Streven. Jaargang 13
(1945-1946)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |
[Nummer 5]Nu herrijzen!
| |
[pagina 322]
| |
wordende wereld een christelijken vorm te geven in zeer hooge mate zelf verburgerlijkt zijn, en wel tot in het godsdienstige toe. Het is die burgerlijkheid welke Léon Bloy meer haatte dan het atheisme. Want elke godsdienstigheid heeft allereerst met het leven te maken, zoodat zij zichzelf ontledigt en zinloos wordt, ja, een leugen is zoodra zij naast of buiten het leven staat. Zulke burgerlijke godsdienstigheid, vooral wanneer zij zich als Christendom aandient, is derhalve de grootste vijand van het Christendom. Want het Christendom is niet in de eerste plaats noch voornamelijk 'leer', maar 'leven', en wel goddelijk Leven. De christelijke leer zelf is trouwens in haar diepste wezen 'leven', want wat is zij anders als het Woord dat de Vader in de wereld zond, Christus namelijk in Wien het Leven is, en dat Leven is het Licht van de menschenGa naar voetnoot1.. Christus die van zichzelf getuigt 'de Weg, de Waarheid en het LevenGa naar voetnoot2.' te zijn en die op aarde gekomen is opdat de menschen 'het leven zouden hebben, in wassenden overvloedGa naar voetnoot3.'. En zegt Hijzelf niet dat 'de woorden welke Hij tot ons gesproken heeft - Zijn Leer dus! - geest en leven zijn?Ga naar voetnoot4.' Het Christendom is dus geen systeem, geen wereldbeschouwing naast zoovele andere, het is het Leven zelf van Christus dat op aarde, in den tijd, wordt voortgezet. De Kerk, als levende geloofsgemeenschap, heeft dan ook haar Geloof altijd als leven aangeduid. En waar zullen wij dat Leven - onze Godsdienst - het best en het diepst aanleeren zoo niet in het cultueel godsdienstbeleven? Niet alleen noch voornamelijk door onderricht maar door het bewust beleven der goddelijke Mysteriën en het liefdevol opnemen van het woord Gods zooals het daar geboden wordt, is het Christendom gegroeid en werden de menschen steeds opgenomen in den schoot der Ekklesia en in het Christendom binnengeleid. De godsdienstige houding moet haar uitdrukking niet slechts in woorden vinden maar in het beleven van het Mysterie. Dààr, uit de houding, de gesteldheden en gedragingen van den vertegenwoordigden Christus met Diens heele Heilswerk leert de christen - of althans moet hij leeren! - hoe hij zich te houden heeft tegenover zijn tijd en zijn gemeenschap, welke zijn innerlijke gesteldheden moeten zijn tegenover hen en hoe hij zich diensvolgens te gedragen heeft in de dagelijksche praktijk van zijn leven - zijn Leven! - met één woord hoe hij christelijk kan leven, dit is Christus' waardige en waarachtige volgeling kan zijn naar de welomschreven eischen van den Meester zelf: 'Als iemand na mij wil komen, moet hij zichzelf verloochenen, elken dag zijn kruis opnemen en Mij volgenGa naar voetnoot5..' Het herkerstenen van de christenen door een begrijpender en gevolglijk bewuster en intensiever meeleven met en beleven van het Mysterie in de H. Liturgie is dus blijkbaar de eerste eisch van dit uur. Want alleen in die mate waarin wij, christenen, christelijk zijn, kunnen wij er in slagen de wereld christelijk te vormen. Daarbij sluit dan onmiddellijk een tweede eisch aan, schijnbaar tegengesteld aan den eersten en nochtans haast even dringend als deze, indien | |
[pagina 323]
| |
wij met hoop op succes deze wereldhernieuwende taak willen aanvatten: dat wij namelijk met een klaren kijk op de wezensstructuur, op de stroomingen en behoeften van onzen tijd, geest en gemoed zouden openstellen voor het waardevolle uit 'het andere kamp'. Dat wij begrijpend en mild zouden staan t.o.v. de misschien verkeerd ingestelde maar eerlijk en best bedoelde bestrevingen van onze tegenstanders. 'Men mag niet verbaasd zijn dat menschen, waarin juist de stof lag voor ware christenen, niet zelden door misverstand 'antichristenen' worden. Dit soort van Anti-Christendom heeft de providentieele taak te vervullen, door zijn critiek de vertegenwoordigers van het Christendom aan te zetten om steeds hun blik te scherpen voor elke valsche vermenging van de christelijke leer met hetgeen waarlijk heidensch, Indisch, Joodsch of modern is of hoe dan ook den waren zin en den echten geest van het Christendom ontadelt en ontwijdt. Niets is gevaarlijker voor het zuiver bewaren der leer, dan wanneer de Christenen de hier bedoelde zending van die 'Antichristenen' niet willen erkennen, en in die tegenstanders niet het verborgen 'pro' doch alleen het 'contra' willen zien, in plaats van zich af te vragen, of de oude oervijandschap tegen het Christendom hier werkelijk aan het woord is, dan wel of hier niet veeleer een element der Christelijke waarheid zelve wordt verdedigd en aan 't licht gebracht - een waarheidselement, dat door de officieele Christenen onbewust werd prijsgegeven of op den achtergrond geschoven. 't Valt den Christen zeer lastig, den diepsten aard van het Christendom hoog te houden, en zijn geweldig verschil met alle andere levensopvattingen nooit uit het oog te verliezen, wanneer hij niet eens een schokkende lijdensperiode doormaakt, die hem bevrijdt van de zelfgenoegzaamheid en van de wereldsche oppervlakkigheid van het zuiver natuurlijke denken, voelen, liefhebben en het gemeenschapsleven, en hem het geheim van den Verlosser dieper laat begrijpen. 'Daarom gebeurt het niet zelden, dat ongeloovigen, die in zware levenservaring met de volle werkelijkheid hadden te kampen, en - met behulp van de Christelijke elementen, die in de wereld liggen verstrooid - in het diepst van hun ziel wakker geschud worden, op 't onverwachts waarheden beginnen te vermoeden, die voor veel menschen die zich slaafs aan de traditie houden, sedert lang waren verbleekt. Dit ziet men maar al te vaak in onzen tijd van buitengewone ontreddering en scheuring. En zooals het fresco van Fra Angelico boven de kloosterpoort van San Marco te Florence het aan den monnik te verstaan geeft, dat onder de gedaante van den zwervenden vreemdeling en pelgrim Christus zelf bij hem een onderkomen zoekt, zoo moeten de Christenen van onzen tijd zich in elk geval ernstig afvragen, of in veel schijnbaar anti-christelijk of aan-Christusvreemd vertoon van moderne menschen niet een verborgen Christelijke waarheid steekt, die opnieuw wil opgenomen worden in het geheel van de Christelijke boodschap en die, gelouterd en ingeschakeld, er wellicht nog toe kan bijdragen, om die boodschap tegen het eigenlijke Anti-Christendom te versterken en te verdiepenGa naar voetnoot1..' De houding van den christen t.o.v. het religieus ethos van zijn tijd mag dus geen negatief, wederspannig en afwerend volharden zijn in een | |
[pagina 324]
| |
'Non licet!' maar een inoogsten van alle blijvende waarheden en waarden. Wat nu weerom niet wil zeggen dat de christen met een schaapachtig optimisme alleen oog moet hebben voor het goede van zijn tijd, maar wel dat hij, tegelijk met een radikaal 'neen' tot al het verkeerde, ook even beslist 'ja' moet kunnen zeggen tot al het goede wat diezelfde tijd hem biedt. 'Omnia probate, quod bonum est tenete: beproeft alles, maar behoudt slechts wat goed isGa naar voetnoot1..' Met Christus eerbiedigt de Kerk immers zelf alle rechtschapen idealisten ook al kan zij zich niet met hun ideaal verzoenen. Het Christendom mint den 'vir desideriorum', den man met de hoogstrevende verlangens zooals Christus zelf hén zalig prijst die streven naar hooger en schooner, die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid. Zoo moet dan de christen zijn tijd bezien met christelijke oogen. Wil hij echter zijn Christendom hier en nu tot bloedvolle, levende werkelijkheid maken, dan moet hij dit Christendom ook bezien met de oogen van zijn tijd. De tijd moet getoetst worden aan de eeuwigheid, en de eeuwigheid moet gestalte aannemen in den tijd. De tijd moet opzien en opgaan naar de eeuwigheid maar de eeuwigheid moet ook neerzien, op- en ingaan in den tijd. Die ware houding van den christen t.o.v. den tijdsgeest is alleszins uitermate aristocratisch maar tevens ook uiterst delikaat. Zij kan tragisch worden en heroïsch. Maar wat geeft dat? Hebben wij niet het woord van den Meester: 'Ik ben de Verrijzenis en het LevenGa naar voetnoot2..'
***
Het Christendom moet en kan antwoorden op de vragen die elke tijd met zich meebrengt: het bezit immers de geheele waarheid en in de eenige en absolute waarde, waaraan men zich alleen volledig en onvoorwaardelijk mag vasthechten, nl. God zelf, de volheid van alle zijn, laat het alle spanningen tot eenheid en evenwicht komen. Ook in onzen verscheurden tijd heeft dus de eeuwige Kerk haar machtig woord te spreken. Voor iederen nieuwen tijd bezint zij zich op waarheden die wel steeds in het depositum fidei (den geloofsschat) besloten lagen doch nu pas, in het licht van den nieuwen tijd, tot hun volle waarde konden openbloeien. Wij moeten dan niet angstig ons Christendom beoordeelen met de waardemeters van den nieuwen tijd; wel integendeel, heel beslist kunnen en moeten wij den nieuwen tijd toetsen aan de onvergankelijke, altijd nieuw blijvende, bovennatuurlijke waarheden van ons eeuwenoud en immer jeugdig Christendom. En niet alleen mogen wij de komende wereld oordeelen, wij kunnen haar daarenboven zelfzeker helpen vormen en haar doelbewust de juiste richting aanwijzen en insturen. Ook nu mogen wij met blijde zekerheid vertrouwen op de immer jeugdige levenskracht onzer heilige Kerk. Verre van zich te sluiten voor den machtigen vloedgolf van het herwonnen natuurblijde en jonge volksche leven, dat wij de laatste | |
[pagina 325]
| |
decenniën overal zagen doorbreken en dat veelal op allerhande dwaalwegen naar een oplossing zocht voor het zoo complexe nationale probleem in al zijn varieerende aspecten, zal zij ook hier, als omsluierde, mystisch-voortlevende Christus, het verlossend woord uitspreken en die onervaren krachten, die goed zijn op zichzelf, de juiste richting aanduiden. Als 'Kerk der Volkeren' zal zij aantoonen dat een gezonde mensch- en volkwording ten slotte alleen in haar vruchtbaren schoot kan gedragen en geteeld worden. De nationale gemeenschap is een providentieele gemeenschap, en de karaktertrekken die de nationaliteit uitmaken zijn dus natuurlijke waarden die door elk volk mogen gehandhaafd, verrijkt en verdedigd worden tegen elke poging tot gelijkmaking en inlijving. Nooit zal het Christendom aan deze waarden tornen. 'Het moederhart der Kerk is ruim en groot genoeg om in de geordende ontplooiing van zulke eigen karaktertrekken en eigen gaven meer den rijkdom der menigvuldigheid te zien dan het gevaar voor versplinteringenGa naar voetnoot1..' Wel is het Katholicisme een bij uitstek internationale instelling en ligt het in zijn wezen en doel alle volkeren te vereenigen in een bovenvolksche gemeenschap. De Katholieke Kerk is de algemeene, zij propageert de algemeene menschheidsidee. 'Dit wil evenwel niet zeggen dat de Kerk onder de volkeren een werk van nivelleering en gelijkmaking wil verrichten, wat tegen de natuur wareGa naar voetnoot2.'. 'De Kerk van Christus, trouwe hoedster van de haar door God verleende wijsheid en opvoedende kracht, denkt er niet aan en kan er niet aan denken de karakteristieke eigen waarden, welke ieder volk met naijverige gehechtheid en begrijpelijken trots bewaart en als kostbaar erfgoed beschouwt, aan te tasten of gering te schatten. Haar doel is de bovennatuurlijke eenheid en een alles omvattende liefde van gevoelens en daden, niet de eenvormigheid die louter uiterlijk is en oppervlakkig en juist daardoor de eigen kracht verzwaktGa naar voetnoot3..' De waardeering en liefde voor het nationaal-eigene zal evenwel nooit mogen verworden tot verachting voor het vreemde. Zooals iedere geaardheid heeft ook de nationale geaardheid haar grenzen en het is slechts door haar begrenzing dat zij haar eigen gestalte bekomt. Wat aan deze zijde van de grens ligt is waardevol voor ons, wat aan gene zijde ligt is waardevol voor anderen... Hoe grooter onze eigen gezonde nationale fierheid is, hoe meer begrip wij ook zullen toonen voor diezelfde gevoelens bij andere volkeren. Gezond nationaal bewustzijn bij de volkeren moet logisch leiden tot hun wederzijdsche waardeering. De eigenheid van een volk wordt dus bepaald door een begrenzing. Die begrenzing is echter geen volledige isoleering, zij mag niet tot het laatste, onvoorwaardelijk en hard doorgetrokken worden. Het volkseigene bepaalt en omvat immers alleen de vormen van het leven, niet het leven zelf. En het leven is meer dan een belevingsvorm. Iedere volksche eigenheid moet derhalve getoetst worden aan de universeele, onveranderlijke levenswetten. De eigen levensvormen verdeelen de menschheid in volkeren, het leven zelf vereenigt de volkeren in één menschheid. Zooals het leven zijn wetten laat gelden voor alle volkeren, zoo doet het ook de waarheid. De waarheidswetten zijn even universeel als de levens- | |
[pagina 326]
| |
wetten. Zooals het leven zijn eischen stelt aan de eigenheid der volkeren, zoo doet het ook de waarheid. Maar anderzijds: zooals het volk aan het leven zijn stijl geeft, zoo geeft het ook aan de waarheid zijn kleur. Leven en waarheid zijn echter meer dan stijl en kleur. De hoogste waarheden, de godsdienstige, zijn ook de ruimste. De waarheden over het wezen en de verhouding van God en mensch en cosmos kunnen op velerlei wijze vertolkt worden, toch blijven zij wat zij zijn. Een waarheid op zichzelf is volksch noch onvolksch, alleen de tint, de belichaming, de belevingsvorm van de waarheid kan volkseigen of volksvreemd zijn. Daarom heeft de vraag 'volksvreemd Christendom?' eigenlijk geen zin; zij is slecht geformuleerd. Het Christendom kan, gelijk iedere waarheid, volksch noch onvolksch zijn; het is bovenvolksch. Beteekenis - en dan nog wel een zeer actueele - krijgt de vraag echter wanneer men hier door Christendom niet de godsdienstige waarheid zelf maar wel den belevingsvorm van de christelijke godsdienstige waarheid bedoelt. En dan moet de vraag als volgt gesteld worden: Mag ieder christelijk volk den éénen, bovenvolkschen godsdienst beleven in eigen vormen? Worden de volkeren door de Kerk niet in vormen gedwongen die vreemd zijn aan en strijdig met hun nationale geaardheid? 'Kerk en volk' lijkt dus wel hét probleem te zijn waarvoor de Kerk van onzen tijd zich geplaatst ziet. Godsdienstige waarheid en volksch leven blijven te veel in de hun eigen ruimte, en deze treurige splitsing is zeker niet het minst welsprekende teeken van het huidig verval, van den godsdienstigen en cultureelen laagstand waarvan wij getuige zijn. Niet alleen de vijanden der Kerk, ook en vooral goedgeloovige katholieken, die het met hun Geloof zeer ernstig meenen, voelen zich hier voor een pijnlijk probleem gesteld. Niet altijd slagen wij er in de liefde tot Christus te bundelen met de liefde tot hun eigen volk. De volksverbonden christen voelt zich soms getrokken in twee richtingen: hij weet zich lidmaat van het lichaam der geheiligde menschheid maar voelt zich ook zoon van zijn volk: het kerkelijk-universeele en het nationaal-eigene eischen hem op. De liefde voor zijn volk lokt hem tot gevoelens en daden die indruischen tegen de ruime christelijke menschheidsgedachte, en Christus vraagt hem soms een offer dat afbreuk schijnt te doen aan het welzijn van eigen volk. Zeker, God blijft ongetwijfeld de hoogste waarde, alles wijkt voor zijn eischen, maar is het wel zijn eisch en verlangen dat wij tot Hem opgaan over de puinen van het eigen volk? De Kerk is zoo geweldig breed en universeel, heeft zij nog wel voldoende begrip, oog en zin voor datgene wat ons zoo uitermate lief en dierbaar is, voor datgene wat God zelf ons meegaf en dat ons maakte tot hetgeen wij zijn: een volk? Mag de Kerk in principe tornen aan het eigene der volkeren? Mag haar bovenvolksch ideaal de wetten en grenzen stellen aan den cultus van het eigen volksche? Is de verderfelijke liberale tijdgeest van de voorbije periode ook niet in het menschelijke der Kerk binnengedrongen en is het christelijke boven-nationale er niet verschaald en verworden tot het liberale anti-nationale? Bestaat ook hier niet een ingebeeld Christendom? Meenen velen niet in den geest der Kerk te handelen door een vervlakkend internationalisme te verkiezen boven de 'verdeeldheid' der nationaliteiten? En ten slotte de cruciale trits: Heeft het Christendom ons volk veredeld of gefnuikt? Werkt het Christendom bevruchtend of verarmend in op ons volkswezen? Hoe zullen wij op onze dagen, voor onzen tijd, de wisselwerking in stand houden die het mogelijk zal maken | |
[pagina 327]
| |
dat het Christendom blijvend leve in ons volk en ons volksche wezen en patrimonium blijvend gesublimeerd worden door het Christendom?
***
Even zooveel vragen waarop Pater Dom Filips de Cloedt O.S.B. in een meesterlijk betoog een afdoend antwoord tracht te geven. Wij kunnen dit werkGa naar voetnoot1. waaruit we de stof voor dit artikel ruimschoots hebben geput en dat precies op het gepaste oogenblik verschijnt, niet warm genoeg aanbevelen. Het is werkelijk deugddoende, na al het oorverdoovend propagandageschreeuw en verdwazend pro en contra gebazel der laatste jaren, dit rustig-doordacht boek door te werken, dat zwierig en zonder vooringenomenheid - wij waren dit bijna ontwend - het kaf van het koren scheidt. Het ademt de geest-vervulde, 'ausgeglichen' atmosfeer waarin de monnik-schrijver leven mag, en die den mensch klaarziende, diep en wijs maakt. Hier wordt liefdevol het goud gewasschen uit den drabbigen slijkgrond waarmede ons Westen deze laatste tien jaren overspoeld werd. De slotbalans van die tijdspanne vertoont naast haar deficit, waarvan wij nog maar stilaan den ontzettenden omvang beginnen te beseffen, toch ook een crediet-post, enkele duurbetaalde en daarom juist zoo kostbare en sterk te waardeeren geestelijke verworvenheden. 'Nu herrijzen' is het motto waarmee dit heerlijk werk van D. De Cloedt door de uitgevers in de wereld werd gezonden. Aan alle gezonde krachten, waar zij ook staan, zal het een stevig houvast en richtsnoer bieden, zoodat zij de toekomst weer vertrouwvol tegemoet kunnen zien. Wij zullen inderdaad herrijzen, en wel nú, indien wij, katholieke jongeren, door dit lijvig boek door te werken en te overwegen, tot de noodige bezinning zullen gekomen zijn en voldoende realiteitszin zullen opgedaan hebben die alléén ons den moed kunnen geven om het roer van het zinkende schip van het 'Avondland' in kloeke handen te vatten en beslist om te gooien. Wij zullen herrijzen indien wij een beslist 'ja' weten te zeggen én tot de Kerk én tot ons Volk én tot het goede wat onze tijd biedt. Want 'Christus is de wortel waaruit op aarde de wonderlijke bloei opschiet van het goddelijk Leven volgens den eigen aard der naties, der enkelingen en der levensomstandighedenGa naar voetnoot2..' Zooals de persoonlijkheid van den enkeling geen schade lijdt door echte en trouwe volksverbondenheid, doch juist en alleen in het levend kader van deze organische gebondenheid tot zijn volle wasdom kan uitrijpen, zoo wordt de persoonlijkheid van een volk niet gekrenkt door inlijving in het geheiligde lichaam der Kerk. Alleen als lidmaat van dit organisch-levend lichaam bereikt die volkspersoonlijkheid haar hoogste potentialiteit. En zooals een sterk gemeenschappelijklevend volk ook de scherpst uitgesneden persoonlijkheden voortbrengt, met sterker eigen karakter, zoo kunnen de meest-gemeenschappelijkkerksch levende volkeren ook hun eigen volkskarakter het best bewaren. Als lidmaat van de Kerk weten zij immers dat alleen zij, juist door hun | |
[pagina 328]
| |
eigen geaardheid geroepen en bij machte zijn om een bepaalde functie in de 'Kerk der Volkeren' te vervullen die men onmogelijk van andersgeaarde volkeren kan verwachten. Door het nastreven van eigen welzijn dient het lidmaat het welzijn van het geheele lichaam, aldus luidt de wet van alle organisch leven. In de mate waarin een volk zichzelf blijft zal het ook nuttig zijn aan de volkerengemeenschap. Verrijkt het Christendom het volk, ieder volk dat de Kerk binnentreedt verrijkt ook het Christendom: het schenkt iets van het zijne; het Christendom kan weer in nieuwe vormen openbloeien, het kan zich weerom in nieuwe heerlijkheid openbaren. God alleen is het volmaakt bescheiden wezen: niemand beter dan God verstaat de kunst om iedere individualiteit te behandelen volgens haar behoeften en ze naar haar bovennatuurlijke bestemming te geleiden zonder ook maar in het minst afbreuk te doen aan haar eigen vrije natuur. God heeft zijn genade - en onze roeping tot het Geloof, onze inlijving in de Kerk is toch wel een genade! - nooit verstard tot een éénigen vorm bestemd om alle individualiteiten te vernietigen. Trouw aan haar goddelijk voorbeeld zal dan ook de Kerk de volkeren één maken niet door het vernietigen van datgene wat hen van nature onderling differentieert, maar wel door ze allen te bevruchten met éénzelfde, bovennatuurlijk-goddelijk ferment. Bovennatuurlijke eenheid zegt dus niet natuurlijke eenvormigheid, en bovenvolksche rijkdom is geen volksche armoede. Waar echter de levensomstandigheden - en gevolglijk ook de levensvormen en -verhoudingen - door den eeuwenlangen cultureelen ontwikkelingsgang van het Avondland zoodanig zijn veranderd dat zij haast niet meer te vergelijken zijn met deze welke opgeld deden toen onze westersche volkeren gekerstend werden, had ook de Kerk voor de uiterlijke belevingsvormen van haar eeredienst eveneens met deze evolutie eenigszins gelijken tred moeten houden. Op grond van allerlei aanvankelijk zeker zeer gewettigde overwegingen die het gevolg waren van bepaalde gebeurtenissen en toestanden - wat in het boek van P. de Cloedt duidelijk in het licht wordt gesteld - is de aanpassing evenwel niet altijd voldoende geschied, wat voor gevolg had dat de band die Kerk en Volk aan elkaar snoerde geleidelijk losser werd. Dit tekort aan contact tusschen Kerk en Volk, tusschen natuur en bovennatuur is nu onderhand wel voor eenieder duidelijk geworden. Het behoort dan ook niet tot de geringste verdiensten - onder de vele andere! - van het werk van Pater de Cloedt dat het precies een oproep is tot het herstellen van het levend contact, op een hooger peil, tusschen het - in de eerste plaats óns - volksche wezen en de informeerende kracht van het Christendom en dat het daartoe den weg uitstippelt. Door deze innerlijke aanpassing aan de avondlandsche cultuur, die ontstaan is uit de wisselwerking tusschen de classiek-christelijke cultuur en de jeugdig-frissche natuurkracht van de westersche volkeren, en sinds de Renaissance tot op onze dagen een bijna onafgebroken ontwikkeling kende doch nu door verregaande ontaarding onwederroepelijk dreigt te vervallen tot ziellooze, plat-materialistische civilisatie, moet en zal dan een nieuwe godsdienstige levensstijl geboren worden waaraan onze verscheurde tijd - die om zelfstandig te zijn, meende opstandig te moeten worden - zoo'n schrijnende behoefte heeft. Den jeugdigen volkeren immers was het Christendom met aan hun kind-zijn aangepaste belevingsvormen tegemoet getreden; het had over- | |
[pagina 329]
| |
genomen en gekerstend wat bij hen goed of niet verwerpelijk bleek te zijn en het werd dan ook zelf met jeugdige geestdrift door die volkeren aanvaard. En weldra zien wij de duizendjarige cultuurgeschiedenis van het rijke Westen als een grootschen optocht van trotsche stijlen in bonte wisseling door de eeuwen heenschrijden. Wij kennen ze oppervlakkig en noemen ze met de classieke namen die wij aan de kunstgeschiedenis ontleenen: Romaansche stijl, Gothiek, Renaissance, Barok, Rococo, Classicisme... Toch is elk hunner veel meer dan een manifestatie van het beeldend vermogen. Het zijn niet enkel en zelfs niet in de eerste plaats kunststijlen maar wel levensstijlen; het zijn de levensstadia van de duizendjarige westersche cultuur, de levensstadia van den westerschen mensch zelf. Toch is de Barok feitelijk de laatste groote Europeesche levensstijl; 'met het sterven der Barok liep ook de gemeenschapscultuur van het Avondland ten einde. In de plaats van de geloofsblijheid waarmede de Barok van wal stak trad nu het nuchter rationalismeGa naar voetnoot1.'. Een nieuw, levend-vruchtbaar contact is sindsdien niet meer tot stand gekomen. De 'heldere vriesnacht' van de Aufklärung, met het levensarme en spanninglooze Classicisme, heel het stel neo-stijlen tot de Nieuwe Zakelijkheid en de vele 'ismen' van het onmiddelijke verleden, zijn de ondergangsverschijnselen van onze seniele wereld. Het Vitalisme met zijn Nieuw-Heidendom verkondigde een 'nieuwen morgen', in feite is het de triomf van het ongebreideld subjectivisme: het almachtig subject plaatst zich op den troon van den almachtigen God... Het is een logisch verder schrijden op den sinds eeuwen ingeslagen weg: de eindapotheose van het individualisme en het subjectivisme. Het Nieuw-Heidendom brengt derhalve niet de overwinning op een oude afgetakelde wereld; het is geen revolutionnair verschijnsel, het is integendeel de evolutie, de logische ontwikkeling en laatste mogelijkheid van de ontwrichtende en ontbindende elementen van de afgeleefde Nieuwe Geschiedenis, een banale uitlooper er van en haar laatste en hoogste triomf. Een oogenblik scheen de hoop gewettigd dat de nacht ten einde liep, dat na deze laatste mogelijkheid der duisternis de nieuwe dageraad zou gloren. Wij willen die hoop nog niet opgeven. Edoch, wanneer, zooals wij het nu zien gebeuren, de westersche wereld in massa terugkeert naar zijn braaksel van vóór 1940 dan is het Nieuw-Heidendom voor ons nog geen overwonnen standpunt, maar dan moeten wij nog neertuimelen in die afgrondelijke diepten van ontwrichting en ontbinding. Laten wij in Gods naam niet blind willen zijn! Het moderne heidendom biedt zich aan onder twee vormen: de heroieke en de burgerlijke. Is de eerste de brutaalste, de tweede haalt het in omvang en aanstekelijkheid. De eerste kunnen wij vooralsnog overwonnen achten, de tweede maakt verschrikkelijke vorderingen. Dit burgerlijk heidendom heeft gewoonlijk het geloof voorloopig nog niet principieel opgegeven omdat het, evenals al het burgerlijke, uiteraard conservatief is en zich kant tegen alle bruuske veranderingen, ook tegen deze ten kwade. Met de niets ontziende wraatzucht waarmede de zedelijke verwildering nu om zich heen grijpt hollen wij in recordtempo naar den rand van dien afgrond. Zal de wagen van onze westersche | |
[pagina 330]
| |
christelijke beschaving die in zijn onstuimig-blinde vaart vervaarlijk kraakt in al zijn voegen nog tijdig kunnen tot staan gebracht worden? Laten wij ons geen rad voor de oogen draaien: 'Het bolwerk van haar technische volmaking en haar economische en politische effectiviteit vrijwaart onze cultuur in geenen deele voor barbariseering. Van al deze middelen kan ook de barbarie zich bedienen. Barbarie, met deze perfecties verbonden, wordt slechts des te krachtiger en te tyrannieker... De algemeene qualificatie van hooge of lage cultuur schijnt in den diepsten grond bepaald te worden niet door den intellectueelen, noch door den aesthetischen graadmeter, maar door den ethischen en spiritueelen. Een cultuur kan hoog heeten al brengt zij geen techniek of geen beeldhouwkunst voort, maar niet als zij de barmhartigheid mistGa naar voetnoot1..' En barmhartigheid is de vrucht van de Liefde, en de Liefde is het Leven van God, en dat goddelijk Leven wordt op aarde voortgeleefd in het Christendom; het Christendom is dat Leven, zooals wij het hooger aantoonden. Alleen in het Christendom kunnen de moderne Europeanen derhalve nog gelooven, wat zij voor een groot deel nog metterdaad - zij het op zeer summiere wijze! - doen. Zelfs van louter natuurlijk, cultuur-filosofisch standpunt uit kan men de redding en den heropbloei van het Avondland slechts van Christus verwachten. Zonder godsdienst geen cultuur. Europa kan alleen nog gelooven in Christus, en in het Christendom liggen nu precies zoo grijpensklaar die bepaalde krachten waardoor onze huidige westersche samenleving genezen moet. Juist in dit oud Christendom vinden wij die breede ruimten en ontzaglijke diepten die de geheele volheid van het leven met al zijn spanningen en paradoxen kunnen omvatten. De boodschap van het bovennatuurlijk Christendom met zijn persoonlijken God, met zijn transcendente, onwrikbare leer en met zijn bovenvolksche universeele gemeenschap in Christus is de eenige heilsboodschap voor de heropstanding van een hernieuwd Avondland. Want 'niet alleen is het geloof de moeder van alle wereldsche krachten maar zijn vijanden zijn de vaders van alle verwarring in de wereld.' (G.K. Chesterton). Alleen een nieuw godsdienstig tijdperk brengt uitkomst. Komt dit niet, dan is onze cultuur ten ondergang gedoemd. Geen herwording, geen nieuwe grootheid zal mogelijk blijken zonder heroplevenden heroïeken offerzin. Waar in onze onttakelde wereld alle waarden door elkaar worden gegooid, is de eerste voorwaarde tot gezonder hervorming, waardoor welke herwording dan ook mogelijk kan worden gemaakt, hun juiste rangorde te herstellen. Deze rangorde wordt alleen door het Christendom geboden omdat het alléén de volle, de geheele waarheid bezit... en beleeft. Ja, beleeft, spijt alle zwakheden en onvolkomenheden van zijn bedienaren en leden, in de God-menschelijke Liturgie. De hernieuwde waardeering voor de classieke Liturgie van Rome kan derhalve niet anders dan heelend inwerken op ons tot het uiterste geëxaspereerd individualistisch en subjectivistisch geestes- en gemoedsleven. Naar haar subjectieve wezensinhoud - haar ziel - is de christelijke Liturgie geen psychologische maar een zijnsmatige, geen subjectief-mystische maar een objectief-ontologische realiteit; zij is het tegenwoordig stellen en voltrekken van het Heilswerk Christi aan de mensch- | |
[pagina 331]
| |
heid, waardoor deze innerlijk geheiligd wordt, wat geschiedt door een ontologische vereeniging met den Godmensch, zoodat wij, van zijn Leven levend, alles leeren waardeeren naar de goddelijk-juiste normen. Doch ook in haar lichaam - de omhullende en tevens onthullende vormen van woord en tijd en plaats - wordt de Romeinsche Liturgie niet gedragen door het subjectieve, vluchtige gevoel maar eveneens door een stevige objectiviteit. In haar door en door organische structuur, haar stevige objectieve gebondenheid, haar beheerschte dramatiek, haar levendigen zin voor gemeenschap naar de rangorde der waarden ontdekken wij het geheim van de sterke cultuurvormende kracht van het gezonde Christendom. Geest en stof krijgen daar hun juiste plaats: de mensch wordt innerlijk bezield, vergeestelijkt, vergoddelijkt, en gansch de stoffelijke wereld moet, door bezieling geheiligd, een belichaming, een openbaring worden van den allerkrachtigsten der geesten, van den goddelijken oergeest zelf. Dit alles voltrekt zich in de riten en geheimnisvolle Mysteriën der Liturgie. En omdat de Liturgieviering het hart is van het Christendom, én omdat hier de stof niet enkel verheven wordt tot een nobel zinne-beeld van den geest, maar dikwijls de goddelijk-geestelijke krachten in werkelijkheid bevat - denken wij o.a. aan de heilige Oliën, aan het Doopwater en vooral aan de Eucharistische gedaanten van brood en wijn waarin Christus wezenlijk tegenwoordig is - daarom is de bewuste beleving van de huiveringwekkende Mysteriën de aangewezen en eenige bron voor iedere christelijke cultuurhernieuwing. Nu geen koene Jenseitsillusie meer maar ook geen naïeve spanninglooze Diesseitsapotheose, wel een voldragen, evenwichtige volgroeiing, waar aarde en hemel, geest en stof blij aanvaard worden en elkaar opvoeren en bevruchten in de hooge eenheid van de vergoddelijkte menschheid. Wij zeiden het reeds: alleen in de mate waarin wij, christenen, christelijk zijn, kunnen wij er in slagen de wordende wereld christelijk te vormen. De afgrond van nood waarin onze wereld is neergestort roept om een afgrond van liefde. En liefde is gave. Wij, katholieke jongeren, rekenen ons bij die gelukkigen. Ons geloof aan dat goddelijk woord geeft ons de kracht en den moed om ook in het donkerste duister van den nacht het Licht van dat Leven te volgen en in die levende Waarheid den Weg te herkennen waarlangs wij met onwankelbaar vertrouwen den dageraad tegemoet kunnen treden. Zelfs indien wij zeker wisten nooit zelf dien dageraad te zullen zien lichten, dan nog zouden wij, in het blijde geloof aan de vrucht van ons vruchtelooze leven, onze volkomen overgave den dichter biddend nazingen:
Ik zal de halmen niet meer zien
noch binden ooit de volle schooven
maar doe mij in den oogst gelooven
waarvoor ik dienGa naar voetnoot1....
Want dan is ónze verrijzenis begonnen! En dan kunnen ook onze tijd, onze westersche wereld, ons Vaderland en ons Volk in Christus' Liefde 'Nú herrijzen!' |
|