeite in dat de constitutieleer, de karakter- en typenleer met de hormonenleer één zijn. Het type van het individu is het resultaat van het onderling evenwicht van zijn hormonen. De bijzondere karaktereigenschappen die in Kretschmer's leer in 't bijzonder, en in andere typologieën voor de verschillende lichaamstypen aangegeven staan, zijn bij nadere studie ook slechts grotendeels de weergave van verschillende hormoonevenwichten tussen de bijzonderste klieren met inwendige afscheiding. Men vindt in het leptosome, spierarme, slanke, tengere, langlijnige lichaamstype met zijn intens gesloten zielsleven en sterke gemoedsspanning de meest opvallende gelijkenis met de physische en psychische symptomen der | |
[pagina 56]
| |
ziekelijke schildklieroverspanning. In het pyknische, dikke, rond- en kortlijnige type met zijn gemakkelijk aanpasbaar en aanvoelbaar gemoedsleven, vindt men treffende overeenstemming met het geneeskundig symptomencomplex der onvoldoende schildklier- en hypophysefunctie. Het athletisch- musculaire type, met bewegingsdrang, vertoon van spierkracht, handelend optreden, daadwerkelijkheidszin, doet dadelijk aan een te flink werkende hypophyse en bijnieren denken. Hoe men nu ook verder de typologie wil uitbreiden of uitpluizen, de endocrinologie moet hier de leidende hand hebben omdat zij beter dan welke wetenschap ook betrouwbaar lichaam en psyche verbindt, iets waarvoor men vroeger geen gemeenschappelijk aanknopingspunt wist te vinden.
***
Is dit materialisme? Wij staan voor een feit: het lichaam en de geest, zo geheimzinnig verbonden, zo vernuftig versmolten en toch zo logisch samenwerkend dat een ervaren oog het aandurft in een welbepaald lichaamstype ook het daarbij passend geheel van gedraging, gemoedsuitingen, geestesleven en zenuwreacties, kortom van temperament en karakter te voorspellen. Moet dit nu leiden tot het onherroepelijk vastkoppelen van het waarom van handelingen en optreden van een individu aan zijn hormonalen 'staat' en het systematisch minimaliseren van culpabiliteit en verantwoordelijkheidszin? Zeker niet. 'Uw hormonen bepalen uw lot'; ziedaar het gevaar van voorbarige en voortvarende conclusies in dit materialiserend domein. De kennis der endocrinologie stelt geen muur vóór de menselijke vrijheid en mag geen verontschuldiging bieden voor iedere gedraging waar die vrijheid tevens haar rechten deed gelden. De inwendige hormonale doorstromingsleer is er nodig om licht te scheppen in een aantal zaken die in extra-medicale wetenschappen zoals de psychologie, de typologie en de paedagogie behandeld worden. Ze raakt aan geen enkele van onze hogere morele of metaphysische waarden en waarheden en mag derhalve niet als een fatum voorgesteld worden. Wij beschouwen haar als een ordenende macht in het scheppingswerk die leidt tot harmonie en doelmatigheid in al wat leeft en dit geldt zowel voor het plantenals voor het dierenrijk. Is het toch niet wonderbaar dat ook in de plantenwereld bepaalde hormonen ontdekt werden, en dat zelfs in het dode delfstoffenrijk, steenkool en aardolieproducten, hormoonkrachtige stoffen die in nauw verband staan met de dierlijke geslachtshormonen, in niet te onderschatten hoeveelheden voorhanden zijn? Hier staat uiteindelijk de onderzoeker voor de grootste natuurwet: de eenheid in de natuur, die hem onmeedogend van de materie losrukt en plaatst voor de herkenning van het bovennatuurlijke. |
|