Streven. Jaargang 13
(1945-1946)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 332]
| |
Schaduwen van morgen
| |
I. Oorlog en overbevolkingEen rotsenbank beroert een machtigen stroom aan de oppervlakte: hij bruischt en schuimt een wijle, maar trekt dan rustig-sterk verder, onverstoord, onverstoorbaar. Zoo verwekt een oorlog een plotsen hevigen golfslag in den loop der bevolking; vlak daarna hervat de beweging haar loop, ter hoogte waar zij onderbroken werd, en gaat rustig door. Een generatie later wordt men den weerslag gewaar; na drie generaties is ook die narimpeling vergleden. De onmiddellijke uitwerkselen van den modernen totalen oorlog op de bevolking zijn geweldig; de meest opvallende zijn de rechtstreeksche gevolgen van den oorlog: gesneuvelde soldaten aan het front, maar ook de slachtoffers van ziekte, honger en epidemieën, achter de fronten. De onrechtstreeksche gevolgen zijn minder opvallend, zij zijn niet minder beduidend: het geboorten-deficit tijdens en na den oorlog, in- en uitwijking, werken zeer gevoelig na, op het gehalte en de struktuur der bevolking. De direkte verliezen van den oorlog 1914-18 worden voor EuropaGa naar voetnoot2. op 8 miljoen, voor Rusland (oorlog en burgeroorlog) op nagenoeg 10 mil- | |
[pagina 333]
| |
joen geschat. Van de 60 miljoen gemobiliseerden werden 15% gedood. Duitschland verloor 2 miljoen man; Rusland (zonder burgeroorlog) nagenoeg evenveel; Frankrijk 1,4 miljoen; Oostenrijk-Hongarije 1,1 miljoen; Engeland 744,000; Italie 700,000 man. Deze verliezen vertegenwoordigen enkel 2% van de totale Europeesche bevolking. Betrekkelijk waren de verliezen ongelijk zwaar. Frankrijk verloor 3,3% van zijn totale bevolking; Duitschland 3%; Oostenrijk-Hongarije en Italië 2%; Engeland 1%; België 0,5%. Onvermijdelijk wegen deze verliezen aan gesneuvelden het zwaarst op de aktieve mannelijke bevolking (8% voor Europa). Aan Frankrijk en Duitschland kostte de oorlog 10% van hun aktieve mannelijke bevolking; aan Engeland 5%. In Duitschland waren in totaal 63% der gesneuvelde soldaten, mannen tusschen 20 en 30 jaar: in 1914, bij het begin van den oorlog 72%, in 1918, 57%. Aan de oostfronten zijn 25% van de frontslachtoffers aan ziekte bezweken: in Italië namelijk 35 tot 50%, in den Balkan meer dan de helft. Ten gevolge van luchtbombardementen, verduistering, enz., werden vele burgers gedood, ook in neutrale landen. De Europeesche burgerbevolking telde van 1914-18 vijf miljoen meer sterfgevallen, dan normaal te voorzien was. In dienzelfden tijd bleven 12,5 miljoen geboorten achterwege (tegenover 7 miljoen gesneuvelden). Aldus verloor Europa in totaal aan den oorlog, wat het normaal zou aangewonnen hebben: nagenoeg 20 miljoen menschen. Het geboortendeficit in Rusland mag op 28 miljoen geraamd worden. Alles saam heeft de eerste wereldoorlog dus aan het menschdom 50 miljoen menschenlevens gekost. De oorlog 1940-45 schijnt voor de bevolking van Europa en Rusland minder katastrofaal te zijn. Tot in 1943 waren de legers betrekkelijk minder gedecimeerd dan in 1914-18. Ziekten maakten er minder slachtoffers. De burgerbevolking werd minder zwaar getroffen, althans door honger en kou en epidemieën: maar de luchtbombardementen maakten meer slachtoffers. Het geboortecijfer daalde minder sterk; vanaf 1942 steeg het zelfs in sommige landen boven het vredespeil. In 1917 miste Frankrijk alleen reeds één miljoen, en Duitschland twee miljoen geboorten; het totaal geboorten-tekort voor Europa zal, naar schatting, dit maal, geen twee miljoen bereiken. Deze verbetering is ten deele te verklaren door het feit, dat de verlofdagen der gemobiliseerden beter geregeld werden; doch vooral, omdat het vooroorlogsche geboortencijfer reeds veel lager stond dan in 1914; zoo dat er geen ruimte was voor een aanzienlijke daling. Toch zal dit verlies aan geboorten gevoeliger zijn, daar de bevolking van Europa minder profiliek is: uitgeput bloed herstelt minder gemakkelijk zijn wonden. De volksverhuizingen en verplaatsingen waren veel aanzienlijker in dezen oorlog. In 1943 schatte men dat in Europa 30 miljoen menschen (dit is één vijfde der bevolking) verplaatst w[e]rden. In Duitschland alleen werkten van 16 tot 18 miljoen vreemdelingen (20% van zijn oorlogsbevolking). Niet minder belangrijk dan de invloed op het totaal der bevolking, is de invloed van den oorlog op de struktuur ervan. De pyramide-vorm, welke de normale struktuur van een groeiende bevolking vertoont, gaat sterk op een kerstboom gelijken. In 1940 waren de wonden van 14-18 nog merkbaar: de lichtingen van 35-40 waren deficitair ten gevolge | |
[pagina 334]
| |
van den geboorten-teruggang in 14-18. Deze verzwakte generatie werd opnieuw gedecimeerd. Zoo dat in sommige landen het tekort aan mannen tegenover vrouwen in huwbaren leeftijd akuut is geworden. Op grond van al deze gegevens kan men besluiten dat de demographische strekkingen in normale tijden, veel gevoeliger op het geboortedeficit inwerken dan de oorlogen. Volgens de normale tendenzen van 1911 moest de Engelsche bevolking, in 1940, 47,8 miljoen bedragen: feitelijk bereikte zij amper 41 miljoen; van dit deficit valt 1,1 miljoen ten laste van den oorlog, en 5,7 miljoen ten laste van den vrede. Voor Duitschland geeft dezelfde berekeningen een verschil van 6,2 en 13,1 miljoen. De regelmatigheid van de hoofdlijnen der grondtendenzen maakt het mogelijk die lijnen voor de toekomst van Europa en Rusland te projecteeren. Deze toekomst is alles behalve rooskleurig, voor West-Europa althans. | |
Finis Europae?Twintig eeuwen heeft Europa de leiding van de wereld waargenomen. Tot omstreeks 1800 vertegenwoordigden de Europeanen één vijfde van de aardebevolking. In de 19e eeuw werd deze voorrang een voorsprong. Dank aan een machtige stijging der bevolking, en meer nog dank zij een zeer snelle daling van de sterfte, kwam Europa aan den kop van de wereld te staan. De sterfte viel beneden 20 per duizend: sedert 1860 in Skandinavië, 1880 in Engeland, 1890 in Nederland, 1910 in Italië en Oostenrijk, 1920-30 in den Balkan, 1930-40 in U.R.S.S. De geboorten daarentegen daalden beneden 30 per duizend; in Frankrijk vanaf 1850, in Zweden vanaf 1880, in Engeland vanaf 1890; in Duitschland, Nederland en Tcheco-Slovakije vanaf 1900; in Italië en Spanje vanaf 1920-30; in Polen en Balkan vanaf 1930-40; in 1945 lagen alleen Rusland en Albanië nog boven de 30 per duizend. De weergalooze expansie van Europa in de 19e eeuw, loopt ten einde in de 20e. Omstreeks 1940 komt de kentering; vanaf 1960 treedt de daling in. In Europa leven thans meer menschen dan vóór 1650 over heel de aarde. Sedert 1850 is de Europeesche bevolking verdubbeld; sedert 1800 verdriedubbeld; sedert 1650 met vijf vermenigvuldigd; dit niettegenstaande de massieve uitwijkingen. In 1940 telt Europa 400 miljoen menschen, in 1950 zal het er 415 miljoen tellen (4% vermeerdering); in 1960, 421 miljoen (1,4% stijging); in 1970, 417 miljoen (1% daling). Middelerwijl, van 1940 tot 1970, stijgt de bevolking van U.R.R.S. van 170 naar 250 miljoen. Het Westen (d.i. Europa en Amerika) worden demographisch geleidelijk en vrij-snel overvleugeld door het Oosten (Rusland, China en Japan). Deze toestand wordt nog zorgelijker, wanneer men de struktuur van de bevolking nagaat. Hierin kan men drie stadia onderscheiden. Jong is een bevolking met hoog geboorten- en hoog sterftecijfer (veel kinderen en weinig ouderlingen); een oude bevolking heeft laag geboorten- en laag sterftecijfer (minder kinderen dan grijsaards); het overgangstijdperk telt veel volwassenen in aktieven en vruchtbaren leeftijd, en daarom vooralsnog tamelijk veel geboorten en weinig sterfte. Grosso modo kan men zeggen dat het Oosten zich in het eerste, het Westen in het tweede, Zuid- en Zuidoost Europa in het derde stadium bevindt. Deze toestand beïnvloedt op zijn beurt de evolutie in de toekomst. | |
[pagina 335]
| |
Het ekonomisch leven hangt wezenlijk af van het mannelijk potentieel in aktieven leeftijd; het familial leven, van het vrouwelijk potentieel in vruchtbaren leeftijd; het sociaal en politiek leven van de verhouding tusschen het aantal jongeren en ouderlingen; het internationaal leven van het aantal mannen in weerbaren leeftijd. Hoe gaat en staat het, in elk van deze opzichten, in de verschillende deelen van ons werelddeel? Hoe staat ons Westen tegenover Zuid en Oost; en welk figuur maakt ons land in het Westen? | |
Wij Westerlingen?Demographisch (d.w.z. in bevolkingsaantal en -struktuur) kan men Europa in drie zonen verdeelen. Noord-West en Centraal Europa (met Skandinavië, Estonië en Letland), Centraal Europa (met Hongarije en Tcheco-Slowakije), en Z.-Z.O. Europa (met Portugal, Polen en Litauen erbij). In het algemeen geldt dat elk van deze gebieden op het volgende, één generatie vooruit is. In 1940 b.v. staat Polen, en in 1970 zal Rusland staan, waar Engeland stond in 1900. Bevolkingscijfers. - In het Westen was Frankrijk de voorlooper. In de 17e eeuw was Frankrijk het meest bevolkte land van Europa. Het werd overvleugeld door Rusland in de 18e eeuw, door Duitschland omstreeks 1870, door Engeland rond 1900, door Italië in 1930, door Polen in 1960. Ondanks de massale inwijking, daalt het bevolkingscijfer sedert 1935. Na Frankrijk komt thans in Engeland de gevoeligste daling voor. Tot 1914 steeg de bevolking, om de tien jaar met 10-15%. Van 1940-70 loopt zij met 10% terug. Schotland en Ierland temperen ten deele de krisis der Engelsche bevolking. Duitschland steeg en daalde in sneller tempo. Tot 1910 telde Duitschland in het Westen het hoogste geboortencijfer; in 1933 een der laagste. Van 1933-39 steeg het tot 20,3 per duizend; toch bleven de grondtendenzen doorloopen. In het tempo van 1938-39 zou Duitschland zijn hoogtepunt bereikt hebben in 1955; en in 1970, na Rusland, het meest bevolkte land van Europa geworden zijn. Ongetwijfeld zal de prostratie van de nederlaag vooral gevoelig zijn op het geboortecijfer in de eerst komende jaren. Nederland staat alleen in het Westen met een positief voortplantings-coëfficient. Het geboortencijfer (20-21 per duizend) staat niet merkwaardig hoog, en daalt ook geleidelijk; maar het sterftepeil ligt uitzonderlijk laag. Tusschen 1965-70 treedt ook hier de kentering in. Het is pijnlijk-verrassend telkens te bestatigen, dat ons land in het Westen een weinig prettige positie inneemt: wij bevinden ons steeds in zeer bedenkelijk gezelschap. Wij ondergaan sterker den slopenden invloed van het Zuiden, dan den opbeurenden invloed van het Noorden. Brussel wordt één groote kankerbuil: zijn geboortecijfer is een der laagste van de wereld. Onze bevolking klom sneller dan in Frankrijk tijdens de 19e eeuw; maar wij daalden ook sneller in de 20e. Met 1945 is ons bevolkingscijfer over zijn hoogtepunt heen, d.i. vijf jaar na Frankrijk, maar tien jaar voor Engeland (met Schotland en Ierland), en tegelijk met Zweden en Noorwegen. In Zuid- en Z.-O. Europa stijgt de bevolking, hoewel in vertraagd tempo tot 1970. Sedert 1920 daalt er het geboortencijfer. Het groot aantal huwelijken, het afnemen der sterfte en de uitwijking, verklaren | |
[pagina 336]
| |
dezen toestand. Zoo daalde het geboortencijfer in Roemenië (het minst geëvolueerde van die landen op demographisch gebied) tusschen 1920 en -40, van 38 naar 28 per duizend. De Russische bevolking stijgt zonder vertraging tusschen 1940 en -70, van 170 naar 250 miljoen. Wel daalt ook hier het geboortecijfer, maar het ligt nog zeer hoog, en daalt minder snel dan men in dergelijke omstandigheden verwachten moet. Sedert 1945 begint U.R.S.S. ook een aktieve geboorten- en familiale politiek te voeren. Besluit: in 1900 telde het Westen meer menschen dan Zuid en Z.-O. Europa; in 1940 is deze verhouding omgekeerd, en telt U.R.S.S. alleen meer inwoners dan Zuid- en Z.-O.-Europa samen. Deze numerieke verhoudingen verraden pas hun volle beteekenis, wanneer men daarbij het verschil in de struktuur der bevolking gadeslaat: meer bepaald, het gehalte van mannen in aktieven, en van vrouwen in vruchtbaren leeftijd. Struktuur der bevolking. - Grofweg kan de toestand volgenderwijze geschetst worden: West-Europa is vijftig jaar geworden; het is volwassen en volrijp, het teert op zijn vaardigheid en waardigheid, op zijn ekonomische en technische verworvenheden. Zuid en Z.-O.-Europa is vijf-en-dertig: het baant zijnen weg naar de toekomst, niet zonder moeite, maar op volle kracht. Rusland is vijf-en-twintig; nog zonder verworvenheden en ervaring, maar met onaangetaste en nagenoeg onuitputtelijke reserves, voor vrede en oorlog. Het ekonomisch en politieke leven wordt grootendeels beheerscht door het aantal mannen in aktieven leeftijd, tusschen 15 en 65, en vooral tusschen 20 en 45 jaar. De toestand van deze mannelijke aktieve bevolking in 1970, en meteen de gevolgen van dezen toestand, kunnen van nu af, met zekerheid afgeleid uit de voorhanden geboortenstatistieken van 1940. In 1940 telde Europa (zonder Rusland) 127,5 miljoen mannen; in 1970 zullen er (zonder oorlogen en migraties) 147 miljoen zijn. Deze aanwinst van 20 miljoen is te danken aan Z.- en Z.-O.-Europa. Inmiddels stijgt in Rusland deze mannelijke bevolking met 38 miljoen. In het Westen staat op dat oogenblik voor één man die uittreedt uit het ekonomisch proces nog één plaatsvervanger gereed; in het Z.Z.-O. wachten er twee, in Rusland drie. In 1970 zullen er in het Westen maar drie kandidaten zijn om vier uittredenden te vervangen; in het Z. één voor één, in Rusland nog twee voor één. Deze veroudering van de mannelijke bevolking heeft haar weerslag op het rendement en de soepelheid van het ekonomisch regiem, vooral in sterk geïndustrialiseerde landen. In Z.-Z.O.-Europa, waar landbouw overwegend is, vinden ouderlingen gemakkelijker bezigheid; maar daar worden de jongeren bedreigd door landnood. Het industrieele Westen zal genoodzaakt worden oudere elementen op te nemen of op te houden: dezen winnen het in vaardigheid, stabiliteit en betrouwbaarheid, maar moeten voor jongeren onderdoen in snelheid, uithoudings- en vooral aanpassingsvermogen. Jongeren immers verplaatsen zich gemakkelijker van het platteland naar stad, van eene streek naar een andere, en zelfs naar het buitenland; al naar gelang de behoeften van de arbeidsmarkt. Zij passen zich ook beter aan aan vernieuwde techniek. Voor hen zal er meer kans zijn om werk te vinden, maar minder kans om voortgang te maken: waar de ouderen de hoogere posten blijven bezetten, wordt | |
[pagina 337]
| |
de bevordering bepaald, minder door soepelheid en bekwaamheid, dan door den leeftijd. Het strategisch gevolg van dezen toestand blijkt uit het feit, dat in 1970 het Westen 5 miljoen mannen minder zal tellen, tusschen 15 en 35 jaar, en Rusland 13 miljoen meer (in totaal 43 miljoen, tegen 30 miljoen in 1940: dit is zooveel als Duitschland, Engeland, Italië, Frankrijk, Polen, Spanje en Roemenië samen). Wat rekruten tusschen 20 en 35 jaar beteekenen voor de weerbaarheid van een volk, in vrede en in oorlog, dat beteekenen de jonge vrouwen voor de vruchtbaarheid en tevens voor den arbeid. Driekwart van alle kinderen in Europa worden geboren uit jonge moeders, en meer dan de helft van de arbeidsters in vredestijd waren van 18 tot 34 jaar oud. De toenemende ekonomische functie van de moderne vrouw, verdringt steeds meer haar demographische functie. In den landbouw kan de vrouw, zij het niet zonder overlast, deze dubbele taak nog vervullen in het kader van het gezin. In het Westen zoeken aldoor meer jonggehuwde vrouwen werk buiten huis (in Frankrijk 44% van de arbeidsters, tegenover 9% in Zweden, 8% in Nederland, en 29% in Duitschland). In dit geval wordt de moedertaak haast onvermijdelijk aan de ekonomische functie opgeofferd. Tijdelijk en gedeeltelijk kan de kinderlast overgenomen worden door sociale organisaties, en de huishoudelijke functie van de vrouw verlicht door de mechanisatie van het huishouden, volkrestauraties en dies meer. Hierdoor zal de kindersterfte wellicht dalen, maar zullen de geboorten niet evenredig stijgen. Vrouwen zullen langer aan den arbeid blijven, ook na het huwelijk; of zij zullen geen huwelijk aangaan. Als zelfstandige vrouwen nemen zij een ontspanningsniveau aan dat onbereikbaar is voor moeders; en zij behouden haar 'zelfstandige' allures ook in het huwelijk. Anderzijds zal het tekort aan mannelijke jonge arbeidskrachten nog meer jonge vrouwen naar de arbeidsmarkt lokken; wat dan weer de geboorten (ook van meisjes) en de huwelijken doet verminderen. Eindelijk: kinderlooze vrouwen zijn later op pensionneering aangewezen. Tusschen 1940 en 1970 zal het aantal vrouwen (15-44 jaar) in het Westen met 8 miljoen dalen, terwijl het in Z. en Z.-O. met 5 miljoen, en in Rusland met 17 miljoen toeneemt. | |
Veroudering der bevolking.In een gezonde bevolking worden de normale lasten van het familieleven (kinderen beneden 15 en ouderlingen boven 65 jaar) zonder te veel moeite gedragen. Wanneer een bevolking veroudert, worden de ouderdomslasten abnormaal zwaar; des te meer, daar de jonge schouders om ze te torsen, minder talrijk worden. Tusschen beide stadia ligt een overgangstijdperk van euphorie, met weinig kinderen en nog niet zeer veel ouderlingen: dan stijgt de productiviteit per hoofd, daalt de sterfte, en wordt de bevolking, bij dalend geboortecijfer, toch nog op peil gehouden. In dit overgangstijdperk bevindt zich het Westen tusschen 1940 en 1970. Het telt pas twee personen ten laste van vier of vijf aktieven, tegenover twee voor drie in Rusland. Maar in het Westen is één van drie 'afhankelijken' een ouderling, tegenover één op tien in Rusland. In 1960 culmineert deze periode van euphorie in het Westen, met een minimum | |
[pagina 338]
| |
van personen ten laste, voor een maximum aktieven. Rond 1970 is het aantal kinderen en ouderlingen gelijk: van dan af telt men er meer ouderlingen dan kinderen. In zes landen van het Westen is dit laatste stadium reeds ingetreden; in Zweden b.v. is 1/8 van de bevolking beneden 15 jaar, en 1/6 boven 65 jaar. In dezen regressieven toestand stijgen de opvoedings- en onderhoudskosten (hygiëne en scholing) zeer snel. Eenmaal een zeker peil van hygiëne bereikt, wordt het proportionneel veel kostelijker om nog hooger te geraken. Vergeleken bij het lager onderwijs, kost het middelbaar en technisch onderwijs veel duurder: het stelt veel hoogere eischen aan outileering en personeel. Al deze verzwaarde lasten van den Staat drukken uiteindelijk op de schouders van den doorsneeburger; zijn deze draagkrachtige burgers talrijk en aktief, dan worden deze lasten nog niet verpletterend; maar geleidelijk verglijdt deze categorie van volwassenen naar den ouderdom, zonder dat zij van onder uit wordt aangevuld. Twee generaties van aktieven moeten drie generaties uittredenden vervangen. Menschen zonder kinderen in hun krachtige jaren, zijn later ouderlingen zonder tehuis. De ouderdomspensioenen zullen vermenigvuldigd en verhoogd worden. Daarenboven is het onderhoud van een ouderling kostelijker dan dat van een kind; en het is niet rendabel: een kind is een belofte, een toekomstig producent: de ouderling 'verteert'. | |
II. Heilmiddelen?Het is opvallend en angstwekkend te bestatigen hoe alles samenloopt naar den ondergang van het Westen. In deze omstandigheden wordt de druk uit het Oosten onvermijdelijk een bedreiging. De logiek van het leven is onverbiddelijk; de natuur laat zich niet straffeloos verkrachten. Techniek en politiek kunnen den ondergang tijdelijk vertragen of verbloemen; hem tegenhouden vermogen zij niet; nog veel minder hem keeren. Daartee zijn diepere en hoogere machten alleen in staat. Temeer, daar al de technische middelen die men voorstelt, ofwel langs twee kanten snijden - hoemeer men doet voor het kind, hoe meer men er voor moet doen - ofwel traag-werkend zijn: het wijzigen van de opinie b.v. langs de opvoeding om, neemt één of twee generaties in beslag; intusschentijd heeft de crisis, in het Westen vooral, katastrofale proporties aangenomen, en komt de kentering te laat. Zelden werd het tragisch dilemma, waarvoor onze generatie geplaatst wordt, scherper gesteld: wat volstrekt en dringend noodzakelijk is, blijkt onmogelijk te zijn: het moet en het kan niet. Beteekent dit den doodstrijd van een kultuur? den ondergang van het Westen? In elk geval gelijkt de toestand van onze twintigste eeuw angstwekkend-sterk op dien van de vijfde eeuw, toen het duizendjarig Romeinsche imperium ineenzakte. Migratie zou een onmiddellijke ontspanning kunnen teweegbrengen; maar deze oplossing blijkt, op haar best, erg theoretisch te zijn. Bloedtransfusie is een delikate operatie: elk bloed is niet voor iedereen geschikt; en het beste bloed blijft onmachtig, wanneer de uitputting een zekeren graad overschreden heeft. De ervaring van de laatste eeuw bewijst, dat uitwijking weinig invloed heeft op de bevolking van het emigratieland: | |
[pagina 339]
| |
meer levensruimte, door uitwijking ontstaan, doet er de geboorten stijgen. Inwijking daarentegen doet de geboorten in het inwijkingsland niet toenemen: de vreemden houden er de bevolking op peil, en dan nog ten koste van het eigen volk. In de huidige omstandigheden, en in het verschiet van de toekomstmogelijkheden, beteekent elke ietwat-massieve uitwijking, voor het moederland eerder een gevaarlijk doodbloeden, dan een heilzame aderlating. Het wordt steeds minder waarschijnlijk, dat een Europeesche natie, gave arbeids-, levens- en weerkrachten, met groote moeite en onkosten door haar opgevoed, zal laten afvloeien, zonder tegenprestatie. Voor een gastland in Europa wordt inwijking al evenmin interessant, vooral wanneer die massaal gebeurt, en zonder evenredigen en gelijktijdigen invoer van kapitalen. Nu zou echter de inwijking naar het Westen massaal moeten wezen, om doelmatig te zijn, om nl. het Oosten te ontlasten en het Westen op peil te houden. Van 1920 tot 1940 verhuisden twee miljoen menschen (hiervan één miljoen aktieven) van Oost naar West-Europa; d.i. gemiddeld 50.000 per jaar. Om evenwicht te scheppen in Europa, zouden van 1940 tot 1955, vijf miljoen (d.i. 300.000 per jaar) uit het Zuiden, en negen miljoen (600.000 per jaar) uit Rusland naar ons Westen moeten verhuizen. Zulke dosis, wanneer zij ook zou kunnen verkregen worden, beteekent in elk geval, de overrompeling van het Westen. Doeltreffender wellicht dan een verhuizen van menschen van O. naar W., kan een migratie van kapitalen van W. naar O.- en Z.-Europa ontspanning brengen. De bevolkingsdruk, in het Z.O. vooral, wordt niet zoozeer veroorzaakt door een te dichte bevolking, dan door gemis aan het vereischte kapitaal om landbouw, handel en industrie te valoriseeren, en het levenspeil der bevolking te doen stijgen. Door vermeerderde koopkracht, zou hier voor het Westen een gunstig afzetgebied kunnen ontstaan. Onvermijdelijk zou deze migratie van kapitalen de migratie van menschen tegenhouden; in dit opzicht brengt het manoeuvre een demographisch voordeel aan het Westen, hetzij dan onrechtstreeksch, door de stijgende spanning geleidelijk op te lossen. | |
Demographische politiek?In elk geval moet ons Westen eerst zichzelf versterken. Dit moet bereikt worden door de sterfte tegen te gaan, en de geboorten te bevorderen. Het eerste middel is nagenoeg uitgeput: in Holland werd de kindersterfte tot 4% herleid. In Z. en ZO.-Europa kan op dit gebied nog veel bereikt worden: Roemenië b.v. telde nog 20% kindersterfte. Maar dit brengt geen oplossing in het Westen. Hier kan men de sterfte nog doen afnemen in den ouderdom: maar deze aanwinst is veel lastiger, kostelijker, trager en in elk geval tijdelijk. Met het dalend aantal kinderen, daalt natuurlijk de kindersterfte; met het aantal ouderlingen, stijgt de sterfte fataal. Rest dan alleen het bevorderen van de geboorten. Maar hoe? Door een krachtdadige en doelmatige demographische politiek? Natuurlijk. Maar om doelmatig en tijdig te wezen, moet die politiek in ons geval, buitengewoon krachtdadig wezen. Om op peil te blijven zal het niet volstaan, de huidige daling te remmen; wij moeten een machtigen sprong naar omhoog wagen. Een vierde of een derde van alle gehuwde vrouwen zou, in de eerstkomende generatie, vier of meer kinderen moeten hebben. | |
[pagina 340]
| |
Nu zijn echter b.v. in ons land 52% van de loontrekkenden kinderloos. Waar halen wij de kracht voor dezen sprong? Door ekonomischen steun? Dit heilmiddel is noodzakelijk, maar tevens gevaarlijk. Er zullen reeds drastische ekonomische maatregelen noodig zijn, om den normalen kinderlast 'draaglijk' te maken; om kinderzegen ekonomisch 'voordeelig' te maken, zou een sociaal-ekonomische revolutie vereischt worden. Immers, de opvoedingsonkosten stijgen steeds vlugger dan het inkomen. Gaat de ekonomische omwenteling niet gepaard met een zedelijke herwording, dan dreigt zij, in plaats van de vruchtbaarheid, de steriliteit te bevorderen. Want al deze ekonomische voordeelen verzwaren den 'cost of individuation', en vermenigvuldigen den last met het aantal kinderen. Om met louter-ekonomische voordeelen de vruchtbaarheid op te voeren, moet men bijna onvermijdelijk die factoren versterken, die de daling der geboorten hebben veroorzaakt. Waar de zedelijke drijfveeren verzaakten, heeft ekonomische stijging de geboorten doen dalen. Als er geen plaats is voor kinderen in het hart, is er ook geen plaats in huis, al was dit een paleis. Niettemin zijn ekonomische maatregelen noodzakelijk; zij kunnen ook doelmatig zijn; mits oordeelkundig en zedelijk aangewend: als steun namelijk in de grensgevallen. Bij ekonomischen opbloei stijgt doorgaans het geboortecijfer; doch niet omdat zij, die zich ingesteld hebben op het één- of tweekindersysteem, een derde kindje bijnemen; maar wél, omdat zij die begrijpelijk aarzelden voor een vijfde of een tiende kind, weer moed en betrouwen krijgen. In deze grensgevallen kan ekonomische tegemoetkoming de aarzeling doen overwinnen, bij menschen van goeden wil, die tijdelijk gezwicht waren voor over last. | |
Familiale politiek.Geen gezonde demografische politiek, zonder degelijke familiale politiek. Het beste zaad, in een moeras gestrooid, verrot. De absolute noodzakelijkheid van een zedelijke herwording wordt hier tastbaar. Deze zedelijke herwording zou, om binnen korten tijd den vereischten ommekeer te kunnen bewerken, de afmetingen van een zedelijke revolutie moeten aannemen: een krachtige sprong naar omhoog. Waar halen wij hiertoe den moed en de kracht? Door opvoeding, die belangstelling, achting en geestdrift wekt voor kind en gezin? Ook. Maar dit is een traag-werkend middel, en de nood is dringend. Daarenboven veronderstelt dergelijke opvoeding een vernieuwde zedelijke atmosfeer. Een generatie van kinderloozen is weinig geschikt om zin voor kinderweelde te wekken. Drastische repressieve maatregelen tegen alle vormen van kinderbeperking zouden onmiddellijke en gevoelige resultaten afwerpen. Het krachtdadig bestraffen van vruchtafdrijving heeft, vanaf 1934 in Nationaal Socialistisch Duitschland, naar het oordeel van hun eigen demografen, minstens evenveel bijgedragen om het geboortecijfer op te drijven, als de geweldige positieve propaganda. Wanneer men bedenkt dat in België voor den oorlog, evenveel vruchtafdrijvingen als geboorten voorkwamen, kan men gissen wat het gevolg zou wezen van een drastische repressie van dit misdrijf. Alleen: deze repressieve politiek blijft negatief; bij tamelijk gezonde bevolkingstendenzen en steunend op algemeen-aanvaarde zedelijke principen, kan zij doelmatig zijn; in een zedelijke toestand als de onze, wordt zij onuitvoerbaar; tenzij dan in een totalitair regime. | |
[pagina 341]
| |
Maar in dit geval dreigt deze politiek op hare beurt, een 'course à la natalité' te worden: een soort internationale geboorten-concurrentie, die binnenlandsch het levenspeil onbillijk neerhaalt, en internationaal de spanning verhoogt en tot conflicten leidt. In een demokratie moeten de aangewende middelen niet enkel doelmatig zijn, maar ook vereenigbaar met de welvaart, de waardigheid, en de vrijheid van de personen. Elke hervorming moet er geschieden, langs de opinie en het parlement om. Nu zijn echter, in de meeste van onze westersche demokratieën de parlementen voor de meerderheid samengesteld uit kinderloozen of kinderarmen: het algemeen stemrecht ignoreert het normale gezin en het negeert het kroostrijk gezin. Alle belangen worden er vertegenwoordigd: alleen het kind vindt er geen vertegenwoordiging. Nagenoeg alle regeeringen hebben in de laatste maanden, hun bezorgdheid omtrent de demografische situatie uitgesproken: het grootste deel van de pers heeft er weinig of niet op gereageerd; de massa voert lustig haar leventje voort. Personen en kringen, die overigens zeer met de belangen van het vaderland en de toekomst van de natie begaan zijn, schijnen zich weinig of geen rekenschap te geven, van het alles-beheerschend belang van de familie. Het gevolg hiervan is dat zij schermen of houwen in de lucht. Al wat het huwelijk en huisgezin schaadt, raakt de natie in haar levensbron. De luchthartige onverschilligheid van het ministerie der Volksgezondheid, voor de openbare zedelijkheid, kan niet anders dan tragisch genoemd worden. Toch zijn officieele bemoeiingen onontbeerlijk; zij kunnen aanzienlijke vruchten afwerpen, ook in de demokratische regiemen. Zoo pas publiceerde de Bond der Kroostrijke Gezinnen, in een zeer belangwekkend boekGa naar voetnoot1., de besluiten van honderden studievergaderingen, tijdens de bezetting gehouden, door allerlei vooraanstaande vakmenschen. Ekonomisten, juristen, sociologen, moralisten en politici, vinden hier, voor alle familiale aangelegenheden, niet enkel gezonde principes en duidelijke richtlijnen, maar scherp-afgewogen teksten en uitgewerkte plannen en reglementen, voor onmiddellijke hervormingen. De meeste hervormingen, die hier worden voorgesteld, zijn al even gematigd als dringend noodzakelijk: hun verwezenlijking echter en hun doeltreffendheid, is bijna volkomen afhankelijk van den stand der openbare opinie. De heiligste en klaarblijkelijkste rechten, de vlammendste protesten loopen dood tegen de onverschilligheids-matras van een lamme en loome massa, tegen een domme meerderheid van de helft-plus-één. Zoolang men in deze kwesties met 'huisgezinnen' in plaats van met 'kinderen' rekent, zal die meerderheid steeds naar eene zijde overhellen. Op zijn best zal het resultaat, met officieele overheidsbemoeiingen bereikt, betrekkelijk en bescheiden blijven: hopelijk zal hierdoor de daling tegen- of althans ingehouden worden; zóó dat de beweging der bevolking gestabiliseerd wordt op een lager peil. Om de geweldige stijging die onmiddellijk vereischt wordt te verwekken, zullen die officieele middelen niet bij machte zijn. Het volstaat niet zich te paaien met de voorstelling alsof de vraagstukken waar wij voor komen te staan, enkel maar 'nieuwe' problemen zijn; als wij er niet in slagen deze problemen op te lossen, dan is het niet omdat ze nieuw zijn, maar omdat zij, in de gegeven om- | |
[pagina 342]
| |
standigheden en met de voorhanden zijnde middelen, onoplosbaar zijn. Nooit zal de techniek den mensch kunnen vervangen; nooit zal de kultuur de natuur veranderen. | |
Christelijke bloedadel.Perpaucis vivit genus humanum. Men ken dit vertalen: 'het menschdom leeft voor enkelen'. Dit is de harde en valsche leuze van het Uebermenschtum. Men kan het ook aldus verstaan: 'door een elite wordt de massa op peil gehouden'. Dit is een algemeene wet van de kultuur, op elk gebied. In dezen tijd geldt zij ook op het gebied van de biologie en van de demografie. Voor het zedelijk en lichamelijk behoud van hun bestaan, zijn de volkeren van het Westen aldoor meer aangewezen op een elite: op een aristocratie van het bloed. Men zou echter deze volkselite tot een selectiekudde, en het huisgezin tot een menschonwaardige fokkerij verlagen, wanneer deze bloedadel niet tegelijk een ziele- en zedenadel beteekende. Want daar zijn ook abnormaal-kroostrijke gezinnen, die meer nesten dan families zijn. Feitelijk, en aldoor meer, wordt deze dubbele adel van bloed en ziel gedragen door het christelijk gezin en door de christelijke naties (voor zoover die, dank aan hun elites, nog bestaan). Nagenoeg alle heidensche hoogere kulturen hebben het normale kroostrijke gezin, als iets bovenmenschelijks en weldra als iets onmenschelijks aanzien, en zijn aan tegennatuurlijke geboortenbeperking ten gronde gegaan. In het Christendom telt men hoogere kulturen, die gezonde natuur gebleven zijn. Brutale of gerafineerde egoïsten zijn er altijd en overal geweest; in een gezonde maatschappij werden zij misprezen als verachtelijke uitzonderingen, als 'monstra'. Thans, in onze gelaïciseerde samenleving wordt 'ikzucht-met-zijn-tweeën', in breede kringen als het systeem van de nieuwe wijsheid gehuldigd. Men heeft van nood een deugd gemaakt; zoo is de deugd in nood geraakt. Kinderzegen is altijd een zware zegen: hij moet echter een normale zegen blijven. In een gezonde maatschappij waren menschen als het ware natuurlijk heldhaftig: nu wordt heldhaftigheid vereischt, om natuurlijk te wezen. Maar Christendom is bovennatuur. Wat velen thans als bovenmenschelijk, en zelfs als on- en ondermenschelijk beschouwen, ervaart de christen als 'goddelijk'. Zonder geloof wordt de liefde onbegrijpelijk, wordt het bovennatuurlijke monsterachtig, wordt genade als verkrachting van de natuur aangevoeld. Ongeloovigen beschouwen het christelijk huwelijksleven van buiten uit: zij zien enkel wat het christelijk gezinsleven vraagt: zij vermoeden niet eens wat het sacrament van het huwelijk geeft. Het sacrament geeft de kracht voor sacrificie: de christen krijgt van God, wat God van hem vraagt. De genade redt de natuur, waarop zij steunen moet. Het eeuwig humanisme is het christendom. De wet van den Geest is tevens de hooge wet van het vleesch: zij is de wet van den mensch. De ziel is het leven van het bloed. Bloed zonder ziel wordt vergif. Sommige natalisten verweten aan het Christendom zijn maagdelijkheid: en het is juist bij die volkeren waar maagdelijkheid bloeit, dat de huwelijken vrucht blijven dragen. Vaders van kroostrijke gezinnen zijn de heerlijke avonturiers van het moderne leven: de helden van den vrede; de vrijwilligers van het Leven. Soms vragen zij zich af, of zij op hun omgeving niet afsteken als abnor- | |
[pagina 343]
| |
malen. Inderdaad, zij steken af, omdat zij uitsteken. In de oogen van bekrompen en kleinzielige menschen, is adel onvermijdelijk abnormaal; wordt elke hooge wagenis, roekeloos waagspel. Massa is doodgewicht; zij volgt de gemakkelijke lijn van het genot: alleen edele naturen stijgen boven het peil uit; zij alleen kennen ook de hooge vreugden van het leven op de toppen. Alle ekonomische voordeelen ten spijt, zal kinderzegen altijd een zware zegen blijven: de vrucht van offer, offer-weelde. De grootste last is niet van ekonomischen, maar van zedelijken aard: niet het voeden, maar het opvoeden van kinderen. Hiervoor schrikken zelfs de rijksten terug. Een vader en moeder moeten niet enkel brood geven, maar het bloed van hun ziel. Zonder het goud van het hart, zal het goud van de beurs niet veel baten. Het is dan ook niet meer dan billijk, dat de vader van een kroostrijk gezin, van materieelen overlast gevrijwaard weze, om zich onbelemmerd aan de hooge zedelijke taak van de opvoeding te kunnen wijden. Aan hen die hun bloed geven, mag de natie het brood niet weigeren. Adel hoeft geen rijkdom te wezen; maar op stoffelijk gebied, moet het kroostrijk gezin, mits de vereischte persoonlijke inspanning, bekwaam wezen om het peil van zijn stand te handhaven en om zijn kinderen, dragers van rijker bloed, evenwaardige levenskansen te bieden. Toen in de vijfde eeuw, de Romeinsche wereld onderging, werden de onsterfelijke schatten van de hellenistische kultuur naar de barbaren overgedragen door christelijke elites. Zoo is Europa geboren en de westersche kultuur ontstaan: een nieuwe wereld. Deze nieuwe wereld is op haar beurt een oude wereld geworden. Zal uit dezen doodstrijd andermaal een nieuwe wereld geboren worden? Op één voorwaarde: dat er elites gevonden worden, dragers tegelijk van zedelijke en biologische kultuur, om de onsterfelijke waarden van de westersche beschaving hoog te houden, in het rijzend tij uit het Oosten. Niet de politiek beslist uiteindelijk over het leven: maar het leven bepaalt ten slotte de politiek en de techniek. 'Il n'y a de richesses que d'hommes'. De toekomst behoort niet aan de naties 'mit den starken Bataljonen', maar aan de volkeren met gezonde, eerlijke en eerbare gezinnen. |
|