Filmbespreking
Ondanks het zomerseizoen nog overal talrijke premières. Het is begrijpelijk. Vooral wat de Engelse en de Amerikaanse films betreft moest men de schade inhalen. Gedurende vijf jaar werd heel wat geproduceerd.
Zuiver artistiek gesproken is de belangwekkendste film welke ons de laatste twee maanden uit Amerika toekwam: Shangaï-Gesture. Het is een verwezenlijking van den sedert jaren uitgeweken Duitser, Joseph von Sternberg, waarvan men zich menig werk van formaat zal herinneren. Feitelijk is Shangaï-Gesture, alhoewel in de Hollywoodse studio's gedraaid, een specifiek Duitse film. Zij is dit door de trage manier waarop het onderwerp ontwikkeld wordt, door den nadruk die gelegd wordt op het plastische en het aesthetische, door de wanhoopsfilosofie welke er aan ten grondslag ligt, door de belichting en het rhythme die sterk aan de vroegere Duitse periode herinneren. De intrigue, die bijna uitsluitend in een speelhol plaats heeft, is ongelooflijk melodramatisch. Er is dan ook heel wat talent nodig om het aannemelijk te maken. Von Sternberg's meesterlijke, maar verouderde stijl, heeft veel gered. Hij drukt zijn stempel niet alléén op zijn technici, maar insgelijks op de acteurs die allen onder zijn machtige greep komen. Zoals hierboven gezegd, zuiver artistiek gesproken, is Shangaï-Gesture een film van betekenis. Moreel is zij absoluut onverdedigbaar, niet zodanig om het slot, dat, in werkelijkheid, een veroordeling van de geschetste wantoestanden inhoudt, maar in de eerste plaats om de cynische en zwoele atmosfeer waarin het geheel baadt en waarop meer dan nodig de aandacht wordt gevestigd.
Een andere interessante Amerikaanse film is This Land is mine. En ditmaal is het weer geen echt Amerikaanse film, maar nogmaals het werk van een uitgewekene, den Fransman Jean Renoir. Zeker, This Land is mine is niet van het gehalte zijner vroegere films met vooraan de onvergetelijke Grande Illusion. Het is niettemin een werk dat bewondering afdwingt en dat zijn maker tot eer strekt, - hetgeen niet altijd het geval is met beroemde Europeanen in de Amerikaanse studio's werkzaam. This Land is mine is een film over den Weerstand, 'somewhere in Europe'. Is het eindelijk 'de' film over den Weerstand? Nog niet. Maar het is toch een der meest geslaagde. Alles is op het vasteland niet gebeurd zoals Renoir het van over den Oceaan ziet, maar wij moeten ons over sommige vereenvoudigingen en onwaarschijnlijkheden kunnen heenzetten om enkel het zuiver menselijke te waarderen. Algemeen psychologisch is de film doorgaans juist gezien. Charles Laughton, de hoofdvertolker, is wel te toneelachtig, maar het blijft een zijner schitterendste rollen. Uitermate intelligent werk.
En nu de echt Amerikaanse films. Vooreerst: The Little Foxes (De Adder), verfilming van een beroemd toneelstuk van Lilian Hellman. Verfilmd toneel? Niet helemaal, ondanks een overvloedigen dialoog. Daarvoor is de kineast, William Wyler, te zeer een man van het essentieel filmische. Hij bezit een énig vlotten verhaaltrant. Zonder de details nutteloos te beklemtonen, doch evenmin zonder ze te verwaarlozen, weet hij steeds de gewenste atmosfeer te scheppen. Ook zijn acteurs weet hij in toom te houden. Hij eerbiedigt hun persoonlijkheid, maar hij duldt niet dat zij op het voorplan treden: Bette Davis mag haar rol naar believen uitspelen, zij mag echter niet schitteren. Zo hoort het. Zo bekomt men een homogeen geheel. Als film staat The Little Foxes beslist hoger dan de voorgaande productie van Wyler, Mrs. Miniver, maar zij zal niet hetzelfde commercieel succes kennen, omdat zij te bitter, te wrang is. Men denkt soms aan een roman of een toneelstuk van Mauriac. Zoals bij den schrijver van Le Noeud de Vipères en Asmodée wordt hier ook het egoïsme van sommige families aan de kaak gesteld. Er komen heel weinig sympathieke personages in voor. De meest antipathieke wezens krijgen het grote woord. Maar, zoals bij Mauriac, worden zij, hier ook, tot eenzaamheid gedoemd en straft het kwaad zichzelf.
Wat is daartegenover The White Cliffs of Dover een zonnige film, hoewel er alles ver van rooskleurig is, hoewel de oorlog hier eens te meer droefheid brengt. Maar alles wordt door een optimistischen bril bekeken. Het is misschien minder 'levensecht', zoals onze zwaarwichtige critici zeggen, doch wie zal ontkennen dat de invloed ervan op het groot publiek weldoend zal zijn? Het werk, onder den oorlog vervaardigd, heeft klaarblijklijk propagandistische doeleinden, maar deze worden behendig verdoezeld achter een door en door menselijk thema, dat, zonder psychologische diepten te bereiken, steeds weet te ontroeren door de meest eenvoudige middelen. Clarence Brown heeft daar een hand van weg. Men hoeft slechts aan zijn verfilmingen van O'Neill's: Ah! Wilderness en Saroyan's: The Human Comedy terug te denken. Ook de vertolkers zijn