| |
| |
| |
Kroniek over Nederland
door Bernhard Verhoeven
Nog goed herinner ik mij, welk een koddigen indruk het als schooljongen op me maakte, uit de vaderlandsche historie te moeten vernemen, dat onze voorouders in de xviie eeuw er genoegen in vonden, den tachtig-jarigen oorlog voor twaalf jaar te onderbreken, blijkbaar speciaal voor het uitvechten van binnenlandsche twisten. Het leek me een zonderlinge verpoozing een adempauze in het oorlogvoeren voor theologische veeten te benutten. Ik begreep toen nog niet, hoe bloedzuiverend dit soort veeten kunnen zijn en hoe uitnemend ze voor het Nederlandsche gestel passen. Dit gestel is namelijk theologisch. Er zit een trek van leerstelligheid in onzen aard, dat beetje zwaarmoedigheid en diepzinnigheid, dat het leven en de religie van het volk der lage landen een calvinistischen tint geeft. Onze voorvaderen gedurende het twaalfjarig bestand - en zij waren toch mede de grondleggers van het karakter van den Nederlandschen staat voor eeuwen - kozen als kamer- of liever kerk-gymnastiek de theologische methode om weerbaar te blijven voor den oorlog.
Ik weet wel, dat ook hier, zooals bij alle theologie die een krijgshaftige rol speelt in de wereldgeschiedenis het geval is, de godgeleerdheid niet onverdeeld hemelsch was. Het ging om leerstellingen, om theologische twistpunten, om praedestinatie of menschelijk recht, maar niet minder om machtsbeluste, staatszuchtige predikanten en libertijnsche Amsterdamsche regenten, om fanatieke, min of meer mystieke orangisten en republikeinsche stedelingen. Het ging om de factuur van den nieuwen staat: theocratisch naar het model van Calvijn's Constituties of burgerlijk-democratisch; wederom om praedestinatie of menschelijke vrijheid. Het was waarlijk geen klinkklare theologie, die hier werd uitgevochten, maar het mag wel typeerend voor den Nederlandschen volksaard heeten, dat de vaak zeer wereldsche strijd met godsdienstige parolen werd gevoerd. Natuurlijk zit er farizeeüsme in, om aldus aardsche met hemelsche waarden te vermengen, maar desondanks mag men de behoefte van den Nederlander aan een hooger levensbeginsel, ook op het zuiver aardsche plan, niet miskennen.
De politiek heeft bij ons van nature een theologischen bijsmaak - en voegen we er onmiddellijk aan toe, somwijlen heeft ook onze theologie een politieken bijsmaak. Zooals het bij de heerschzuchtige dominé's dier dagen niet louter ging om de zuiverheid van de leer, maar ook om de realiteit van de macht, zoo is ook dit menschelijke element in den strijd der beginselen levend gebleven.
Het lichtelijk komische, dat het schouwspel der oneenigheid tijdens het twaalfjarig bestand aanbiedt, is even goed een gezichtsbedrog, als het gezichtsbedrog, dat het schouwspel der schijnbaar eeuwigdurende eendracht in het Nederland der bezetting bood, een weinig komisch, tragi-komisch was. Ach, kenden we dan zóó slecht de historie van ons land en den aard van ons volkskarakter (den aard van den mensch in het algemeen, zou er aan toe te voegen zijn), om in de onsterfelijkheid van een regenboog te gelooven? Het gezichtsbedrog zat niet in wat de oogen zagen, maar in wat
| |
| |
de breinen erbij dachten en de harten hoopten. Het misverstand begon, toen de wapenstilstand der geesten, verbroederd in het gemeenschappelijk verzet tegen denzelfden vijand, werd aangezien als een eeuwig vredesverdrag. Vijf eeuwen van natie-vorming meenden we ongedaan gemaakt met vijf dagen oorlog en vijf jaren verzet. Dat was ons aller kapitale denkfout. Met het oog op de toekomst vergaten we voor het gemak naar het verleden te zien. Nù zou het, voor eens en voor al, anders worden. Met de hekjeszetterij en het leerstellig geharrewar in de politiek was het voortaan uit. De historie met de vlammende brandstapels, de theologische haarkloverijen, het verdeelde gemeenebest dat alleen in uitersten nood als bange kinderen om de Oranjes samenklitte, was een hersenschim, een waan van eeuwen, een gezichtsbedrog. Die nieuwe droom was menschelijk, betooverend, schoon, maar zelf een gezichtsbedrog, helaas. De schaduw der praedestinatie viel opnieuw op dezen droom van vrijheid, en onderwierp de toekomst aan de onontkoombare historie. De leerstelligheid, die vijf jaren vacantie had gehad, hernam haar rechten. Want wat beteekenen vijf jaren van opschorting en herscholing voor een volk, dat inderdaad door eeuwen van volksbewustwording gevormd kon heeten? Eén jaar van 'herstel' kon vijf jaar sneller en grondiger ongedaan maken, dan vijf jaren het vijf eeuwen konden.
Wij, Nederlanders, hebben werkelijkheidszin genoeg om iedere, en ook déze hervonden werkelijkheid te aanvaarden - met een lichten glimlach om onze eigen lichtgeloovigheid, en met een wat bitteren nasmaak om de illusie, die een desillusie is geworden. Zóó, met die herinnering, proeft menigeen onder ons de werkelijkheid.
Zijn we er dan niet blij om, mogen we er niet verheugd om zijn, dat de Katholieke Volkspartij het er weer zoo kranig heeft afgebracht, als de bekende rots in de branding, die eertijds als klassiek hoofdnummer de verkiezingslyriek van onze couranten pleegde op te luisteren? Natuurlijk, natuurlijk.
Wij hebben allen onze politieken Paaschplicht weer naar behooren vervuld. Want zóó, als een anderen Paaschplicht, moet men den stembusgang der Nederlandsche katholieken zien. Het Nederlandsche volk is, in totaal, teruggekeerd naar zijn politieke bakermat: het geestelijke beginsel. De katholieken waren er, de anti-revolutionnairen, de christelijk-historischen, de liberalen, vrijwel alle oude partijen; de een herdoopt, de ander opgeverfd, het meerendeel met zijn renommeerde renstal van beproefde parlementariërs. In zeven jaar was het volk niet aan de stembus verschenen - en in de perscommentaren na de verkiezing kon men teruggrijpen naar den toestand van zeven jaar her, om de lichte fluctuaties in den uitslag te kunnen verklaren. De doorbraak-maniakken, de dissidenten in de partijen, speelden de onbeduidende rol van afschilferende splinters - maar de afwezigheid als lijsttrekker van een 'sterken man' gelijk Colijn kon men bij de anti's precies aan het zetelverlies narekenen. 'Geluckig is het lant, dat God de Heer beschermt; als daar met moort en brant de vijant rondom zwermt!'
Er waren stellig een paar elementen, die het stembus-beeld, in de zoo geliefde lijnen van geleidelijkheid, verstoorden. Het betrekkelijke failliet van de Partij van den Arbeid, de vroeger marxistische arbeiderspartij, de eerste opzienbarende doorbraak-poging der Nederlandsche politieke geschiedenis - en de, in dit gematigde klimaat, onrustbarende aanwas der Communisten, die een tiende deel der parlementszetels veroverden.
| |
| |
Het een stond natuurlijk met het ander in verband, correspondeerde er wonderwel mee. Voor wie wist, dat het communistisch blad De Waarheid (het Nederlandsch voor Pravda) in een oplage van 400.000 exemplaren werd verspreid, was het een goedkoop rekensommetje om het aantal communistische zetels te voorspellen. De profetie klopte op den zetel af: een bewijs, hoe het lijfblad (het ééne lijfblad, want de Nederlander is een man van beginsel) aan de stembus contant werd betaald. Dit felle hartstochtelijke rood - bij de Hollandsche lucht alleen verdragelijk in den tijd van de bloembollen - verschrikte zichtbaar hén, die met een zeker leedvermaak de sociaal-democratie zag verschieten van rood naar rose: wederom een van de gewilde stijlfiguren onzer couranten. Dat verschieten zag men wel graag, maar met dien doorbraak werd het toch niks. Zie-je-wel, het Nederlandsche volk eischt voor honderd procent Beginsel.
Dat schijnt wel waar te zijn, en ik zal er het Nederlandsche volk niet al te hard om vallen. Het is een manier van levensernst, het is ook een uiting van individualiteit, het is zelfs een erfstuk van individualisme, dat toch behoefte heeft aan een zekere overzichtelijkheid en niet zoo gul elken kiezer zijn eigen partij als een geloovige zijn eigen kerkje kan gunnen. Toen Nederland vóór den laatsten oorlog besefte, hoe dringend noodig het was om de c.a. tien bestaande partijen te doorbreken en nationaal één te zijn, uitte het dit door de stichting van c.a. twintig prae-, pro-, zwak-, semi- of totaal fascistische partijtjes.
Nu dan, we zijn erfelijk belast. Iedere doorbraak maakt een kwade kans, maar laten we vaststellen, dat ze nog niet ernstig is beproefd, óók niet met de Partij van den Arbeid. Er is maar één doorbraak, die ernstig genomen moet worden: de doorbraak, die het beginsel veilig stelt. Het had op den weg der Nederlandsche Volksbeweging gelegen te evolueeren tot partij, liever dan te berusten in de steeds meer verwazende taak eener astrale binding tusschen partijen. Een partij, die op de basis van politieke samenwerking én afwijkend geestelijk beginsel, candidaten én kiezers zou hebben aangeworven - die den individueelen kiezer aldus in staat zou hebben gesteld, den wil tot nationale samenwerking in overeenstemming te brengen met de verdediging van het hem dierbare geestelijke beginsel, en door het stelsel van voorkeurstemmen den hem verwanten candidaat in het totaal aan te wijzen - alleen zulk een partij had ons politieke klimaat kunnen verfrisschen zonder het te schokken. De Volksbeweging wilde dat niet zijn, de Partij van den Arbeid is het niet geworden. Het was van de laatste een, goed-bedoelde, va-banque-politiek, een ernstige, maar slordig-uitgevoerde doorbraak, zonder strategische kennis van het leerstellige landschap. Zij heeft communisten gekweekt, zonder voldoende 'anders-denkenden' ter compensatie te winnen. Ze heeft gelukkig de leerstelligheid van het Marxisme verloochend, zonder helaas de kaart der andere leerstelligheden te kennen of te eerbiedigen. Het was (behalve al het andere) een nobel avontuur, maar het werd een theologische blunder. En dat verdraagt een leerstellig volk niet. Daarom werd het, althans aanvankelijk, een mislukking.
Ja, het Nederlandsche volk is ook in het politieke leven honkvast, beginseltrouw. Het is dat ook door een aangeërfd conservatisme, dat stellig een legaat van eeuwenlange geschiedenis is. Er zullen weinige volkeren zijn, die zoo ontvankelijk zijn voor invloeden, maar weinige ook, die er in wezen zoo onberoerd voor blijven. Zijn weerbaarheid is volstrekt niet opzichtig en heelemaal niet spectaculair. Het heeft eeuwen
| |
| |
gewoond op een doorgang van beschavingen, maar de winden gingen over de lage landen heen en zijn volkskarakter is stabiel gebleven bij dit onophoudelijke transito-verkeer. Het maakt in zijn verzet een vrij slappen en sloomen indruk, maar het heeft niettemin een onmiskenbaar sterke weerstandskracht. Dat is in de achter ons liggende jaren van bezetting en verzet weer duidelijk gebleken, tot woede en vertwijfeling van de Duitschers. De verrassing was - niet zoozeer de verbeten strijd der illegalen, en de stugge afweer der intellectueelen - maar de reactie van de groote massa op vijf jaren van onafgebroken, ondermijnende propaganda, met alle moderne hulpmiddelen van een civiel bestuur, dat rechtstreeks aanstuurde op geestelijke knechting en inlijving. De daartegen geboden weerstand leek op inertie, in wezen dezelfde inertie, die Hitler knarsetandend aan het Engelsche volk verweet, toen dit naliet serviel te reageeren op alle duivelsche oorlogsverschrikkingen maar als koelies en inboorlingen alles over zich heen liet gaan. Oneindig geduldig absorbeerde de massa van het Nederlandsche volk alle propaganda; oneindig geduldig neutraliseerde zij dat alles. Het waren voetstappen in het weeke strand, die de al te ijverige penneknechten en handelsreizigers van het heerenvolk in de volksziel achterlieten, altijd weer door het water uitgewischt. Het was deze schijnbare inertie, de dommekracht van de natuur, die de andere werkeloosheid aanvulde en tot een onoverwinnelijk wapen maakte. Het is die onverstoorbaarheid, die traagheid, die behoudzucht, die een volk zeker niet zijn charme maar wel zijn evenwicht geeft. Uit dat hout sneed Potgieter een Jan Salie, maar de Duitscher trof toevallig een knoestig stuk, dat hij voor zijn snijkunst slecht gebruiken kon.
Het is zeker mede dit conservatisme, dat de bewaarengel van de politieke partijen is. Er is ook bedenkelijks aan. Niet dat beginselen de politiek bepalen is bedenkelijk, maar wel dat er kans bestaat, dat de in de politiek nu eenmaal onvermijdelijke machtsvorming langs den weg van het oude, beproefde beginsel den weg van den minsten weerstand bewandelt. Wie het na-oorlogsche Nederland wil schetsen, ontkomt er niet aan zich hierbij te bedienen van den spiegel van het politieke leven. Helaas. Helaas, want de hersplitsing en hergroepeering van het Nederlandsche volk voltrekt zich wederom langs de oude grenspalen der politiek. Hier vindt wederom plaats die bewustzijns-vernauwing, hier treedt opnieuw die ademhalingsstoring op, die men Nederland zoo gaarne zag bespaard. Bijzonder voor het katholicisme in Nederland is dit een betreurenswaardig verloop. En daarmede beweer ik allerminst, dat de Katholieke Volkspartij had behooren te verdwijnen. De Nederlandsche politiek is onafscheidelijk aan het geestelijke beginsel gekoppeld, en al ware dit niet zoo, dan nog is het katholieke levensbeginsel - in een wereld als van vandaag! - zijn politiek bewustzijn en zijn partij waard. Maar dan moet het Kruis niet enkel een vermaning zijn voor het nakomen van den politieken Paaschplicht, een teeken om aan de stembus het getrouwe zielental te kunnen tellen, een teeken van tegenspraak tusschen de politieke schapen en bokken - maar een staatkundige werkelijkheid, een politiek embleem, een wil, een keuze. Er waren er en er zullen er stellig nog zijn onder onverdachte en vooraanstaande katholieken, mannen van geweten en apostolischen ijver, die een politieke splitsing onder hun geloofsgenooten zouden hebben toegejuicht. Maar ook indien men dit niet zou toejuichen, dan zou zeker een virtueele splitsing, een rechtschapen mogelijkheid tot scheiding, de politieke atmosfeer wel zeer hebben verruimd. Er zijn oude kerken, die onder een aan- | |
| |
groeisel van huisjes en nerinkjes schier
verloren gaan. Het is het beeld, dat de Moederkerk in Nederland aan andersdenkenden en ook geloofsgenooten bood, toen de Staatspartij zoo knus en kinderlijk tegen haar aanleunde. Zoo verknocht was voor de buitenwereld deze innige saamhoorigheid, zoozeer schenen de religieuze en politieke werelden vergroeid, dat men niet verre van apostaat scheen als men niet de Staatspartij stemde, en dat voor andersdenkenden het zicht op de zuivere lijnen van de kerk zelf wel zeer werd geschaad door de politieke bijgebouwen.
Maar ook, welke innerlijke kracht, juist als instrument van machtsvorming, bezit een massale geloofsbelijdenis, die bij den stembusgang wordt afgelegd? Dit is geen werkbeginsel, en zeker geen politiek machtscentrum. Welk katholiek zou zich niet van harte verheugen bij een millioen-stemmig credo, en zeker wanneer dit nog in kamerzetels contant wordt gehonoreerd. Maar de oprechte blijdschap heeft haar nasmaak, en de nasmaak geeft gedachten. Getallen zijn machtig en geven macht. De katholieken zijn prachtig door de Roode Zee heen gekomen. Ze zijn het onaanraakbare, onoverwinnelijke blok. De rots roert zich niet op zijn grondvesten. Maar is ze een apologie voor de rots van Petrus? Voor sommigen wel. Maar het valt te vreezen, dat voor anderen van die ongenaakbaarheid iets eerbiedwaardigs uitgaat, dat tegelijk griezelig en huiveringwekkend is.
Getallen zijn reëel. Ze betalen baar aan de stembus. De veroverde zetels zijn als de stemmen, blind. Maar getallen zijn ook fictief, ze spreken sommige werkelijkheden niet uit. Hoe is de spreiding der getallen? Vele schapen maken een kudde, maar dat is heel iets anders dan dat vele wolven een kudde maken. En één bewuste wolf is honderd onbewuste schapen waard. Dat komt in de machtsvormende eindcijfers niet tot uitdrukking, maar bij goed toezien schemeren door de getallen sombere werkelijkheden heen. Dan blijkt, dat de katholieken het handhaven van hun positie danken aan den bij hen relatief overmachtigen bevolkingsaanwas, maar dat in de groote steden, de strategische knooppunten van het hedendaagsche leven, een inwendige verbloeding plaats vindt. In Amsterdam is ongeveer de helft der huwelijken van katholieken gemengd, en men weet dat die koorts doodelijk is. Stormenderhand veroveren juist de meest bewusten, de communisten, de sleutelposities der groote steden. Dat alles registreert de stembus natuurlijk wel, maar het eindresultaat is een verleidelijk gezichtsbedrog. Het platteland is een plechtanker der beginselvasten, maar het is helaas geen werkzaam ferment ten opzichte der steden, waar de katholieken terugwijken. Het altijd zoo onschokbare Maastricht stemt voor de helft socialistisch en communistisch, en nergens floreert zóó de publieke devotie.
De katholieken van Nederland hebben zich teruggetrokken binnen de perken van het politieke isolement. Ze zijn eerder de laatsten dan de eersten geweest, om ook hunnerzijds de traditie te hervatten. De politieke voormannen zijn de verbouwereerdheid, die na vijf jaren van ondergrondsche en binnenskamersche vernieuwingsdrift een sfeer van onzekerheid schiep, gelukkig te boven gekomen. Het liep met dien, aanvankelijk als radicaal dreigenden, vernieuwingswil nogal los. En de oude stellingen werden, zonder noemenswaard georganiseerd verzet, onverwijld en doelbewust betrokken. En dit dient, om geen onjuisten indruk te wekken, gezegd: het politieke werkprogram der Volkspartij vult het gemis van een werkbeginsel aan, en er is uitzicht dat iets van doorbraak, door de samen- | |
| |
werking van de Volkspartij en de Partij van den Arbeid in de gevormde regeering, tot stand zal komen.
Maar het feit blijft bestaan, dat politieke machtsvorming de dominant is en blijft van de katholieke levenshouding, en dat de groote kans op wezenlijken doorbraak wordt verzuimd. De tijd scheen rijp voor een doortrekken der katholieke emancipatie, een verheviging van het religieus apostolisch bewustzijn, een verlevendiging van het cultureel besef, een doorbreken der grenzen, die het katholieke levensdomein erfelijk van de andersdenkenden scheiden. Ik wil volstrekt niet beweren, dat deze tendenzen zijn gedoofd en geen levenskansen meer zouden hebben, maar het psychologisch moment, de directe aansluiting is gemist. Zoo de heiningen al niet onredelijk zijn, het gevoel dringt zich op, dat de hoogte en de veelvuldigheid ervan niet altijd redelijk zijn te noemen. Het klimaat heeft zich sinds de groote, roekelooze droom der eendracht werd gedroomd en, thans, Kardinaal de Jong de kerkvorstelijke patriot was voor Nederlanders van alle religie en schakeering, kennelijk vergrimmigd. De droom is dood, en men zoekt een moordenaar. Men vergeet het theologisch klimaat en de psychologie van den Nederlander. Men ziet over het hoofd, dat een gezond lichaam slechts dan levensdoel schijnt, wanneer men ziek is - en dat was het geval in de jaren der bezetting - maar dat bij herwonnen gezondheid de ziel het levensdoel bepaalt. Het nationale besef verlevendigt zich bij een crisis der gezondheid, maar het maakt plaats voor de macht van het beginsel, als de gezondheid is hersteld. Maar desalniettemin zijn de heiningen rijkelijk hoog, en wanneer er sprake is van een wederom aanwassend antipapisme heeft men zich in geweten af te vragen, of er niet een papisme bestaat, dat dit antipapisme opwekt, evengoed als er een anticlericalisme kan bestaan, dat door een bepaald clericalisme kan worden uitgelokt.
Er is zeker een begrijpelijke huiselijkheid tusschen geloofsgenooten en de katholieken zijn waarlijk niet de eenigen in het confessioneele Nederland, die deze nationale deugd tot aan de grens van een onnationale ondeugd beoefenen. De vraag is, in hoeverre vrees voor uithuizigheid, geestelijke ruimtevrees, deze huiselijkheid beinvloedt. Bij een antwoord op die vraag zou de huiselijkheid nu en dan wel eens huisbakkenheid kunnen blijken. Er zijn historische gronden aan te voeren voor deze honkvastheid. In een noodzakelijk isolement heeft de katholieke Kerk van Nederland haar levensrecht moeten verweren, in de zuidelijke provinciën als ontrechte generaliteitslanden, in de noordelijke gewesten als op-elkaar-aangewezenen in de verstrooiing. Een dergelijke strijd schrijft zijn historie in het karakter. Zoo werden zij, bij de voortschrijdende emancipatie, gevormd in de school, ten deele de recrutenschool, van den man, die de strijdbaarheid van het isolement in zijn wapenspreuk credo, pugno samenvatte: Schaepman. Zijn tijd- en strijdgenoot Thijm, met zijn weidscher Nil nisi per Christum, markeerde het andere moment in de geestelijke worsteling om de ontvoogding, de voor alles cultureele bewustwording, met een sterk persoonlijke taak der katholieken in het nationale leven. Schaepman won den cultureelen schoolstrijd met zijn massale machtsvorming, de politieke bewustwording van het katholieke volksdeel. En men weet, hoe gemakkelijk leerstelligheid en politiek elkaar in dezen dampkring vinden. De volle religieuze bewustwording ging triomfantelijk langs den weg der politieke manifestatie.
Schaepman heeft rijkelijk, maar Thijm nog zeer onvoldoende zijn kans
| |
| |
onder ons gevonden. Een Wereldoorlog is iets als een ark van Noë, waar men uit treedt. Het was ongetwijfeld vooruitziende politiek van Noë om een ark te bouwen voor den zondvloed, maar het valt te betwijfelen, of het een even vooruitziende politiek zou geweest zijn om onmiddellijk na de landing een tweede te gaan bouwen, in plaats van de geteisterde aarde te herbouwen. Een ark heeft iets huiselijks en veiligs, maar men zou er ten laatste zóó aan kunnen wennen, dat men er niet meer buiten kan. En men zou er omwille der heilige aut-ark-ie toe kunnen komen, telkens weer een nieuwen zondvloed te verwachten.
Die zondvloed kan komen, maar hij zal niet gelijk zijn aan den eersten. Wij zijn allen trotsch op het aandeel, dat de Nederlandsche katholieken, onder de onvergelijkelijke leiding van den huidigen Kardinaal, genomen hebben in het verzet tegen den overweldiger. We hebben gewonnen tegen het volk, dat van de Geschiedenis een mythe maakte, maar laten wij op onze beurt van de geschiedenis der overwinning geen legende maken. En dat gevaar is niet denkbeeldig. De katholieke organisaties hebben met een bewonderingswaardige volgzaamheid den strategischen terugtocht volgens bevel van hun kerkelijke overheden uitgevoerd. Het was op andere wijze de tactiek der verschroeide aarde: niets dan verlaten woonsteden viel den vijand in handen. Met het millioenenfonds der bijzondere nooden heeft, van Zondag tot Zondag, het geloovige leger der partisanen dit meesterlijk verweer gesteund. Het werd een grootsch wapenfeit, maar het werd dit door een merkwaardig overschot van geweten in een overigens schier gewetenloozen tegenstander. Men dorst van dien kant de herders niet aan, en zoo werd het verband tusschen herder en kudde niet verbroken.
En nu zegt men: ziedaar het probate middel. Geen isolement kan schaden, ieder isolement zal baten, dat door een dergelijk succes is geijkt. En hier wordt niet bedoeld het aantasten der heilige aanhankelijkheid tusschen herder en kudde op strict kerkelijk gebied - die geen weldenkende zal aantasten, - hier wordt een argument gehanteerd tegen een streven naar doorbraak van het isolement. M.a.w. zoo als het was, was het goed; waarom gevaarlijke experimenten?
Zoo als het was, was het goed, inderdaad. Maar zal het even goed zijn in de toekomst? Er is geschreven: 'Ik zal den herder slaan, en de kudde zal verstrooid worden.' De vorige tegenstander heeft dit, door een restant van geweten, niet aangedurfd. Men make zich geen illusie: de volgende tegenstander - en áls er eens, dan weten we wie en hoe hij is - zal déze scrupule niet meer hebben. Hij zal zonder gewetensbelemmering den herder slaan. En dàn telt niet meer de kudde, die in aanhankelijkheid aan den herder een macht is; dan telt alleen het schaap, de enkeling. Nadat het andere afgeslagen is, staan we tegenover een nieuw wereldgevaar, dat met cellenbouw het organisme ondermijnt en met gewetenloosheid zal toeslaan. Hier kan geen lauwer van oude wapenfeiten baten, hier past een geheel andere strategie. Het schaap zal geëmancipeerd moeten zijn, om op zijn beurt zelf een herder voor anderen te kunnen zijn. En is het te veel gevorderd van een waarlijk mannelijk geslacht christelijke celvorming tegen communistische celvorming te stellen?
Maar dit vraagt een nieuwen wapenhandel, opvoeding tot zelfstandigheid, persoonlijkheidsvorming, en na degelijke voorbereiding: apostolische werkdadigheid en bewuste doorbraak van het al te knellende isolement.
|
|