Streven. Jaargang 13
(1945-1946)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 461]
| |
BoekbesprekingGodsdienstGustave THILS, Nature et spiritualité du clergé diocésain. - Desclée De Brouwer, 1946, 415 blz. Dit nieuw werk van Prof. Thils belicht de verschillende zijden van het apostolaat der diocesane geestelijkheid. In de Apostelen doet hij ons het oerbeeld zien van de apostolische ziel en van haar activiteit. Vervolgens, verzamelt hij uit de aanmaningen van het Pontificale Romanum, de kernspreuken voor het apostolaat, dat de Kerk aan haar nieuwe wijdelingen toevertrouwt. Ongetwijfeld kon even goed elk priester, wie hij ook weze, aan dezelfde bron putten, maar de auteur wenst, wel bepaaldelijk maar dan toch niet uitsluitend voor de diocesane clerus te spreken (blz. 9). In het tweede, meer leerstellige deel, dat nochtans dicht bij de praxis blijft, worden de apostolische functies van de priester opgesomd. Hij is leider, leraar, uitdeler van de genade en, meteen, offeraar (1e hst.). Naast de 'zending', zijn de genaden van staat, het sacramentele teken en de sacramentele genaden de bovennatuurlijke grondslag van die bedieningen (2e hst.). Om deze met vrucht uit te oefenen, moet de priester diep bewust zijn van zijn levende verbondenheid met een plaatselijke priestergemeenschap, zonder nochtans zijn algemeen katholieke belangstelling te schaden (3e hst.). Wil zijn apostolaat voortspruiten uit de bron der goddelijke deugd van liefde, dan zal de priester, boven alles, de behoefte gevoelen aan een intens inwendig leven (4e hst.). Daar hij tot een 'gemengd leven' bestemd is, zal hij, om aan zijn apostolische zending te beantwoorden, 'in actione contemplativus' behoren te zijn. Bij dat meer generische element van zijn priesterlijke spiritualiteit, voegt zich, voor de diocesane priester, de eigen taak, door zijn herderlijke caritas te laten uitschijnen dat hij een uitgekozen werktuig is van de verlossing. Zodoende, zal hij zichzelf heiligen in en door zijn apostolische plicht van staat, aangepast aan de noden van onzen tijd. Om echter deze zending tot haar volle waarde op te voeren, is de persoonlijke ascese onmisbaar. In één woord, priesterschap betekent: de eis van de hoogste volmaaktheid. Zo de schrijver zich als doel heeft gesteld bewondering te wekken voor de apostolische roeping van de diocesane priester met haar eigen innerlijke schoonheid en haar uitnodiging tot de heiligheid, dan is hij zeker in zijn opzet geslaagd. Misschien zal men betreuren dat de pijnlijke en nederige werkelijkheid van het dagelijks priesterleven niet breder werd behandeld en geïntegreerd in deze hoge beschouwingen. De uitbreiding echter van die kleine summa pastoralis, waarin, naast een vluchtig commentaar op de priesterwijding, suggestieve beschouwingen van pastoralen en psychologischen aard voorkomen over de natuurlijke en bovennatuurlijke gaven (blz 260), over het celibaat (blz. 95), de meditatie (blz. 255), het breviergebed (blz. 106), de geest van geloof (blz. 165), de psychologie van den leider (blz. 147), de gewijde redenaar (blz. 158), de moderne psychologie (blz. 335)... die uitbreiding liet niet toe elke vraag uit te diepen, doch alleen de grote lijnen ervan te schetsen, met het gevaar eigen aan elke schets, nl. de gezamelijke indruk van het ganse enigszins te schaden door het feit dat sommige bestanddelen niet genoegzaam in het juiste licht werden gesteld. Aldus, daar de auteur er ons toe uitnodigt voorstellen te doen (blz. 269), nemen wij de vrijheid de volgende vraag te stellen. Zou de perspectief van het boek, die nu vooral naar de apostolische zijde van het priesterleven gericht is, er niet bij winnen indien haar middelpunt werd verschoven naar de meer ontologische werkelijkheid van het priesterschap nl. het opdragen van het H. Misoffer in vereniging met Christus, terwijl dan de priesterlijke arbeid, zijn gebed, zijn lijden als voorbereiding en voortzetting van zijn H. Misoffer in meer organisch verband zou komen te staan met zijn specifieke priesterdaad. Als men het wezen van het priesterschap en van het apostolaat wou doorgronden, zou men kunnen aantonen dat de priesterlijke en apostolische spiritualiteit aan alle priesters gemeen is, en dat ze eerst specifiek 'diocesaan' wordt in de zelfovergave aan een bepaalde kerk, met al de rijke schakeringen die aan zulke overgave eigen zijn. Vanuit dit gezichtspunt wordt het mogelijk met breder en rustiger inzicht te handelen over ascese, private en publieke geloften, geest en beoefening van de evangelische raden - zonder te moeten vrezen aan de waardigheid en de hoge eisen van het priesterschap te kort te doen - doordat men die traditionele middelen in het nastreven van de priester- | |
[pagina 462]
| |
lijke heiligheid tot hun beproefd recht laat komen. Indien wij, in die richting, een verwijding durven wensen van sommige punten, zo doen wij dat uitsluitend om het boek, dat reeds zo veel waardevols bevat, voor de overweging van alle priesters nog geschikter te maken. G. Gilleman. A. MERK S.J., Introductionis in S. Scripturae libros compendium, deel I en II, Parijs, Lethielleux, 1940, 1092 blz. Dit is de twaalfde Latijnse editie van de Inleiding op de Heilige Schrift van P. Cornely. De eerste uitgave was in 1885 verschenen; zelf bezorgde hij de vijf daaropvolgende. Hij had den wens uitgedrukt dat eventuele posthume uitgaven niet meer onder zijn naam zouden verschijnen. Toch leken de wijzigingen, die na zijn dood aan de eerstvolgende uitgaven werden aangebracht, te gering om zijn wens in te willigen. Geleidelijk echter werden de veranderingen belangrijker; en in 1929 verscheen de tiende grondig herwerkte uitgave. Zij was vooral het werk van P. Merk, wiens naam dan ook op het titelblad naast dien van P. Cornely vermeld werd. Thans verschijnt het boek voor de eerste maal direct met den naam van P. Merk, die het tegen het einde van zijn leven kon voltooien. De voornaamste wijzigingen betreffen volgende punten: de ontwikkeling van het Kanaänietisch schrift, de tekstkritiek van het Nieuw Testament, de uitgave van de Vulgata door Xystus V, het slot van het Evangelie van den Heiligen Marcus, de integriteit van het vierde Evangelie, het zestiende hoofdstuk van den brief aan de Romeinen en de 'katholieke brieven'. Ook de bibliographische nota's werden zorgvuldig bijgehouden. Het werk van P. Cornely en P. Merk heeft zijn degelijkheid bewezen in het theologisch onderwijs. De talrijke uitgaven die ervan verschenen volstaan als aanbeveling. Ed. Dhanis. BLESS, H., pr., Pastoraal psychiatrie. Met inleiding van Dr G. Janssens. - Tweede, geheel herziene druk, Romen en Zonen, Roermond-Maaseik, 1945, 472 blz., gen. Fr. 165, geb. Fr. 190. De eerste uitgave van dit magistrale werk kende een welverdiend succes. Nu is een tweede uitgave verschenen met aanzienlijke wijzigingen. Noteren we vooreerst dat dit boek aan een ware behoefte voldoet. De biechtvaders en zieleleiders biedt het klare inzichten in de delicate problemen, door psychopathische verschijnselen, in het zedelijk leven van sommige penitenten, gesteld. Wij durven zelfs menen dat geen ontwikkeld priester deze elementaire kennis van de psychiatrie in zijn praktijk missen kan. Ook katholieke geneesheren zal dit werk veel diensten bewijzen, omdat van hen verwacht mag worden, dat zij in de vele wijsgerige en zedelijke problemen die hun praktijk raakt, het katholieke standpunt grondig zullen leren kennen en verdedigen. Met veel klem wordt op de vruchtbaarheid van een goede verstandhouding tussen arts en priester gewezen. In vele gevallen kan de patiënt er enkel bij winnen, indien beide elkaars respectievelijke taak beter kennen en waarderen. Achtereenvolgens behandelt de auteur de oorzaken, hun invloed op de zedelijke verantwoordelijkheid, de verschillende soorten stoornissen der psychische functies, de grote ziektebeelden, hun genezing, de godsdienstige leiding van zenuw- en zielszieken. Scrupulositeit en sexuele afwijkingen worden uitvoerig in twee afzonderlijke hoofdstukken behandeld. Van de vele wijzigingen in de nieuwe uitgave aangebracht, kunnen wij slechts de voornaamste vermelden. Vooreerst groeide het werk door de behandeling van een reeks problemen van religieuzen aard, die met de psychiatrie verband houden, uit tot een theologisch-psychiatrische summa. Onder andere werd het vermeerderd met een paragraaf over de zonde en de ziekte, over bezetenheid, over heiligen en psychopathie. Morele problemen, zoals eugeniek, huwelijksverbod, medische abortus, enz., werden eveneens grondiger behandeld. Verder werden ook aan het deel over de psychopathieën grote wijzigingen aangebracht. Een rijke bijgehouden literatuur komt de waarde van het boek verhogen. Jammer dat de auteur de paragraaf over de psychanalyse geen revisie waardig heeft geacht. Zijn uiteenzetting verdient het verwijt te slaafs de traditionele beoordeling van Freud te volgen. Nu de psychologie een ruimere en diepere belangstelling geniet bij ontwikkelde leken, mogen priesters zich niet tevreden stellen, menen we, met den afkeer die een eerste contact met Freud verwekt. Vooral zou de schrijver, dunkt ons, de psychanalysten zelf aan het woord moeten laten en zou hij niet uitsluitend bij hun tegenstanders mogen te rade gaan. Deze kritiek vermindert de waarde van dit werk niet. We aarzelen niet het te rangschikken bij de beste, die in dit soort werden geschreven. W. Smet. Charles MOELLER, Humanisme et sainteté. Témoignages de la littérature occidentale. - 'Bibliothèque de l'Institut Supérieur des Sciences reli- | |
[pagina 463]
| |
gieuses', Casterman, Doornik, 1946, 244 blz. In dit boek zijn zes voordrachten gebundeld, door den auteur gehouden voor de universitaire jeugd van Leuven, - en ziehier zijn paradoxale grondstelling: Het humanisme, de waardering namelijk van wat de vergankelijke wereld en het sterfelijk leven ons aanbieden, kan maar bestaan, sedert de menswording van Christus vooral, bij helden en heiligen. Vóór Christus' menswording, en zonder Hem te kennen, dichtten Homeros en Vergilius. De eerste legde de schoonmenselijkheid in het heldhaftig aanvaarden van den dood, zodat men een blijvende glorie kon verwerven; met geheel zijn ziel stond de tweede open voor het grote gebeuren: zonder het te weten, wachtte hij op Christus. Sedert de menswording is, voor allen die Christus kennen, de vraag van het humanisme anders gesteld. Noch Montaigne noch Goethe - de classici die, om evenwicht en rust, heldhaftigheid en dood uitschakelden - vonden de bevredigende, de volle menselijkheid; zoveel beter vond haar Cervantes, wanneer hij zijn heldhaftigen Don Quichot als een wijze deed sterven. Rousseau en Nietzsche stelden zich den vergoddelijkten mens voor: zouder Christus bereikt niemand dat resultaat. Blijft de christelijke vereniging van classicisme en romantisme over, van maat en drang, evenwicht en hunkeren, vrede en onstuimigheid: in den held en den heilige, tot alle geven bereid, die langzaam de aarde vullen met blijvende schoonheid. Humanisme en christendom: beide dienen verenigd of lijden schade; houdt de Katholieke Kerk ze niet het zuiverst bijeen? Met den algemenen geest van dit werk verenigen wij ons heel graag. Het schematisme hindert misschien; doch de vorm van voordrachten, de taak om zulk uitgebreid onderwerp comprehensief en met voorbeelden te behandelen, maakten iets anders onmogelijk. Maar we hadden een vaster en duidelijker geformuleerd besluit verwacht, ongeveer in dezen zin: Er is maar één humanisme, het eschatologische. Maar op den dood volgt het verrijzen, - en wanneer lijden, versterving, zelfverloochening hierbeneden de voorbereiding zijn op het volkomen sterven: dan volgt daarop reeds een voorbereidend verrijzen. Dan behandelen wij hierbeneden de vergankelijke dingen naar hun eeuwige waarde en betekenis. Em. Janssen. Henri DE GREEVE, pr., Terra promissa. Opbouw door het huisgezin. Met teekeningen van Arnold Pijpers. - Zonnewende, Kortrijk, 1945, 256 blz., Fr. 75. Een 'Opbouw-boek' noemt schrijver dit werk. Het is een juiste, eerlijke benaming. Het eerste deel dat ons hier wordt aangeboden is, in den echten zin, opbouwend en een meesterwerk. Een plan in de strenge betekenis? Te reëel en te levensecht is de schrijver om zich daaraan te kunnen houden, maar wie het boek aandachtig en met open gemoed leest, heeft in zich opgenomen de levende structuur van het gezinsleven, zoals God het wil. Kernprobleem is: de opvoeding. Al het andere kringt daar omheen: het vraagstuk van gezag en eendracht, van vaders priesterschap en moeders onvervangbare taak, van 's lands dienst en zovele andere. Het boek plaatst het huisgezin terug op kop van de hiërarchie der waarden, als eerste milieu voor het vormen der persoonlijkheid. De wijze waarop de auteur dit doet is enig: in korte, vlotte, doordachte hoofdstukken, verdeeld in kleinere titels nog, met vaste taalvaardigheid, volks en voornaam, snedig en mild, humor en realisme dooreenmengend, maar steeds met de kernproblemen op het oog, stelt en lost hij zijn vraagstukken op: hun klaren, dogmatischen en exegetischen ondergrond, met de bonte aspecten van het echte leven er omheen. En dat schrijver nu handele over gemeenschapszin, mode, eendracht of postzegelverzameling, telkens moet men aanvoelen hoe elk probleem, elke rake psychologische ontleding, elke beschrijving van situaties, tot in het minste onderdeel onwrikbaar rust in een door en door gefundeerde grondbeschouwing. Alles is solied en verantwoord, alles is duidelijk voor eenieder en onmiddellijk bruikbaar. Utopie en pirouettes dans le bleu zijn den ervaren priester onmogelijk geworden, te heilig ook het onderwerp. Dit warm en diep boek is dan ook geen pleidooi voor beter gezinsleven. Het is er handvest en grondwet van. Als men het dóórlas en neerlegt heeft men met een zeer goeden vriend gesproken, en weet men wat er te doen staat: Fac hoc et vives. In een passus heeft schrijver het over rustige, gezamenlijke lectuur van man en vrouw. Hij haalt enkele daartoe geschikte boeken aan. Het eerste na de Heilige Schrift noemt hij niet. Het is Terra Promissa. Laten alle verloofden, alle gehuwden dit boek samen lezen. Het zal hen, beter dan welk ander ook leren samen te leven en diep gelukkig zijn. J. Burvenich. Kan. J. VIEUJEAN, Religion et personne. - 'Bâtir', 4e reeks, nr 1, | |
[pagina 464]
| |
Casterman, Doornik, 1946, 100 blz., Fr. 21. Uitgaand van een omschrijving van het persoonsbegrip, tracht de schrijver God van uit den menselijken persoon te ontdekken, en zo dieper door te dringen in het mysterie van de betrekking tussen goddelijke en menselijke persoon, dat de godsdienst is. Het geloofsleven kan hij dan zien als een aanspreken door God in het dogma; de Kerk krijgt haar volle betekenis van godmenselijke gemeenschap; de sacramenten worden levend contact met Christus, de moraal een groei in Hem naar den Vader, en het wordt duidelijk, waarom de caritas, de heilige liefde van den christen samenvatting en sluitsteen is van heel zijn godsdienstige beleving. Zowat alle religieuze problemen die den ontwikkelden leek bezighouden, worden in den loop van dit betoog aangeraakt, en in het licht van deze persoonsverhouding bevredigend opgelost. Uitstekend boekje, waar slechts op enkele ogenblikken (vooral in het tweede hoofdstuk) het schoolse betoog het nog wint van het levende inzicht. Het verwonderde ons nergens een vermelding te vinden van Guardini's Welt und Person. L. Monden. Dr Anton VAN ASSELDONK, Kruisheer, Het brevier van de Kruisheeren. - Lichtland, Diest, 1945, 144 blz. Deze stevig gedocumenteerde studie over de ontwikkeling van het brevier der Kruisheeren-Orde vanaf dezer goedkeuring door den Paus in 1248 tot aan de verplichte overname van het Romeinse brevier in 1856 bevat menig interessant gegeven voor wie zich inlaat met de geschiedenis der liturgie. De stijl is echter wat zwaar op de hand en zou er veel bij winnen, indien de hoofdzin niet zo overladen werd door te veel en te langdradige ondergeschikte zinnen. J. De Munter. K.L. CLAUS S.J., Tongen-film. - Goede Pers, Altiora, Averbode, 1946, 157 blz., Fr. 40. Een nieuw nummer in de filmreeks van P. Claus. Weer een treffende keuze anecdoten, rijmpjes en spreuken, waaraan onze volksmensen veel genoegen zullen beleven, en waaruit de predikanten graag zullen putten. Misschien werd in de indeling te uitsluitend de aandacht gevestigd op de peccata linguae. De mooie voorbeelden van beheersing der tong, en van lof Gods door de tong liggen nu verspreid over het ganse boekje. Kon dat niet een mooi afzonderlijk hoofdstuk geworden zijn: over vurige tongen van Pinksteren, over zwijgende tongen als die van Nepomucenus, over zingende en psallérende tongen? L.M. M. Augusta JACOBS R.U., Gij meisjes! en de katholieke universiteit? - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 131 blz., Fr. 55. In een eerste deel worden wezen en bedoeling van de universiteit uiteengezet, de plaats van het meisje in dit geheel, en, aan de hand daarvan, de eisen welke de universitaire vorming haar stelt, de gevaren die haar speciaal bedreigen, met de hulpmiddelen om ze te overwinnen en zich in het Leuvense kader tot een schoon volgroeide persoonlijkheid te ontwikkelen. Een tweede deel geeft, na een kort historisch overzicht, de huidige inrichting van de universiteit, verstrekt over elke faculteit de gewenste inlichtingen en sluit met enkele aanduidingen omtrent huisvesting, bibliotheken, studiebeurzen, enz. Wie reeds een tijdlang te Leuven vertoefde zal in dit boek de praktijk van haar universitaire ervaring aan een ideaal beeld kunnen toetsen. Maar vooral voor Rhetorica-meisjes zal het een onmisbare gids zijn bij orientering naar een universitaire vorming, al zouden we heel wat strenger zijn dan de schrijfster in het bepalen van de voorwaarden die voor meisjes een verblijf op de universiteit wettigen, en al zal de wat al te vermanende en bemoederende toon een of ander onafhankelijk temperament het wel eens op de zenuwen geven. L.M. E. LEVECQ, Scoutisme et Religion. - Casterman, Doornik, 1946, 108 blz., Fr. 30. Een objectieve en vlotte verhandeling over het Verkennen op godsdienstig gebied eerst, dan over het Katholieke Verkennen in zijn apostolaatswerk en zijn spiritualiteit, met ten slotte een interessante, korte studie over de roepingen in scouting, aan de hand van een ernstig onderzoek. Dit boekje verdient van wie rustig en eerlijk het probleem van de jeugdbeweging, in zijn oplossing door het verkennen wil beschouwen, een ruime en sympathieke belangstelling. J. Burvenich. Édouard DE MOREAU S.J., Albert de Louvain, prince-évêque de Liége. - 'Saints de nos provinces', Éditions universitaires, Les presses de Belgique, Brussel, 1946, 100 blz. Steunend op de Vita Alberti van Guericus, abt van Lobbes en op de beroemde kroniek van Gijselbrecht van Bergen, geeft P. de Moreau ons in deze honderd pagina's een critische studie over het leven van Aalbrecht van Leuven. Aalbrecht, broeder van Hendrik I, hertog van Brabant, werd in 1191 door het college der kanunniken tot bisschop van Luik | |
[pagina 465]
| |
gekozen. Terwijl de paus deze keuze bekrachtigde, kwam er verzet vanwege den keizer die Lotharius van Höchstädt op den bisschoppelijken zetel van Luik wilde plaatsen. Door wapengeweld uit zijn bisschopsstad gehouden, nam Aalbrecht zijn verblijf te Reims waar hij door handlangers van den keizer vermoord werd. Het nieuwe in deze critische studie is wel dat de schrijver zeer goed aantoont hoe de dood van Aalbrecht een keerpunt vormt in de geschiedenis van Luik en van het keizerrijk. Deze episode oriënteert de Luikse bisschoppen voorgoed naar Rome en besluit definitief den twist om de Investituur. Dit boek werd geschreven door een man van het vak, die bedreven is in de kerkelijke geschiedenis van ons land en middeleeuwse bronnen weet te hanteren. Het is dan ook een aanwinst van waarde voor de serie 'Saints de nos provinces' van de 'Éditions universitaires'. B. Boeyckens. Vicomte Charles TERLINDEN, Un témoin du Christ aux armées. Freddy Verhaegen. 1921-1944. - 'Le Christ dans ses témoins', témoignages publiés sous la direction de J. Delcuve, S.J. - Casterman, Doornik, 1946, 207 blz. Wanneer men dit boek heeft gelezen, kan men moeilijk bepalen wat het meest treft: ofwel de vrome verering van den schrijver voor en zijn jeugdig-delikaat aanvoelen van deze hoogstaande ziel, ofwel het naiëf-heldhaftige en het bijna onbewust grootse van den jongen officier van het bevrijdingsleger. Beide trekken treden inderdaad sterk naar voren. Als vanzelf denkt men terug aan het van oudsher bekende slagwoord, waarover Freddy Verhaegen zelf, misschien, een verhandeling schreef op de collegebanken: Dulce et decorum est pro patria mori. Freddy Verhaegen: getuige van Christus in het leger. Dat was hij, en indien de verzamelde dokumenten niet toegelaten hebben deze stelling volledig in dit boek uit te werken, toch voelt de lezer aan dat het hier een jongen man geldt, op en top katholiek, overtuigd als een belijder, zonder menselijk opzicht, wiens ziel openbloeide onder Gods genade en die tevens bij de anderen de liefde tot Christus wou doen opwellen. Het wil er bij ons niet in, dat dergelijke karakters de vruchten zijn van de omstandigheden alleen. Een door en door katholieke opvoeding in den huiskring, waar een ruimziende vader en een ijverige moeder waakten over de deugd en het geloof van hun jongen en een degelijke opleiding in het Gentse Sint-Barbaracollege, waar hij, na thuis, het beste heeft meegekregen wat hij bezat aan zielegaven, hebben dien jongen man opgevoerd tot een held en een voorbeeld voor de jeugd. Zoo'n boek geeft nieuwe hoop. A. Darquennes. L. MULLIER, Een durver, Onderpastoor Emmanuel de Neckere. Nederlandsche vertaling van J. Boesman. - 'Zielenreeks', Karel Beyaert, Brugge, Fr. 58. Zeer sympathiek wordt ons de priester hier voorgesteld, die zich werkelijk totaal wist weg te geven. Het leven wordt vlot verhaald. Misschien echter werd het te vlug neergeschreven, zodat veel aan de oppervlakte blijft, en het beeld van den heldhaftigen priester daar wat onder lijdt. Er ligt ook over het geheel een tendenztoon, die wellicht in het oorspronkelijke Frans beter thuishoort dan in het meer op innigheid en nuchterheid afgestemde Nederlands. J. Burvenich. | |
WijsbegeerteL. DE RAEYMAEKER, Inleiding tot de wijsbegeerte. - Uitgeverij Pantheon, Antwerpen, 1946, 250 blz. In 1934 gaf Prof. De Raeymaeker, toen nog leraar aan het Seminarie te Mechelen, een Inleiding tot de Wijsbegeerte en tot het Thomisme uit. Het bestond hoofdzakelijk uit een overzicht van de geschiedenis der wijsbegeerte in het algemeen en van die der thomistische school. In 1938 verscheen van denzelfden schrijver een Introduction à la Philosophie, die in 1944 een tweede druk beleefde. De Inleiding tot de Wijsbegeerte die voor ons ligt is de vrucht van een lange theoretische en practische activiteit op philosophisch gebied, en geeft klaarblijkelijk het definitief inzicht van den schrijver weer over hetgeen een Inleiding tot de Wijsbegeerte moet zijn. In een eerste deel geeft hij een 'Overzicht van het wijsgeerig domein' waarin naast de bepaling van de philosophie en haar verband met de wetenschappen en de theologie de verschillende problemen die tot het wijsgerig domein behoren bondig behandeld worden. De schrijver geeft, voor elk probleem (de kennis, het al, natuur en leven, de waarden), objectief de verschillende oplossingen aan die werden voorgesteld en oriënteert discreet den lezer naar de oplossing die hem de juiste schijnt. Het tweede deel van de Inleiding schetst in het kort de geschiedenis van de wijsbegeerte van Thales tot aan het existentialisme en het neo-thomisme. In dit deel vindt de lezer, naast den door- | |
[pagina 466]
| |
lopenden tekst die hem de ontwikkeling van de philosophische gedachte laat meemaken, talrijke voetnota's met biographische en bibliographische gegevens over alle gekende philosofen. In een minimum van ruimte werd hier een maximum van nuttige gegevens samengebracht. In het derde deel, een 'Inleiding tot het wijsgerig leven' wordt eerst de beslissende vraag behandeld: welke philosophische school gekozen? Op bladzijde 162 vat de schrijver de redenen samen die pleiten ten gunste van de thomistische denkrichting. Tenslotte worden onder den titel 'De wijsgeerige arbeid' de verschillende philosophische groeperingen en de voornaamste bibliographische inlichtingen in een overzichtelijke classificatie aangegeven. De schrijver schijnt ons in dit mooie en handig boek zijn doel ten volle te hebben verwezenlijkt. Aan al wie zich voor de wijsbegeerte interesseert weze deze Inleiding warm aanbevolen. F. De Raedemaeker. H.H. RUESSELL, Schets van een christelijk humanisme. Vertaald door Dr J.A. Schröder. - Uitgeverij Pantheon, Antwerpen, 1945, 161 blz. Dit werk van een te jong gestorven Duitsen philosoof - het oorspronkelijke verscheen in 1940 onder den titel: Gestalt eines christlichen Humanismus - is een pleidooi voor die christelijke levenshouding die men in de loop der geschiedenis steeds terugvindt bij de zgn. christelijke humanisten die de culturele traditie der antieken wisten te verenigen met den geest van het Evangelie. Deze levenshouding vond van oudsher haar verantwoording in de overtuiging dat de Logos, Gods woord, de geschiedenis beheerst en in de cultuur der heidenen de kiemen neerlegde die in het Christendom tot vollen wasdom zouden komen. Het is een onmogelijkheid en een dwaasheid, zoals de rationalisten deden, met deze historische verbondenheid van de antiek-christelijke cultuur geen rekening te houden en een 'zuiver' heidendom te willen terugvinden dat geen verwachting zou zijn geweest van het Christendom, en dat we buiten de christelijke traditie om zouden kunnen begrijpen. Na in een historisch overzicht van de ebbe en vloed van het christelijk humanisme, van zijn grote vertegenwoordigers en vijanden schetst de schrijver in een welgeslaagd hoofdstuk de 'figuur en het type' (Gestalt und Typologie) van het christelijk humanisme als levenshouding. Hij beschouwt deze als een synthese van radicalisme en verdraagzaamheid, van ironie en pathos, van aristocratie en distantie, van eenzaamheid en vriendschap. Wel ziet hij de tekorten in van deze levenshouding, die vooral belichaamd werd in mensen als Erasmus, welke ongetwijfeld een gebrek aan godsdienstige bezieling vertonen, wel ziet hij in hoe in perioden van politieke en sociale beroering als de onze deze aristocratische, eerder contemplatieve en subtiele levenshouding te kort schiet, maar toch beklemtoont hij terecht het belang van het humanistisch moment in het geheel der christelijke cultuur. Op het ogenblik waarop, onder den druk van de onmiddellijke levenseisen, het christelijk humanisme in het gedrang komt zijn de overwegingen die Rüssell ons in dit boek ten beste geeft van zeer actueel belang. We durven niet beweren dat de vertaler zich overal met evenveel zorg van zijn overigens moeilijke taak gekweten heeft. Menig lezer zal niet zonder verwondering op blz. 130 lezen dat Kierkegaard 'door zijn extreem individualisme even goed tot het Protestantse mensentype (kan) gerekend worden als door zijn romantische mystiek tot het duistere Katholicisme'. In den oorspronkelijken tekst zal hij echter vinden: 'er kann ebensogut... mit seinem romantischen Mystizismus der Nacht dem Katholizismus zugerechnet werden'. F. De Raedemaeker. | |
Taal- en letterkundeAndré DEMEDTS, De Vlaamsche poëzie sinds 1918. Eerste deel: Studie; tweede deel: Bloemlezing. - Pro Arte, Diest, 1946, 260 en 283 blz., geb. Fr. 250. Wij bespraken de eerste uitgave van dit werk: De Vlaamsche poëzie tusschen 1918 en 1941 (Streven IX, 339-340). Voor dezen tweeden maar juist bijgewerkten en te weinig verbeterden druk, passen dezelfde aanbeveling en hetzelfde voorbehoud. Ziehier de aanbeveling: 'Het kenmerkende van deze gecommenteerde bloemlezing is haar strakke uitbouw en haar systematisch ingedeelde inleiding. Deze brengt al de min of meer belangrijke dichters in bepaalde categorieën samen en probeert, binnen die kaders juist, eenieders persoonlijkheid getrouw te schetsen. Vooraan komt een inleidend hoofdstuk Vlaamsche poëzie en Europeesche hernieuwing, dat de bijzondere eigenschappen van onze jongere poëzie verklaren moet. Dan krijgt “Ruimte” zijn beurt; daarna “de zuivere poëzie”; daarna “'t Fonteintje”. Verder worden de dichters bij Moderne realisten ondergebracht, bij De | |
[pagina 467]
| |
dichters der innerlijkheid, bij Godsdienstige en Wijsgeerige dichters, bij Romantische dichters. Tenslotte vinden we den invloed van “De Tijdstroom” en van “Vormen” afgewogen; terwijl Polieke en volksverbonden poëzie alles mag besluiten... Waarlijk, we ontvangen “een overzicht over de Vlaamsche poëzie na 1918” (blz. 7), en de bloemlezing getuigt van dezelfde belezenheid, dezelfde ruimheid van geest, dezelfde poging om aan een systematisch gesloten geheel gestalte te geven. Wie onze poëzie tussen de twee oorlogen nog wil bestuderen, zal niet alleen dit boek niet mogen voorbijgaan; zelfs op zijn kaders en zijn keuze blijft hij aangewezen. In zover leverde Demedts duurzaam werk' (blz. 339-340). Ziehier daarna het voorbehoud: 'Het geheel mist vooreerst een ruimen achtergrond. Een historischen achtergrond; want het eerste hoofdstuk... is tegelijk schematisch en verward! Een theoretisch-aesthetischen achtergrond daarbij: het wezen der poëzie wordt, van het leven, niet zuiver afgescheiden!... Een achtergrond toch ook van menselijke wijsheid en peilen: bij de zo evidente verbijstering van velen in het poëtische kamp, waar liggen de eeuwige waarden, waar is de weg?... We ontvangen dus... niet de diepgaande en synthetische studie, waarin de bijzondere “kenmerken en eigenschappen” (blz. 7) van onze jonge dichtkunst op de korenmaat zouden staan. Zelfs op de algemene vraag naar de poëtische waarde en betekenis van dezen tijd tegenover andere tijden, bleef iemand, die het boek helemaal zou kennen doch er niet het zijn bij denken, een duidelijk antwoord schuldig.' 'Een tweede tekort hangt met het eerste samen: het werk mist artistieke gaafheid. Te veel dichters plaatst het, als sterren van dezelfde grootte, op hetzelfde plan; - haast nooit meet het een dichter met de algemeen gangbare maat... en zo ontbeert het zin voor proportie en voor traditie; - het faalt wel eens in de min of meer impressionistische voorstelling van zijn poëtische gestalten... Even wijzen we hierbij op de niet geheel zuivere taal en den niet altijd verzorgden stijl; op de nogal willekeurige of beperkt-actuele voorstelling, hier en daar, van een bepaalde stroming of ontwikkeling; op een tekortschieten, somwijlen, van ruime cultuur en fijn-zekeren smaak' (blz. 340); op foutief geschreven eigennamen (Van der Schalck, Van Beeck). Bij deze oude recensie voegen we twee opmerkingen. 1o Demedts heeft te weinig afstand genomen: hij beschrijft, doch beoordeelt haast niet, en na zijn eerste overigens geslaagde poging in 1941, had deze bewerking meer bezonken, beginselvast en leidend moeten voorkomen. Leiding gaat er thans niet van uit. 2o Wie aandachtig de bloemlezing doorneemt (en dat is voor alle soortgelijke werken het geval), staat verbaasd over het wanordelijk tasten, de slordige onbeholpenheid, het oppervlakkig zelfbedrog, de romantische en rhetorische grootspraak, die in onzen tijd bekorende, ontroerende, zuiverende of lichtende poëzie moeten heten. Laat onze dichtlievenden bij de moderne poëten toch nooit in de leer gaan: ze leren alles verkeerd! Veel talenten komen aan het licht; maar onze verwarde tijd, waarin geen gemeenschappelijk ideaal de besten verenigt en verheft, blijft onpoëtisch en hard. En het bewijs: hij is stijlloos; terwijl juist de lyrische poëzie den stijl dient te creëren, te ontwikkelen of te voltooien. Doch dit vergde een lang opstel. Als beschrijvend overzicht van de hedendaagse Zuidnederlandse poëzie (of wat voor zodanig doorgaat), het werk van een dichter en criticus die van het begin af alles meemaakte en toch rustig objectief kan zijn, blijve deze bloemlezing met haar inleiding aanbevolen. Em. Janssen. Staf WEYTS, Sneeuw en zonde. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1946, 318 blz. Duidelijk heeft Staf Weyts, wiens voorgaande romans nogal klein van proportie bleven, de eigen beperking hier willen overschrijden, opgaan in een machtige, een brede epiek. Hij vertelt van den voorgaanden oorlog en onmiddellijk daarna: Paula Neewissen, die den vermisten soldaat Wieze Van der Gucht beminde, trouwt eindelijk met den onderwijzerkoster André Goossenaerts. Na een samenleven als een hel, loopt de schurk Goossenaerts gevangenisstraf op; intussen keert Wieze weer uit Duitsland. Nieuwe spanning en onzekerheid, tot de echtgenoot vermoord wordt; Paula en Wieze kunnen gelukkig zijn. Is het een groot roman? Een vernuftige verwikkeling, in drie delen zorgvuldig afgewogen: Paula en Wieze; Paula en André; Paula en Wieze weer. Fouten die, schijnbaar voorbij en vergeten, toch voortwoekeren en gevolgen dragen. Een sneeuw die alles lijkt te bedekken; dan smelt hij weg en het oude wordt weer zichtbaar... Een groot roman? Te vaak zien we met toevallen de intrigue samengeknoopt: de eerste miskraam bij Paula; het naamplaatje van Wieze; de bijl van Wieze; de riek van Rudolf; de dood der boerin; de dood van Goossenaerts zelf. Te weinig overtuigt ons de landelijk-epische sfeer die | |
[pagina 468]
| |
alles heet te omspannen. En de gestalten missen een eigen vitaliteit: zo de oude Rudolf; zo Wieze; zo Paula zelf. Bewijst de karikatuur Goossenaerts niet het best het koele bedenken en verbinden? Nog iets: af en toe hinderen ons vreemde invloeden. Reeds de titel doet aan La neige sur les pas van Bordeaux denken; stellig heeft, voor het tweede deel, de reminiscentie van Walschap's Carla diep doorgewerktGa naar voetnoot1.. Wij formuleren, achter elkander, losse besluiten. Het boek bevat grove scènes; doch nergens wilde de auteur prikkelen. Hij zocht het geweldige leven; hij verwarde evenwel levensgeweld en levensdiepte met grove zinnelijkheid. Het gehele opzet zit beklemd in de smal-sexuele psychologie, waaraan, ook vroeger, Weyts moeilijk ontkwam. Het vernuft redt den schijn; maar een werkelijke epiek wordt onvoldoende bereikt. We zien niet op welke persoonlijke, diepgaande en bevredigende visie van wereld en mensen zulke intrigue en haar uitwerking kunnen berusten. Maar een kunstenaar die zo vastberaden zich vernieuwen en verheffen wil, komt stellig terecht. En al werd het goede resultaat nog niet bereikt, de proefneming zelf wijst den weg naar de verovering. Em. Janssen. Hugo VAN DEN ABEELE, Eereburger der stad Deinze, Geschiedenis der Rederijkerskamer met zinspreuk 'Geen konst zonder nijd', 'opgeregt door de leerzuchtige iveraeren binnen de stede van Deynze', 1789-1858. - Overdruk uit het Jaarboek 1945 van den Kunst- en Oudheidkundigen Kring, 1946, 94 blz., Fr. 50. Een geschiedenis als deze, volgens de lokale oorkonden en dokumenten, heeft natuurlijk vooreerst een beperkte, een plaatselijke betekenis. Maar veel rederijkerskamers geleken op elkander; zo leren we toch veel over hun organisatie en geest in het algemeen, hun moeilijkheden en bloei, hun wedstrijden en repertorium. En wat dit geval betreft: het wijst op een betrekkelijken culturelen bloei, ook tijdens de Franse Revolutie en vóór 1850; het leert hoe onze kunstenaars en liefhebbers, niet zonder kleerscheuren, de Franse overheersing doorworstelden; het leert ons welke stukken, van 1789 tot 1850, het meest werden opgevoerd en genoten... Zien we niet, door dit voorbeeld alleen, dat onze cultuurgeschiedenis van de achttiende en negentiende eeuw anders verliep dan we het ons vaak voorstellen? Em. Janssen. Rudyard KIPLING, Het eerste Djungelboek. Uit het Engels vertaald door Jan Duyvewaert. - De Pijl, Brussel, 1946, 240 blz., Fr. 55. Kipling's Djungelboek is een van die werken, welke tegen herhaalde lezing bestand zijn; telkens weer komt men onder de bekoring ervan. Menselijke psychologie, geprojecteerd in een dierenwereld, die toch geen ogenblik onwaarschijnlijk of fictief aandoet; en dit hele verhaal op zijn beurt geprojecteerd op de machtige natuurpoëzie van het oerwoud. Is het wellicht niet dat voortdurend verglijden van stoere, realistische epiek naar de tedere ontroering van het sprookje of naar de magische fascinatie van grootse natuurlyriek, dat aan de Djungel-boeken hun speelse en beweeglijke bekoorlijkheid geeft? Of is het wellicht het steeds doorschemerend besef, dat heel deze wisselende rijkdom nog slechts symbool is van een diepere menselijke zin van het verhaal? Een boek dat elke opgroeiende jongen lezen moet, en dat elk gecultiveerd volwassene moet herlezen, om met gerijpt gemoed te smaken, wat hij er in zijn jeugd haast onbewust aan schoonheid en wijsheid in genoten heeft. Daarom is het jammer, dat deze uitgave slechts een herdruk is, in nieuwe spelling, van de slordige vertaling, destijds bij Die Poorte verschenen, en waarin wij zoveel van de stylistische volkomenheid van het oorspronkelijke moeten missen. L. Monden. Jos. VAN LAER, Bij de bocht van de baan. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 214 blz., Fr. 40. Verhalen, vóór den oorlog rechts en links verschenen (het eerste van den bundel verscheen in dit tijdschrift), werden hier samen gebundeld met onuitgegeven werk uit den bezettingstijd. De verhaaltrant heeft er nog niet de bewogen haast en gedrongenheid die de grotere, onlangs verschenen jongensverhalen van den schrijver kenmerkt. De indringende psychologische ontleding, die zijn vroeger werk voor volwassenen bijna aantrekkelijker maakte dan voor de jeugd, over- | |
[pagina 469]
| |
heerst nog. Al kan een kort verhaal als 'Tweeling' voor een model in het genre doorgaan, toch zijn het vooral de verhalen rond de geestelijke rijping van den jongen, die, met het tegelijk instinctief aanvoelend en helder doorschouwend begrijpen dat er in tot uiting komt, aan dezen bundel zijn eigen cachet en waarde geven. Zou wellicht de schrijver niet de volle maat van zijn talent eerst geven, als hij, naast het dynamische avontuur ten behoeve van de jeugd, eens het volledig verstilde inzicht in dit jeugdgebeuren onder verhaalvorm voor de opvoeders neer wou schrijven? L. Monden. Floris ende Blancefloer. Een middeleeuwsche idylle. Ingeleid en van verklarende nota's voorzien door Dr Paul DE KEYSER, Professor aan de Universiteit te Gent. - 'Klassieke Galerij', nr 25, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1945, 183 blz., Fr. 35. Dankbaar en verheugd ontvangen we deze nieuwe uitgave voor schoolgebruik van den middelnederlandsen liefderoman van Diederik van Assenede: een zorgvuldig verantwoorde uitgave in een niet genormaliseerden tekst, bijna volledig, met veel voetnoten; met een verzorgde inleiding over het thema, den dichter, de bronnen. Langzaam wordt Klassieke Galerij een cultureel en literair monument; hoeveel directer en gemakkelijker kunnen we de Nederlandse literatuur reeds bestudeeren! Jammer dat de inleiding, naast zoveel positieve gegevens, zo weinig aesthetische vergezichten opent: over den psychologischen, den bijna mystieken grond van den middeleeuwsen liefderoman in het algemeen; over zijn weelderige symboliek; over zijn habitueel thema; verder over de verskunst in de Middeleeuwen met een toepassing op dit werk. Wat hadden onze voorouders aan het eens zo populaire Floris ende Blancefloer; wat kunnen wij er nog aan hebben? Deze vragen blijven bijna geheel onbeantwoord; zodat we, met dit nieuw literair materiaal, het veld van onze literatuur te weinig nog kunnen verruimen. Em. Janssen. Carel ende Elegast. Middelnederlandsche ridderroman, met aanteekeningen en bibliographie, uitgegeven door Dr Rob. Roemans. - Tweede druk, 'Klassieke Galerij', nr 9, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1945, 111 blz., Fr. 20. Wij kennen de werkwijze van Dr Roemans: zoveel mogelijk bruikbaar materiaal zo sekuur mogelijk verzamelen, veel lange studiën samenvatten en alles overzichtelijk voorstellen. Zijn nieuwe uitgave van Carel ende Elegast, aanmerkelijk beter dan de eerste die reeds voortreffelijk mocht heten, geeft ons dan, bij een zorgvuldig verantwoorden tekst, een volledig overzicht van de literair-historische wetenschap betreffende dit kleine epos. Em. Janssen. Ernest CLAES, De wonderbare tocht. Tweede druk (Toen Ons-Lieve-Vrouwke heuren beeweg deed). - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1934, 122 blz., geb. houthoudend papier, Fr. 68; houtvrij, Fr. 85. Met vrij veel verbeelding en humor, iets te weinig vroomheid en maat, een goed hart en een licht gemoed; met wat folklore en wat geschiedenis, een kunst die den naïeven eenvoud van buitenmensen imiteert, vaardig en bevallig, verhaalt Ernest Claes hoe Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel, bij haar jubilé door andere Lieve-Vrouwen bezocht, een tegenbezoek brengt te La Sarte, te Foy, te Walcourt, te Hal en te Alsemberg: alles in gezelschap van Isaïas en David; om de beurt begeleid door Sint Hubertus, Sint Guido, Sinte Dimfena. Veel talent en veel kunst zijn aan dit werkje besteed; maar onvoldoende beheerscht de schrijver zijn zwak voor anekdoten en geestigheden, en de vaardigheid wint het op de diepere inspiratie. Blakend oorspronkelijk en werkelijk aangrijpend is het, met zijn vele hoedanigheden, dan ook niet geworden. Em. Janssen. Jozef SIMONS, De laatste flesch. Met teekeningen van Fred Bogaerts. - Vijfde druk, Van Mierlo-Proost, Turnhout, 1945, 148 blz., gen. Fr. 45, geb. Fr. 65. Wij bespraken dit boek reeds, doch komen er graag op terug. De laatste flesch biedt ons een verzameling van tien novellen, telkens over pastoors, paters, kosters en kasteelheren. Een goed gevonden, leuk vertelde anekdote meestal; alleen de eerste drie, vooral de eerste, zijn langer uitgesponnen en meer verscheiden. Maar elk stuk, precies in de werkelijkheid gezien en volmaakt gecomponeerd, ligt als gebaad in een onweerstaanbaar geestige bonhomie, een kwajongensachtigen spot, waarbij de eerbied en de zin voor evenwicht toch nooit te kort schieten. Te uitsluitend ziet men in Jozef Simons den flamingant van Eer Vlaanderen vergaat en den volksschrijver van Dientje Goris. Verdient hij niets beters? Mag men bij deze kort-verhalen b.v. de fijne mensenkennis, den harmonisch-rustigen aanleg vergeten; op welken grond zij - volkslectuur en artistiek waardevol meteen - | |
[pagina 470]
| |
zo fris en bekoorlijk zijn opgeschoten? Em. Janssen. Jon SVENSON, Zwischen Eis und Feuer. Ein Ritt dur chIsland. Mit Bildern von Helmuth von Geyer. - Tiende druk, Herder, Freiburg im Breisgau, 1942, 242 blz. Het reisverhaal van een IJslander die na lange jaren voor het eerst zijn vaderland terugziet en het in gezelschap van een kleine Deense jongen doorreist. Hij voert ons, op een spannende reis te paard mee naar de schilderachtigste streken van dat toverland waar vuurbergen, gletschers en geisers naast elkaar liggen, en aan het eiland zijn eigen bekoorlijkheid verlenen. Het hoogtepunt in zijn boek vormt de beschrijving van de grote uitbarsting van de Hekla in 1845-1846. Men kan het boek niet lezen zonder mee aangetast te worden door de kinderlijke opgetogenheid van den schrijver bij het zien van al dat schone, en door de onverholen liefde en bewondering voor de merkwaardige hoffelijkheid, gedienstigheid en gastvrijheid der eiland-bewoners, tot welke maatschappelijke stand zij ook behoren, en die de schrijver bij elke gelegenheid met graagte beklemtoont. Bij zulk fris boek zou de illustratie keuriger mogen zijn. Georges DU BOILEAU, Het land der zeven burchten. - 'Korenarenreeks', De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1946, 226 blz., gen. Fr. 65, geb. Fr. 90. Het land der zeven burchten is het Roemeense Zevenburgen (Transsylvanië), het betwiste grondgebied tussen Roemenië en Hongarije. De roman verhaalt een mislukten aanslag van den Hongaarsen legerstaf, tijdens den oorlog, op het begeerde land; mislukt omdat de Hongaarse leider zich met een Roemeense vrouw had ingelaten. Twee verhalen zijn dan vervlochten: dat van de Roemeense Florica, die eindelijk haar bergen en haar verloofde weervindt; dat van den Hongaarsen officier en zijn medewerkers. Een spannend geheel, wat duister in het begin, wat romantisch en gevoelig; maar stemmig en aangrijpend, met telkens een poging om het diepmenselijke te raken, telkens een benaderen van het 'existentialisme'. De roman dient zich als oorspronkelijk aan; toch werden we graag over zijn herkomst nader ingelicht. De intrigue gelijkt iets te veel op die van Voor wie de klok luidt; de taal is niet vlekkeloos. Daarvan afgezien, verdient het boek, om inhoud en uitvoering, onvoorwaardelijk lof en aanbeveling. Em. Janssen. Paul DE KEYSER, Vacantie-Vertellingen uit het Duinenland. Verlucht door Denise. - Daphne uitgaven, Gent, 1945, 95 blz., Fr. 95. Voor groten en kleinen zal de lezing van dit boek een vreugde zijn. Legenden die in de geschiedenis wortelen wisselen er af met duinen-verhalen die helemaal thuishoren in de sprookjeswereld. Dat alles, aangeboden in een verzorgde taal die aan hoge literaire eisen voldoet. De illustratie van Denise, getuigt van een fijne smaak, hoewel enkele pentekeningen wel wat onhandig aandoen. De kleurprenten echter kunnen ons, in hun zó keurige uitvoering, enkel bekoren. John FERGUSON, Verstolen Verschrikking. - Boekuil en Karveel, Antwerpen; Nederland's Boekhuis, Tilburg, z.j., 217 blz., ingen. Fr. 75, geb. Fr. 90. Een vlotte en spannende spionnageroman. De held ervan, op doorreis in Duitschland, geraakt onverwacht verwikkeld in een spionnage-zaak, tegen Engeland gericht. Hij loopt vast in de meest onmogelijke en hopelooze situaties, doorheen dewelke hij uiteindelijk het vertrouwen van zijn regeering en de hand van een lieve, in Duitschland gevestigde landgenoote wint. Een àl te critisch aangelegd lezer zal van dit boek weinig genieten. Wie het echter opvat als een ontspannend avontuur zal zeker geboeid worden en meegesleept [i]n het rhythme van de gebeurtenissen en genieten van den humor van den schrijver, die ook wel eens een geestig loopje nemen durft met 's lands instellingen Een in zijn genre zeer geslaagd boek. J. Burvenich. Albert DUSAR, Tusschen twee winters. Roman. - Davidsfonds, Leuven, 1945, 150 blz, ingen. Fr. 26, geb. Fr 38. Een roman op een buurttram. Het is een jong meisje, ontvangster op den tram, dat haar verhaal verteld, hoe ze naar de liefde zocht: een dweepende, romantische of medelijdende liefde, terwijl, door al de kleine, soms pijnlijke avontuurtjes heen, naast haar de echte liefde van een stillen jongen groeit, welke zij eindelijk bewust wordt en beantwoordt. Het origineele milieu wordt werkelijk goed weergegeven, de psychologie is hier en daar misschien wat te cerebraal. Een fijn en lezenswaard, en op onze dagen weldoend boek J. Burvenich. Joz. DE VOGHT, Broechemsche Brakken. Novellen. - Davidsfonds, Leuven, | |
[pagina 471]
| |
1945, 169 blz., ingen. Fr. 24, geb. Fr. 36. Negen rake, realistische of meer zinnebeeldige verhalen van een echt vertellen vol gemoedelijkheid en diepe geestdrift. Hier is een Priester en een Vlaming aan het woord, mild en edel, maar in wien vooral zindert de grondeloze liefde voor zijn volk. J. Burvenich. A. BUCKINX-LUYKX, Het waren twee conincskinderen. - De Zonnewijzer, Turnhout, z.j., 71 blz. Fr. 00. Mevrouw Buckinx-Luykx bundelt hier vier wondersprookjes, een langer en drie kortere: alle zeer gevoelig verteld; met als doorloopend thema het wonder der liefde, dat, tot in den dood, alles doet leven. Em. Janssen. Monda DE MUNCK, Van Goldilock en koning Bagdomar. - Uit de reeks: 'Klare Geluiden', nr 1, Beyaert, Brugge, 1945, 49 blz. Met zijn kleurige taal en een paar prettig-opwindende tekeningen is Goldilock wat we van elk sprookjesboek verlangen: de sprookjesachtige voorstelling van de aanvankelijk vervolgde, maar uiteindelijk toch beloonde deugd. Francis FINN S.J., Bobby in filmland. Uit het Amerikaansch vertaald door Jozef Simons. - Tweede druk, Vlaamsche Boekcentrale, Antwerpen, z.j., 169 blz., Fr. 47. Met al hun gebreken en hun wat zalig optimisme, blijven de boeken van Finn, hoe Amerikaans ook, hun grote kracht en leesbaarheid bewaren bij onze Vlaamse jongens. Wellicht omdat Finn naar de jeugd is gegaan met een onmiskenbare liefde. Daarom zijn deze twee herdrukken zeer welkom, en een aanwinst voor de jeugdlectuur. J. Burvenich. Lod. LAVKI, Uit het leven van een rakker: 1. Mijn broerke, 2. Mijn zusterke, 3. Mijn professor, 4. Mijn vacantie, 5. Mijn makkers. - Derde druk, Vlaamsche Boekcentrale, Antwerpen, z.j., 88, 84, 81, 80, 85 blz., Fr. 29 per deel. Lavki herdrukt! Eindelijk! De Vlaamsche Boekcentrale kon geen fijner idee hebben dan onze Vlaamse jongens deze reeks gave, hartelijke, diep vrome en heerlijk guitige boeken van den besten onzer jongenskenners wellicht, terug in handen te geven. In die kleine, heldere spiegels van wat zij in den grond is, zal onze jeugd zichzelf terugvinden: Vlaams ende vroom. Het mag geen enkele onzer opvoeders ontgaan welken diepen invloed deze eenvoudige boekjes hadden, en, dank zij dezen herdruk, nog zullen hebben in de vorming van onze jonge rakkers tot heerlijke mensen. J. Burvenich. T. LINDEKRUIS, Voor Outer en Heerd! - Vlaamsche Boekcentrale, Antwerpen, z.j., 198 blz., ing. Fr. 68; geb. Fr. 89. Een fijn boek, vol begeestering en zeer levendig. Het verhaal van den Boerenkrijg, geweven omheen de figuur van Van Gansen. Het zal onze jongens zonder veel gepreek - op dat gebied heeft de schrijver nog gewonnen - nationaal en godsdienstig bezielen. Een vlekje zijn de soms té volkse uitdrukkingen o.i. wel. Maar dat neemt niet weg dat elke echte opvoeder héél graag zo een boek in de handen van de jeugd zal zien. J. Burvenich. A. GABRIËL, De verdwenen Fetish. - De Pijl, Brussel, 1946, 189 blz. Een zeer prettig avonturenverhaal, dat het oude patroon van binnen uit, en op een jongensachtige manier vernieuwt. De taal is hier en daar wat gezocht luchtigjes, de 'je' niet altijd volgehouden, en men zegt 'zich bij iemand vervoegen'. Overigens een in goeden geest geschreven en aanbevelenswaardig jongensboek. J. Burvenich. R.L. STEVENSON, Het Schatteneiland, vertaald door V. De Bijser. - De Pijl, Brussel, 1946, 256 blz., Fr. 50. Een goede vertaling van Stevensons' meesterwerk en die graag door iedereen zal gelezen worden. J. Burvenich. TACITUS, Germania. Vertaling met inleiding en nota's door Marc Moonen. - 'Klassieke Galerij', nr 23, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1945, 71 blz., Fr. 20. 1 en 2. Beide vertalingen welke Marc | |
[pagina 472]
| |
Moonen ons hier aanbiedt, zullen ongetwijfeld welkom zijn bij de klassiek gevormde lezers. Het Nederlands sluit zoveel mogelijk aan bij de structuur en het rhythme van den oorspronkelijken tekst, waardoor we vooral de vertaling van Tacitus' Germania kunnen appreciëren. De bewerking van Vergilius' Bucolica echter, hoe nauwkeurig ook verzorgd, mist soms vlotheid en doet nog weinig dichterlijk aan. 3. Minder bekend is het werkje van Loekianos, dien 'Grieksen Voltaire' uit de derde eeuw na Chr. De Waarachtige Historiën zijn het verhaal van een wonderen ontdekkingstocht vol fantastische beschrijvingen en ongehoorde avonturen: zij werden bedoeld als parodie op de reisromans, waarvan reeds de Odusseia voorbeelden biedt. Veel toespelingen blijven noodzakelijkerwijze voor ons onverstaanbaar; maar de levendige en vlotte vertaling van Dr Cluytens, zo aangepast aan den luchtigen verhaaltrant van den auteur, maakt dit werkje ook thans nog genietbaar. 4. Deze nieuwe bewerking van een vertaling van Dr Van Deventer, in 1862 verschenen, maakt Terentius weer bekend bij onze Nederlandse lezers. De Zelfkweller is een aangenaam voorbeeld van dien kunstigen en fijn psychologischen trant van den eens zo gevierden blijspeldichter. Om het onderwerp en de behandelde toestanden echter eist het een zeker voorbehoud. K. Leus. H. GEENS, Nederlandsche spraakkunst. Ten dienste van het middelbaar- en het normaalonderwijs. - De Boeck, Brussel, 1946, 321-xxvi blz. Alweer een Nederlandsche spraakkunst! 'Dit boek is in de eerste plaats bestemd voor leerlingen van een 2e middelbare klasse en volgende (eveneens voor 5e en volgende klassen van athenea en colleges)'. 'Ons is het niet te doen, om pasklare regeltjes voor te schotelen...' Nochtans ware het o.i. beter geweest deze omvangrijke spraakkunst wat overzichtelijker te maken, wat minder uitvoerig, met wat meer pasklare regels, gezien den jeugdigen leeftijd van degenen waarvoor het boek bestemd is. De Practische Nederlandsche Spraakkunst van Dr C. Daenen nam zonder aarzelen een louter pragmatisch standpunt in, wat ons beter lijkt. De vrij gedetailleerde analyse, welke H. Geens vaak geeft, zou eerder passen voor oudere leerlingen. Dan vragen we ons echter af waarom de schrijver die gewone formele aspecten van de spraakkunst zoo uitsluitend behandelt, en b.v. bewust de woordvorming weglaat, of zoo weinig het stylistische standpunt aan de beurt laat komen. Dit laatste vinden we een echte leemte. Overigens verdienen bepaalde hoofdstukken allen lof, en zal het boek in zijn geheel wel zijn dienst kunnen bewijzen. Over enkele kleinere onnauwkeurigheden, de ietwat te eng Vlaamse zienswijze, willen we nog heenstappen. Wel wat jammer dat dit nieuwe boek niet in de nieuwe spelling verschenen is: de ministeriele vlugheid heeft blijkbaar den schrijver verrast! J. Noë. Standaard-woordenboek. Engelsch-Nederlandsch en Nederlandsch-Engelsch. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, z.j., 506 blz., Fr. 90. Het Engels is meer en meer de wereldtaal aan het worden. Aan den gewonen lezer of den student die Engels wil verstaan en correct uitspreken, zal dit woordenboek zeer dienstig zijn, omreden van zijn secure degelijkheid en handig formaat. Het is niet bedoeld als taalkundig-volledig, maar eerder als practisch-bruikbaar. In het Engels-Nederlands gedeelte wordt de uitspraak in de algemeen aangenomen phonetische schrijfwijze aangegeven. L.B. Leo SIMOENS, Beschaafd Nederlandsch in twintig lessen. Ten behoeve van het middelbaar-, normaalonderwijs en zelfstudie. - Boekuil en Karveel, Antwerpen, 1946, 101 blz. Dit werkje handelt over de beschaafde Nederlandse uitspraak, wat de titel niet voldoende laat uitkomen. Het wil zowel de elementaire theoretische gegevens aan de hand doen, als een practisch oefenboek zijn voor de zuivere uitspraak. Vandaar biedt het enige noties over de klankvorming, over de articulatiebasis van de klinkers, enz., terwijl het zich toch hoofdzakelijk bezighoudt met systematische uitspraakoefening. Alles samen blijkt het degelijk verzorgd, en beantwoordt het aan zijn bedoeling. Over de toonloze e's van pag. 45 zou wel kunnen getwist worden, en de uitspraak van woorden als: euphonie, euphemisme, enz., op pag. 57 schijnt toch zeker niet de enige algemeen Nederlandse. J. Noë. Dr Remi STERKENS en Dr Paula Sterkens-Cieters, De nieuwe spelling. Met enkele praktische oefeningen. - De Boeck, Brussel, 1946, 32 blz., Fr. 8. Dat er enkele praktische oefeningen | |
[pagina 473]
| |
gemaakt worden met betrekking tot de nieuwe spelling, is begrijpelijk en nuttig. In zoverre mag dit boekje er zijn. We begrijpen echter niet waarom de samenstellers alleen maar oefeningen maakten op de e's, de o's, de ch, terwijl ze over de buigings-n ongeveer zwijgen en omtrent de 'overgangsbepalingen' niets zeggen. Wie de nieuwe spelling gebruikt moet toch ook deze laatste toepassen! Het deel voor den leraar schijnt ons eerder overbodig. J. Noë. | |
EconomieE.S. KIRSCHEN, La Belgique dans la nouvelle économie mondiale. - Baude, Brussel, z.j. (1945), 198 blz. Dit werk behandelt in de eerste plaats het vraagstuk der internationale betalingen zoals het zich tegenwoordig stelt; het beschrijft de verschillende methodes onder en na den oorlog aangewend en de organismen in het leven geroepen om die betalingen te bevorderen. Hierdoor moet nl. voorkomen worden dat de internationale economische betrekkingen, inzonderheid de internationale handel, door stoornissen van monetairen aard bemoeilijkt worden. Voorwaar een zeer uitgebreid onderwerp dat in het bestek van een 150-tal bladzijden onmogelijk kon uitgediept worden. Het essentiële wordt ons evenwel meegedeeld, en wel zó dat ook niet-specialisten hier betrekkelijk gemakkelijk wegwijs geraken. Deze hoedanigheden maken van dit werk een kostbare inleiding in de meest actuele vraagstukken die zich in de na-oorlogse periode van wederopbouw stellen. De 'eenzijdige methodes' (monetaire manipulaties, betalingsbeperkingen, enz.) van vóór 1939 komen eerst aan de beurt, met hun nadelen; hierop volgen de 'internationale economische accoorden' (o.m. Mutual Aid, Lend-Lease, U.N.R.R.A., Internationale Bank voor Heropbouw en Ontwikkeling); en de 'monetaire akkoorden' (inz. het Internationaal Muntfonds). Een vrij uitgebreid hoofdstuk behandelt 'de internationale organisatie van de productie en van het verbruik' (internationale cartels, vraagstuk der grondstoffen, plannen betreffende den buitenlandsen handel, enz.). K. du Bois. Dr S. ELZINGA, De wegen der historie. - G. Delwel, Wassenaar, 1945, 243 blz., Fl. 4,75. Zes leerrijke studies eerst in het Maandblad voor Sociaal-economische Wetenschap verschenen. De titel van de eerste werd tot titel van dezen bundel gekozen. Niet geheel zonder reden: de schrijver laat daar uitkomen dat de historicus meestal een leek is op economisch gebied, hetgeen hem jammerlijk belet de volle betekenis van het geschiedkundig gebeuren te vatten. De tweede studie: De sociaal-economische achtergrond der Renaissance-cultuur, licht het aangeklaagde tekort toe: het is oorzaak van een onvolledig, van een eenzijdig beeld der Renaissance. Van de overige studies interesseerde ons bijzonder De moderne ordening als historische ontwikkelingsphase. Ze laat uitkomen dat ordening veelvuldiger voorkomt dan gemeend wordt. Economische ordening echter was afwezig toen ze zich opdrong, nl. in de vorige eeuw. Hierin is kentering gekomen. Wij moeten ons er om verheugen daar een oordeelkundige ordening wenselijk is en wel eens tot heerlijke uitslagen bracht. Tot voorbeeld hiervan wordt gewezen op de ordening van den landbouw in Nederland. De vrij uitvoerige beschrijving ervan interesseert ons. En wel niet enkel omdat ze de beschouwingen van den schrijver staaft. De tolunie met Nederland wordt voorbereid en... onze landbouwers vrezen wel een weinig de gevolgen van de ordening van den landbouw in Nederland! K. du Bois. Boris NICOLSKY, Le peuple russe. Sa carrière historique (862-1945). - 'L'évolution du monde et des idées', La Baconnière, Neuchatel, z.j. (1945), 370 blz. Nu de geweldige Rus de ganse wereld in gedrukte spanning houdt en de afzijdige politieke houding zijner diplomaten het herstel van den wereldvrede dwarsboomt, zal dit werk met bizondere belangstelling gelezen worden. Het wil het verzinsel weerleggen dat het Russische volk gedreven wordt door imperialisme dat de onafhankelijkheid en de veiligheid der Europese landen bedreigt. De ganse geschiedenis van Rusland bewijst immers dat het enkel er om bezorgd was de 'Russische gebieden' bij elkaar te voegen en zich zijn natuurlijken uitweg op de Oostzee en de Middellandse Zee te verzekeren. De oorlogen die de Russische legers tot in Frankrijk en bij Constantinopel brachten, werden ondernomen enkel en alleen om volkeren te verlossen; en zij moesten den zedelijken steun der massa missen. Enkel tweemaal, in 1812 en in 1922, stond de ganse massa als één man op tegen den indringer die den heiligen Russischen grond durfde betreden. Naast die geruststelling van den schrijver staat echter, zoals hij het zelf erkent, deze: dat de leiders van het volk wel eens | |
[pagina 474]
| |
van die richtlijn afweken om, tegen het belang van hun land in, een veroveringsactie in te zetten. En ook deze: dat Stalin, nu hij het toppunt der macht bereikt heeft, voor de keuze staat ofwel, het ware belang van zijn volk ten spijt, een politiek van wereldheerschappij te voeren, ofwel eene van nationaal herstel en heropbeuring, die een bestendigen vrede vereist. Zolang het niet duidelijk wordt waarheen zijn keus gaat, zal de wereld terecht in spannende onzekerheid verkeren! Al moge de Heer Nicolsky er niet in slagen ons gerust te stellen, zijn geschiedkundig verantwoord werk blijft ten volle lezenswaard. A.M. Georges GARNIER, Des lois naturelles qui régissent les échanges internationaux. Pour une collaboration internationale. - La Baconnière, Neuchatel, z.j., 135 blz., Zw. Fr. 4. De pogingen, op internationaal gebied, tussen de twee wereldoorlogen aangewend, om den buitenlandsen handel te herstellen, faalden deerlijk. Waarom? Omdat men niet behoorlijk de diepere oorzaken der wanverhoudingen onderzocht had. De schrijver wijdt er hier een onderzoek aan, met gebruikmaking van de deductieve methode, evenwel niet zonder zijn besluiten aan de feiten te toetsen. Zijn betoog is zeer theoretisch en wel eens moeilijk om te volgen. Hij eindigt zijn werk met wenken voor een internationale samenwerking. Meestal raden zij nagenoeg hetzelfde aan als hetgeen waartoe de leden van het Internationaal Muntfonds zich verplichtten, enkele klinken nogal zonderling, inzonderheid het voorstel om gelijkmatig en gelijktijdig overal de prijzen te verhogen. B.V. H. DE LOVINFOSSE, Grondslagen van een nieuwe economie. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946, 72 blz., houthoudend Fr. 25, houtvrij Fr. 45. De hier aanbevolen 'grondslagen' zijn tenslotte die van het neo-liberalisme. De schrijver vreest, niet zonder reden, overdreven staatstussenkomst; hij viert evenwel wat te zeer de teugel aan de vrije concurrentie en stelt zozeer het belang van den verbruiker op den voorgrond, dat bij de verdeling der baten bepaalde voortbrengers wel eens dreigen in het gedrang te geraken. K.B. Revue de la situation économique mondiale. Onzième année 1942-1944. - 1945, 357 blz., Zw. Fr. 10. Uit het eerste dezer werken kunnen wij er ons rekenschap van geven, hoe de wereld er economisch bij het einde van den oorlog uitzag; de twee laatste geven wenken om in de toekomst een behoorlijke inrichting der handelsbetrekkingen te bevorderen. Onmiddellijk na het neerleggen van de wapens zal men een bizonder moeilijke overgangsperiode ingaan. Over die periode handelt Le passage de l'économie de guerre à l'économie de paix (123 blz., Zw. Fr. 4,50). En daarna? La politique commerciale dans le monde d'après guerre, een verslag waar de laatste hand aan gelegd werd in April 1945, op een vergadering te Princeton (Verenigde Staten) geeft ons het antwoord op die vraag. Ruime handels- en betalingsvrijheid moet de redding brengen. Over middelen en wegen vernemen wij slechts weinige bizonderheden. Industrialisation et commerce extérieur komt de vrees tegemoet dat industrialisatie van steeds meer landen den uitvoer van de reeds vroeger geïndustrialiseerde landen onvermijdelijk zal bemoeilijken, m.a.w. van de landen die tot den uitvoer van nijverheidsproducten verplicht zijn om zich voeding- en grondstoffen aan te schaffen die ze in het eigen land niet in voldoende hoeveelheid aantreffen. - Dit vraagstuk interesseert bizonder België dat wellicht meer dan eender welk land arm is aan grondstoffen en vele voedingsmiddelen moet invoeren. - Het besluit luidt dat die landen niet hoeven te vrezen, althans indien de internationale handel voldoende vrij kan geschieden en driehoeksbetalingen mogelijk zijn. Deze gevolgtrekking wordt afgeleid uit een onderzoek naar de ontwikkeling van den buitenlandsen handel tussen omstreeks 1870 en 1939. De bewijsvoering heeft ons niet volledig overtuigd. Ze laat uitkomen dat een land waar de industrialisering aan den gang is veel nijverheidsproducten invoert, meer zelfs dan vroeger. En dit verklaart waarom reeds vroeger geïndustrialiseerde landen vóór 1914 in hun internationalen handel niet gehinderd werden, hetgeen ons duidelijk aangetoond wordt. Maar zal niet een nagenoeg voltrokken industrialisatie van de meeste landen den toestand moeilijk maken? De studie tracht uit statistische gegevens aan te tonen dat dit, althans tot 1930, niet het geval werd. Maar hier spreken de cijfers niet even overtuigend als over de periode vóór 1914. Enkele gegevens laten zelfs vermoeden dat de vrees voor moeilijkheden niet geheel ongegrond is. Het zal | |
[pagina 475]
| |
zeker niet gemakkelijker worden vele nijverheidsproducten uit te voeren, en vooral niet aan massa-productie te doen! Eerste kwaliteit producten zullen nog wel langen tijd gevraagd worden door de nieuwe landen die het slechts langzaam tot hun productie kunnen brengen. Specialisatie in die richting schijnt dus geboden. Enkel op die wijze zal men de moeilijkheid om uit te voeren althans kunnen verminderen. K. du Bois. C. RUTTEN O.P., Manuel d'étude et d'action sociales à l'usage du jeune clergé. Tome I: Les études. - La pensée catholique, Luik, z.j. (1945), 352 blz., Fr. 99. Derde uitgave, om- en bijgewerkt, van hetgeen in 1911 een Petit manuel was en in 1930 het bekende Manuel d'études et d'actions sociales werd (ook in het Nederlands verschenen). In dit eerste deel wordt enkel over de études gehandeld. Het is wel, zoals de schrijver zelf opmerkt, geen volledige leergang in de sociale economie; het komt dit evenwel nabij, en bevat daarbij talrijke nuttige raadgevingen, weliswaar in de eerste plaats voor geestelijken bedoeld, maar die alle sociale werkers zich ten nutte kunnen maken. Kortom de 'Witte Generaal' biedt ons hier een rijken schat aan, geput uit een lange ondervinding. K. du Bois. H. DU PASSAGE S.J., Leçons familières de sociologie. - Casterman, Doornik, 1946, 253 blz., Fr. 75. De sociologie, of wetenschap der menselijke maatschappij, omvat een zeer uitgebreid gebied; ze is ook bizonderingewikkeld omdat ze handelt over den mens met zijn veelvuldige neigingen en drijfveren en met zijn vrijen wil. Het is dan ook moeilijk een kort en bevattelijk overzicht ervan te geven, hetgeen de schrijver in deze 'familière' lessen bedoelt. Slaagde hij in zijn opzet? Hij laat duidelijk uitkomen wat hier het standpunt van den gelovige moet zijn. Wij hadden echter een vollediger en grondiger behandeling gewenst van de theorieën der andersdenkenden die ons meermalen besluiten voorhouden waar wij onmogelijk vrede mee mogen nemen. K. du Bois. L'orientation professionnelle. Aspect moral, social, médical, psychologique et économique; l'enseignement professionnel; le problème de la main-d'oeuvre. - Casterman, Doornik, 1946, 188 blz., Fr. 14. Deze uitgave gaat uit van de A.P.I.C. (Association des Patrons et Ingénieurs Catholiques de Belgique) en doet haar eer aan: ze wijst in een verheven socialen geest, haar leden op hun plichten. Ook anderen zullen ze met nut lezen en vaststellen dat het vraagstuk van het hoogste belang is voor de toekomst van onzen arbeidersstand en voor den bloei van onze economie. Terecht klagen de schrijvers menig jammerlijk tekort aan. K.B. Het Internationaal Christelijk Vakverbond (1937-1945). Van Parijs tot Brussel. - Internationaal Christelijk Vakverbond, Utrecht, 1945, 326 blz. Het I.C.V. (Internationaal Christelijk Vakverbond), de internationale vereniging der christelijke vakorganisaties, werd in 1922 opgericht en telde omstreeks 1925 reeds 3 millioen leden tegen 16 millioen in het I.V.V. (Internationaal Vakverbond) dat de socialistische vakverbonden van het vasteland en de Trade Unions van Groot-Brittannië groepeerde en 5 millioen in de communistische vakinternationale. Het hield zijn laatste gewoon congres te Parijs in 1937. De oorlog bracht de bezetting - en de plundering - mee van zijn secretariaat dat te Utrecht gevestigd was. Bij het begin van den oorlog werd echter een Permanent Comité opgericht, dat het buitengewoon congres bijeenriep dat op 8, 9 en 10 October 1945 te Brussel plaats had. In deze uitgave treffen wij aan: het verslag van dat congres; den tekst van de inleidingen op het congres gehouden, nl. over De plaats van den arbeid in onderneming en bedrijf alsook in Staat en Maatschappij en internationaal, het internationaal kolenprobleem, het internationaal grondstoffenprobleem; de beschrijving van den toestand der vakbeweging in de wereld; bijzonderheden over het wel en wee der aangesloten vakverbonden tijdens den oorlog; eindelijk beschouwingen over het wereld-vakbewegingscongres te Londen in Februari 1945 gehouden en over de internationale Arbeidsconferentie van 1945. Een alleszins lezenswaard verslag waar veel uit te leren valt. Wellicht zullen velen vooral aangetrokken worden door de beschrijving van den weerstand der christelijke vakbeweging onder den oorlog. De onverschrokken weerstand in Nederland wordt bizonder breedvoerig beschreven; wij betreuren het dat het relaas over België kort is, veel te kort zelfs want ook onze vakbondleiders en propagandisten ontwikkelden onder den oorlog een moedige ondergedoken werking, die het hun mogelijk maakte onmiddellijk na de bevrijding de christelijke vakbeweging tot een heerlijken bloei op te voeren. K. du Bois. Statistisches Handbuch des schweizerischen Geld- und Kapitalmarktes. | |
[pagina 476]
| |
Manuel statistique du marché financier suisse. - 1944, 314 blz. De Zwitserse Nationale Bank deelt in haar statistisch handboek overvloedige gegevens mee over de financiële markt van Zwitserland, en wel, in vele gevallen, vanaf 1907 tot 1942. Waar het pas geeft, stijgen de gegevens zelfs veel hoger op. 'Financiële' markt vatte men hier echter in den ruimeren zin van het woord op: ook verzekeringswezen, levensduurte, lonen, buitenlandse handel, vreemdelingenverkeer komen aan de beurt. Zonder twijfel bereikt deze uitgave het doel dat de Dienst zich stelde: 'Nous espérons que cet ouvrage contribuera à faciliter la recherche scientifique et rendra des services au monde des affaires'. Ook de bankoverzichten, eveneens door de Nationale Bank gepubliceerd, bereiken dat doel. Ze geven eerst een ontleding van den toestand, waar de statistische gegevens op volgen. K.B. Het gemeenebest. Tevens voortzetting van 'De Ploeg'. Maandblad voor het Nederlands volksgeheel en tot bevordering van de volksgemeenschap. Zesde jg., afl. 6, Februari 1946. - Van Gorcum, Assen. Deze aflevering is gewijd aan de plattelandsbevolking. Ze onderzoekt wat, in Nederland, tot haar opheffing moet geschieden, economisch-sociaal maar ook cultureel. Ze laat ons duidelijk inzien hoe meerdere tekorten in de economische en culturele organisaties der landbouwers tot hun nadeel strekken; hoe hier meer eensgezindheid en samenwerking onontbeerlijk zijn. K.B. | |
VariaDr F. PEETERS, Veertig maanden Oraniënburg. - Het Volk, Gent, Van Haver, Sint-Niklaas, 1946, 345 blz. Duidelijk werd dit boek - het getrouw relaas van een lang verblijf in een Duits kamp - heel haastig geschreven. Maar de auteur had, zonder uitstel, zoveel te verwerken: gestalten, anekdoten, belevingen en indrukken, onmiddellijke reacties en den omvang zelf van wreedheid en verwoesting; waarvan zowel de opeenvolging als de directe invloed spoedig dreigden te verzwinden! In het hervonden geluk, wie vergeet niet vóór alles het allerakeligste?... Haastig, en voor een onmiddellijke publiciteit, legde hij zijn herinneringen dan vast; hij verzamelde een vrij verward geheel, dat echter het eens doorleefde nog heel dichtbij brengt. Hoe verscheiden ook, hoe heftig soms van verontwaardiging, afkeer of misprijzen, uiteindelijk worden alle gevoelens in de christelijke naastenliefde volkomen opgelost. En we weten heel goed dat, indien Dr Peeters over zijn enig-rijke ervaring een tweede boek zou schrijven, meer bezonnen en bezonken, dieper en vol van weldoen... dat de milde vergevingsgezindheid zoveel inniger zou doorklinken; naar het besluit overigens van zijn Voorwoord (het laatst geschreven stuk): 'Geen klassenhaat en materialisme, maar geloof en liefde kunnen ons helpen' (blz. 9). Dankbaar aanvaarden we, ook nu reeds, zijn heilzaam getuigenis. Stil en eerbiedig vereren we de vrienden die hij huldigt; door zoveel onmenselijkheid en gruwel voelen we ons verplicht tot een zoveel groter liefde. De enkele tekeningen waren beter niet geplaatst geworden. Em. Janssen. Magda SOMERS, Zoo zijn wij... Strafgevangenen spreken. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1945, 154 blz. Negentien strafgevangenen vertellen gewoonweg hun geval, hoe zij door invloed van het milieu, de omstandigheden, blinde drift of haat gebracht werden tot de misdaad, en hoe zij nu tegenover het leven staan. Wie, zoals de schrijfster, hun sympathie weet te winnen zal voor meer dan een verrassing komen te staan. Met al hun onevenwichtigheid en morele afwijkingen is hun psychologie in vele oogpunten niet zeer verwijderd van de gewone. Integendeel, men zal dikwijls verwonderd staan over hun fijngevoeligheid, soms hun zeer reëlen zielenadel. Magda Somers beschikt over een zeer kostbare gave: zonder enig tekort aan objectiviteit, weet zij waarde te geven aan de persoonlijkheid van de anderen. In de wijze waarop zij deze gesprekken leidt, geeft zij daarenboven blijk van een psychologische scholing en van een juistheid van oordeel, die men vooral in het laatste hoofdstuk naar waarde zal schatten. R. Ghijsel. Dit nieuw seizoen. Zomer. - Lannoo, Tielt, 1946, gen. Fr. 130, geb. Fr. 155. Dit is het derde deel van de reeks. Tweekleurendruk: sepia en oranje. De drie albums liggen voor mij op tafel en, heus | |
[pagina 477]
| |
de aanblik is zeer aardig. Wie binnenkomt zegt spontaan: 'hé, kijk!' en grijpt er naar. De symbolische tekeningen op de omslagen laten je dadelijk aanvoelen dat je hier te doen hebt met een kerngezond, modern en stoutmoedig initiatief. Ik moet mij echter bij 'Zomer' beperken. Een blik op de inhoudstafel toont aan dat hetzelfde plan systematisch werd doorgevoerd. Drie maanden, ieder onderverdeeld in rubrieken voor kalenders, natuurkundig praatje en smakelijke weerklapper, meditaties, verhalen, natuur-openluchttechniek, een kampvuur (verscheiden van vorm en inspiratie), een bladzijde muziek en tussenin enkele poëtische bloemen van ongelijke waarde. Het spreekt vanzelf dat niet alles handelt over de natuur. Zo de 'Wij gedenken', korte biografische nota's over grote mannen of belangrijke gebeurtenissen, hoewel ook deze ons direct of indirect de weg wijzen naar iets van het vele dat dit boek de jeugd wil leren, vooral wanneer deze samenvattingen keurig en verstandig zijn gesteld. Me dunkt dat op dit gebied de door R.L. getekende een bizonder vermelding verdienen. De meditaties zijn vroom maar mannelijk en fors, ze leren bidden en handelen. Hoofdschotel blijven de bijdragen van A. Boschmans, licht vulgariserend - zuivere specialisatie zou hier trouwens niet thuis horen - maar ook weer, geen kleine verdienste, echt beleefd en vandaar aanzettend tot initiatief en persoonlijk proberen. Ik kan niet alles opsommen. Een enkel woord nog over de verhalen. Al schommelt de grafiek van hun onderlinge waarde vrij sterk, toch is er geen bij dat ik niet met genoegen las. Veruit het meest evenwel trof me 'Orpheus' van Allan B. Law. En nu het minder goede? Nee, dit woord is te sterk voor een zo rijke en verrijkende uitgave. Ik verlang alleen datgene aan te stippen wat ik graag minder volmaakt zou noemen. Of liever ziehier enkele vragen. Staat het muzikaal gedeelte wel altijd (we denken hier nu ineens aan de drie bundels) onder streng technische controle? Hebben sommige tekenaars op 'sommige' ogenblikken niet te vlug gewerkt en werd er door de samensteller van de maquette al niet eens een leeg hoekje gevuld om te vullen? Vragen die slechts willen aansporen tot steeds beter, want het ware zonde dit prachtig initiatief door negatieve critiek te benadelen. Wellicht is deze publicatie voor meer dan één 'n tijdrovend, een zwaar werk zelfs. Dat echter alle medewerkers ervan overtuigd wezen dat zij door hun bijdragen geleidelijk de jeugd van heden in staat stellen om eens op haar beurt te ijveren voor onze culturele groei. W.B.I. M. COPPIETERS, De ridders. - 'Ken uw volk', nr 11, De Pijl, Brussel, 1946, 132 blz., Fr. 40. Indien dit boekje voor jongens werd geschreven, wat we vermoeden vermits het in de reeks 'Ken uw volk' verschijnt, kunnen we het niet geslaagd noemen. Het is immers veel meer een vrij onsamenhangende studie dan wel een boeiend jongensboek. Jeugdleiders evenwel, die genoeg volhardingsvermogen hebben om het werkje door te maken, zullen er gegevens te over vinden om in het brein van hun jongens, achter het wazige begrip 'ridder' een historischen en nationalen achtergrond te schuiven. L. Mestdagh. Antoine LEBRUN O.F.M., Le Père Jean-Marie Plum. Un musicien Liégeois 1899-1944). - Éditions du Chant-d'oiseau, Brussel, 1945, 160 blz., Fr. 60. Een studie over den onlangs verscheiden componist, geschreven met liefde en bewondering, die echter nooit de perken der objectieve appreciatie te buiten gaat. Na het eerste deel, gewijd aan de biographie van P. Plum, volgt een kritische studie over het oeuvre, waarbij ook iets wordt gezegd over den uitvoerenden musicus. Dit deel zal vooral de aandacht van den lezer boeien om het fijnzinnig commentaar op de voornaamste werken van dezen even bescheiden als begaafden componist. Een volledige nomenclatuur van alle uitgegeven en onuitgegeven werken besluit deze studie. G. De Wolf. Mensch en melodie. Algemeen Nederlandsch maandblad voor muziek. Eerste Jg., nr 1, 1946. - Het Spectrum, Utrecht, 32 blz., Fr. 200 per jaar. Dit nieuwe muziektijdschrift dient zich aan met een ruim opgevat programma. Uitgaande van het besef dat 'de muziek staat in het volle leven', wil het aandacht schenken aan alle verhoudingen tussen mens en muziek. Wat meer betekent dan een eenvoudig commenteren van de concertpraktijk. De nieuwe muziek, en vooral die van eigen bodem, zal de belangstelling genieten. Ook alle andere activiteiten op compositorisch, praktisch of wetenschappelijk-musicologisch gebied, benevens publicaties van en over muziek, zullen worden behandeld. Aldus de inleidende verantwoording der redactie. Het eerste nummer bevat verder twee interessante bijdragen over Béla Bartok, een studie over den jongen Nederlandsen componist Hans Henkemans en een artikel over het Nederlandse gamelanensemble 'Babar Lajar'. Ook zijn reeds | |
[pagina 478]
| |
enkele der aangekondigde rubrieken vertegenwoordigd. De uitgave is zeer keurig en fijn verzorgde muziekvoorbeelden en foto's verduidelijken de betogen. Kortom, een flinke aanwinst in de reeks der muziektijdschriften. G. De Wolf. Maurice BOURQUIN, Vers une nouvelle Société des Nations. - 'L'évolution du monde et des idées', La Baconnière, Neuchatel, z.j. (1945), 281 blz., Zw. Fr. 7,50. Dit werk werd geschreven op den vooravond van het sluiten, te San Francisco, van het Charter der Verenigde Naties, waardoor ons de nieuwe Volkenbond geschonken werd. Het steunt derhalve op de ontwerpen die de definitieve regeling voorafgingen en voorbereidden: de Keure van den Atlantisen Oceaan (14 Augustus 1941), het voorontwerp te Dumbarton Oaks opgemaakt (op 9 October 1944 gepubliceerd), de besluiten in verband met het voorontwerp te Yalta getroffen (op 6 Maart 1945 gepubliceerd). - De definitieve Keure werd op 16 Juni 1945 aanvaard. In een Postscriptum toetst de schrijver ze aan zijn beschouwingen. In vier aanhangels wordt ons de tekst gegeven der Keure en der drie documenten die ze voorafgingen. De Heer Bourquin is in de bedrijvigheid van den Volkenbond sedert 1930 betrokken geweest, toen de tekorten der internationale organisatie sterker uitkwamen. Dit liet hem toe ons heel duidelijk aan te tonen waardoor de nieuwe organisatie de oude overtreft. Hij behandelt breedvoerig het netelig vraagstuk van het gezag der vijf groten in den Veiligheidsraad, omdat ze eenstemmig elken dwangmaatregel moeten goedkeuren en zichzelf van elken dwangmaatregel kunnen vrijwaren. Zijn oordeel is hier fijn geschakeerd: zonder de doorgevoerde regeling onverdeeld goed te keuren, laat hij uitkomen dat een overwegende invloed aan de groten moet toegekend worden en dat tenslotte onwilligheid van één der groten elke doelmatige actie van de Verenigde Naties onvermijdelijk zou lam leggen. Wie de ware betekenis van den nieuwen Volkenbond wil vatten en zich rekenschap wil geven van de wijze waarop hij geroepen is in het leven der volken in te grijpen, moet deze diepgaande studie lezen. Hij zal besluiten dat de instelling, te San Francisco tot stand gekomen, heerlijk werk tot wereldvrede en -welzijn kan verrichten. Op één voorwaarde nochtans: 'en dernière analyse c'est le “climat” du monde qui fixera son destin' (slot van het Avant-propos). K. du Bois. Chr. MONHEM, Colonisation. Principes et réalisations. - Derde uitgave, Zaïre, Antwerpen, 1946, 140 blz., Fr. 80. Nieuwe, zorgvuldig bijgewerkte uitgave van een keurig werk dat ons alzijdig inlicht over de hoofdzaak betreffende kolonisatie: over de beginselen die ze moeten beheersen; over de geschiedenis der kolonisatie vanaf den aanvang der grote ontdekkingen; eindelijk over den huidigen toestand. Zoals voor een vulgarisatiewerk past, werd dit laatste deel breedvoeriger behandeld. K.B. Perspanorama, door Documentatiedienst van Geloofsverdediging. - 't Groeit, Antwerpen, 1946, 122 blz., Fr. 50. Zulk alphabetisch register van de persuitgaven in ons land, waarbij we, voor elken naam en adres, iets over de bedoeling, den inhoud, de gezindheid, de godsdienstig-morele waarde vernemen; zulke lijsten van publicaties volgens hun bijzonderen aard ingedeeld: biedt dit werk ons niet, onmiddellijk bruikbaar, de vele inlichtingen aan, waarvan we die of die, haast dagelijks behoeven? Nu vinden we, in den doolhof der periodieken, veilig onzen weg. Het resultaat kan verbeterd worden. De bekendmaking van tijdschrift of blad geschiedt niet volgens dezelfde normen, en het valt ons op dat tamelijk veel godsdienstige publicaties niet vermeld staan. Zo De Bode van het Heilig Hart (Alken), De standaard van Maria (Rotselaar), Tijdschrift voor Liturgie (Affligem), het missietijdschrift van de Eerwaarde Paters Scheutisten... Stellig ontbreekt nog veel meer. E.J. C.H. DOUGLAS CLARK, D. Sc., The story of the atomic bomb. - A popular review of the principal discoveries which have led up to its production. With 22 figures in text, together with 7 photographs of famous scientists. - The Machinery Publishing Co., Brighton, z.j., 52 blz. Het is altijd een waagstuk in enkele bladzijden een of ander hoofdstuk der theoretische natuurkunde te willen vulgariseren. De Schrijver - geen beginneling - is er in geslaagd een degelijke en duidelijke uiteenzetting te geven over de principes van de natuurkunde der materie. Bovendien - dit is trouwens een kenmerk van de vulgarisatieliteratuur in Engeland - is de uiteenzetting minder notioneel dan wel genetisch; het is minder de natuurkunde op zichzelf dan wel de natuurkunde zooals ze gezien wordt door den mens. Het is een boekje dat wij graag lezen zullen en dat ons wat leren zal. P. Goedertier. |
|