Streven. Jaargang 13
(1945-1946)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 453]
| |
Woorden en werkelijkheid.Te oordeelen naar wat er gezegd wordt, bestaat er nagenoeg volstrekte eensgezindheid over het behoud der kleine natiën. Voor Amerika, het land van de vrijheid, kan daarover geen twijfel bestaan. Een lange traditie - door evenwichtspolitieke overwegingen ingegeven - maakt van het Britsche Rijk den verdediger bij uitstek van de belangen der zwakkere mogendheden. Sovjet-Rusland verwijt anderen aanslagen te plegen op de souvereiniteit van kleine of minder geëvolueerde volkeren. De betrokkenen zelf verdedigen natuurlijk hun vrijheid vastberaden: zijn zij niet 'de haarden van den materieelen en geestelijken vooruitgang der menschheid'? Het geschreven woord - wij bedoelen hier niet de geschreven officieele verklaringen maar wel de politieke literatuur - is veel minder geruststellend. Hoe Duitschland voorheen de 'Kleinstaaterei' verketterde is bekend. Thans wordt echter ook door gezaghebbende Amerikaansche en vooral door Britsche auteurs het recht der kleine staten op een onafhankelijk voortbestaan en de mogelijkheid daartoe in twijfel getrokken. Van Russische zijde is hierover minder tot ons doorgedrongen. Fransche publicisten aarzelen niet de ramp van 1940 aan het in gebreke blijven der kleine West-staten toe te schrijven en vinden daarin voldoende gronden om het onder (Fransche) voogdij stellen dier staten te suggereerenGa naar voetnoot1.. | |
[pagina 454]
| |
De gebeurtenissen zelf - die niet bedrieglijke criteria - zijn bepaald onrustwekkend. Nu er over het lot der kleine en middelgroote natiën door drie à vijf machtigen wordt beslist, nu de economische, politieke en militaire zelfstandigheid der zwakkeren steeds meer op het theoretisch plan wordt geschoven (is het noodig hiervan voorbeelden aan te halen?) rijst de vraag wat er van het zelfbeschikkingsrecht der volkeren nog overblijft. De O.V.V. zelf, supreme belichaming van de nieuwe wereldorde, vertrouwt de leiding van het internationaal leven in feite aan de vijf grooten toe en plaatst de numerieke meerderheid - hoe ondemokratisch dat ook klinken moge - in een onbetwistbaar ondergeschikte zooniet bedenkelijke positie. Dit alles wijst op een crisis der kleine natiën. Haar beteekenis kan moeilijk worden overschat. De oplossing ervan bepaalt in ruime mate de degelijkheid van de internationale ordening en zelfs de menschwaardigheid van het individueel bestaan van morgen. Het loont dus wel de moeite er onze bijzondere aandacht aan te wijden. | |
Feiten en begrippen.Een paar feiten om het probleem te situeeren: In 1919 vinden wij in Europa 29 staten, waarvan er 6 als 'groote' konden beschouwd worden. Inderdaad telden er 23 minder dan 20 millioen inwoners en 10 daarvan bereikten geeneens de 10 millioen. Sindsdien is het toepassingsveld van het begrip 'groote mogendheid' voortdurend gekrompen. Thans spreekt men nog van de groote vijf, van de groote drie, en, waar het zeer belangrijke aangelegenheden geldt, van de groote twee. Bedoelde grooten zijn dan nog veeleer plurinationale machten. Onder de kleinere of middelgroote staten zijn er vele van zeer jongen datum. Sommige danken hun bestaan aan het verdrag van Versailles, dat in het teeken stond van de Wilsoniaansche gedachte. Andere zijn slechts een eeuw oud: men vergete niet dat de dynastieke staten eerst in de xixe eeuw, onder den druk der nationalistische theorieën, de plaats moesten ruimen voor de nationaal-staten. Het valt onmiddellijk op dat het probleem der kleine natiën niet te isoleeren is. Practisch valt het samen met de ruimere kwestie der nationaal-statenGa naar voetnoot1.. In een algemeene uiteenzetting als deze meenen wij ons te mogen veroorloven ze als een geheel te behandelen. Wat is dan een natie? Ziehier de bepaling van Renan: 'Une nation est une âme, un principe spirituel. Deux choses qui, à la vérité, n'en font qu'une, constituent cette âme, ce principe spirituel. L'une est dans le passé, l'autre dans le présent. L'une est la possession en commun d'un riche legs de souvenirs; l'autre est le consentement actuel, le désir de vivre ensemble, la volonté de faire valoir en commun l'héritage que l'on a reçu indivis...' Aardrijkskundige, historische, cultureele, demographische en economische factoren vormen actieve bestanddeelen van een natie. Uit de definitie van Renan onthouden wij echter de 'idee' die ook Goethe in een natie zag, met name den vorm van een groot leven dat zich ontplooit. Want natiën zijn levende wezens. Ze ontstaan, groeien, bloeien, vervallen en sterven. Meer nog dan voor het individu is hun levenswil essentieel. De natie, als instelling, schijnt evenmin eeuwigdurend. Renan betoogde reeds: 'Les vérités humaines changent. Qu'est ce qui ne change pas ici bas? Les nations ne sont pas quelque chose d'éternel. Elles ont commencé; elles finiront'. Hij betreurde het: 'A l'heure présente, l'existence des nations est bonne, nécessaire même. Leur existence est la garantie de la liberté qui serait perdue si le monde n'avait qu'une loi et qu'un maître'. | |
[pagina 455]
| |
Het feit dat de nationaal-staten, van vrij jongen datum, thans reeds teekenen van crisis vertoonen, levert voldoende stof voor het vermoeden dat het hier een instelling geldt die aan bepaalde ideologische, sociale, economische en politieke factoren beantwoordt en derhalve den terugslag van gewijzigde maatschappelijke toestanden en levensvormen niet kan ontgaan. Meteen schijnt het vonnis geveld over de Hegeliaansche opvatting die aan den nationaal-staat een absolute waarde toekende. Dit moge hierna duidelijker blijken. | |
Stroomingen en tendenzenWat voor natuurlijke stroomen waar is, geldt ook voor politiek-sociale stroomingen. Hun loop, respectievelijk hun verloop, wordt begrijpelijker als men tot bronnen en oorsprong opklimt en met het terrein, respectievelijk met de levensvoorwaarden, rekening houdt. De inzet is belangrijk genoeg om een poging in dien zin te wagen. De oorsprong van den nationaal-staat is zoo complex als het verschijnsel zelf. Men kan vooral drie typen onderscheiden. Vooreerst de staten die den overgang beleefd hebben van een absolutistisch naar een grondwettelijk liberaal regime (Engeland en Frankrijk); vervolgens de staten gevormd door de vereeniging van talrijke kleinere politieke eenheden (Duitschland en Italië), of nog, staten die gemoderniseerd werden (Japan en Turkije); ten slotte de staten die zich van een vreemd juk hebben bevrijd (kleinere Europeesche landen). Kenschetsend in haast alle gevallen is de leidende rol gespeeld door den middenstand. Zonder de simplistische bewering te onderschrijven als zou de nationaalstaat niets anders zijn dan een instrument in handen van het bourgeois-capitalisme, moeten we toch vaststellen dat het mercantilisme waardoor versnipperde economische krachten werden samengebundeld, machtig tot de vorming er van heeft bijgedragenGa naar voetnoot1.. Buiten den industrieelen en handeldrijvenden middenstand zijn echter ook andere groepen van dezelfde sociale klas hierbij actief opgetreden, met name de vrije beroepen, de militaire kaste, de bureaucratie en de intellectueelen. In dit laatste verband zijn de namen van Fichte, Hegel, Treitschke, Mommsen, Mazzini, d'Annunzio, Kipling, Barrès en Maurras veelzeggend genoegGa naar voetnoot2.. Systematiseeren is steeds gevaarlijk. Toch kan men zeggen dat, terwijl sedert de middeleeuwen het gezag steunde op adel en clerus, in het laat-moderne tijdvak het verbond tot stand kwam tusschen politieke gezagvoerders en middenstandsklassen. Doch dit verbond is van tijdelijken aard gebleken, want juist in de economische krachtsontplooiing, die den bloei der moderne staten in ruime mate heeft bevorderd, lag de kiem van een verdere ontwikkeling. In uitzonderlijke gevallen liepen de politieke en de economische evolutie parallel en steunde een agressief nationalisme de internationale expansie. Maar over het algemeen ontstond de breuk tusschen de specifiek nationale en de economische belangen die ver buiten de staatsgrenzen uitgroeiden. Het kwam zoo ver dat de internationaal vertakte productie- en verkooporganismen het nationaal bestaan in het gedrang brachten. Men denke aan de niet-vaderlandsche leveringen en prestaties tijdens gewapende conflicten. Een tijd lang kon men hopen dat de economische internationalisatie en de nationale instellingen naast elkaar gingen voortbestaan. Zij die droomden van internationale arbeidsverdeeling en wereldliberalisme werden evenwel door den oorlog ontnuchterd. | |
[pagina 456]
| |
Ondertusschen voltrok zich eveneens een sociale kentering. De groeiende invloed van de arbeidersmassa verdrong geleidelijk den middenstand. Het leger en de administratie werden gedemocratiseerd. Het staatsgezag zocht dan ook meer en meer den steun van den 'gewonen man'. Een voorheen ongekende neiging tot internationale solidariteit der arbeidersklassen valt echter niet te ontkennen. Symptomatisch in het zelfde gedachtenverband is de gewijzigde houding van een ongewoon groot aantal intellectueelen tegenover het nationaal vraagstuk en hun ontvankelijkheid voor internationalistische theorieën. Dit verklaart, zonder ze daarom te verontschuldigen, diverse gevallen van burgerontrouw. Ten slotte is daar het politiek gebeuren. Met den dag neemt de steeds latente strijd tusschen politieke machten grooter afmetingen aan. Beleven wij niet den overgang van een wereld van afzonderlijke staten, door mirakels van evenwicht in stand gehouden, naar een soort 'imperium mundi'Ga naar voetnoot1.? Treffend is de analogie met den overgang van de Helleensche wereld met haar kleine staten naar het Imperium Romanum. De groote rivalen waren toen Rome en Carthago, het tooneel de Middellandsche zee; thans omvat het tooneel de gansche wereld, de hoofdspelers zijn gekend. Wat hebben kleine natiën in dit grootsche avontuur te beteekenen? Uit het voorgaande volgt één conclusie: de nationaal-staat wordt door de groote economische, sociale en politieke krachten voorbijgestreefd. | |
Weerbaarheid en leefbaarheid.Maar er is meer dan een algemeene oriënteering der sociale en politieke krachten. Er zijn dwingende wetten die zich niet laten miskennen. Daar is voornamelijk de weerbaarheid. Gezaghebbende stemmen van zoowat overal beklemtonen het feit dat de onafhankelijkheid en de neutraliteit van de kleine staten tot het verleden behoortGa naar voetnoot2.. Laski bestempelt ze gewoon als 'onzin': quite devoid of meaning. 'De regels van den codex van internationaal recht, die hen beschermen, worden alleen nageleefd zoolang de grootmogendheden, ingeval van conflict, oordeelen dat zulks met hun belangen overeenstemt. Een kleine natie die geographisch een aanvaller eenig nut kan opleveren is een basis en geen hindernis'. En hij verwijst naar Noorwegen, Denemarken, de lage landen, maar ook naar IJsland, Madagaskar, Irak en SyriëGa naar voetnoot3.! Indien het nog noodig was, heeft de jongste oorlog bewezen dat de kleine natiën niet in staat zijn hun neutraliteit te verdedigen. Enkele getolereerde uitzonderingen bevestigen alleen den regel. Het atoomwapen maakt hun weerbaarheid voorloopig hopeloos. De materieele leefbaarheid der kleine natiën schijnt op het eerste gezicht niet zoo rechtstreeks bedreigd. Enkele onder hen, ook België, weten zich goed te redden. Andere daarentegen worden alleen met buitenlandsche hulp in het leven gehouden. Alleszins werkt de volstrekte souvereiniteit van een massa kleine eenheden thans haast even hinderlijk op productie en distributie als het systeem der binnenlandsche tolrechten onder het 'ancien régime'. Willekeur op economisch en financieel gebied zal door de grooten voortaan niet meer geduld worden. | |
[pagina 457]
| |
Op langen termijn is de materieele leefbaarheid wellicht een dwingender imperatief dan de weerbaarheid zelve. De economische zwakte der kleine natiën neemt toe naarmate de technische ontwikkeling vordert. Zooals op militair gebied, strijden de machtigen hier met onvergelijkelijk sterker wapens. Zoodra eenmaal wordt aangevoeld hoe kleine markten, kleine productie-systemen en kleine financieele middelen de vrijheid en den levensstandaard van den mensch beperken, zijn hun dagen geteld. De nationaal-staat blijkt steeds minder bij machte om de twee groote vrijheden 'freedom from fear and freedom from want', zooals Roosevelt ze formuleerde, te verzekeren. Zijn eigen politiek en materieel bestaan wordt met den dag meer problematisch. | |
Functie en orgaan.Zoo dringen we dan tot de kern van het probleem door. Ten overstaan van de categorische imperatieven die we zooeven vaststelden is het bestaan van een min of meer homogene ras- of taalgroep, verbonden door een gemeenzame traditie en door een gemeenzame cultuur, niet langer meer de hoofdfactor die het ontstaan of het voortbestaan van een onafhankelijke politieke eenheid bepaaltGa naar voetnoot1.. De natie is niet meer de 'volmaakte maatschappij' die ze eens was. De nationaal-staat kan zijn functie van beschermer der specifiek nationale waarden niet meer doelmatig vervullen. Over de vormen en instellingen die deze taak moeten overnemen (O.V.V., regionale of andere verbonden) kan worden getwist. Over den grond van de zaak: de noodzakelijkheid om - zij het dan gedeeltelijk - den grondslag der politieke souvereiniteit van den nationaal-staat naar machtiger organen te verleggen, bekwaam om de vrije ontplooiing van het nationaal leven te verzekeren, kan geen twijfel bestaanGa naar voetnoot2.. De gebeurtenissen hebben niet gewacht tot kamergeleerden tot dit besef kwamen om er zich naar te schikken. Ook in het sociale en politieke leven schept de functie het orgaan. Zijn wij niet de getuigen geweest van de uitbreiding van staten die, gegrondvest op het nationaal ideaal, maar onmachtig dit ideaal volledig te verwezenlijken, tot de opslorping van kleinere natiën overgingen? Aldus voltrok zich een proces dat, hoewel zich bewegend op een ruimer plan, toch veel gelijkenis vertoonde met de vorming van nationaal-staten waarbij de sterkste eenheid zijn wil en wet aan de zwakkere opdrong. Dit kon nog een vorm zijn van imperialisme waartoe vrijwel elke viriele staat, tot volle ontwikkeling gekomen, overgaatGa naar voetnoot3.. Zagen wij echter ook niet, in een geest van wederzijdsche verstandhouding, plurinationale staten tot stand komen, sterk politiek vereenigd, ondanks de ruime autonomie der aangesloten nationale groepen? Het Britsche Gemeenebest is hiervan het typisch voorbeeld. Dit politiek systeem, steunend op vrij aanvaarde samenwerking, heeft, tegen vele verwachtingen in, het bewijs zijner degelijkheid geleverd. De federale staat is een andere formule om uit het slop te geraken waartoe de vereenzelving van natie en staat heeft geleid. Zochten ten slotte reeds vóór het tweede wereldconflict de kleine natiën niet herhaaldelijk zich regionaal te groepeeren? Theoretici drijven het verband tusschen orgaan en functie zóó ver dat ze elke autonome ruimte zonder meer uitschakelen en het strenge principe: één functie, één orgaan wenschen te zien toepassen. B.v., continentale organisatie van het verkeer per spoor, wereldorganisatie van luchtverkeer, geldomloop, enz. Hoe | |
[pagina 458]
| |
logisch ook, de toepassing van dit systeem zonder compromis schijnt voorbarig: de geesten zijn daarvoor niet rijp. Toch zijn er realisaties in dien aard: Bretton Woods is daarvan het jongste voorbeeld. De tendens naar grootruimte - onder diverse vormen - is algemeen. Zij is onafhankelijk van elk politiek regime en van elke ideologie. Zij volgt alleen uit het besef dat bepaalde menschelijke aangelegenheden moeten worden behandeld door grootere groepen dan tot nog toe het geval was. | |
Ondergang of aanpassingIn het licht van bovenstaande beschouwingen ziet de toekomst van de kleine natie er vrij onzeker uit. Maar hoe dan het hedendaagsche bestaan van tal van kleine natiën verklaard? Wat ook de beteekenis weze van het nationaal gevoel en van de innerlijke cohaesie der kleine staten, het valt niet te loochenen dat deze niet zouden kunnen voortbestaan indien zulks niet door de groote mogendheden geduld werd, m.a.w., indien zulks niet met hun belangen strookte. De staatkundige rivaliteit, de 'balance of power' -politiek en de algemeene erkenning van het souvereiniteitsrecht - de drie effectieve krachten die tot het ontstaan en het voortbestaan van de kleine natiën hebben bijgedragen - zijn vóór alles uitdrukkingen van de politiek der grootmachtenGa naar voetnoot1.. Wat meer is: hoe volmaakt een systeem van collectieve veiligheid ook moge zijn, de doelmatigheid ervan hangt nogmaals af van de groote wereldmachten. De combinatie van gelijk welk aantal kleine mogendheden vormt nog geen grootmacht. Rekening houdend met hun economische en militaire zwakheid, kunnen kleine natiën zich slechts verdedigen dank zij de samenwerking, onder een of anderen vorm, met een sterke mogendheid. Is het lot der kleine natiën dan bezegeld? Niet noodzakelijk. Vooreerst vergete men niet dat in de huidige wereld volstrekte zelfbeschikking, m.a.w., het absolute recht om zijn eigen lot te bestemmen, voor gelijk welken staat, den grootsten inbegrepen, noch moreel, noch materieel denkbaar is. Dit zou alleen zijn voorbehouden aan een staat die het Imperium mundi zou veroveren. Zoover zijn we nog niet. Internationale samenwerking is nu eenmaal geboden. Voor de kleine natiën komt het er op aan welken vorm die samenwerking met de grootere zal aannemen. Het gaat er bepaaldelijk om of die coöperatie noodzakelijk de miskenning der hoogere menschelijke en der specifiek nationale waarden medebrengt of niet. In hun agressieve politiek hebben sommige mogendheden gepoogd de nationale eigenschappen van kleinere, militair of anderszins veroverde, politieke eenheden te smoren. Zij stuitten hierbij op de hevige oppositie vanwege de betrokken gemeenschappen. Dat zulks de expansie der aldus handelende grootmachten sterk kan hinderen en zelfs gevoelig tot hun ondergang kan bijdragen, hoeft geen betoog: de jongste oorlogsgebeurtenissen zijn in dit opzicht leerrijk. Kan bewuste cooperatie integendeel verloopen met wederkeerige inachtneming van eigen aard en belangen der betrokken natiën dan is er geen bezwaar tegen dat groote en kleine natiën hun respectieve en proportioneele functie in de beste verstandhouding zouden vervullen in het raam van één zelfde politieke organisatieGa naar voetnoot2.. Er bestaat immers geen grondige tegenstelling tusschen de belangen | |
[pagina 459]
| |
der kleine en die der groote natiën. Integendeel hebben kleinere natiën er voordeel bij dat de groote hun verantwoordelijkheid volledig opnemen. Ook dit heeft 1940 ten overvloede bewezen. De tijd schijnt echter gekomen om een einde te stellen aan de verwarring tusschen nationale levenswijze en nationale souvereiniteitGa naar voetnoot1.. Nu de kleine natie op zichzelf steeds minder in staat blijkt afdoende garanties te bieden om de nationale krachten ongehinderd te laten ontplooien, schijnt het aanvaarden van een ruimer verband, waar die veiligheid opnieuw voorhanden is, als vanzelf aangewezen. Het leven neemt steeds nieuwe vormen aan. Wil de kleine natie overleven, moet zij zich aan die nieuwe vormen aanpassen. | |
Psychologie en moraalHet zou dwaas zijn den ommekeer in de denkwijze te onderschatten die dergelijke aanpassing veronderstelt. Het volstaat immers niet de nationale waarden in een nieuw perspectief te leeren zien. Het gaat er bijzonder om het patriotisme - het diep ingeworteld en machtig gevoel dat onder den druk der oorlogsomstandigheden nog zoo schitterend opflakkerde - op een nieuw focuspunt te richten. De feodale en dynastieke stelsels steunden vooral op persoonlijke trouw. Daarna trok de gehechtheid aan land en huis, aan instellingen, aan taal, cultuur en traditie zich rond den nationaal-staat samen. De zelfde geestelijke krachten moeten, althans gedeeltelijk, op internationale organen en instellingen worden overgedragen om het succes er van te verzekeren. De aanpassing aan nieuwere levensvormen zal ook, voor de kleine natiën, het aanvaarden met zich brengen van militaire en economische verplichtingen, zwaarder dan die welke de neutraliteit vergde. Het zal alles behalve gemakkelijk zijn het evenwicht te bepalen tusschen de gewenschte relatieve nationale zelfstandigheid en de behoeften van een intiemer internationale samenwerking. Ook vanwege de leidende mogendheden zal veel takt en begrip vereischt worden. Psychologisch is het van het hoogste belang dat zij eigen aard en wezen der zwakkeren beseffen en eerbiedigen. In laatste instantie blijkt dan ook, bij den overgang naar gewijzigde politieke instellingen, de moreele factor van doorslaande beteekenis. Er is dringende nood aan vaste beginselen om de internationale ontwikkeling langs veilige baan te leiden. De bron dier beginselen is noodzakelijk van philosophischen aard. Reeds werd de meening uitgedrukt dat, om een wereldorde te bouwen, een gemeenschappelijke 'operatiebasis' der bijzonderste ethische doctrines zou moeten voorhanden zijnGa naar voetnoot2.. Niemand kan echter ernstig betwijfelen dat, in het Westen, alleen het Christendom een moreele basis kan bieden, plooibaar genoeg om aan de nieuwe toestanden te beantwoorden en tevens stevig genoeg om het behoud der hoogste waarden voor mensch en gemeenschap te waarborgen. | |
Kleine natien en wereldorganisatieIn een volmaakt geordende internationale samenleving, waar de wetten der rechtvaardigheid en der naastenliefde (die ook voor de natiën gelden) zouden erkend en nageleefd worden, zou het vraagstuk der kleine natiën zich niet acuut stellen. Doch dit ideaal werd, zelfs bij benadering, niet bereikt. Het experiment van den Volkenbond had eerder een treurig verloop. In de O.V.V., die thans het internationaal leven beheerscht, wordt de verantwoordelijkheid der wereldorde in zoo ruime mate aan de grootste mogendheden toevertrouwd dat aan de kleinere haast niets anders overblijft dan bij hen bescherming te zoekenGa naar voetnoot3.. Het | |
[pagina 460]
| |
geldt hier alleen een formeele bevestiging van een feitelijken toestand. Dit beteekent echter niet dat de functie der kleine mogendheden tot niets herleid wordt. Integendeel is er een verheven taak voor hen weggelegd. Zij vormen als het ware het wereldgeweten, want hun belangen vallen meestal samen met die van een rechtvaardige orde: 'We shall all be the gainers if we can create a world, fit for small states to live inGa naar voetnoot1..' Practisch kan het verbroken evenwicht tusschen kleine en groote staten in zekere mate hersteld worden langs de regionale groepeeringen om die de O.V.V. aanvaardt en aanmoedigtGa naar voetnoot2.. Indien de gewestelijke verbonden tot homogene en evenwichtige groepen konden uitgroeien, dan zou niet alleen de overheersching der grootsten tot redelijke verhoudingen kunnen worden teruggebracht, maar dan zouden tevens de nationale horizonten in zake economische organisatie, weerbaarheid, politieke verhoudingen en cultureele betrekkingen aanzienlijk kunnen verruimd worden. Daar schijnt, momenteel, de regelmatige en eenige weg te liggen langswaar de kleine natiën de aanpassing aan nieuwe politieke levensvormen zouden kunnen bereiken zonder hun eigen aard en traditie, hun moreele en cultureele zelfstandigheid prijs te geven. | |
SlotwoordHoe graag wij het ook zouden doen, wij kunnen niet de overtuiging deelen van hen die de bestaansmogelijkheid der kleine natiën, in den huidigen vorm, als verzekerd beschouwen. Wij achten het, integendeel, alles behalve raadzaam aan verouderde instellingen koppig vast te houden, terwijl de werkelijkheid geen stilstand kent. Er zijn wel eens natiën en zelfs beschavingen ten onder gegaan omdat zij zich niet aan den tijdstroom wisten aan te passen. Politieke en sociale instellingen, zooals alle menschelijke organisaties, - al werden ze dan ook met de hoogste principes verbonden (vrijheid, zelfbeschikkingsrecht, enz.) - kunnen nooit als de uiteindelijke, onveranderlijke en definitieve belichaming dezer principes beschouwd worden, maar slechts als voorbijgaande uitdrukkingen van het eindeloos pogen van den mensch om aan steeds gewijzigde toestanden en levensvoorwaarden het hoofd te bieden. Veel meer dan den vloed te miskennen en gevaar te loopen er ten slotte hulpeloos door te worden meegesleept, past het de strooming met kouden realiteitszin te onderkennen en er de vaart naar te schikken. |
|