| |
| |
| |
Boekbespreking
Godsdienst
R. HOORNAERT, Les expériences mystiques d'Adolphe Retté. - Desclée De Brouwer, Parijs, 1945, 374 blz.
Ad. Retté overleed in 1930. Toen hij zich in 1906 bekeerde, was hij 43 jaar oud, en hij heeft zelf zijn bekeeringsverhaal neergeschreven in zijn boek Du diable à Dieu. Ook in andere werken van hem komen autobiografische gegevens voor. Toch laat Kan. Hoornaert's boek ons een Retté kennen, dien wij totnogtoe nauwelijks vermoedden. In plaats van ons het detail-relaas te geven van Retté's levensloop, tracht hij veeleer Retté's houding te beschrijven gedurende de verschillende periodes van zijn innerlijke evolutie. Wij krijgen hier dus een soort psychologische levensbeschrijving, waarvoor de schrijver niet alleen de door Retté zelf gepubliceerde werken gebruikte, maar tevens en vooral zijn talrijke persoonlijke nota's en zijn uitgebreide briefwisseling.
Retté herinnert ons eenigszins aan Léon Bloy. Bezield met eenzelfde passie voor het Absolute, vervalt ook hij in extremen, en weet zich blijkbaar niet volkomen aan te passen aan de realiteit. Toch noemt zijn biograaf hem 'plus ordonné que Bloy', en dit is juist. In het eerste deel van dit boek leeren wij Retté kennen vóór zijn bekeering. Hij zoekt opeenvolgens naar den zin van het leven in literatuur, filosofische stelsels, en in pogingen tot sociale gelijkmaking; in deze tijd is zijn leven vrij ongeregeld, en laat hij zich in met occultisme.
Het tweede deel van het boek is vèruit het langste. Beginnend bij Retté's bekeering, volgt het zijn spiritueelen opgang. Deze opgang bestaat vooreerst uit perioden van groote bezieling, samen met een tastend zoeken en enkele nieuwe vallen. Daarna maakt hij groote vorderingen in den geest van het Evangelie en in het inwendig leven. De hartstochtelijke Retté weet zijn ziel tot vrede te brengen, en tot een innige vereeniging met God. Zonder twijfel is hij in de ontwikkeling van zijn zieleleven zeer hoog gestegen. Vooral door zijn naastenliefde, zijn geest van armoede en zijn nederigheid schittert hij uit en wordt hij een zeer groot christen. Hij onderhield in zijn ziel een kinderlijke devotie tot Maria, en een innige aanhankelijkheid aan Jezus' Hart.
Schrijver heeft het ook over Retté's Godsvereeniging en de uitzonderlijke genaden waarover zijn geschriften getuigen. Hij neemt aan, dat Retté werkelijk tot de mystieke vereeniging met God werd geroepen, en bewijst het aan de hand van een indrukwekkend feitenmateriaal. Toch bewaart hij een zekere reserve tegenover bepaalde verklaringen door Retté bij den aanvang van zijn bekeering over zijn innerlijke beleving gegeven; Retté was toen, naar ons oordeel, nog te zeer op innerlijke ervaringen gesteld. Het ware ook niet gemakkelijk een juist oordeel te vellen over een vrij groot aantal buitengewone psychologische feiten, die zich in het verloop van Retté's innerlijk leven voordeden. Doch dit alles is van ondergeschikt belang. Ontwikkelde en bezonnen lezers zullen in Kan. Hoornaert's boek veel goeds en leerrijks vinden.
Ed. Dhanis.
J. VAN OPDENBOSCH S.J., Het dogma en de mensch. - Lannoo, Tielt, 1946, 64 blz., Fr. 14.
Dit boekje biedt den lezer een kleinood uit de geestelijke nalatenschap van P. Van Opdenbosch. Met éénzelfde gevoel van piëteit heeft P. Moereels, thans praeses van het Ruusbroec-genootschap, het bewonderend ingeleid en de heer Lannoo het keurig uitgegeven. Het bevat een hooggestemde beschouwing over de levensbeteekenis der hoofdwaarheden van ons christelijk geloof, terwijl de edele ziel van een groot mensch er door heen straalt als een diamant met vele facetten. O, groot geloof, gave Gods en erfenis van vele geslachten.
E. Vandenbussche.
Kan. A. VAN HOVE, De stichting der Kerk door Christus. - 'De Steenrots', nr 1, 't Groeit, Antwerpen, 1945, 48 blz., Fr. 20.
De reeks 'De Steenrots' wil een volksche encyclopedie zijn van het godsdienstig weten. Het eerste boekje dat zij aan het publiek aanbiedt, is een studie van Kan. A. Van Hove over De stichting der Kerk door Christus. Schrijver bedoelt 'bondig en getrouw een rustige positieve uiteenzetting te geven van de wijze waarop de Stichter van de Kerk te werk is gegaan'. Zoo hoopt hij de welmeenende geloovigen in hun streven naar een verantwoorde godsdienstkennis te helpen. Zijn betoog, dat alleen op de Evangeliën steunt, bevat drie deelen. Het eerste behandelt de prediking van het rijk Gods door Christus, en ziet er in 'als het eerste
| |
| |
begin van de stichting der Kerk'. Het tweede gaat over de stichting van de hiërarchische Kerk, en het derde over de stichting van een monarchische Kerk. Heel deze studie is tevens beknopt, klaar en zeer degelijk. Schrijver is dan ook berechtigd te besluiten: we meenen 'voldoende de groote lijnen van de stichting der Kerk beschreven te hebben, alsmede te hebben aangetoond dat die stichting waarlijk het hoofdwerk van Jezus geweest is'.
Ed. Dhanis.
Dr Mag. Prof. Gustave THILS, Christendom en menschelijke instellingen. - 'Sociale Studiën', nr 1, Beyaert, Brugge, 1945, 91 blz.
Dit boekje geeft den licht gewijzigden tekst weer van een voordracht: 'Voor een schooner vaderland'. Het is een krachtig pleidooi voor een terugkeer naar eenheid tusschen christendom en staatsleven: de instellingen moeten opnieuw aan God onderworpen worden, zoowel in hun geest als in hun sociale structuur, want nu lijden wij aan laïcisme in ons openbaar leven. De uiteenzetting blijft theoretisch. Zij had er wellicht bij gewonnen, had men meer gewezen op concrete feiten en toestanden.
I.d.l.P.
Fr. CEUPPENS O.P., Genèse I-III. - 'Bibliotheca Mechliniensis', nr 6, Desclée de Brouwer, z.j. (1946), 199 blz., Fr. 75.
De oorsprong van den mensch en zijn paradijselijk bestaan, zooals de H. Schrift er ons over bericht, is in de laatste jaren zoowel door katholieken als door niet katholieken nauwkeurig bestudeerd geworden. Er werden immers allerlei zeer oude bronnen ontdekt, die deze kwestie in een nieuw licht stellen. In dit boek vernemen wij, hoe een exegeet die van dit alles op de hoogte is, de eerste drie hoofdstukken van de Genesis, overeenkomstig de katholieke leer, verstaan kan. De uiteenzetting van P. Ceuppens is helder, welomlijnd, positief en geheel in didactischen trant gehouden; maar in dit genre is het een ware modeluiteenzetting.
E. Vandenbussche.
Kan. Dr Jos. COENEN, Fatima vóór en na de onthullingen van Zuster Dolorata. - Romen en Zonen, Maaseik, 1945, 112 blz., Fr. 45.
Dit nieuwe boek over Fatima moet geprezen om de volkomen heldere uiteenzetting, en om de algeheele oprechtheid van den schrijver. Het omvat twee deelen. Het eerste behandelt de geschiedenis van Fatima, zooals zij bekend is uit de bronnen buiten de verslagen die vanaf 1936 door zuster Dolorata werden gepubliceerd. In dit deel neemt de uiteenzetting den vorm aan van een kroniek, waarin de belangrijke gebeurtenissen vermeld worden in kleine paragraafjes, waarvan elk wordt voorafgegaan door een datum en een titel. Het tweede deel bundelt de nieuwe elementen aangebracht door de gedenkschriften die zuster Dolorata heeft gepubliceerd. Deze indeeling van de historische uiteenzetting biedt dit voordeel, dat zij ons duidelijk toont welke delikate vragen van historische kritiek gesteld worden door het verschijnen van voornoemde gedenkschriften.
In elk deel van het boek volgt op het verhaal der feiten, zooals zij in de dokumenten voorkomen, een critisch onderzoek. Dit behandelt, naar gelang de feiten het vergen, de historiciteit of de bovennatuurlijke aard der gebeurtenissen. De argumenten zijn in volgorde gerangschikt en genummerd, ongetwijfeld met de bedoeling het volgen der discussie gemakkelijker te maken. Maar men mag niet uit het oog verliezen dat in zaken van dezen aard de argumenten niet totaal onafhankelijk staan van elkaar; het geheel der waarschijnlijkheden in de eene of de andere richting leidt eindelijk tot bepaalde gevolgtrekkingen.
In sommige gevallen komt het oordeel van den schrijver ons wat streng voor. Wij denken hier vooral aan het argument dat hij haalt uit het feit dat de aankondiging van de toewijding van Rusland aan het Onbevlekte Hart van Maria niet letterlijk in vervulling ging. Anderzijds, indien schrijver het boek van kannunik Formigão (Les grandes merveilles de Fatima), had kunnen raadplegen, had hij niet, naar aanleiding van het visioen van 13 September 1917 (en voortgaande op de niet altijd betrouwbare brochure van Castelbranco) geschreven: 'Ofschoon geen wolk aan den hemel is, verduistert de zon en de dampkring krijgt een goud-gele kleur, zoodat men de sterren aan 't firmament kan zien. Dat verschijnsel wordt sinds Juni elken dertienden dag der maand door allen vastgesteld' (blz. 32). Kannunik Formigão, ooggetuige der gebeurtenissen van dien 13 September bekent dat hij een zekere verzwakking van het zonlicht, waarover sommigen gewaagden, niet heeft opgemerkt.
In haar geheel schijnt de uiteenzetting van den schrijver ons werkelijk overtuigend. Zijn algemeene conclusies komen ten andere sterk overeen met die welke wijzelf hadden voorgesteld. Wij zijn verheugd deze overeenkomst te mogen constateeren, en wij meenen dat Fatima vóór en na de onthullingen van zuster Dolorata geschikt is om tegelijk de waarheid en een gegronde devotie tot Onze Lieve Vrouw
| |
| |
van Fatima en tot het Onbevlekt Hart van Maria te dienen.
Ed. Dhanis.
Dr A. DECOENE, In het Licht der Encycliek over de christelijke Opvoeding. - 'Gezinsproblemen', nr 5, 't Groeit, Antwerpen, 1945, 121 blz., Fr. 33.
Deze degelijke en heldere uiteenzetting omvat drie deelen: het eerste situeert de Encycliek. Daarop volgt in het tweede deel een methodische verklaring van de leer der Encycliek omtrent opvoedingsrecht en schoolrecht, opvoedingsrecht der Kerk, van het gezin en van den Staat. Het derde behandelt een belangrijke en fel omstreden vraag: Wat te zeggen over de R.K. confessioneele school? De naam van Dr Decoene alleen reeds staat borg voor de waarde van het werk, en inderdaad, wie deze vragen grondig wil behandeld zien, zal in dit boekje zijn gading vinden.
J. Vandermeersch.
P.M. GOETSTOUWERS O.P., De internationale orde volgens de leer der laatste drie pausen. - 'Sociale Studiën', nr 2, Beyaert, Brugge, 1945, 103 blz., Fr. 37,50.
Door gecommenteerde tekstcitaten geeft de brochure een overzicht van de internationale leer der drie laatste pausen. Deze leer werd 'geboren uit de concrete vraagstukken van oorlog en vrede'. Een synthetisch tractaat vindt men er dus niet in, maar practische aanwijzingen tegenover concrete problemen, die echter steunen op vaste beginselen.
K. Van Isacker.
P.F. LAUWERS O.P., De Staat volgens de encyclieken der laatste twee pausen. - 'Sociale Studiën', nr 4, Beyaert, Brugge, 1946, 104 blz., Fr. 37,50.
Deze brochure is eigenlijk niets anders dan een inleiding tot een klassieke en katholieke staatsleer, geïllustreerd aan de hand van losse uitspraken in verscheidene encyclieken. Waarde lezer, wil U weten wat in dezen klassiek en katholiek is, lees dan deze brochure: het zal u wellicht verrassen dat klassiek en katholiek zooveel gezond verstand inhebben. Het werkje is tevens in rustigen toon geschreven en hierdoor geschikt om maar dan een onstaatsche of overstaatsche te bekeeren tot het gezond staatsche, dit allerkostbaarste dat staatsleer en -leiding sinds den oorlog nog al té veel moeten ontberen.
E. Vandenbussche.
P.R. PICARD O.P., De blijde boodschap. Een levensweg naar het geluk. - 't Groeit, Antwerpen, z.j. (1945), 94 blz., Fr. 25.
Aan den doorsnee-mensch van dezen tijd, geheel door het profane opgeslorpt en voor wie evangelie en christendom tot een vage herinnering of een gebodenschema vervlakt zijn, probeert P. Picard in dit boekje de blijde boodschap in haar verrassende onmiddellijkheid en haar oorspronkelijken eenvoud weer te schenken. Geen nieuwe inhoud dus: integendeel bewust blijven bij het traditioneele en het wezenlijke van het christendom. Maar de toon wil nieuw zijn en is dat ook: resoluut wordt afgebroken met alle geleerde gecompliceerdheid en conventioneele plechtstatigheid. P. Picard bezit wat zoo weinige geestelijke schrijvers vermogen te veroveren: den moed van den eenvoud. Daarom zal zijn boekje veel goed stichten.
L.M.
P. DE BAETS O.P., Onze Lieve Vrouw van den Rozenkrans. - 't Groeit, Antwerpen, z.j. (1945), 35 blz., Fr. 15.
2. Het brochuurtje van P. De Baets brengt ons een korte geschiedenis van den Rozenkrans, zoo uitgewerkt, dat tevens de zin en inhoud van de devotie ons duidelijker wordt en wij den rozenkrans weer leeren bidden in de sfeer van vromen Mariajubel waaruit hij eenmaal groeide. Een goede aanvulling op het mooie rozenkransboekje van Guardini, waar de historiek buiten beschouwing werd gelaten.
L.M.
Jean ROUSSEL C.S.C.M., Koloniale plichtenleer. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1945, 374 blz., Fr. 85.
De auteur van dit boek is oud-missionaris en moraalprofessor aan het scholasticaat der Paters van Scheut te Jambes. Men merkt dan ook dadelijk dat hij graag de uiteenzetting der principes met practische en concrete beschouwingen verbindt. Dit is reeds een eerste verdienste. Zijn werk is een handboek, het eerste voor zoover wij weten dat in het Nederlandsch over dit onderwerp verscheen; de indeeling is dan ook helder en overzichtelijk en aan onderdeelen ontbreekt het niet: er zijn er tot drie honderd zeven en twintig! De lezing wordt er wel aan beetje minder aantrekkelijk door, maar het consulteeren des te gemakkelijker.
De auteur stelt zich op het zeer speciaal standpunt van Belgisch-Kongo, doch dit niet zonder steeds eerst de algemeene normen te stellen. De drie eerste hoofdstukken toonen aan hoe de leuze, dat beschaven kerstenen is, België's optreden in Kongo rechtvaardigt en tevens zijn taak afbakent. Hoofdstukken IV en V handelen over het zedelijk midden waarin de kolonisten moeten leven; de volgende
| |
| |
over wat van hen vereischt wordt: een echte roeping, godsdienstig leven, naastenliefde, rechtvaardigheid, matigheid, kuischheid, geduld, vaderlandsliefde. Heel wat problemen worden opgehelderd: verplichting tot godsdienstige praktijk, het steunen der missies, concrete naastenliefde voor de zwarten (kwestie van verplichten arbeid, arbeidscontracten, sancties), familiaal leven, sociale problemen (concubinaat, polygamie, de ontwikkelden, enz.). Kortom de auteur biedt ons hier een beknopte, doch zeer nuttige en practische Summa, voorzien van een zorgvuldig gemaakte index, en aangepast zoowel aan de leeken kolonisten, die eenig ideaal bezitten, als aan de missionarissen zelf.
J. Masson.
| |
Taal- en letterkunde
Jan-Albert GORIS, Over het Vlaamsch genie. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946, 42 blz., Fr. 40.
De auteur van Ons volkskarakter gaf, in 1943, een lezing Du génie flamand; waarvan ons nu, in een allerkeurigste uitgave, een verzorgde vertaling wordt aangeboden. Verscheen zij al niet in De Spectator? En lokte zij niet protest uit?
Ons volk zou hoofdzakelijk een boerenvolk zijn in een onzeker klimaat; vandaar zijn bijna absorberende aandacht voor het detail, zijn gezonde zinnelijkheid nogal klein van maat, zijn evenwichtige bedachtzaamheid preuts en voorzichtig, in de steden zijn stoere werkzaamheid en praktischen zin. Door zijn politieke rampspoeden geknot, zou de Vlaming zich een burger van tweeden rang voelen en graag spotten met eigen misvorming. Onder de vreemde invloeden zou vooral de Franse belangrijk zijn; vrij aanhoudend zou een gevoel van saamhorigheid bestaan hebben met Engeland.
Altijd begrijpen we waarop de auteur doelt, nooit zijn we het met hem eens; zijn verschillende beweringen hangen ook niet samen (op blz. 40 b.v., is de degelijk realistische en evenwichtige Vlaamse geest ineens 'uiteraard geneigd tot een teugelloos romantisme', en hoe, op blz. 32 en 40, het 'buitengewoon honkvaste karakter van de Vlaamsche bevolking' verenigen met zijn veelvuldige expansies). Vooreerst verkleint Goris onze ware gestalte in de xiiie, xive en xve eeuw; als zouden Hadewijch, Ruusbroec (niet vernoemd), Jan van Eyck (niet vernoemd) niet altijd en overal tot de allergrootsten behoord hebben. Hij velt ook, over onze xviie, xviiie en xixe eeuw, niet zonder kwade trouw een ondoordacht vonnis: als moedwillig zouden wij onszelf in de middelmaat hebben gehouden (blz. 12-13). Daarbij neemt hij precies en uitsluitend het standpunt van den modernen stadsmens in: onze landelijke bevolking zou niets dan een monsterachtige gierigheid betekenen (blz. 15-16); onze stedelijke burgerij weinig méér dan nuchtere zakelijkheid en zelfgenoegzame elegantie (blz. 30-31). Hij ignoreert nog onze betrekkelijk talrijke wereldreizigers, missionarissen, beschavers en kolonisten allerhande, en dat in alle eeuwen. Zijn in dat opzicht de Westvlamingen niet buitengewoon begaafd, en hebben onze uitwijkelingen tot de Noordnederlandse expansie van de xviie eeuw niet heel veel bijgedragen? Eindelijk laat hij den godsdienst buiten beschouwing: een factor zonder belang, zou men menen, in onze ziel en cultuur... Neen, wij kunnen ons met J.A. Goris niet verenigen; al geven we toe dat de politiek ons niet genadig was, en dat de wriemelende werkzaamheid van onze burgers, te
onafhankelijk, twistziek en gejaagd, de vorming van een grootstaat, met al zijn transformerende gevolgen, misschien onmogelijk maakte. Nooit hadden we een leidenden adel, en we bleven maar burgers: intens levende mensen en gemeenschappen dan, wereldburgers meer dan eens; die soepel zich adapteerden met iets te veel nuchterheid, doch die de ruimste en hoogste menselijkheid herhaaldelijk bereikten. Krachtiger en machtiger, groter en breder, bewoog het Vlaams genie zich onder een veel ruimeren hemel, naar een gezegende bestemming die de auteur niet lijkt te vermoeden.
Te zeer wendde J.A. Goris zich van de spirituele waarden en de landelijke verhevendheid af; aan het nuchter cosmopolitisme offerde hij nationale fierheid. Te duidelijk benevelen moderne gezichtspunten en geschillen zijn geest (cfr de bekentenis op blz. 41); naar eigen maat tekent hij het Vlaams genie, van uit een veel te beperkt gezichtspunt.
Volgende aanhaling typeert, tegen zijn bedoeling in, de eigen versmalde mentaliteit: 'Deze voortdurende berekening, deze aanhoudende strijd met onbarmhartige en brutaalgrillige elementen... heeft den cultus eener kortzichtige wijsheid ontwikkeld, eener fragmentarische philosophie die er geen is, die eerder gelijkt op een stelsel van klein-geestige vergelijkjes met het leven dan op een kloeke philosophische constructie die een verklaring zou brengen voor onze problemen en een grondslag voor ons bestaan. Bijgevolg, geen of weinige wijsgeren in Vlaanderen, maar een overvloed van vermakelijke moralisten' (blz. 16-17).
Em. Janssen.
| |
| |
F.R. BOSCHVOGEL, Het hof der Drie Koningen. Historische roman. - Lannoo, Tielt, 1946, 514 blz.
Laat me voorlopig geen lange recensie schrijven; maar we hebben een groot boek ontvangen. De lotgevallen van den rijk geworden Matthias Kesteloot en van zijn vier kinderen, in de voor lichaam en ziel zoo gevaarlijke beroerten van de xvie eeuw: eenieders val en opstanding, zwakheid en vernieuwde kracht! Een bont verhaal, blij en akelig, teer en geweldig, tenger en fors; waarbij men vanzelf aan de veelbewogen oorlogsjaren terugdenkt waarin het werd geschreven, en dat zo symbolisch eindigt op het allergrootste geluk in den uitersten rampspoed gevonden! Laat me op zeldzame taalslordigheden en anachronismen niet vitten, nog minder op een paar al te gewilde verwikkelingen: we hebben een groot boek ontvangen; een imponerende creatie niet alleen, ook en vooral een fiere belijdenis van geloof en trouw aan godsdienst en volk. Schrijvend moet de auteur zich gepeild hebben en gezuiverd, vernieuwd en verheven; als dieper kunstenaar en heldhaftiger mens moet hij de laatste regels hebben herlezen; de creatie moet voor hem een bevrijding, een verruiming, een verinniging, bijna een vondst en een genade zijn geworden. En kan zij dat voor ieder van ons niet zijn?
Bij wijze van vergelijking denken wij aan De wilde jager van Marie Koenen, sierlijker geschreven doch minder boeiend. Meer nog aan Het onvergetelijk jaar en aan Jesse und Maria van E. von Händel-Mazzetti. Zo stellen wij dit boek, jawel, op een Europees peil: want niet degenen die daarmee schermen bereiken het; maar de begaafde kunstenaar die, voor zichzelf en voor den evenmens, van een hoog ideaal wil leven.
Voortreffelijk en rijk geïllustreerd door Leo Van den Auweele, werd het boek haast koninklijk uitgegeven.
Em. Janssen.
Lode VAN KRINKELEN, Joppe de stouwer. - De Sikkel, Antwerpen, z.j., 244 blz., gen. Fr. 125; geb. Fr. 150.
Lode Van Krinkelen, die reeds Jongens in 't gesticht schreef, vertelt hier het bewogen, beproefd, tenslotte voorspoedig en bewonderenswaardig leven van een lader en losser aan de Antwerpse haven: een boek vol van geestdrift, werkkracht, dienstvaardigheid, idealisme. Joppe Goedertier, de zoon van een buildrager uit de luizemarkt, houdt van zijn haven. Samen met Mie werkt hij zich op; zijn tweede zoon volgt zijn spoor, en de leuze luidt 'de haven te dienen' (blz. 244).
Niet breed, niet diep, niet machtig, maar werkelijk en overtuigend beeldt de auteur het leven aan de Antwerpse haven uit. Wat hij vertelt, draagt zijn waarheid in zich; vanzelf leeft men alles mee: verrast, soms wat geërgerd, herhaaldelijk bewonderend en verheugd.
Zoveel meer betreuren wij dat Lode Van Krinkelen, talentvol en idealist, moedwillig zich opsluit in het materialistisch socialisme. Wat een enge kooi! Hoe beperkt en onvast blijven daardoor (daardoor alleen!) zijn blik en peilen in samenleving en ziel! Hoe oppervlakkig, inconsequent zelfs, het verloop van zijn verhaal; want na een levensdronken baldadige jeugd wordt iemand niet ineens zoo braaf en stichtelijk! Hoe onzeker zelfs stijl en voorstelling, - en alles omdat hij, beklemd, de vleugels niet weet uit te slaan. Veel méér kan de auteur bereiken; doch alleen mits een veel dieper gegronde levensbeschouwing, de werkelijke fundering van zijn leuze 'dienen'.
Intussen bevelen we, bij gevormde en zelfstandig denkende lezers, dit werk graag aan.
Em. Janssen.
Het zielsavontuur van Desmond Bowdry. Roman 'sui generis', geschreven door een monnik. - Lannoo, Tielt, 1946, 188 blz., Fr. 68.
Welk bewogen, avontuurlijk, verbazend leven, met verrassende zwenkingen, dat van den Engelsman Desmond Bowdry (1871-1927), een modernen Benoît Labre! Diplomaat in Oostenrijk, vice-consul te Venetië, bekeerling tot het katholicisme en kluizenaar op een eiland in de Middellandse zee, concierge daarna te Venetië en vader van een Kartuizer, zou hij zelf nog Kartuizer geworden zijn, indien de redding van een kind hem den heldendood niet had doen vinden. Welk verbazend leven dan, bewonderenswaardig en bevreemdend, met schaduw en licht doch met meer helderheid dan duister! En misschien hadden we, voor den zoo oorspronkelijken bewerker, iets meer kritischen zin gewenst: stellig zal hij zijn lezers boeien, de meesten beter maken.
Em. Janssen.
PINDAROS, Puthische oden. Vertaald en ingeleid door J. De Haes. - 'Heliosreeks', De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 116 blz., gen. Fr. 35, geb. Fr. 50.
Met vreugde begroeten we deze schitterende prestatie, waarvoor durf. studie en talent vereischt waren. Want Pindaros is in elk opzicht een moeilijk auteur. Taal, stijl, inhoud en compositie, alles bij hem is ongewoon en verrassend. In zijn lange, met woorden opgepropte zinnen verdrin- | |
| |
gen de beelden elkaar. Uit de mythen grijpt hij slechts enkele treffende momenten, die hij tot schitterende tafereelen uitwerkt, terwijl hij voor de rest op het geheugen van zijn publiek rekent. Op de concrete levensomstandigheden van de overwinnaars die hij vieren moet maakt hij graag toespelingen, maar drukt ze in gesluierde bewoordingen uit, om de buitentijdelijke atmosfeer der heldensagen niet te vertroebelen. Verhalen en beschrijvingen roepen bij hem ook algemeene beschouwingen op over de goden, den mensch en zijn lot, die hij dan plots en zonder voorbereiding in den vorm van kernachtige spreuken midden in een strofe werpt, waarin ze schijnbaar den gedachtengang storen.
Om zulke poëzie te kunnen begrijpen en genieten heeft de moderne lezer eenige hulp noodig. Hiervoor heeft Drs De Haes gezorgd in een uitstekende inleiding, waarin hij uiteenzet wat de Grieken uit de eerste helft der ve eeuw onder lyriek verstonden, en hoe Pindaros zelf tegenover zijn dichterstaak stond. Dit dertigtal bladzijden geeft blijk van evenveel historisch als poëtisch aanvoelen. Niet minder geslaagd zijn de korte aanduidingen over omstandigheden, mythischen inhoud en gedachtensfeer van elk gedicht; ze zijn bondig en nauwkeurig.
Het voornaamste is natuurlijk de vertaling zelf. Hiermee heeft J. De Haes echt baanbrekend werk verricht. Want vóór hem waren in onze taal slechts een paar Pindarische zegeliederen omgezet, en dan nog met matig succes. Een delicaat probleem was dat van de versmaat. De vertaler heeft de strophische indeeling van het oorspronkelijke bewaard, en zich daarin aan het jambische rhythme gehouden. De oplogsing kan simplistisch lijken; in de practijk blijkt ze de eenige juiste te zijn. De taal is rijk, klankvol, gespierd, voornaam en echt poëtisch. Gelukkige woordkoppelingen zijn niet zeldzaam. Ook in de weergave van den toon wist De Haes bijna steeds het juiste te treffen. Waar de inspiratie van Pindaros zwelt en in breede beschrijvingen machtig uitdeint, daar schijnt ze in haar beweging ook den vertaler mee te sleepen, en de aanhef van de Eerste Puthische, wel de mooiste brok uit de heele Grieksche koorlyriek, is ook in deze Nederlandsche vertolking een prachtig stuk poëzie. Bizonder geslaagd mag ook de Vijfde Puthische heeten, een karakteristiek voorbeeld van grootsche lyrische verhaalkunst Waar Pindaros minder hoog stijgt, heeft zich ook de vertaler wel eens minder moeite gegeven; maar ook daar nog blijft zijn werk op een zeer bevredigend peil.
Van den philoloog wordt verwacht, dat hij ook wat aan te merken heeft. Hier en daar wordt wel eens misbruik gemaakt van Fransche woorden (b.v. 'creatuur'), of komen al te gemeenzame uitdrukkingen voor die bij den stijl van het pindarische epinikion niet passen (b.v. 'fameus', 'flater', 'katachtig' en dgl.). Er vallen enkele, trouwens lichte, onnauwkeurigheden aan te stippen, en op een paar plaatsen wordt een beeld bijgevoegd, dat in het oorspronkelijke niet staat. Ten slotte ziet men niet welk principe de vertaler bij de beklemtoning van Grieksche eigennamen gevolgd wil zien; dit veroorzaakt wel eens moeilijkheden bij de scansie.
We wenschen van harte dat Drs De Haes met evenveel zorg en liefde ook de overige drie bundels van Pindaros in het Nederlandsch zou vertalen.
E. de Strycker.
| |
Opvoedkunde
Dr L.H.M. BERGER, Moeilijkheden op sexueel gebied bij kinderen. - Tweede herziene druk, Romen en Zonen, Maaseik, 1945, 192 blz., geb. Fr. 120, gen. Fr. 100.
Het probleem der sexueele opvoeding der jeugd omvat niet alleen een moraaltheologisch maar ook een belangrijk psychologisch aspect. Men kan den indruk hebben dat de literatuur over dit onderwerp zeer uitgebreid, ja, al te uitgebreid is. En toch blijft er, meenen we, nog een groote leemte te vullen. Men moet inderdaad toegeven dat men omtrent het psychologisch aspect van dit vraagstuk nog vrijwel in het duister tast. Daarenboven betreuren wij met den auteur dat de opvoeders zich te dikwijls met de beperkte ervaring van een klein aantal gevallen vergenoegen. Ook hebben de meeste menschen moeite om te beseffen hoe groot op dit gebied de individueele verschillen kunnen zijn. De neiging is groot om persoonlijke jeugdherinneringen te veralgemeenen, en alles over denzelfden kam te scheren: onzedelijkheid is onzedelijkheid, en wie onzedelijk is, is slecht en bedorven. Natuurlijk geschiedt dit alles niet zonder noodlottige gevolgen voor degenen, die de opvoeders tot taak hebben uit hun sexueele moeilijkheden te helpen.
Het zou dus zeer wenschelijk zijn eindelijk over een objectieve en wetenschappelijke kennis van dit verborgen aspect in het zieleleven der jeugd te beschikken. Aan degenen die dezen nood aanvoelen kunnen wij dit boek van Dr Berger aanbevelen.
Hier heeft een leek, uit zijn lange
| |
| |
praktijk van psycholoog-paedagoog, een menigte interessante gegevens over dit onderwerp verzameld, en in katholieken geest bewerkt.
Te dikwijls vergenoegt men zich sexueele misstappen van kinderen en jeugdigen te straffen, zonder de diepe oorzaken op te sporen, die ze hebben verwekt, en soms een heel wat geruststellender diagnostiek toelaten dan 'vroegtijdig bederf'. Terwijl de straf enkel het uiterlijk gedrag verandert, blijven deze diepere oorzaken van het kwaad bestaan. Moedeloosheid, gebrek aan zelfvertrouwen worden hierdoor enkel vermeerderd, het eergevoel verminderd, 'zoodat alle weerstandskrachten, die het kind uit den put moesten helpen, verzwakt worden in plaats van versterkt'. Dit te hebben aangetoond, maakt vooral de waarde van dit boek.
Zonder af te doen aan zijn verdiensten betreuren we toch eenerzijds sommige langdradigheden bij feiten die, naar ons oordeel, door zichzelf voldoende duidelijk zijn en anderzijds een, ons inziens, overdreven kieschheid voor sommige punten waar een nadere toelichting gewenscht is.
P.W. Smet.
Prof. J. NUTTIN, Het Instituut voor Psychologie en Opvoedkunde aan de Universiteit te Leuven. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1945, 187 blz., houthoudend Fr. 50, houtvrij Fr. 75.
Meer en meer vindt de psychologie toepassingen in de verschillende gebieden van de menschelijke activiteit. Daarvoor worden ook meer en meer geschoolde psychologen vereischt. Daar enkel universitaire instituten voor psychologie deze kunnen voortbrengen, scheen het oogenblik gekomen, wilde de toegepaste psychologie in ons land tegen haar taak zijn opgewassen, om een volledig universitair onderwijs op dit gebied in te richten. Dit is thans aan de universiteit te Leuven het geval. Naast de algemeene sectie voor de toegepaste psychologie in de beroepsoriënteering, in de industrie en den handel, in de publiciteit en de propaganda, in de medico-psychologische klinieken, enz., werd ook een sectie voorzien voor rechtsgeleerden, criminalisten, theologen en zieleleiders, literaire en artistieke critici, die hun vakkundige scholing met een psychologische vorming wenschen aan te vullen. In deze brochure vindt de belangstellende alle gewenschte inlichtingen. De oud-studenten van de School voor Opvoedkunde vinden er eveneens een geschiedkundige schets van deze school, de lijst van haar gediplomeerden en een samenvatting van de proefschriften.
P.W. Smet.
| |
Geschiedenis
Ludovic MOYERSOEN, Prosper Poullet en de Politiek van zijn tijd. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1946, 534 blz., Fr. 250.
Dit lijvige en wel wat zwaar geschreven boek is meer dan de biografie van een groot man, en meer dan een brok geschiedenis van ons parlementair leven van vóór den tweeden wereldoorlog: het is een getuigenis. Poullet overleed bijna tien jaar geleden, en de meeste politieke problemen waarmee zijn leven als staatsman verstrengeld was liggen al ver van ons af; en toch treft bij de lezing voortdurend de spannende actualiteit van dit leven: dàt hebben we nu nodig, zó een voorbeeld, zo een herinnering aan een schonen nobelen mens.
Dit werk van L. Moyersoen is de eerste studie die de parlementaire geschiedenis in het Nederlands behandelt. Ze ontleedt hoofdzakelijk de periode tussen de twee oorlogen; en hoewel ons democratisch regime toen reeds in verval was, gaat van dit boek toch een weldoenden en hartversterkenden invloed uit: want de behandelde kwesties zijn gecentreerd rond een staatsman die een mens was, ernstig, gewetensvol, onkreukbaar trouw aan zijn plicht en zijn roeping, door en door eerlijk tegenover zichzelf, zijn vrienden, en zijn tegenstanders. Met piëteit werd deze biografie geschreven, met bezieling, en daarom is ze boeiend van het begin tot het einde, niettegenstaande de vele vaak dorre problemen: L. Moyersoen wist dat hij met deze studie een bron openlegde die een zegen kan zijn voor onzen tijd. Voor de meesten onder ons is Poullet nog slechts een naam: een oud-voorzitter van de Kamer, een oud-Eerste Minister, die een voorname rol speelde in de Vlaamse Beweging, en het daarom nogal hard te verduren had vanwege het toenmalig franskiljonisme... Poullet is veel meer dan dat: hij is hét voorbeeld van een christelijk staatsman.
Dat getuigenis wil dit boek geven, en L. Moyersoen slaagde hierin volledig. Onze bewondering groeide bij het lezen: Poullet is een buitengewoon verheven mens geweest, met zijn gebreken natuurlijk, maar bedeeld in hoge mate met die gaven welke nu bij velen ontbreken in ons openbaar leven: eerbied voor de wetten van het parlementair stelsel, persoonlijkheid, ernst, trouw, en eerlijkheid.
Mocht dit werk bijdragen om naar
| |
| |
Poullet's glanzende voorbeeld, bij ons ware staatslieden te wekken.
K. Van Isacker.
G. GUYOT DE MISHAEGEN, Le parti catholique belge de 1830-1884. Préface par le comte Carton de Wiart. - Larcier, Brussel, 1946, 207 blz., Fr. 150.
Deze flink gebouwde en helder geschreven studie verschijnt ter gelegener tijd. Nu de katholieke partij met een hernieuwd programma en verjongde krachten aan de herinrichting van ons land op christelijke grondslagen wil werken, is een bezinning over het ontstaan en den groei van ons katholiek politiek leven ten zeerste gewenst. Die historische meditatie kan een helder licht werpen op de vereisten van het huidige politieke leven, en de herhaling voorkomen van vroeger begane vergissingen. Zij kan ook bij de jongeren, bij wie de belangstelling voor het openbaar leven weer lijkt te ontwaken, begeestering wekken voor dit heerlijke werk: den rijkdom, die ons persoonlijk leven bezielt, ook binnen voeren in de inrichting van ons land.
Van dit standpunt uit werd besproken werk geschreven. Het is een objectieve wetenschappelijke studie, steunend op ernstige documentatie, en toch spannend, omdat er vaart steekt in het opvallend scherp naar voren halen van de essentiële lijnen der vorming en ontwikkeling van de partij. De eigenlijke uiteenzetting van de geschiedenis der katholieke partij omvat amper 150 bladzijden, maar schrijver is er in geslaagd in dit korte bestek een duidelijk beeld te geven van de omstandigheden die de katholieken dwongen tot het vormen van een partij, en van de kenmerken - hoedanigheden en tekorten - van die partij in de eerste jaren. En krachtig komt de hoofdles naar voren: de absolute noodzakelijkheid voor de katholieken, in een democratie, om zich te groeperen in een politieke partij, niet alleen om de godsdienstige belangen te verdedigen, maar om de maatschappij positief in te richten op katholieke grondslagen: het is een kwestie van 'zijn of niet zijn'.
Dit eerste deel van de geschiedenis der katholieke partij in België verhaalt de moeizame vorming en opgang tot den plotsen triomf van 1884. We hebben maar een wens: zo spoedig mogelijk het tweede deel te zien verschijnen, dat ons het leven moet verhalen der partij aan het bewind: hier vooral zijn kostbare lessen te verwachten.
K. Van Isacker.
Prof. L. VAN DER ESSEN, Het onafhankelijke Belgie. - Éditions Universitaires, Brussel, 1945, 61 blz.
In tegenstelling met wat iemand wellicht uit den titel zou afleiden, begint schrijver niet met 1830; hij kant zich zelfs uitdrukkelijk tegen de voorstelling als zouden onze gewesten vóór dien datum 'eeuwen slavernij' achter den rug hebben gehad; slechts drie vreemde overheersingen (1795-1814, 1914-1918, 1940-1944) hebben we gekend; in de overige tijdperken leefden land en volk onder hun wettige soevereinen en 'natuurlijke vorsten', zowel vóór als na den opstand van de xvie eeuw.
Met zijn gewone bevattelijkheid en klare overzichtelijkheid voert de Leuvense Universiteitsprofessor zijn lezers doorheen de lange geschiedenis van deze Lage Landen, die in 1830 het Koninkrijk België werden. Voor het groot publiek bestemd en in vulgariserenden toon gehouden blijft dit boekje er niettemin een uitstekende samenvatting om van ons verleden, zoals het zich naar de laatste bevindingen en met eigen kenmerkende trekken openbaart.
J. Andriessen.
Louis LECONTE, Les Éphémères de la Révolution de 1830. - In de reeks 'Présence de l'histoire', Éditions Universitaires, Brussel, 1945, 360 blz., Fr. 100.
Geen systematische uiteenzetting van den opstand of beschouwingen over oorzaken en gevolgen worden ons in dit boek aangeboden, maar een twintigtal portretten van personen welke tijdens de revolutie op het voorplan traden. Figuren zijn het van de meest verscheiden aard, afkomst en betekenis: vreemdelingen die om politieke of andere redenen hun land verlieten en zich te Brussel hebben gevestigd; avonturiers die overal heenstormen waar er strijd en gevaren oprijzen; intriganten welke op listige wijze uit alles hun profijt trachten te halen; eer- en geldzuchtigen; naïeve dromers; dikwijls ook onversaagde kampers en voorvechters... Maar één trek hebben ze allen gemeen en daarom juist werden ze in deze galerij opgenomen: slechts korten tijd speelden ze in de revolutie een eersten-rangs-rol om daarna, wegens onbekwaamheid of kuiperijen, ten gevolge van eigen fouten of van onvoorziene omstandigheden plaats te maken voor anderen, welke zelf soms op de gevaarlijke ogenblikken wanneer het leven op het spel diende gezet (de Septemberdagen te Brussel), ver van den strijd waren geweken, doch later de vruchten zouden komen plukken.
En met die in hun concrete werkelijkheid uitgebeelde personages worden tevens ten dele het kader en de geest van die jaren belicht: de holle rhetoriek en bewogen passie, de onrust en intrigues... Kor- | |
| |
tom een schat van typische bizonderheden, geput uit voor het merendeel onuitgegeven bronnen, waar echter doorgaans nergens uitdrukkelijk naar verwezen wordt, legt schrijver, hoofdconservator van het Koninklijk Museum van het leger, zijn lezers voor.
Dergelijke uitbeelding van een galerij portretten heeft natuurlijk ook haar moeilijkheden, waaronder het niet licht te vermijden euvel dat men meer dan eens kleine details gaat herhalen. Terloops zij ook nog aangestipt dat wij met verwondering een paar maal een nieuwe zin, door het adellijke 'van' (blz. 84) of 'de' (blz. 73) ingeleid, met kleine letter zagen beginnen.
J. Andriessen.
Henri HAAG, Les Droits de la Cité. Les catholiques-démocrates et la défense de nos franchises communales, 1833-1836. - 'Événéments et Personnages', Éditions Universitaires, Brussel, 1946, 204 blz., 10 buitentekstplaten.
In den loop van haar bestaan ondergaat iedere volks- en staatsgemeenschap, en dus ook de onze, de spanning van twee tegengestelde soorten krachten: de middelpuntzoekende, die de versterking van de centrale macht beogen, en de middelpuntvliedende die de locale instellingen wensen te verstevigen, ten koste zelfs van het centrale bestuur. In het licht van dien tweestrijd uit onze geschiedenis behandelt schrijver het vraagstuk dat zich in de eerste jaren na de revolutie van 1830 aan regering en Parlement opdrong: of nl. burgemeester en schepenen door den vorst zouden benoemd worden of door de plaatselijke kiezers... Een vraag waarbij allerlei belangen in het gedrang kwamen en waarvan de regeling meer dan twee jaar in beslag zou nemen en twee en negentig Kamerzittingen zou vullen...
Het is 's schrijvers grote verdienste dit uiteraard eer dorre onderwerp op hoogst vlotte en boeiende wijze te hebben voorgesteld. Niet alleen brengt hij ons op directe, levendige manier in kennis met de voornaamste antagonisten, met hun wensen en plannen, met de voorbereiding en geleidelijke uitwerking, maar bovendien geeft hij ons in zijn uiteenzetting een suggestief beeld van Kamerdebatten en -stemmingen, van Kamerverkiezingen, van de houding van bisschoppen en clerus, van de tegenstelling tusschen aristocratie en burgerij, en nog andere aspecten uit die jaren.
Slechts twee opmerkingen willen we ons veroorloven. Vooreerst schijnt ons te zeer de houding van de katholieke partij beklemtoond, met veronachtzaming van de liberale groep. Welke rol speelden nl. in de oppositie tegen het regeringsvoorstel de radicale linkse elementen, naast de democratische (luidt deze term - we zijn in 1836 - niet enigszins misleidend?) katholieken? En tenslotte kan de conclusie niet helemaal bevredigen: want behalve het feit dat ze ons nog gegevens verstrekt (over de rol der nuntiatuur), welke in de uiteenzetting niet voorkomen, beantwoordt er de bewering van den schrijver die de oppositie eer als de belichaming van het oude particularisme onzer gewesten opvat, niet aan het beeld dat uit de voorgaande hoofdstukken vorm kreeg waar wel degelijk invloed van liberale stromingen, en meer bepaald van Lamennais' theorieën te onderkennen viel.
J. Andriessen.
Floris PRIMS, Antwerpen onder Lodewijk XV (1746-1748). - De Vlijt, Antwerpen, 1945, 233 blz., Fr. 85.
F. Prims doet ons denken aan Migne: iedereen geeft af op het onwetenschappelijke van deze uitgaven, maar iedereen gebruikt ze en niemand kan ze missen. De heele collectie Migne moet heruitgegeven worden, maar hoelang zullen wij moeten wachten eer de Academie van Berlijn en de Academie van Wenen ermee klaar komen? Intussen heeft de arbeid van den Fransen abbé reeds ontelbare andere wetenschappelijke studies mogelijk gemaakt. Hij zal altijd een grote naam blijven in de kerkelijke en universele historiografie.
Wij moeten de foutieve taal en de afwezigheid van wetenschappelijke verwijzingen bij F. Prims betreuren: al zijn boeken moeten herschreven worden. Maar hoelang zullen wij er moeten op wachten? Intussen hebben zij onschatbaar veel dienst bewezen. De naam van Prims verdient een meer dan gewone vermelding in de Nederlandse historiografie.
De Geschiedenis van Antwerpen onder Lodewijk XV is zeer interessant en het belang ervan reikt veel verder dan dat van een monografie over locale geschiedenis. Vooral voor de ontwikkeling van het nationaal bewustzijn in onze landen.
B. Boeyckens.
Jan-Albert GORIS, Belgium in Bondage. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946, 216 blz., houthoudend Fr. 80, geb. Fr. 110, houtvrij Fr. 110, geb. Fr. 140.
Werd door Marnix Gijsen geschreven gedurende zijn verblijf in Amerika onder den tweeden wereldoorlog en is bedoeld als een pleidooi voor ons land dat in Amerika, gedurende de eerste oorlogsjaren vooral, vaak verkeerd werd beoordeeld. Het is bestemd voor het Amerikaans
| |
| |
publiek en steunt op meestal onrechtstreekse inlichtingen.
Daarmee moet men rekening houden als men dit boek juist wil beoordelen. Het spreekt vanzelf dat feiten en gebeurtenissen niet altijd scherp en juist zijn weergegeven, en dat bij de uiteenzetting ervan, mensen die heel den oorlog in België doorbrachten, nu en dan wel eens glimlachen. Wat niet wegneemt dat dit werk ons ongetwijfeld zeer nuttig is geweest in de Verenigde Staten en er veel toe bij moet hebben gedragen om ons juister te doen beoordelen: ons lijden en ons vechten, en onze bijdrage tot de overwinning.
We gaan lang niet met alles accoord wat schrijver zegt. Een voornaamste bezwaar is het gebrek aan nuancering in de beoordeling, vooral van Duitsers en zogenaamde collaborateurs. Die tekorten zijn fataal, gezien de omstandigheden waarin het boek werd geschreven. Is het echter handig, het weer opnieuw uit te geven, en ten onzent? Een tijdsdocument is het enkel als bijdrage tot de kennis van de Amerikaanse opinie over ons land tijdens den oorlog, niet als weergave der gebeurtenissen.
K. Van Isacker.
Prof. Dr E. LOUSSE, De Leuvensche universiteit tijdens den tweeden wereldoorlog 1939-1945. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1945, 75 blz., Fr. 42.
'Hoe ze in den storm niet verzonk?' vraagt de schrijver zich af, bij het einde zijner geschiedkundige schets. Hij doet ons de gegevens aan de hand waaruit wij kunnen besluiten dat aan de Alma Mater de beproevingen niet gespaard bleven, dat zij én stoffelijk én zedelijk veel leed, dat evenwel, toen het gevaar onafwendbaar scheen, haar het ergste gespaard bleef: de noodzakelijkheid haar werking te staken, of om een bevel van den bezetter, of om de noodzakelijkheid te weigeren onaanneembare eisen in te willigen. Het antwoord op de vraag die hij stelt, kon evenwel de geschiedkundige ons niet volledig geven. Terecht wijst hij op de 'onwrikbare beginselvastheid' van Z.E. Kardinaal van Roey en ook hierop: de Duitsers 'wisten dat ons volk aan den godsdienst gehecht is'. De gelovige voegt hier terecht bij: 'Er zijn ook redenen van bovennatuurlijken aard. Er was de Sedes Sapientiae. 'Alle uren van den dag waren er studenten voor haar troon geknield... de studentinnen brachten haar zoo gaarne bloemen!... Gedurende de bange uren van 1943-1944 kwam de Universitas magistrorum et scholarium elken avond aan haar voeten om het rozenhoedje te bidden'.
K. du Bois.
Edgard BANDART, L'avenir de la Wallonie. - Éditions Universitaires, Brussel, 1945, 88 blz., Fr. 30.
Vlugschrift dat wil bewijzen dat de Walen geen Fransen zijn. Misschien kan deze thesis, die maar al te waar is, met wat meer degelijkheid worden bewezen.
| |
Economie
Prof. Dr E. DE BRUYNE, Koloniale problemen voor morgen. - Leuvensche bijdragen tot de rechts- en staatswetenschappen, 'Actueele Studiën', reeks A, Binnenlandsche vraagstukken, Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946, 84 blz., Fr. 35.
Sedert enkele maanden kennen wij het verruimend en verkwikkend gevoel wederom met ons koloniaal rijk in verbinding te staan, het groter België, dat naar de eigen woorden van Prof. De Bruyne, gewezen Minister van Koloniën, 'de wijde poort is waardoor België over de wereld vaart en zich zijn eigen grootheid bewust wordt in dienst van het gehele mensdom.
In deze studie stelt de auteur de bizonderste problemen omtrent onze betrekkingen met Kongo, verschalt ons dienaangaande de fundamentele gegevens en wijst ons tevens den weg naar een wijze en evenwichtige oplossing. Een eerste gedeelte handelt over de ideeën die heden ten dage de internationale organisatie beheersen in zake koloniale politiek: het sociaal welzijn der inlanders en een ruime deelname aan het internationaal economisch leven. Dat alles is voor ons niets nieuws: het zijn de principes die van den beginne aan onze kolonisatie ten grondslag hebben gelegen.
Een tweede hoofdstuk is gewijd aan de economische, sociale en politieke emancipatie der inlandse volksstammen. Terecht legt de auteur de nadruk op de noodzakelijkheid om de originele elementen bij het beschaven der zwarten te eerbiedigen: bescherming en verbetering van het leven in de dorpen, diepgaande studie van de inlandse sociale gebruiken en instellingen, ernstige demographische politiek, vorming van een keurbevolking door een geleidelijk tot stand brengen van politieke instellingen, van een coöperatieve economische organisatie: als zoveel wegen onder andere, die alle moeten leiden naar een zelfde doel en waarlangs wij onze werking te richten hebben.
Een derde hoofdstuk handelt over de middelen om dit doel te bereiken. Weten- | |
| |
schappelijke onderzoekingen zullen de waarde moeten ontdekken van al de rijkdommen van Kongo, de morele krachten niet uitgesloten. Wat betreft de financiëring der te ondernemen werkzaamheden, spreekt Prof. De Bruyne zich niet uit ten voordele van een of ander der voorgestelde soluties: voortgaan met het huidig systeem van nauwe verstrengeling van bestuurlijke en private activiteit - of reductie van de voordelen der grote maatschappijen ten bate van de Staat.
De toon waarin dit alles geschreven werd, contrasteert opvallend met die van andere studies waarin de kritiek heel wat vinniger en bijtender is. Minder bezadigde temperamenten zullen den auteur wellicht verwijten dat hij zich al te makkelijk met mooie woorden tevreden stelt; wij, in alle geval, vinden in zijn heldere en gestoffeerde uiteenzetting een allergeschikste inwijding in onze huidige koloniale problemen en een getuigenis van een ruimdenkend en edel mens.
Cl. Mertens.
Dr F.J.H.M. VAN DER VEN, Over stelselmatigheid in het streven naar sociaal-economische ordening. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van gewoon hoogleeraar in de sociale wetgeving en de sociale politiek aan de Katholieke Economische Hogeschool te Tilburg, op Donderdag 24 Januari 1946. - W. Bergmans, Tilburg, 1946, 24 blz., Fl. 1.
Het Leitmotief dezer rede komt o.i. best in deze opmerking uit: 'het realisme erkent in de dingen een eigen innerlijke finaliteit, die voor wat de levende natuur betreft, onderworpen is aan de algemene levenswet van zelfbehoud en zelfvoltooiing... De hoogste natuurlijke norm van den mens is: mens te zijn... Ook aan het economisch welvaartstreven is geen ander natuurlijk doel gesteld dan de vervolmaking van de menselijke persoonlijkheid... De gehele economische bedrijvigheid kan slechts dezen zin hebben: het menselijk bestaan te dienen. Wij staan hier voor een objectief doel, dat, juist omdat het objectief is, als normatief mag gelden voor de economische bedrijvigheid en derhalve ook voor de ordening, die daarin door menselijk ingrijpen kan worden gebracht'.
In België, evenals in Nederland, onderzoekt men hoe de economische bedrijvigheid van overheidswege moet geordend worden. Daarom zijn de ernstige waarschuwingen van den hoogleraar ook bij ons nuttig.
K. du Bois.
Dr J. RONDOU, Het vraagstuk der landpachten in Belgie. - Leuvensche bijdragen tot de rechts- en staatswetenschappen. Reeks A: 'Binnenlandsche vraagstukken'. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1946, 162 blz., Fr. 65.
Een degelijke rechtskundige studie. Ze vangt aan met een kernachtige uiteenzetting van de beginselen die het vraagstuk ten grondslag liggen en van de toestand in ons land; daarna krijgen wij achtereenvolgens een kritische bespreking van onze wetgeving; een kort overzicht van de pachtregeling in andere landen; een besluit dat wijst op de hervormingen die gewenst zijn.
K.B.
Giovanni HOYOIS, Quelques problèmes nationaux. Leur évolution. Leur actualité. Le problème social, religieux, politique, national. - 'Bâtir', Casterman, Doornik, 1946, 166 blz., Fr. 36.
Een werk dat tot nadenken noopt. Zijn voornaamste verdienste bestaat hierin dat het de leidende principes naar voren brengt en ze a.h.w. van het bijkomstige afzondert. Wars van elke enggeestige afzondering, drukt het beslist op beginselvastheid en waakzaamheid.
K.B.
E.-F. RIMENSBERGER, Qu'est-ce que le plan Beveridge? Exposé résumé et commenté d'après le texte original publié sous les auspices de l'Union syndicale suisse et de la Société suisse du Commerce. - La Baconnière, Neuchâtel, z.j. (1943), 218 blz., Zw. Fr. 3.
Deze studie werd midden 1943 gepubliceerd Ze handelt dus enkel over de oorspronkelijke tekst van het Plan. Ze bedoelt de hoofdzaak er van bekend te maken, nl. hetgeen den Zwitser interesseert. Zij blijft bij een objectieve weergave, nagenoeg zonder commentaar. Ze is beslist ook voor ons interessant, nl. om het Plan te vergelijken met onze na-oorlogse wetgeving over de sociale veiligheid. Bij ons wordt in nagenoeg dezelfde risico's voorzien als in Engeland, echter niet op dezelfde wijze: in België geldt het telkens verzekering door bijdragen van werkgever en of werknemer; in Engeland integendeel komt de Staat tussen beide voor ongeveer de helft van de bijdragen voor de verzekeringen en voorziet hij rechtstreeks en op eigen kosten in de last van de genees- en artsenijkundige dienst alsook van de kindertoeslagen (van af het tweede kind, 8 shilling per week en per kind).
K. du Bois.
Ir. H. VAN HEIJST, Geleide economie. Mogelijkheden en moeilijkheden. - J. Muuses, Purmerend, z.j. (1945), 113 blz., geb. Fl. 3,50.
| |
| |
De schrijver was 'oorspronkelijk van liberalen huize', maar werd er toe gebracht te besluiten dat 'het maatschappelijk leven een “plan”, een geleide economie behoeft'. En hij zet ons uiteen wat die eis meebrengt. Het is heel veel: de Staat zelf, niet de georganiseerde ondernemers onder zijn toezicht, moet 'de leiding nemen' en 'daartoe een apparaat opbouwen'. De bewijsvoering die tot dit besluit brengt is kernachtig en methodisch. Ze schijnt ons echter ook te laten inzien dat hapering in de werking bij lange niet uitgesloten is en tot noodlottige gevolgen kan brengen. De bekeerling uit het liberalisme sloeg misschien van het ene uiterste tot het andere over. De lezer - bij wien economisch doorzicht vereist wordt - zal er over oordelen. Ook indien hij, zooals wij, wat sceptisch blijft, zal de studie van dit werk hem tot nuttig wikken en wegen van eigen opvattingen gebracht hebben.
K. du Bois.
A.A. van SANDICK, Herstel der maatschappij. - V.L. en J. Brusse, Rotterdam, 1945, 104 blz.
De dwingeland werd verdreven maar dwingelandij, naar den geest van het Nationaal Socialisme, bedreigt nu nog Nederland; op staatkundig gebied waar 'een terugdringen van den invloed van het Parlement wordt bepleit'; op maatschappelijk terrein waar 'de van overheidswege geleide of gecontroleerde economie als leidend beginsel aanvaard wordt'.
Op economisch gebied bepleit de schrijver een schier volledige terugkeer naar het economisch Liberalisme. Hij is niet te spreken over de hervormingen in Nederland door de Roomsch-Katholieken voorgestaan als publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, verplichtend maken voor allen van bepalingen van collectieve contracten, enz. Ook sociale hervormingen door Protestanten voorgestaan wijst hij beslist van de hand. Het gevaar waarvoor gewaarschuwd wordt is niet denkbeeldig; het is ons evenwel onmogelijk alle hier gelaakte economische hervormingen af te keuren of enkel maar als een gevaarlijken eersten stap in een verkeerde richting te aanzien.
K. du Bois.
Paul MAHIEU en Jean COLARD, De Organisatie van het Personeel in de Onderneming. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1945, 438 blz., Fr. 225.
Al het goede wat hier gezegd werd van de Franse uitgave (Streven, XI, 1943-1944, IV, blz. 255), moet herhaald van deze voortreffelijke vertaling. Dit werk van twee Leuvense professors, is in ons land het eerste, en in de wereldliteratuur o.i. het beste overzicht, van dit veel-en-steeds-meer-omvattend gebied der organisatie van het personeel. Brede en zorgvuldige informatie, klare schikking, oordeelkundige schifting, degelijke appretiatie, maken van dit boek een standaardwerk. De hoge economische, sociale en zelfs nationale eisen, die thans aan onze ondernemingen gesteld worden, zullen voor een aanzienlijk deel door de organisatie (ev. reorganisatie) van het personeel, moeten vervuld worden: dit standaardwerk komt op zijn tijd. Wie met zijn tijd mee wil, kan het niet missen.
L. Arts.
Henri de LOVINFOSSE, A la recherche d'une doctrine économique. - Pax, Luik, 1945, 62 blz.
De auteur is een wakker zakenman. Zijn bedoeling is niet de zoveelste nieuwe economische theorie af te kondigen, maar enkel in het kader der klassieke stelling, den klemtoon van de produktie naar de consumptie te verleggen. De sociaal-economische politiek, nationaal en internationaal, verdedigde haast uitsluitend den producent, patroon of arbeider; de consument, patroon en arbeider, moest meestal het gelag betalen. De malaise der laatste jaren heeft duidelijk bewezen dat de productie functie is van de consumptie, en dus van de koopkracht. Het algemeen belang wordt op de eerste plaats bepaald door het belang van den verbruiker, meer speciaal door de koopkracht van het loon. Laat, onder de hooge bescherming van de politieke overheden, de vrije mededinging, nationaal en internationaal, haar stimulerende rol spelen, en de leiding van de consumptie zal geleidelijk de woekerbedrijven uitschakelen. Optimisme? Voorzeker; niet noodzakelijk utopie. Alleen edelmoedige zakelijkheid, in een kader van gezonde democratie, kan ons bevrijden van de illusies der politieke combinaties en finantiële manipulaties.
L. Arts.
Het uur der beslissende hervormingen. Verslagboek XXVII, Vlaamsche Sociale Week, Leuven, 1945. - Algemeen Christelijk Werkersverbond, Brussel, z.j., 207 blz., Fr. 90.
Op de 'Sociale Week', waarvan ons hier de 'volledige tekst der lessen' aangeboden wordt, werd heel ernstig het hoe? en het waa om? onderzocht der voorgestane 'hervormingen' als medezeggenschap der arbeiders en deelneming in de winsten, geleide economie. Niet enkel, zelfs niet vooral, het onmiddellijke waarom? maar al hetgeen die hervormingen postuleert of in aanmerking moet worden genomen opdat ze hun verder
| |
| |
doel: het algemeen welzijn, werkelijk bereiken. Ziehier de titel van een paar lessen: de bereikbaarheid van privaat eigendom door allen, een eisch van sociale rechtvaardigheid (P. Dr C. Van Gestel); Privaateigendom der productiemiddelen: zijn rechten en zijn plichten (P. Dr N. Devolder); Over politieke democratie (Oud-minister De Schrijver).
K. du Bois.
Stephen KING-HALL, U.S.S.R. 45. - Éditions Universitaires, Brussel, z.j. (1945), 89 blz., Fr. 27.
Een relaas van een Engelsman die er is geweest, begin 1945, als lid eener parlementaire deputatie. Het is geenszins eenvoudig lof; wij durven evenwel de vraag stellen of het de volle werkelijkheid weergeeft. De schrijftrant is journalistisch. In een aanhangsel wordt ons een kort overzicht aangeboden van 'de buitenlandse politiek der Sovjets sedert de Conferentie van Ialta'.
K.B.
Monnaies et banques 1942-1944. - Volkenbond, Genève, 1945, 248 blz., Zw. Fr. 10.
De statistische gegevens hier verstrekt gaan over de periode 1937 tot October 1944; terwijl de vorige publicatie Monnaies et banques niet verder reikte dan 1941. Wij worden ingelicht én over de centrale bank én over de handelsbanken van negen en veertig landen. Een eerste deel verstrekt algemene overzichten, een tweede behandelt elk land afzonderlijk. Om de monetaire evolutie en die van het crediet onder den oorlog te volgen wordt ons hier een onmisbaar werktuig verstrekt.
B.V.
Guglielmo FERRERO, Les génies invisibles de la cité. - Soledi, Luik, z.j., 307 blz., Fr. 150.
Een nogal verward werk van den bekenden anti-fascist. Naar hij meent, heerst er, zowel bij den regeerder als bij de onderdanen, een geweldige vrees zolang niet overeenkomstig het wettigheidsbeginsel geregeerd wordt. En die vrees brengt noodlottige gevolgen mee. Hoe die vrees weggenomen? Door het wettigheidsbeginsel toe te passen dat tegenwoordig het passende is, nl. 'la délégation du pouvoir par le peuple'.
Over den dieperen grondslag van het ware gezag treffen wij in Pouvoir niets aan; enkele uitlatingen tegen de Kerk ontstemmen. Een verbitterde is hier aan het woord.
K. du Bois.
Marcel LALOIRE, La petite industrie et l'artisanat. Leurs difficultés. Comment les résoudre. - Baude, Brussel, z.j., 160 blz., Fr. 80.
Het deel van de middenstand waarover hier gehandeld wordt schijnt bijzonder bedreigd. Laat ons evenwel niet te zeer voortgaan op die indruk: naast de grootnijverheid, zien wij nog steeds talrijke takken van bedrijvigheid waarin de kleine onderneming bijzonder geschikt blijkt. Op andere gebieden zijn jammerlijke tekorten van vele onzer kleine ondernemingen oorzaak van achteruitgang, van stijgende moeilijkheden. Hier kan aan verholpen worden door meer degelijkheid in het geproduceerde, door meer zorg en door methodischer werk. Dit alles nu vereist bijzondere scholing en daarbij bescherming van de degelijke vakman tegen het knoeiwerk van de onbekwamen omdat hun minderwaardig werk aan de goede naam van onze producten schaadt, bijzonder in het buitenland.
Wat nu gedaan? Het antwoord van den schrijver op die vraag zal de middenstanders en hun vrienden interesseren. Mogen zij er zijn voordeel mee doen! Wij menen echter dat zij soms de gevolgen zullen vrezen van de voorgestane dwingende staatsreglementering.
K. du Bois.
Xavier SNOECK, Famille force et prospérité de la nation. - Casterman, Doornik, 1946, 213 blz., Fr. 42.
Een degelijk werk dat bevattelijk maar niettemin grondig laat uitkomen hoezeer heden het gezin, vooral het kroostrijk gezin, in het gedrang komt: hoezeer het geminacht, zoo niet in het belachelijke getrokken wordt door de openbare mening en hoe het economisch achteruitgesteld wordt. De schrijver blijft echter niet hierbij: hij wijst tevens op hetgeen moet gedaan worden, hoe daarbij de Staat een helpende hand moet bieden.
K.B.
A. DUSSAR, Limburg. Proeve tot een synthese. - J.J. Romen en Zonen, Maaseik, 1946, 68 blz., Fr. 35.
Een synthese die ons, binnen een kort bestek, een duidelijk beeld voorhoudt van Belgisch-Limburg in al zijn aspecten; vooral economisch, sociaal en demographisch. Ook de schaduwzijde wordt voorgehouden: de mistoestanden en het leed dat de oversnelle industrialisatie met zich meebracht.
K.B.
Prof. Jos. F.J. NOLF, Fransch-Nederlandsch handboekje voor de veralgemeening der Nederlandsche financieele vaktermen. - Tweede omgewerkte uitgave - De Sikkel, Antwerpen, 1946, 111 blz., Fr. 40.
Dit woordenboek 'speciaal ten gebruike van wisselagenten, bankiers, enz.' zal ook
| |
| |
aan anderen diensten bewijzen. Terecht wordt niet gezocht naar een vertalen door alles heen wanneer een vreemde vakterm algemeen gebruikt wordt, waar echter vertaling moet plaats vinden, geeft de vakman die hier aan het woord is telkens de passende uitdrukking.
K. du Bois.
| |
Aardrijkskunde
Arie PLEYSIER, Europa tusschen de wereldstaten. Geographische problemen van het jongste verleden en de nabije toekomst. - F.G. Kroonder, Bussum, 1945, 248 blz.
Een interessant boek het lezen en bedenken waard, dat een vrij volledigen kijk geeft op de wereld van 1945, de levensproblemen der groote staten en de laatste kansen van Europa om 'to be er not to be' zeer duidelijk aantoont. Zullen wij den afschuwelijken hoogen prijs van dezen tweeden wereldoorlog betaald hebben zonder er baat bij te vinden? Zullen wij terug de kleine elkander beconcurreerde Europeesche staatjes worden van vroeger, die knutselen aan eigen grenzen om deugd te beloonen en ondeugd te straffen, staatjes, die uit vrees voor elkander antieke Chineesche muurtjes opbouwen, niet bij machte gemeenschappelijke Europeesche belangen tegenover andere kontinenten te verdedigen, ons bezighoudend met een bewapeningswedloop in gedeklasseerde wapenen, ons uitputtende in een alles lamleggende tarievenoorlog, doodbloedend aan ruzie in eigen huis, kortom niet verstandig, ruimdenkend, philanthropisch genoeg om als verstandige wezens aangeschreven te staan? Die problemen doet ons schrijver inzien. Wij hebben maar één wensch: mocht Europa denken als hij, anders hebben wij onzen zwanenzang gezongen.
Schrijver behandelt achtereenvolgens het grondstoffenprobleem, de toestand van Engeland, Amerika, de Sovjet-Unie, China, Japan en Europa. Graag hadden wij gehad dat hij wat meer gesteund had op den geest, die dien ommekeer moet bewerken. Mooie plannen zonder ideaal worden bibliotheekmateriaal. Zestien kaartjes illustreeren het gezegde van den schrijver.
W. Talloen.
Dr H. WOUTERS, De eilanden der Stille Zuidzee. Een studie over Polynesië. - 'Volkenkundige reeks', nr 1, Zonnestraal, Antwerpen, 1945, 105 blz., gen. Fr. 65, geb. Fr. 80.
De eilanden der Stille Zuidzee hebben de laatste jaren in de algemeene belangstelling gestaan en wie ze niet geografisch lokaliseeren kon heeft er een atlas op nageslagen. Dit boekje, eerste in een 'Volkenkundige reeks' geeft wetenswaardigheden omtrent de eilanden der Stille Zuidzee, hun bewoners, hun gebruiken, hun taal. Het besluit met twee interessante verhalen over de geschiedenis van het eiland Pitcairn en het wondere Paascheiland. Men kan het boekje verwijten dat het te encyclopedisch is, niet genoeg verwerkt en dat de aanval op kolonisatie en bekeeringswerk niet immer rechtvaardig is. Een interessante populaire ethnographie over de met waas omgeven schoone eilanden der Stille Zuidzee.
W. Talloen.
Albert DE BOCK, Met de Mercator naar de Stille Zuidzee. Reisdagboek van een kadet. Met een voorwoord van Dr Henri Lavachery. - De Sikkel, Antwerpen, z.j., 254 blz., ing. Fr. 120, geb. Fr. 145.
Een zeer eenvoudig dagboek. Wij vernemen wat, dag in, dag uit, onze kadet ziet, alsook al zijn wel en wee. Wel eens kleinigheden en vele bijzonderheden van ondergeschikt belang, althans voor een landbewoner die niet op zee zijn brood verdienen moet.
K.B.
| |
Varia
L. MESTDAGH S.J., Vlaamsche Jezuïeten varen uit. Losse bladzijden uit hun zendelingenboek. Bandversiering en illustraties van A. Boschmans. Kaarten van den schrijver. - Lannoo, Tielt, 1946, 293 blz., gen. Fr. 72, geb. Fr. 98.
Dit merkwaardig boek biedt ons - door zijn tekst, illustraties en kaarten - het vluchtig maar grootsch panorama van de missioneerende bedrijvigheid der Vlaamsche Jezuïeten, vanaf het ontstaan der orde tot nu toe.
Een panorama over de geheele wereld: alle werelddeelen duiken op, en zooveel eilanden uit alle oceanen! - Over vier eeuwen: bij elke groote onderneming van de zoo rustelooze Jezuïetenorde hadden Vlamingen hun deel! - Over tal van zielen en bestemmingen: een haast onuitputtelijke verscheidenheid van zielegrootheid, initiatief, heldhaftigheid, zegen en beproeving, heiligheid en martelaarschap!
Lees het boek. Voor de jeugd geschreven, zal het de anderen daarom niet minder interesseeren, boeien, begeesteren.
| |
| |
Eenerzijds legt het de haast grenzelooze reserves bloot van stoere kracht, haast zwijgzamen ondernemingsgeest, soepele aanpassing, alle in onzen Vlaamschen volksaard besloten. Anderzijds suggereert het den éénen geest van Berze en Lievens in Indië, van Van Quickenborn en De Smet in Noord-Amerika, van Verbiest in China, van Toebast en Van Suerck in Zuid-Amerika, van De Saedeleer en Van Henxthoven in Congo, van zooveel minder bekenden in alle streken, wier groote zielen door kleine anekdoten worden blootgelegd... Lees het boek: het is geen studie, geen geschiedenis, geen psychologische uitdieping; het is geen rustig geschreven verhaal hoe dan ook...; het is een breed overzicht en doorzicht, een veelkleurige reeks van verrassende titels en flitsende paragrafen. Misschien wat propagandisch, wat luidruchtig, wat mechanisch-handig; doch het maakt ons allen beschaamd. Erfgenamen van zooveel grootheid, dapperheid en offer, beseffen wij onzen hoogen plicht; nederig bidden wij dan God om steun en genade.
Em. Janssen.
André DEMEDTS, Hugo Verriest. De levenwekker. - Hernieuwen-uitgaven, Roeselare, z.j., 192 blz., Fr. 00
Dit is, na het boek van De Pillecijn, het tweede belangrijke over den levenwekker Hugo Verriest: den schakel tusschen Gezelle en Rodenbach, tusschen West-Vlaanderen en Van-Nu-en-Straks, tusschen Zuid- en Noord-Nederland.
Natuurlijk stond Demedts, na De Pillecijn, voor een lichtere taak. Toch heeft hij alles nauwkeurig nagevorscht, verscheidene aanduidingen vervolledigd, - en hij schreef zijn verhaal in een milderen toon, meer precies aangepast bij de hedendaagsche mentaliteit van lezende studenten.
Hij schreef een der beste boeken voor de jeugd, hoewel voor haar niet alleen; want bij haar niet alleen dreigt de onontbeerlijke traditie Gezelle-Verriest-Rodenbach verloren te gaan. Toch ontvangen we, over dezen levenwekker, het definitieve werk nog niet. De kritische en toch bewonderende studie; het eerbiedig en en rustig penetreeren in het zoo specifieke Verriest-temperament, edel en durvend, bevallig en licht poseerend; het ophalen, een voor een, van al de schatten uit dat alles gevende hart; het vastleggen, onweerlegbaar en voorgoed, van den (thans onderschatten) geest en rol der Westvlaamsche cultuur en studentenbeweging in de XIXe eeuw. Nog praten wij, over dat alles, elkander na, bij de meesten met steeds minder overtuiging; het boek over Gezelle, dat over Verriest, dat over Rodenbach, dienen nog geschreven.
Em. Janssen.
J. SALSMANS S.J. (†), Prof. Dr Emiel Vliebergh (1872-1925). Biographische aanteekeningen. - Davidsfonds, Leuven, 1945, 222 blz., gen. Fr. 24, geb. Fr. 36.
Biographische aanteekeningen, wordt dit boek genoemd. Het is de 'zwanezang' (blz. 8) van Pater Salsmans geworden: van dengene die dertien jaar Vliebergh's biechtvader was, en die, daar niemand anders de taak op zich nam, voor het nageslacht het beeld wilde bewaren van zijn onvergetelijk biechtkind. Hoe bescheiden houdt hij zichzelf op den achtergrond! Met een reeds wankele gezondheid en te midden van veel bezigheden, arbeidde hij aan zijn handschrift, zonder het ooit, gelijk hij het zou verlangd hebben, te kunnen bewerken of voltooien.
Piëteitvol, evenzeer tegenover zijn oud-voorzitter Vliebergh als tegenover diens biograaf, gaf het Davidsfonds het werk onveranderd uit. Onveranderd ook, omdat al de belangrijke documenten, die de schrijver tegen luchtbombardementen en oorlogsvernieling in veiligheid had gebracht, nog niet teruggevonden werden; zullen zij het nog ooit? Piëteitvol! maar met het verlangen en de hoop dat iemand deze schematische levensschets spoedig breedvoeriger moge uitwerken. Want dan pas zal Vliebergh in zijn verbazende veelzijdigheid voor ons staan, in zijn durvende kracht, zijn bezielenden en verheffenden invloed, zijn stil bekorende heiligheid, zijn ware gestalte.
Doch wat intusschen onze aandacht reeds gespannen houdt: wat is het geslacht van Vliebergh groot geweest! Het geslacht van 1890-1925; het laatste heroïsche, dat vaak leefde in een te geweldige spanning! Zijn productiviteit, zijn initiatieven, werkkracht en offergeest, door den eersten wereldoorlog gebroken en soms verbijsterd, werden sedertdien op verre na niet meer geëvenaard. Minder nog misschien zijn heiligheid (waarvan zoowel Poppe als Vliebergh tot voorbeeld mag gesteld worden), - en is ook Pater Salsmans, onder verscheidene anderen, niet een der allerwakkerste, allertrouwste dienaren geweest, een veilige leidsman en gids naar boven?
Dit werk, hoewel als volksboek uitgegeven, bevat, voor studeerenden en gecultiveerden vooral, een allerkostbaarste les.
Em. Janssen.
Dr Alb. van de POEL, Neuengamme. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1945, 141 blz., Fr. 45.
| |
| |
Een relaas en een onderzoek tevens van iemand die het concentratiekamp van Neuengamme meemaakte. Het is een werkelijk merkwaardig boek. Men had van Professor van de Poel kunnen aannemen dat hij, na wat hij in Duitsche gevangenschap zag en leed, een hartstochtelijke beschuldiging had neergeschreven, of, zooals zooveel anderen, een schrijnend, sensatiewekkend beeld had opgehangen van het onmenschelijke gebeuren. Maar wanneer men na lezing het boek neerlegt, denkt men veeleer aan het onderzoek en het oordeel van den rechtvaardigen rechter.
Het werk is bijna over heel de lijn ingehouden en rustig - sine ira et studio, zooals de schrijver het zich voornam. Doch, wanneer men met hem den zwijgenden tocht heeft ondernomen en het mechanisme van de Nationaal-Socialistische interneeringsmethodes met hun socialen ondergrond, 'economischen onzin' en 'Bewegung - afgoderij', die veel dieper dan het strafregime zitten onderzocht, kan men slechts met lijf en ziel zich schrap zetten tegen wat eens de geweldige, bij enkelen bewustaangewende begoocheling dreigde te worden van een nieuwe wereldorde, en die veroordeelen.
Uit het streng objectieve feitenmateriaal, doordeesemd met den soms grimmigen humor die den diepen mensch verraadt, groeit dit boek veel breeder uit dan Neuengamme en concentratiekampen. Het is een getuigenis van de overwinning, tegen alle onmenschelijkheid in, van de menschelijke ziel in haar persoonlijkheidsbewustzijn en haar liefdevollen gemeenschapszin.
En niet het minst een getuigenis voor Nederlandsche, nuchtere degelijkheid.
J. Burvenich.
Josse ALZIN, Mijn Pastoor bij de Nazis. Geautoriseerde vertaling door Gaston de Mey S.M. - N. Tagnon, Genval, z.j., 62 blz., Fr. 25. (Verkocht ten bate van de politieke gevangenen.)
Dit boekje werd door een fijnvoelend priester geschreven om caritatieve redenen. Op dat gebied verdient het aanbeveling. De Fransche uitgave zal wel - de naam van den schrijver staat er borg voor - letterkundig in orde zijn. En daarom is het doodjammer dat het ter vertaling werd gegeven aan onbevoegden. Het Nederlandsch is gewoon afschuwelijk, houterig op de beste, lachwekkend op andere, radikaal onverstaanbaar op vele plaatsen. Goed gestemde Vlamingen zullen het boekje koopen om den schrijver en zijn edele bedoeling. Laten wij hopen dat zij het ongelezen zullen laten, om in hun taalgevoelen niet gekrenkt te worden.
J. Burvenich.
Marie-Louise COMELIAU, Demain, coloniale! Dessins à la plume de l'auteur et de Toma. - Éditions Zaïre, Van Dieren, Antwerpen, 1945, 224 blz.
Een verheven ideaal wordt hier aan onze toekomstige vrouwelijke kolonisten voorgesteld, ernstig voorzeker, maar tevens begeesterend. M.-L.C. weerstaat aan de bekoring om door spel van verbeelding het harde leven der blanke vrouw in de kolonie met al te mooie kleuren af te schilderen. Zij stelt haar vóór de werkelijkheid van de harde maar heerlijke taak die haar te wachten staat, een taak die soms ten zeerste door eenzaamheid en gemis aan confort bemoeilijkt wordt. Alle eventueele ontgoochelingen worden op deze wijze meteen voorkomen. Niemand ga naar Kongo - waar alle kaders eener gevestigde traditie ontbreken - als hij niet met de noodige energie bezield is. Na enkele verkeerde ideeën weerlegd te hebben, als de onmogelijkheid voor een Europeesche vrouw om in de kolonie haar leven in te richten, waarschuwt de schrijfster tegen het 'niets doen', dit groot gevaar der centra en de vijand nr 1 in de brousse. Om dit gevaar te keer te gaan suggereert zij verschillende taken die de vrouw in Kongo naast haar taak van huisvrouw en moeder, nog vervullen kan. Alvorens te besluiten met enkele practische wenken omtrent het huiselijk leven, handelt zij nog over de verhouding van de blanke vrouw tegenover de zwarten: met een realistische goedheid moet men ze tegemoet treden, wel wetend dat het recht om te heerschen slechts het recht geeft om te dienen. Naast haar beschavingstaak zal de blanke vrouw zich nog wijden aan sociale werken en aan de opvoeding der zwarte moeders. Kortom, M.-L.C. schenkt ons hier een boek, dat uitmunt door gezond oordeel en door echt en schakeerend begrijpen. Het werd vlot en boeiend geschreven en is een onmisbare lectuur voor elke toekomstige koloniste, die het leven in Kongo wil zien zooals het is.
J. Elens.
Dr P. VAN UYTVANCK, Biologie en Hygiëne der Lichamelijke Opvoeding. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1944, 207 blz., Fr. 75.
Zoo de sport ten onzent verstrikt geraakt is in de journalistiek en de vulgarisatielectuur, dan is dit voor een groot deel te wijten aan het gemis van oorspronkelijk wetenschappelijk werk. Daarom is het boek van Dr Van Uytvanck welgekomen: studiemateriaal voor geneesheeren, specialisten in lichamelijke opvoeding.
De klassieke hoofdstukken der physiologie worden één voor één onder de hand genomen; training en vermoeienis, de
| |
| |
lichamelijke opvoeding der jeugdperiode en deze der vrouw worden grondig besproken; geneeskundig en biometrisch onderzoek der sportlui maken het boek van onmiddellijk praktisch belang. Dit alles is vlot geschreven en verlucht met teekeningen en tabellen.
Onmisbaar voor sportartsen en zeer nuttig voor hen die de sport en de lichamelijke opvoeding wetenschappelijk willen leiden.
Dr W. Luyten.
In Christus' spoor. Handboek voor aalmoezeniers van het Vlaamsch Verbond der Katholieke Scouts. - Vlaamsche-Scoutpers-Comité, Brussel, 1945, 287 blz., Fr. 45.
Van meet af aan moeten we er den lezer attent op maken, dat we hier slechts met het eerste deel te doen hebben van een drieluik dat weldra volledig ter beschikking zal staan. De bedoeling van dit eerste deel is: de soliede grondslagen aan te geven van de beweging en van het aalmoezenierschap. De volgende deelen bieden meer concrete uitwerking van plannen en realisaties op alle gebied. De aalmoezenier vindt hier een overzicht van het scoutssysteem; wat het aalmoezenierschap is bij Welpen, Verkenners en Voortrekkers; de voornaamste soorten van troepen en hun werking; zijn houding tegenover de leekeleiders, de patrouille-leiders en de ouders; zijn taak op het kamp.
L.M.
P. VAN DE MAELE S.J., Jonge adel I. Je eigen heem. Teekeningen door E. De Tollenaere. - De Knape, Gent, 1945, 72 blz., Fr. 23.
Een boekje om de jongens warm te maken voor het smaakvol versieren en ordenen van hun 'eigen' kamer. Vlot, prettig, concreet, vol suggesties. De sprankelende taal van iemand die weet hoe het hart van de jeugd klopt. Warm aanbevolen!
J.B.
E. ROMMERSKIRCH S.J., Leiderstocht. Levensdagboek van een jong leider. Vertaald door L. Monden S.J. Teekeningen door E. De Tollenaere. - De Knape, Gent, 1945, 60 blz., Fr. 25.
Een schitterend boekje dat elke jeugd naar het hart grijpt. Iedere Vlaamsche jongen moet het lezen. De vertaling is rijk en fijn. De illustratie voldoet minder.
J.B.
Dr Emile MARIEN. Tijd, ruimte, relativiteit. - 'De Seizoenen', nr 55, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1945, 84 blz., Fr. 15.
Wie van physica iets afweet, en verder in de moderne theoriën van de natuurkunde wenscht ingewijd te worden, zal in dit boekje een eenvoudige, nauwkeurige en bondige uiteenzetting vinden van de grondgedachten der relativiteit. Daar echter ieder wiskundig betoog ontbreekt, zal de weetgierige lezer na deze eenvoudige uiteenzetting, spontaan omvangrijker werken over deze stof ter hand nemen, nu de relativiteit in de techniek zulk een belangrijke rol gaat spelen.
J. Bertiau.
N. VAN SCHOOR, Het leven van Peter Bruegel, teekenaar en schilder van zijn land en zijn volk, aan de jeugd verteld. - Davidsfonds, Leuven, 139 blz., ingen. Fr. 16.
Vlot en pittig verteld, door en door gezond van opvatting, wordt dit boekje over onzen grooten volksschilder een opwekking te meer voor onze jeugd om fier te gaan over het verleden, ja, maar nog veel meer om een traditie van volksbewustzijn, vroomheid en arbeidszin door te zetten in onzen tijd. Het zal zeer graag gelezen worden. Warm aanbevolen.
J. Burvenich.
Liederkrans voor het middelbaar onderwijs samengesteld en bewerkt door Jozef Ghesquiere, bestuurder van het Sint-Jozefsgesticht te Torhout en Paul François, kapelmeester van de Kathedraal te Brugge. - De Kinkhoren, Brugge-Brussel, 1946, 335 blz., Fr. 60.
Dit is de allereerste keer in ons land dat een liederenbundel van betekenis samengesteld werd voor het middelbaar onderwijs. Wij brengen hem een eregroet en willen in hem huldigen de pioniers van het muziekonderwijs in de middelbare scholen. Beide auteurs hebben inderdaad in dit werk de neerslag neergelegd van veel arbeid en ondervinding. Werom komt het voorbeeld uit West-Vlaanderen, Flandria docet. Het handboek, wat groter van formaat dan de gewone zangboeken (13 × 19,5), bevat 307 liederen verdeeld over volgende hoofdstukken: Natuur- en Volksleven (55), Familieleven (36), Gezelschaps- en Vereenigingsleven (41), Canongezangen (20), Vaderland en Volk (57), Godsdienst en Kerk (89), Liederen uit vreemde landen (9). Nota's van historische, muzikale, taalkundige en practische aard bieden een welkome hulp zowel aan leerling als aan leerkracht. Wil dit boekje komen tot volle ontwikkeling van zijn initiatief, dan moet het groeien, niet in omvang, maar in algemeenheid van zijn specifieke bruikbaarheid, ten bate van gehalte, prijs, en vooral van het eigen doel dat het zich heeft gesteld. Dit wensen wij het toe.
P. Indekeu.
|
|