| |
| |
| |
De vrouw en het opbouwen van een nieuwe kultuur
door Philippine vande Putte
Wat we nu allen met zekerheid weten is, dat wij leven in een leelijke, wreede wereld. Het is triestig, maar het is zóó. Het is alsof wij deze laatste maanden een inventaris aan het opmaken zijn, niet alleen van onze graven en puinen, van onze vernielingen en armoede, van onze verlies-rekeningen en faillieten, maar ook van de gebroken levens en misvormde gewetens, van de wreedheden waaraan zich menschen hebben schuldig gemaakt, van verbittering en haat, die werden opgestapeld, van onrechtvaardigheid en leugens, die zich hebben geïnstalleerd in dezen tijd.
Wij leven in een leelijke wereld en wij weten het pas voor goed nu wij denken aan herstel en heropbouw, nu wij willen herboren worden, dieper ademen, schooner leven.
Nu weten wij, dat - om nog het woord 'vrede' met geloof te kunnen uitspreken, - niet alleen een wettelijke orde, op sociaal en internationaal plan, moet tot stand komen, maar - en het is reeds veel herhaald - dat wij een nieuwe kultuur moeten opbouwen.
Ons werd in dezen tijd nochtans zooveel in handen gegeven om een schoonere wereld te kneden: wij beschikken over mogelijkheden tot verstandelijke ontplooiing, die in de laatste halve eeuw voor een veel ruimer publiek toegankelijk werden; de groote massa geniet een ontwikkeling, die haar den weg opent naar kennis, kunst en geestesleven. Wij kunnen bogen op een groote stoffelijke vooruitgang, die het leven van den doorsneemensch comfort heeft bijgebracht en hem dus geestelijk onafhankelijker zou moeten maken. Wij hebben meer bewegingsvrijheid, meer boeken en kranten, meer contact met de geheele wereld door pers en radio.
Wat we echter niet of weinig hebben zijn 'gezonde koppen'. Wij bezitten geen ware ontwikkeling, geen beheersching genoeg van de stof door den geest. Er is een nijpend gebrek aan ware kultuur en de uiterlijke beschaving, waarmee wij ons modern leven en onze armoede willen sieren, is meestal geleid door gril en naäperij. Zij is een valsche kroon op ons hoofd, een artificieele bloem op ons kleed, een glimlach uit de kinema, een fatsoenlijkheid uit een boekje, een schoonheid uit een modeblad.
Vloeit dit alles niet voort uit het feit, dat de boom onzer kultuur wel een stam heeft van intellectueele vaardigheid en materieele mogelijkheden, maar dat diezelfde boom geen wortel schiet in den natuurlijken, levensnoodzakelijken grond. Een boom die niet in den hem meest geëigenden grond wortelt, kan immers geen schitterende bloem of goede vrucht dragen. De grond waaruit onze kultuur opgroeien moet, wil ze de gewenschte beschavingsvruchten voortbrengen, is vooreerst de natuur, het waarachtige, echte wezen van menschen en dingen. Maar in de diepste
| |
| |
diepten van al wat is, vinden we het transcendenteele, eeuwige en oneindige Zijn. En zoo wijst deze eerste voedingsbodem naar het volmaakte opperste Wezen, naar God. Een kultuur opbouwen buiten dit Wezen, dat hij aanbidt of tastende, verlangende zoekt en dat hij roept in zijn geloof of in zijn nood, ware voor den mensch een absurde poging om orde te scheppen door alle hiërarchie omver te werpen. Die poging wordt echter al te dikwijls ondernomen.
Zonder natuurgetrouwheid en Godverbondenheid dus geen kultuur. En hier moeten wij ook aan toevoegen dat deze gebondenheid in het christendom en in het bovennatuurlijke zijn volledige en harmonieuze uitdrukking en verwezenlijking vindt. Alleen diegenen, die vanuit deze diepste gronden van hun eigen wezen, natuur en bovennatuur, een kultuur willen omhoog bouwen, zullen aan de wereld een nieuwe veiligheid, een nieuwen levensadem, een nieuwe schoonheid en beschaving geven. Uit deze gronden zullen zij de ware kultuur doen ontspruiten.
***
De vrouwen nu moeten weten, dat zij bij het opbouwen van die nieuwe kultuur een belangrijk en onvervangbaar deel bij te brengen hebben. Niet de vrouwen alleen echter zullen deze kultuur doen opbloeien. Het ware onzin, dit te beweren; maar naast en met den man moet de vrouw haar deel bijbrengen, want enkel man en vrouw samen volvoeren een evenwichtig menschelijk werk.
Vooraleer te zeggen wat wij onder specifiek vrouwelijke taak verstaan, willen wij even laten opmerken, dat wij niet alle activiteit van de vrouw als specifiek vrouwelijk willen bestempelen. Er zijn heel wat gebieden, waarin de vrouw even productief is als de man. Hoe meer de vrouw een algemeene ontwikkeling zal genieten, hoe talrijker die gebieden zullen worden, al zal de vrouw toch altijd elk werk doen op haar manier en er een eigen stempel op drukken.
Door het werk, dat ze in deze takken der bedrijvigheid levert, volvoert ze dus niet een specifiek vrouwelijke taak. Maar daarnaast zijn er takken, waarvoor niet uitsluitend, maar in hoofdzaak, beroep zal moeten gedaan worden op de vrouw. Die eigen taak van de vrouw is, me dunkt, aan de twee polen der kultuur gelegen.
Eenerzijds moet de vrouw door haar wezen zelf de kultuur vastwortelen in haar essentieele gronden: in de natuur en in God. Wij beweren niet dat zij tractaten hoeft te schrijven over haar gebondenheid, of dat zij er zich zelfs volkomen bewust van hoeft te zijn (al is dit niet uitgesloten), maar zij moet in den kultuuropbouw zelf wortel zijn door haar wezen en haar levenswijze.
Anderzijds: aan de andere pool der kultuur moet zij alles, wat groeide uit den God-natuurbodem en verwerkt wordt door menschelijk vernuft en arbeidskracht, gebruiken, omzetten tot levensstijl en ware beschaving.
Door de vaardigheid van haar vingeren, door de fijnste vezels van haar gemoed, door de innerlijke en uiterlijke gratie van haar vrouw-zijn moet zij dien levensstijl en die beschaving concretiseeren in onzen tijd. En deze beschaving zal schoon zijn, indien ze de waarachtige uitdrukking wordt van het innerlijk wezen, vastgeworteld in de gronden van de kultuur.
| |
| |
| |
I
Hoe zal de vrouw de wortel zijn in de gronden van de kultuur?
Laten wij vooraf opmerken dat wij steeds de natuurlijke en bovennatuurlijke werkelijkheid voor oogen hebben, waar wij in onze verdere uiteenzetting spreken over de gronden, waaruit de kultuur moet opbloeien.
Welke zijn nu de voornaamste aspecten van de taak van de vrouw op dit gebied?
| |
De vrouw moet eerst en vooral de kultuur doen wortelen in het leven zelf
Een kultuur, die niet trillend en wroetend gebonden is aan het leven, aan de vruchtbaarheid, is ten doode opgeschreven. Levend zal ze echter zijn, als de vrouw haar natuurlijke gebondenheid aan het kind erkent, aanneemt en daarvan grootendeels leeft.
De vrouw moet dit niet zeggen of bewijzen met woorden, maar zij moet die gebondenheid zijn. Onze tijd heeft vrouwen noodig, die het zeer natuurlijk vinden in het huwelijk een kindje te verwachten; vrouwen, die verlangen naar een kind, die schreien om een kind, vrouwen, die graag kinderen zien, die lachen naar een kleuter, die er deugd van hebben een kind te wasschen, te verzorgen, een strikje in het haar te vlechten, of kindergeheimen te aanhooren. Vrouwen, die weten wat die gebondenheid meebrengt aan last en vertrappeld worden, maar die ook weten dat zij daarbuiten meestal slechts verschrompeling en verveling zullen vinden. Zoo deze overtuiging haar deel is, zal de vrouw de wortel der kultuur zijn in het trillende leven zelf.
| |
De vrouw moet de wortel zijn van het sociale leven
Wat bedoelen wij daarmee? - Het sociale wezen, dat wij mensch noemen, moet ergens in de menschheid, waaraan hij met heel zijn persoonlijkheid gebonden is, een intiem aanknoopingspunt hebben. Zoo is hij wel vastgeworteld in zijn vaderland en in zijn beroepsgemeenschap; maar uiteindelijk is hij het diepst vastgeankerd in die cel, die kern, die zijn thuis is. Dit thuis is voor den mensch het centrum van de wereld, de haven, waarheen hij steeds terugkeert, al ware het maar in zijn herinnering en heimwee; dit thuis is de kust, waar hij aanspoelt, waar hij in vreugde en pijn met al zijn levensbehoeften komt stranden.
Welnu, wij weten toch, dat het de echte vrouw is, die het ware thuis schept. Zij is het, die dat levenscentrum vormt, waar de huisgenooten in vastwortelen en van waaruit zij hun leven richten.
En dit thuis is niet alleen de kern van het sociale zijn van den mensch, maar ook de grondslag van zijn sociale ontplooiing en zoo de grondslag van zijn kultureel zijn. Immers, het thuis is eerst en vooral voor de vrouw zelf het milieu, waar zij tot de schoonst menschelijke ontplooiing komt; het thuis maakt van de vrouw de moeder, de moederlijke vrouw.
En evenzeer maakt de moederlijke vrouw in het gezin, de man tot vader en tot vaderlijken man. Samen bewerken zij in het gezin die harmonische samenwerking van man en vrouw in liefde en levensstrijd, die vruchtbare
| |
| |
eenheid, die hen beiden vollediger mensch maakt. Vooral door deze wederzijds verrijkende wisselwerking tusschen man en vrouw is het thuis het centrum, waarin de diepste grondvesten der kultuur gevonden worden.
| |
De vrouw is ook de wortel van het persoonlijk leven van de anderen
Men spreekt zooveel over den eerbied voor den persoon, maar de toetssteen van dien eerbied is te vinden in de onderlinge menschelijke bejegening. Wanneer iemand bij zijn medemensch een eerbiedige, begrijpende waardeerende bejegening ontmoet, dan voelt hij zich groeien en voelt hij zich meer 'mensch' worden. Voor wie ons begrijpt, worden we meer ons zelf, ontplooien wijder onze mogelijkheden, worden we een persoonlijkheid, in den vollen zin van het woord.
Zonder twijfel is het de vrouw, die het best met haar vrouwelijke intuïtie en haar gemoed een ander mensch kan benaderen met dien eerbied en die intieme, begrijpende waardeering, die het beste in ons wakker roept. De moeder is van deze wekkende eigenschap de meest volmaakte expressie.
Het is voor onze moeder dat wij op de meest ware en diepe wijze 'iemand' zijn. Voor haar 'tellen' wij; zij komt tot ons, als bestonden wij alleen op de gansche wereld.
Zoo wordt de vrouw, de moederlijke vrouw, zelfs indien zij geen kinderen heeft, steeds in elk midden de wortel van het persoonlijk leven der anderen, daar ze deze helpt hun persoonlijkheid zoo rijk mogelijk te ontplooien.
Wanneer wij dan bedenken, dat de vrouw die rol speelt, niet met woorden en verklaringen, maar hoofdzakelijk met 'zorgen', met dagelijksch omringen, met ontelbare kleine diensten, dan krijgt ook haar soms zoo misprezen huishoudelijke taak een allereerste plaats onder de menschelijke kultuur-factoren, omdat het langs die dagelijksche materieele zorgen is, langs het scheppen van een milieu, dat de vrouw de wortel wordt van het persoonlijk en sociale leven der anderen.
| |
De vrouw moet wortel zijn in het godsdienstige en in de zedelijke wetten van het leven
In veel werken van psychologie werd reeds aangetoond hoe de vrouw door haar grootere gebondenheid aan het leven, aan de personen, aan de familie ook de behoefte voelt met heel haar wezen en met heel haar leven vastgeworteld te blijven in het godsdienstige. Zij is dan ook meestal meer konsekwent gebonden aan de eeuwige, goddelijke wetten van het leven en zelfs de subtielste drogredenen kunnen haar moeilijk losrukken uit die gebondenheid.
Daarbij noopt de liefde en de bezorgdheid voor haar geliefden haar ertoe in de wisselvalligheden en beproevingen van het leven steeds bescherming en hulp te zoeken bij den God en Heer, die hun leven in handen heeft. Daarom ook bloeit in het hart van elke natuurgetrouwe en geloovige vrouw, die delicate, diepe vroomheid op, die vooral aan de Vlaamsche vrouw die kenschetsende bezonkenheid, wijsheid en teederheid schenkt.
En zoo is dan ook de vrouw de wortel in den diepsten grond van de kultuur: in de eeuwige zedelijke wetten en in God.
| |
| |
| |
II
Hiermede is nu tevens het verband gelegd tusschen de twee polen van de kultuur. De kultuurboom, die in de geëigende gronden van natuur en bovennatuur wortelt, zal ook goede vruchten voortbrengen.
De innerlijke kultuur zal aldus uitbloeien in een concrete levenswijze, in een levensstijl en uiterlijke beschaving. Daartoe worden de mogelijkheden van een bepaalden tijd, van een bepaalde streek, van bepaalde traditioneele en geschiedkundige gegevens aangewend.
Zoo vindt een kultuur haar uitdrukking in het dagelijksche levens-rhythme, in de praktische levenswijze, in de beschaving. Deze is, of moet althans zijn, de waarachtige uitdrukking van den geestelijken inhoud in bepaalde levenscondities. Alleen indien ze werkelijk groeit uit het innerlijk wezen, dus uit ware kultuurgronden, is de beschaving waardevol en levensecht.
En hier moeten wij weer de vrouw ontmoeten, willen wij dit beschavingsproces zich harmonisch zien voltrekken.
De vrouw, de wortel van de kultuur, moet aan die kultuur tevens haar concreet aanschijn en haar concrete beschaving bezorgen. Daar vindt haar vrouwelijke aanleg ook het terrein, waar zij haar innerlijke waarde en haar levensbeschouwing verwerken kan door haar fijnste vrouwelijke gevoeligheid, haar delicaat genuanceerd inzicht, haar geschakeerde vaardigheden, haar zin voor details en afwerking, haar drang naar schoonheid.
En daarom ligt ook daar haar macht; want deze taak geeft juist aan de vrouw haar gratie, haar uitstralingskracht, haar invloed, haar meesterschap in het scheppen van levensmilieu, levensgewoonten en levensstijl, die voor den mensch in het praktische leven van iederen dag de sterkste vormende en leidende kracht bezitten.
Wanneer wij van nabij beschouwen hoe de vrouw deze hare taak vervult, dan merken wij dadelijk dat ze allerminst abstract en algemeen is. Deze taak is geen werkplan of geen formule, maar wel een levensuiting, en daarom is zij steeds wordend en wisselend, steeds eigen aan een bepaalden tijd. Het is nu, in onze levensomstandigheden, dat de vrouw de beschaving moet maken, het is met de huidige mogelijkheden dat ze het levensmilieu, de levensgewoonten en den levensstijl scheppen zal.
| |
Het levensmidden
Het moderne levensmidden moet door de vrouw van dezen tijd worden gecreëerd en opgebouwd, vooral op die plaats van de wereld, die het centrum uitmaakt van ieders levensontplooiing, namelijk 'zijn thuis'.
Hebben wij aan dit milieu en dit thuis een eigen uitzicht, een eigen atmosfeer gegeven? Hebben wij ons midden gemaakt tot wat het voor ons, eigentijdsche Vlaamsche menschen, zijn moet? Me dunkt van niet. Wij teerden op wat wij overerfden en... wij copiëerden vooral heel veel.
Alles is nog te doen, op enkele uitzonderingen na, om het eigen Vlaamsch burgersmidden te scheppen; en wanneer wij naar steun zoeken voor het tot stand brengen van een eigen gerieflijken, schoonen stijl in de volkswoning, dan vinden wij over het algemeen weinig begrijpen en medewerking.
| |
| |
Wij hebben op dat gebied nog een reuzentaak voor den boeg, en vooral de vrouw zal hier toonaangevend moeten zijn om ons tegen alle misbruiken en overdrijvingen van geünifieerde, geprefabriceerde, gerationaliseerde huizen en meubels te beschermen; maar ook om met moderne middelen, door eigen keuze, eigen schikking en door elk detail van de huisversiering, door eigen keuze, eigen schikking en door elk detail van de huisversiering, de eigen ziel, de eigen atmosfeer van een thuis tot uitdrukking te brengen.
| |
De levensgewoonten
Ook het vormen van de eigen levensgewoonten is een even moeilijke als belangrijke taak. Wij zijn overrompeld door vreemde, onwerkelijke, door de film voorgespiegelde levensgewoonten. Men beoordeelt en veroordeelt dit nadoen van vreemde zeden meestal te uitsluitend vanuit eng-zedelijk oogpunt, maar de fout ligt veel dieper: het is een gebrek aan natuurgetrouwheid, oorspronkelijkheid, persoonlijkheid en ook een gemis aan nationaal bewustzijn. Wij moeten onze eigen levensgewoonten als een uiting van onze geaardheid, onze traditie, ons levensinzicht en onzen levenswil doen uitgroeien. Wij moeten op de eerste plaats een modern, Vlaamsch familieleven tot stand brengen. Al te dikwijls wordt nog als voorbeeld aangehaald de formule van het familieleven van vóór dertig jaar: 'zij bleven altijd thuis en waren altijd samen'.
Verre van ons de waarde en schoonheid van die oude familietraditie te willen verminderen, maar wij leven in een anderen tijd. Veel oude gebruiken hebben afgedaan, veel nieuwe mogelijkheden bieden zich aan om verwerkt te worden in een familieleven, meer aangepast aan den eigen tijd. Het zal de vrouw stellig moeilijker vallen nu een sterk familieleven op te bouwen, dan in een tijd, waarin de familieleden bijna uitsluitend op elkaar waren aangewezen voor opvoeding, ontwikkeling en ontspanning. Maar niets zegt ons, dat het nieuwe moderne familieleven minder schoon, minder bindend en opvoedend moet zijn dan het oude. Het zal er van afhangen of de moderne vrouw in het gezin genoeg behoefte-dekking, genoeg gemoedsvoldoening, genoeg warmte, genoeg gemeenschapsleven en ziele-eenheid zal weten te vrijwaren om er, langs het familiaal leven om, het centrum te vormen van het leven van ieder der huisgenooten.
Het scheppen van levensgewoonten is een reuzenwerk, bestaande uit ontelbare nietigheden, een reuzenwerk van wijs inzicht en sterke keuze, van verweer, van toewijding en van gezag; een reuzenwerk dat nietig lijkt, zich aan geen enkel oogenblik bindt, maar aan elk moment en elke kleine daad zijn juiste waarde geeft, om er de levensdaden en levensgewoonten mee te vormen, die den grondtrek zullen uitmaken van onze moderne beschaving.
| |
De levensstijl
Maar dat scheppen van levensgewoonten en levensmidden zal de vrouw niet systematisch, niet als een programma uitvoeren. Die taak zal en moet steeds louter levensuiting blijven, uiting van eigen ziele-adel, van diepe verlangens en betrachtingen, van eigen gevoeligheid en smaak. Daarom zal en moet die levensbeschaving oneindig geschakeerd zijn en in haar wisselende vormen uitgroeien tot een gevariëerden levensstijl.
Voor het boetseeren van een hoogstaanden fijnen levensstijl is de vrouw
| |
| |
in de eerste plaats verantwoordelijk. Zij schept hem door het verwerken van vier hoofdelementen: tact, evenwicht, droom en schoonheidszin.
Levensstijl moet geboren worden uit tact in al zijn vormen: tact die voornaamheid weet te eischen zonder dwang, die welzijn, warmte en gezelligheid als een onmisbare atmosfeer aanziet, en die deze met schijnbare nietigheden, maar vooral met veel persoonlijk overwicht weet tot stand te brengen.
Evenwicht is een soort tact; doch het veronderstelt buitendien nog een ongewone beheersching, die op haar beurt slechts door een wel bewuste vorming van eigen wil en persoonlijkheid kan verkregen worden. Evenwicht is de macht om niet alleen de middelen van geld en goed, maar ook de geestelijke gaven van verstand en verbeelding door de verschillende karakters in een familiaal verband saamgebracht, tot een harmonisch geheel te doen uitgroeien. Evenwicht is de grondslag van de beschaving, niet alleen van de eigen persoonlijkheid, niet alleen van de familie, maar ook, breeder gezien, van de beschaving van gansch een volk, van gansch een wereld.
In een rijke, levenswarme beschaving is buitendien een beetje fantazie en droom onontbeerlijk. Er is wat zon en wolkenspel op onzen weg noodig om den glimlach om de lippen van de menschen te tooveren; er is een beetje fantazie vereischt om het evenwicht te behouden in ons leven; er is naast ons stroeve levensinzicht een illusie noodig om moedig te kunnen blijven, en wij moeten eens even kind kunnen zijn, eens kunnen spelen en droomen om het soms harde leven baas te blijven. De simpele arme mensch kan zijn klatergoud niet missen; fluweel en kant zijn voor velen een wonder van zachtheid, delicatesse en rijkdom; een krulletje op een voorhoofd, het gebaar van een hand en een gek, onbeduidend, maar eigen gevonden woordje zijn schatten, waar wij zouden voor vechten. Wees niet zoo dwaas te zeggen dat droom een armoede aan levensinzicht verraadt, of met dit levensinzicht niet strookt. Droom en fantazie zijn soms de vruchten van wijs levensinzicht, van spontaan evenwichtsgevoel en van sterken moed. En laten we blij zijn, wanneer de vrouwen dien levensrijkdom in een beschaving onmerkbaar en harmonisch weten in te weven.
Maar het scheppen van een levensstijl eischt vooral waarachtigen schoonheidszin. Laten we hier maar openhartig bekennen, dat bij veel vrouwen in ons land die innerlijke tastzin, die fijne schoonheidszin dikwijls ontbreekt.
De vrouwen zijn nog niet tot het besef gekomen dat zij op gebied van beschaving en levensstijl toonaangevend moeten zijn, vooral voor wat dagelijksche levensvormen, gebruiksvoorwerpen, kleeding en heel het huiselijk milieu aangaat.
Zij nemen nog lijdzaam aan wat de handel, de reclame, de mode, de gecommercialiseerde ontspanningsgelegenheden hun als levensstijl voorhouden, en het is werkelijk beschamend vast te stellen hoeveel vrouwen, uit alle middens, hierin tot het uiterste toe conventioneel en slaafsch zijn.
Het zijn de vrouwen, die op gebied van beschaving hun eischen moeten stellen. Het ligt daarbij immers in hun macht voor zeer veel zaken de productie te regelen, gezien zij de grootste meerderheid van de verbruikers uitmaken. Maar, op enkele uitzonderingen na, zijn we nog niet zoo ver.
Tot nu toe waren het nog op de eerste plaats de producenten, die door de reclame de markt regelden, en dus ook grootendeels het uitzicht van een
| |
| |
beschaving bepaalden, terwijl uitheemsche levenswijzen ijverig werden geïmporteerd en dwaas nageleefd.
Gelukkig is alles wat aldus wordt verspreid niet leelijk en wansmakelijk: er waren deze laatste jaren, b.v. werkelijk prettige stoffen, er was sierlijk behangpapier, de mode bracht soms bij verrassing kleuren-ensembles, lijnen, teekeningen en vormen, die van een spontane, ontroerende natuurlijkheid getuigden.
Ook vindt men zeer sierlijke, smaakvolle, moderne meubels en allerlei gebruiksvoorwerpen, zooals tassen, borden, kruiken die ook den meest verfijnden esthetischen zin niet zouden storen. Maar die mooie artikels zijn dan meestal peperduur.
Er zijn ook wel nijveraars en architekten, die in ons land zeer ernstige pogingen aanwenden om meer schoonheid te brengen in ons leven; er zijn ook wel vrouwen, die op heel hun levenshouding en levensmilieu, soms met zeer eenvoudige middelen, een stempel van schoonheid en adel weten te drukken. Maar van een echte strooming bij producenten of verbruikers is er me dunkt nog geen spraak en voor wat de levenswijze aangaat, is ook nog een heele weg af te leggen vooraleer wij zullen mogen spreken van eigen levensstijl en eigen fijne, nobele beschaving.
Een taak voor de vrouwen is daar dus weggelegd, een taak van detailkunst, een taak van fijngevoeligheid maar vooral van persoonlijkheid.
En hier ligt de hoofdvereischte tot het vervullen van de kultuurtaak der vrouw. Zij moet in werkelijkheid een 'persoonlijkheid' zijn, die nadenkt, die iets wil, die uit de gronden van de kultuur haar levensopvatting en levenshouding put, een persoonlijkheid die haar leven richt naar een levensdoel en levensbeeld. Slechts wanneer ze een diepe sterke, vaste persoonlijkheid is, zal ze op een harmonische wijze alle eigenschappen, noodig tot het teelen van goede kultuurvruchten, in zich vereenigen en zullen deze eigenschappen ook als vanzelf, zonder vooropgezette moeite, uit haar vloeien en haar deel worden.
***
Uit dit alles volgt, dat elke vrouwenactie of beweging er op gericht moet zijn vrouwen te vormen, die met gansch hun wezen de kultuur doen vastwortelen in haar eenige eigen vruchtbare gronden: in de natuur en het bloedwarme leven, en langsdaar opklimmend in God, het opperste Zijn.
Doch daartoe blijft de taak der vrouw niet begrensd. De beschavingsboom, die uit deze rijke gronden is opgeschoten, mag geen dorre plant zijn. En hier zal weer de vrouw op de bres moeten staan om de gezonde vruchten te beschermen en te behoeden tegen alle vreemde, natuurvijandige luchten, om ze te laten bloeien, groeien en rijpen in de zuivere, levenskrachtige atmosfeer, die haar eigen aard en persoonlijkheid scheppen zal. Door haar wezen zelf zal ze een eigen stempel weten te drukken van warmte en levenswaarheid op het milieu waarin de kultuurvruchten gedijen moeten.
Mogen de vrouwen van vandaag en morgen zich bewust worden van de schoone, edele taak, die de natuur zelf op haar schouders legt. Dan zal onze eigen kultuur een nieuwe Lente kennen.
|
|