| |
| |
| |
Antwerpen ten tijde van Rubens
door Prof. Dr J. Muls
Het Antwerpen dat Rubens bewoond heeft, zag er in de xviie eeuw nog uit als een middeleeuwse gothische stad. De cathedraal was onvoltooid gebleven. Wel stond haar trotse toren er reeds, maar in 1611 werd het middenschip pas overkluisd en in 1613 kregen de zijbeuken hun gewelven. De bouw van de Sint-Jacobskerk was volop aan den gang. Er werd gewerkt aan het hoogkoor en het dwarsschip. Rubens, als parochiaan, zal er met zijn geld toe bijdragen.
De stad was nog ongeveer gebleven zoals Dürer ze gekend had en zoals Bruegel ze voorstelde, in de omlijsting van een schietgat van het Zuiderkasteel, waar die twee in zichzelf verzonken aapjes geketend liggen. Toen Bonnecroy, in 1658, achtien jaar na Rubens' dood, zijn lang uitgestrekte Rede van Antwerpen schilderde, was zij nog in niets veranderd. Lord Abingdon, die in 1815 hier aquarellen maakte, heeft haar nog in haar gothische gedaante gekend.
Het Antwerpen van Rubens was eigenlijk een dode stad. 'Magna Civitas, magna Desolatio', zo schreef over haar Carleton, de toenmalige Britse gezant in den Haag. Met het tractaat van Münster werd haar doodvonnis voorgoed bezegeld. Er mocht geen overzees schip meer landen. Alles moest worden overgeladen op Hollandse binnenvaart-boten. Dat is zo gebleven tot aan de vrijmaking der Schelde in de tweede helft der xixe eeuw.
Een dode stad verandert niet meer. De mensen geraken er ingedommeld. Zij bewaren wat zij hebben. Zo werden de schone oude steden van geslacht tot geslacht overgeleverd. De wallen met de schone monumentale poorten, die Keizer Karel in 1543 door den Italiaansen architect, Pellezuoli, had laten bouwen rond de stad, werden in 1865 pas afgebroken. Maar toen is het jonge nieuwe leven zo baldadig te werk gegaan, dat nagenoeg alles, op de meest roekeloze wijze werd verwoest.
Men moet thans de iconographie van vroeger raadplegen om het oude stadsbeeld weer op te roepen. Het gezicht langs den stroom, zoals het bewaard bleef in de pentekening uit het handschrift van van Caukerken, 'Chronyck van Antwerpen 1500-1600' en de kopergravures door J.B. Vrients in 1630, kunnen ons daartoe helpen. Op het cartographisch plan van Coppens, uit de xvie eeuw, dat in
| |
| |
het Plantin-museum bewaard wordt, vinden wij nog de huiscomplexen die Rubens gezien en de nauwe straatjes die hij doorwandeld heeft. Op de schilderijen van Bonaventura Peeters en Bonnecroy vinden wij de stad van zijn tijd in kleuren en geuren bewaard. Zij bestond nog gedeeltelijk toen Linnig, Lies, De Braekeleer en Leys hier werkten in de xixe eeuw en zich door haar oude schoonheid lieten inspireren.
De stad van Rubens lag niet alleen in den gordel van haar Spaans bolwerk, zij was ook langs den stroom versterkt. Een lange onregelmatige stenen muur stond met zijn voet in de Schelde gebouwd, van Noord tot Zuid, van den Kattenberg, waar de windmolens draaiden, tot aan het Kasteel, stervormig zijn wallen puntend naar de stad, het platteland en den stroom. Daarvóór lagen, van afstand tot afstand, de landingsplaatsen: de Engelse kaai, de grote werf of het Kranenhoofd, het Bierhoofd, de Berderen werf of Houtkaai en de Hooiwerf. Boven den muur uit rezen de fiere torens met schietgaten in hun wanden en puntige schaliekappen: de Herman Haeckstoren, de Visverkopers- en de Bakkerstoren en op het Zuid de Kroneburgtoren. Van de werven geraakte men in de stad door de poorten. Bij de Vismarkt stond de Walburgispoort en wat verder de Scheldepoort en de Sint-Janspoort. Aan het Noordeinde was de Slijkpoort en op het Zuid de Kronenburgpoort.
De boten die toen kwamen ankeren aan de kaaien waren zeilschepen met hooggebouwde achterstevens en rijk versierde voorplechten. Er waren ook barken die met vele riemen werden bewogen. De stroom stond in verbinding met de stad door de vlieten, en nauwe overwelfde gaten waren in de muren uitgespaard. Door de Nieuwstad in het Noorden liepen evenwijdig, door de groene blekerijen of raamhoven, de Timmer-, de Graan- en de Brouwersvlieten. Verder naar de oude stad toe, lagen de Ververs-, de Anker-, de Stijfsel- en de Falconsruien. Door de Sint-Pietersvliet, de Koolvliet en de Burchtgracht kwam men van den enen kant tot bij de Predikherenkerk en vanden anderen tot bij het Vleeshuis. Naar het Zuid toe lag de Sint-Jansvliet. Wanneer men bedenkt dat in het oude hart der stad de Steenhouwersvest, de Lombaardenvest, de Kathelijnevest nog niet geheel overwelfd waren en de huizen er met hun achtergevels in het water stonden, dat de Kaasrui, de Jezuïetenrui en de Minderbroedersrui nog bestonden, dan moet het Antwerpen uit Rubens' tijd wel op Venetië geleken hebben, met overal spiegeling van water, waarover ontelbare bruggen gebouwd stonden, waarvan nog namen zijn blijven voortleven zoals de Meirbrug, de Koperbrug, de Guideburg, de I Jzerenbrug en de Falconsbrug.
Van uit den stroom kreeg men het heerlijk panorama te zien van de vele kerktorens, de kloosterkerken, de kapellen, de koopmans- | |
| |
torens en de glorieuze Sint-Michielsabdij, die met haar hogen wal waarop bomen geplant stonden, tot in den vloed der Schelde was gebouwd.
Het is de stad die aan Vondel het schone gedicht geïnspireerd heeft, waarbij hij wel aan Rubens zal gedacht hebben, dien hij, naast Vergilius en het Amsterdams stadhuis, tot de drie mooiste dingen van de wereld rekende:
Antwerpen liet den droom van Reus en handtol varen,
en 't werpen van de hand aan d' oevers van het Schelt.
Die marcgravin des Rijks en koopstadt rijck van waren,
Haer beurs en zenuw steef met in en uitheemsch gelt,
Een paerle aen Flippus' kroon en zelf de kroon der steden,
van gansch Europe en als een lamp voor thoogh altaer,
verlicht ze met haer glans, godvruchtigheit en zeden
En kunsten en bewaeckt de lantgrens in gevaer.
Hoewel de stroom en muur en burgerwacht haer stereken,
Haer sterckste burgh is Godt, zyn Moeder en haer kercken.
In de straten der stad stonden overal trapgevels of erkervormige houten huizen. Boven de winkelramen waren luifels aangebracht. De deuren en de poorten hadden stenen omlijstingen. Op alle hoeken prijkten Lieuwe-Vrouwebeelden, waarvoor rijk gesmede ijzeren armen lantaarnen torsten. Op de kruispunten waren waterputten of stonden hoge kruisbeelden op stenen voetstukken. De huizen waren doorgaans laag, met een of twee verdiepen. Zo domineerden overal de kerken en kapellen. De markten droegen nog met recht hun namen want de ossen en de paarden werden er verkocht, het lijnwaad, de schoenen, de melk en de eieren werden er inderdaad verhandeld. Op de Grote Markt stonden de gildenhuizen en niet ver van Rubens' Palazzo lag het Tapissierspand, waar de tapijten te koop hingen. Op de Meir woonden de rijke kooplieden, de Van Colen's, de Hoon's, de Forchoudts, die de kunsthandelaars waren van den tijd en die wel schilderijen van den Meester langs hun kantoor hebben zien passéren.
***
Van deze Gothische stad heeft Rubens een barokstad willen maken en hij is er grotendeels in geslaagd. De Renaissance had er alreeds haar intrede gedaan met gebouwen als het Oosters Huis, het Stadhuis, de Spaanse poorten. Maar Rubens wilde ze in den nieuwen stijl, dien hij in Mantua, Genua en Rome gezien had. Hij begon met zijn eigen huis en naast de trapgeveltjes, die hij aangekocht had op den Wapper, bouwde hij zijn atelier en hij verbond het oude met het
| |
| |
nieuwe gebouw door een portiek met drie bogen, waardoor een paviljoen of godentempeltje te zien was, in de diepte van den tuin.
Maar door zijn schilderijen zelf zou hij den toon aangeven voor een nieuwe monumentale beeldhouwkunst en architectuur. Wij zijn gewoon thans die werken in de zalen van museums te zien hangen, maar zij waren bedacht voor marmeren altaren, die onder zijn inspiratie, door Hans van Mildert, Colijn de Nole of Verbruggen werden uitgevoerd.
Rubens streefde naar het totale kunstwerk, waar architectuur, plastiek en schilderkunst gelijkelijk aan deelnamen. Zo ontstonden de vele schetsen van altaaromlijstingen van zijn hand, waar dan beeldhouwers en bouwmeesters bij te pas kwamen. Hans van Mildert werd zijn bijzonderste medewerker. Wij vinden zijn hand terug in den beeldensmuk van het portiek in het Rubens-huis, in den reusachtigen Hercules van het tuin-paviljoen. Hij bouwde ook het altaar dat, met tors-kolommen en beelden, als omlijsting dient van het vroegste werk dat in Antwerpen ontstond: Kerkvaders rond het H. Sacrament, in de Sint-Pauluskerk.
Indien hij er al niet rechtstreeks bij betrokken was, dan draagt toch de innerlijke versiering van zovele Antwerpse kerken onbetwijfelbaar den stempel van Rubens. In de Augustijnenkerk is het hoogaltaar als het ware uit zijn schilderij geboren: Maria door Heiligen vereerd. De beweging in de figuratie wordt voortgezet in de sculpturen erboven. De gebeeldhouwde engelen wijzen naar de heiligen op het doek. In Sint-Paulus, in Sint-Carolus, in Groot-Zundert staan nog de marmeren altaren met albasten beelden versierd, die eens de Hemelvaart van Maria, de Mirakelen van Franciscus Xaverius of een Aanbidding der Koningen hebben versierd, die sindsdien hun weg vonden naar de museums.
Rubens zou tenslotte zijn bouwlust volledig kunnen uitvieren, toen hij gelast werd met de straatversiering, bij de Blijde Inkomst van den Kardinaal-Infant Ferdinand, na de overwinningen die hij behaald had te Nördlingen tegen de Zweden en te Calloo en Sint-Omaars tegen de Staatsen en de Fransen. Hij heeft toen op de pleinen van Antwerpen triomfbogen gebouwd waarvan de schetsen nog bewaard zijn gebleven en aan wier uitvoering hele ploegen van schilders en beeldhouwers werkten.
***
De straat waar Rubens wellicht het meest van gehouden heeft, zal wel de Kloosterstraat geweest zijn. Daar woonde zijn wonderbare moeder, Maria Pypelincks. Hij was vandaar naar Italië vertrokken en hij zou er na een achtjarige afwezigheid terugkeren om er met zijn broer Philip over een geliefde dode te wenen. Hij blijft er een
| |
| |
tijdje wonen en hij zal er uittrouwen op 5 October 1609, met Isabella Brant, die met haar ouders wat verder in dezelfde straat verbleef.
Dit huwelijk werd niet ingezegend in de parochiekerk van Sint-Andries, maar in de abdijkerk van Sint-Michiel, wat verder naar het Zuid toe, waar zijn moeder begraven lag, alsof hij haar schim wilde oproepen bij deze heugelijke gebeurtenis in zijn leven, en haar zegen erover afsmeken.
Bij de Dominicanen aan de Veemarkt, vlak bij de Koolvliet, had hij grote vrienden. Ophovius, die later bisschop van 's Hertogenbosch zou worden, was er zijn biechtvader. Hij heeft zijn portret geschilderd in het zwart-wit habijt van den H. Dominicus en zijn stappen zullen wel dikwijls gegaan zijn naar de schone kloosterkerk. Hij kreeg er, zoals wij reeds zagen, zijn vroegste werk na de Italiaanse reis, een Disputa der kerkvaders, voor het Sacramentsaltaar te schilderen.
Rubens bleef in de Kloosterstraat bij zijn schoonouders wonen. De vroegste werken zijn er ontstaan. De twee eerste kinderen werden er geboren. Hij zou haar niet verlaten vooraleer, met zijn jonge vrouw, een laatste hulde te gaan brengen aan de nagedachtenis zijner moeder. In de linker zijkapel van de Sint-Michielsabdij, waar zij begraven lag, liet hij op zijn kosten, door Hans van Mildert een marmeren altaar bouwen en hij plaatste er zijn glorieuze Madonna door Heiligen vereerd, die hij uit Italië had meegebracht en die zich thans in het museum van Grenoble bevindt. Het altaar met de wit-marmeren en met bloemen en bladeren overwoekerde pilasters is thans geplaatst in de Jerusalem-kapel van de cathedraal te Antwerpen. Op verzoek van Rubens heeft de beeldhouwer er het portret-hoofd van zijn moeder tussen bloemen-en-vruchten-slingers aangebracht, onder den wereldbol met den pelikaan die zijn jongen voedt met zijn bloed, als een sprekend symbool van wat deze heldhaftige vrouw voor haar kroost had gedaan.
Dat was in 1610. Hetzelfde jaar koopt Rubens zijn huis met een aanzienlijk stuk grond, aan den Wapper, voor de somme van 8960 Carolus-gulden. Het paalde aan het eigendom der ouders zijner moeder, huize Saint-Arnoldus, op de Meir.
Rubens was toen reeds hofschilder geworden van de aartshertogen, Albertus en Isabella, had voor het stadhuis van Antwerpen een Aanbidding der Koningen geschilderd en kon zijn reusachtige Kruisoprichting zien plaatsen op het hoogaltaar van Sint-Walburgis, de oude burchtkerk aan de Schelde. Heel de stad was ermee begaan. De onkosten werden door collecten gedekt. Nog hetzelfde jaar, dat is in 1611, onderhandelde hij met de Kolveniersgilde voor het leveren van de Kruisafdoening voor hun altaar in de cathedraal. Hij profiteert ervan om met de schutters een contract af te sluiten over het bouwen
| |
| |
van een scheimuur tussen zijn pad en dat van de Doelen. Hij bestaat nog.
Glansrijk had Rubens zijn stad veroverd. De guldens stroomden binnen. Hij kon er zonder schroom aan denken van zijn huis een paleis te maken met portiek en antiek paviljoen, met rijk versierde gevels vol godenbeelden en busten van Griekse en Romeinse wijsgeren. Het moest alles in den nieuwen stijl zijn van den tijd, zoals hij de paleizen in Genua gezien had. Het platenboek dat hij daarover uitgaf was bestemd om aan heel de stad te leren voortaan de gothiek door de barok te vervangen.
Rubens is dan ook betrokken bij de grote bouwwerken die rond dien tijd worden uitgevoerd: de Jezuïetenkerk in 1614, de Augustijnenkerk in 1615. Hij dient de architecten van raad, ook de beeldhouwers die de hoogaltaren optrekken. De bouwbedrijvigheid in die dagen stond in het teken van de contra-reformatie, de Roomse opleving in de Zuidelijke Nederlanden. De Aartshertogen Albertus en Isabella komen den eersten steen leggen van de nieuw op te richten praalvolle tempels.
In 1612 schildert Rubens het Verrijzenis-altaar boven de graftombe van Jan Moretus in den ommegang van de cathedraal. In 1619 wordt het hoogaltaar in de Recollettenkerk gebouwd op de plaats waar nu de Academie voor Schone Kunsten gevestigd is en het jaar daarop gaat Rubens er zijn Lanssteek hangen. Er hing toen reeds zijn Laatste Communie van Sint Franciscus en voor de graftombe van Jan Rockox had hij er den Ongelovigen Thomas geschilderd, met op de zijluiken het portret van den burgemeester en zijn vrouw.
In 1620 begon de uitbouw van het Plantijnse huis. Rubens zal zijn vriend Balthasar I Moretus wel bijgestaan hebben voor het ontwerpen van de sierlijke zuilengaanderijen die aan het bekende binnenhof zijn weergaloos aspect hebben gegeven. Woverius toch meende dat het voor Rubens' 'Palazzo' niet moest onderdoen. Hans van Mildert plaatste er boven de bogen, in barokke schelpmotieven de busten van de aartsdrukkers, die elkaar opgevolgd hadden in het huis.
Voor de Carmelietenkerk schildert Rubens in 1621 het Drievuldigheidsbeeld thans in het Museum en hetzelfde jaar is de zolderingdecoratie in de Jezuïetenkerk voltooid en kan de rijke tempel worden gewijd door Malderus, bisschop van Antwerpen.
In 1623 werd door Hans van Mildert in de cathedraal het monumentale marmeren binnenportaal gebouwd met levensgrote witmarmeren engelenbeelden. Het zou tijdens de Franse revolutie, in 1798, door vandalen gesloopt worden. Fragmenten ervan zijn nog bewaard gebleven in het binnenhof bij de kerkmeesterskamer.
| |
| |
Rubens heeft intussen nog onderhandeld met deken del Ryo voor het leveren van een Hemelvaart van Maria voor de cathedraal. Colijn de Nole zal het nieuw hoogaltaar bouwen in het koor. De werken zijn zo aanzienlijk dat het kapittel zich tijdelijk moet terugtrekken in een zijkapel, om schilder en beeldhouwer toe te laten hun opdracht uit te voeren. Rubens zal zijn schilderij moeten verbreden omdat het altaar te groot was opgevat. In 1626 zal hij tenslotte de plaatsing kunnen bijwonen van zijn triomfantelijk stuk, waardoor de Meimaand van dat jaar een uitzonderlijken luister heeft gekregen.
Er wordt besloten de oude abdijkerk van Sint-Michiel haar nieuwe innerlijke barok-decoratie te geven. Rubens was er bevriend met den abt Yrselius, waarvan hij dat magistraal portret heeft gemaakt dat thans in het museum van Kopenhagen wordt bewaard. Hans van Mildert is er bezig aan het marmeren hoogaltaar met de vele beelden van albast om de grote Aanbidding der Koningen in ontvangst te nemen, die thans het bezit is van het museum te Antwerpen. Het altaar met de sculpturen bestaat nog. Na de sloping der abdij werd het naar de kerk van Groot-Zundert, in Noord-Brabant, overgebracht.
Met al die vele schilderwerken kan men zich voorstellen hoe van uit het werkhuis aan den Wapper, de vrachtwagens met de zware panelen en luiken en de omvangrijke doeken, in alle richtingen door de stad, naar de kerken en de kloosters reden en hoe Rubens er de oprichting van zijn gewrochten bijwoonde onder het bewonderend oog van de prelaten en de abten.
De overeenkomsten voor het leveren van altaartafels werden toen afgesloten op een maaltijd met het gildebestuur in een of ander gasthof van de stad, met de kerkelijke overheden in de refters van kloosters of kapittelzalen. Dat waren de gebruiken van den tijd. Zo werd tot het leveren van de Kruisdraging voor de abdij van Afflighem, aldaar in de aanwezigheid van den aartsbisschop Jacob Boonen besloten.
***
Rubens is de meest geziene persoonlijkheid van Antwerpen geworden. Hij staat in nauwe betrekking met Balthasar Moretus en zijn kring van geleerden en letterkundigen. Hij bezoekt regelmatig de Plantijnse drukkerij, waar zovele kopergravures, naar zijn tekeningen, voor de misboeken van de pers komen. Martina Plantin, de oude moeder van Balthasar, leefde toen nog. In 1615 bezoeken de aartshertogen het huis van Cornelis de Geest en Rubens doet er de voorstellingen van zijn vele kunstbroeders en leerlingen. In 1624 ontvangt hij zelf de aartshertogin Isabella in zijn huis en kort nadien brengt zij hem een tweede bezoek, om de doeken van de Medicis-galerij te zien,
| |
| |
Erasmus de Bie (1629-1675). Gezicht op de Meir van O.n.W. (schilderij)
| |
| |
Iste Deel der Rede van Antwerpen.
(kopergravure, Italiaanse reproductie van een deel der plaat door Joh. Loots op het Stadsarchief te Antwerpen) Albertina, Wenen.
| |
| |
IIde Deel der Rede van Antwerpen (kopergravure id.)
| |
| |
De Sint Michielsabdij in de xviie eeuw met voorgevel, naar tekening van Rubens (oude gravure)
| |
| |
vóór hun vertrek naar Parijs. 's Anderendaags komt kardinaal Richelieu ze bezichtigen. In 1624 is de prins Wladislaw Sigismond van Polen zijn gast. Jaar aan jaar volgen de hoge bezoekers elkaar op: Buckingham, de Eerste Minister van Engeland, de ambassadeur Scaglia, graaf Carlisle uit Londen, de hertog César de Vendôme, Gerbier, de gezant van Engeland te Brussel.
Hij ontvangt vorstelijke geschenken: een zilveren schaal van de stad Antwerpen, een massieve gouden keten van Christiaan IV van Denemarken, een gouden beeltenis van hertog Maximiliaan van Beieren, een gouden medalie van kardinaal Fed. Borromeo, kostelijke paarlen van de aartshertogin Isabella. Hij wordt in den adelstand verheven door de koningen van Spanje en Engeland. Karel I heeft hem in Whitehall, bij het ridderslagen, zijn eigen degen, een diamantring en een diamantketting overhandigd. Uit alle hoeken van Europa ontvangt hij brieven van geleerden, van vorsten, ministers en ambassadeurs. Anna Roemers Visscher en Antonius Sanderus dragen hem gedichten op.
In 1631 komt koningin Marie de Medicis van Frankrijk, die haar land ontvlucht was, zijn huis en zijn atelier bezoeken. Rubens zal haar geld lenen op haar juwelen. In 1635 is de kardinaal-infant Ferdinand bij hem op bezoek. Rubens werkte toen aan de triomfbogen voor de blijde intrede van dezen vorst en veldheer, die intussen gouverneur van de Nederlanden geworden was.
Door al deze menigvuldige bedrijvigheid heen, te midden van al dat werelds verkeer, heeft Rubens met zo'n wijs beleid weten te handelen dat hij stilaan een multi-millionair geworden is. Hij koopt huizen, drie aan den Wapper, drie in het Hopland, een in de Jodenstraat. Hij rijdt voortaan met zijn karos door de Rode Poort naar het Hof van Urselen te Ekeren, of door de Keizerspoort naar het slot Steen te Elewijt bij Mechelen, die zijn eigendom zijn geworden. Hij heeft een hypotheek genomen op het kasteel Ter Looven bij Assenede, op een hof in Wilrijk, op een stuk grond te Melsbroeck bij Brussel, op landerijen van een heer van Wissekercke. Hij koopt een hoeve in Zwijndrecht van Nicolaas Rockox. Hij weet met zijn geld waarlijk geen blijf. Elke betaling die hij ontvangt wordt onmiddellijk omgezet in onroerende goederen of renten.
Hij dineert in de stad met bisschop Ophovius, die op bezoek is bij den markgraaf, met den Engelsen gezant Gerbier bij den heer van Montfort. 's Avonds, na de dagtaak, doet hij een tocht te paard langs de buitenwallen, van de Rode Poort naar de Sint-Jorispoort. Langs de gasthuisbeemden en het Tapissierspand keert hij weer naar huis.
Elken dag begint hij met de vroegmis in Sint-Jacobskerk. Hij heeft een reuzentaak te volbrengen. Wanneer hij niet in zijn atelier is,
| |
| |
dan is hij op de werken die naar zijn tekeningen worden uitgevoerd in de stad. Hij is bij den bouw betrokken van de Scheldepoort met den Scaldisgod van Quellinus ter ere van Philip IV, koning van Spanje. Hij dient van raad bij het oprichten van den monumentalen gevel van de Sint-Michielsabdij in de Kloosterstraat: feestelijke triomfbogen met marmeren beelden verleenden toegang tot het voorhof van de kerk. Hij bestuurt de oprichting van zovele altaren, niet alleen te Antwerpen, maar ook te Brussel, Mechelen en Lier. Ophovius heeft hem de opdracht gegeven van zijn monumentale graftombe in de Predikherenkerk. Zij is er nog te zien terzij van het hoogaltaar.
Men krijgt bij Rubens den hoogsten dunk van de menselijke vermogens. Hij schijnt werkelijk een Protheus-natuur geweest te zijn. Maar hij doet alles rustig af. De Deense arts, Otto Stengler, die in 1621 een bezoek bracht aan zijn atelier vond hem aan het schilderen van een doek, terwijl hij luisterde naar een voorlezing uit Tacitus en tegelijkertijd nog een brief dicteerde.
Na den dood van Isabella Brant in 1626 wordt hij met gezantschappen belast en verblijft langen tijd te Madrid, Parijs en Londen. Nadat hij den vrede tot stand heeft gebracht tussen Spanje en Engeland, wordt hij tot 'doctor honoris causa' van de Universiteit van Cambridge uitgeroepen. In 1630 is hij eindelijk terug in Antwerpen en voert de schone Hélène Fourment als bruid in zijn paleis.
Naast de oudere kinderen worden er jongere geboren. Het huis op den Wapper zal steeds vol nieuw leven blijven. Het werk houdt niet op. Het schijnt nog immer toe te nemen. In 1635 voltooit hij de zolderingschilderingen voor Whitehall te Londen. Zij worden naar Duinkerken verzonden en naar Engeland verscheept. Het volgend jaar kunnen zij geplaatst worden en Rubens geeft volmacht aan Lionel Wake, om voor hem den prijs van 3000 pond in ontvangst te nemen. In 1637 krijgt hij de bestelling van de decoratie van het Torre dela Parade. Het wordt een onderneming van 12000 gulden. De kardinaal-infant spoort hem aan tot spoed. In 1638 is de wagen met honderd en twaalf schilderijen te Madrid aangekomen. Op de Antwerpse kermis van dat jaar, in Augustus, ziet Rubens den zegewagen van Calloo, naar zijn schets gemaakt, voor de eerste maal in den ommegang rijden.
In 1640 neemt zijn jichtkrankheid toe, zijn handen worden lam, hij sterft op 30 Mei, in zijn mooi huis, met Hélène Fourment bij zijn sponde en vindt zijn laatste rustplaats in de Sint-Jacobskerk, achter het hoogaltaar.
Den dag na zijn verscheiden schreef Gerbier, die te Brussel verbleef, aan koning Karel I van Engeland: 'Rubens is dood'. Het diplomatisch bericht ging via St. James over heel Europa.
|
|